Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 23716 nr. 37 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 23716 nr. 37 |
11 oktober 1995
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de douanewetgeving te herzien en daarbij regels vast te stellen voor de goede werking van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302), verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PbEG L 256), internationale overeenkomsten en autonome regelingen van de Europese Gemeenschappen op het gebied van tariefpreferenties, tariefschorsingen, tariefcontingenten en retaliatierechten, verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PbEG L 105), verordening (EG) nr. 3283/94 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1994 inzake beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PbEG L 349), verordening (EG) nr. 3284/94 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1994 inzake beschermende maatregelen tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PbEG L 349), beschikking nr. 2424/88/EGKS van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (PbEG L 209) en, voor zover het betreft de regelingen van de Europese Gemeenschappen inzake het handelsverkeer met derde landen of lidstaten van de Europese Unie waarvoor in de desbetreffende toetredingsakten overgangsmaatregelen zijn voorzien, uitwerking te geven aan verordeningen en besluiten op het gebied van heffingen van gelijke werking die bij de invoer van goederen van toepassing zijn, alsmede regelingen op het gebied van de landbouwheffingen en andere belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN
1. De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de rechten bij invoer en de rechten bij uitvoer ten einde de goede werking van het ter zake geldende recht van de Europese Gemeenschappen te waarborgen.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder rechten bij invoer:
a. douanerechten in de zin van het vierde lid en heffingen van gelijke werking die bij de invoer van goederen van toepassing zijn;
b. landbouwheffingen en andere belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in dat van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn.
3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder rechten bij uitvoer:
a. douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij de uitvoer van goederen van toepassing zijn;
b. landbouwheffingen en andere belastingen bij uitvoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in dat van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn.
4. Onder de naam «douanerechten» wordt een belasting geheven overeenkomstig hetgeen dienaangaande, mede onder de benaming invoerrecht, is bepaald bij of krachtens het Koninkrijk verbindende verdragen en in al hun onderdelen verbindende besluiten van bij zodanige verdragen opgerichte volkenrechtelijke organisaties.
5. Hetgeen in deze wet en de daarop berustende bepalingen is bepaald ten aanzien van de rechten bij invoer, is van overeenkomstige toepassing op de rechten bij uitvoer, tenzij anders is bepaald.
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder Communautair douanewetboek: verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302).
2. In deze wet en de andere wetten inzake de rechten bij invoer en de rechten bij uitvoer, alsmede de daarop berustende bepalingen, wordt in aanvulling op de begripsbepalingen van het Communautair douanewetboek verstaan onder:
a. wettelijke bepalingen: de bepalingen inzake de rechten bij invoer en de rechten bij uitvoer, waaronder begrepen de regelingen bedoeld in artikel 1, vierde lid;
b. toepassingsverordening Communautair douanewetboek: verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 253);
c. landbouwheffingen: zowel landbouwheffingen als andere belastingen bij invoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in dat van specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn;
d. anti-dumpingheffingen en compenserende heffingen: zowel heffingen die zijn ingesteld krachtens verordening (EG) nr. 3283/94 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1994 inzake beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PbEG L 349) of verordening (EG) nr. 3284/94 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1994 inzake beschermende maatregelen tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PbEG L 349) als heffingen die zijn ingesteld krachtens beschikking nr. 2424/88/EGKS van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (PbEG L 209);
e. besloten terreinen: terreinen die door gebouwen dan wel door muren, schuttingen of dergelijke afsluitingen van de openbare landweg zijn afgescheiden;
f. erf: het onmiddellijk aan een woning of ander gebouw gelegen, daarbij behorende en daarmede in gebruik zijnde terrein;
g. schip: elk vaartuig, hoe ook genaamd en van welke aard ook.
3. In deze wet en de andere wetten inzake de rechten bij invoer en de rechten bij uitvoer, alsmede de daarop berustende bepalingen, wordt mede verstaan onder:
a. gebouwen: onroerende tanks, alsmede de daarbij behorende leidingen;
b. terreinen: wateren;
c. werktuigen: voor bewaring van goederen dienende grondvaten, tanks, bakken en dergelijke ruimtehoudende lichamen;
d. identificatiemaatregelen: sluitingen.
4. Goederen die, zonder te worden verplaatst, zich elders bevinden dan in of op een gebouw, erf of besloten terrein worden in ieder geval geacht in vervoer te zijn.
Indien in wettelijke bepalingen is voorzien dat nationale voorschriften van toepassing zijn dan wel dat de bevoegde ministers of de bevoegde autoriteiten van de lid-staten algemeen verbindende voorschriften vaststellen of kunnen vaststellen, kunnen die voorschriften worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling.
1. Indien in wettelijke bepalingen is voorzien dat bevoegdheden inzake de toepassing van die bepalingen zijn opgedragen aan de bevoegde autoriteiten, de douaneautoriteiten of de douanediensten van de lid-staten, worden die bevoegdheden uitgeoefend door de inspecteur onderscheidenlijk de ontvanger.
2. Van het eerste lid kan worden afgeweken bij ministeriële regeling voor zover de aard van de bevoegdheid daartoe aanleiding geeft.
HOOFDSTUK 2. CONTROLEBEPALINGEN
1. De inspecteur kan een aangifte tot plaatsing onder een douaneregeling die bij hem wordt ingediend op de voet van artikel 68 van het Communautair douanewetboek aan een verificatie onderwerpen.
2. Bij verificatie van een aangifte worden de resultaten van het onderzoek van de goederen geacht overeen te komen met de aangifte indien de bevonden verschillen blijven binnen de spelingen die daartoe bij ministeriële regeling zijn vastgesteld.
3. De inspecteur deelt de resultaten van de verificatie van een aangifte mede aan de aangever. Indien de verificatie leidt tot de vaststelling van een gegeven dat afwijkt van hetgeen in de aangifte is vermeld, is met betrekking tot die vaststelling artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze waarop een onderzoek van goederen of van bepaalde hoedanigheden van goederen geschiedt.
1. De aangever is bevoegd om met betrekking tot de hoeveelheid, de soort of andere bij ministeriële regeling aangewezen grondslagen van de rechten bij invoer heronderzoek van de goederen te vorderen, tenzij de resultaten van de verificatie van een aangifte overeenkomen met de desbetreffende aangifte. Artikel 69, eerste en tweede lid, van het Communautair douanewetboek en de artikelen 241, eerste lid, en 243, eerste lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Desgevraagd kan de inspecteur toestaan dat het heronderzoek van de goederen beperkt blijft tot een gedeelte van de aan het onderzoek onderworpen goederen.
3. Het heronderzoek van de goederen wordt gevorderd binnen vierentwintig uur nadat van de resultaten van de verificatie van de aangifte mededeling is gedaan aan de aangever. De inspecteur kan deze termijn verlengen. De aangever kan afstand doen van het recht tot het vorderen van heronderzoek van de goederen.
4. De persoon die het onderzoek van de goederen heeft verricht, neemt niet deel aan het heronderzoek van de goederen.
5. De inspecteur deelt de resultaten van het heronderzoek mede aan de aangever.
6. De resultaten van het heronderzoek gelden als de resultaten van het onderzoek bedoeld in artikel 68, onderdeel b, van het Communautair douanewetboek.
Indien tussen de resultaten van het onderzoek van de goederen en die van het heronderzoek van de goederen in het voordeel van de belanghebbende een zodanig verschil bestaat dat de in artikel 5, tweede lid, bedoelde spelingen zijn overschreden, worden op daartoe gedaan verzoek de kosten die door belanghebbende voor het heronderzoek van de goederen zijn gemaakt van rijkswege vergoed.
§ 2. Administratieve verplichtingen
1. Een ieder die in Nederland een bedrijf uitoefent (administratieplichtige) is gehouden van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van de rechten bij invoer overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
2. Tot de administratie behoort hetgeen ingevolge wettelijke bepalingen wordt bijgehouden, aangetekend of opgemaakt.
3. Administratieplichtigen zijn verplicht de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende tien jaren te bewaren.
4. De op een gegevensdrager aangebrachte gegevens, uitgezonderd de op papier gestelde balans en staat van baten en lasten, kunnen op een andere gegevensdrager worden overgebracht en bewaard, mits de overbrenging geschiedt met juiste en volledige weergave der gegevens en deze gegevens gedurende de volledige bewaartijd beschikbaar zijn en binnen redelijke tijd leesbaar kunnen worden gemaakt.
5. De administratie dient zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
6. Onverminderd het bepaalde in artikel 15a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en in de artikelen 10 en 24 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten behoeve van de heffing van de rechten bij invoer regels worden gegeven ingevolge welke onder nader te stellen voorwaarden ontheffing wordt verleend van in de voorgaande leden bedoelde verplichtingen, dan wel kunnen nadere regels worden gegeven omtrent de wijze waarop aan deze verplichtingen moet worden voldaan.
1. De administratieplichtige is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, of de inhoud daarvan, – zulks ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de toepassing van wettelijke bepalingen, terstond voor dit doel beschikbaar te stellen.
2. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt eveneens voor een derde bij wie zich gegevensdragers, of de inhoud daarvan, van de administratieplichtige bevinden.
3. De inspecteur stelt de administratieplichtige wiens gegevensdragers hij bij een derde voor raadpleging vordert hiervan gelijktijdig in kennis.
4. Toegelaten moet worden, dat kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan.
1. Onze Ministers, openbare lichamen en rechtspersonen die bij of krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de onder hen ressorterende instellingen en diensten, alsmede lichamen die hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk, verschaffen, mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur –, de gegevens en inlichtingen, en wel kosteloos, die hun door de inspecteur voor de uitvoering van de wettelijke bepalingen worden gevraagd.
2. Onze Minister kan, op verzoek, ontheffing verlenen van de in het eerste lid omschreven verplichting.
§ 3. Controle op de naleving van wettelijke bepalingen
1. Degene die een aan onderzoek onderworpen entrepot, ruimte voor tijdelijke opslag, plaats, spoorwegemplacement, haven, luchthaven, terrein, gebouw, erf of vervoermiddel in gebruik heeft, is verplicht ten behoeve van een ingevolge wettelijke bepalingen te verrichten onderzoek de inspecteur en de door deze aangewezen personen desgevraagd toegang te verlenen tot alle gedeelten van die locatie of dat vervoermiddel.
2. De gevraagde toegang moet worden verleend op elk tijdstip.
3. Degene die een locatie of vervoermiddel als bedoeld in het eerste lid in gebruik heeft, is verplicht desgevraagd de aanwijzingen te geven die voor het onderzoek nodig zijn.
Aan onderzoek door de inspecteur zijn onderworpen:
a. entrepots en ruimten voor tijdelijke opslag;
b. plaatsen die door Koninklijke PTT Nederland N.V. tot behandeling van postzendingen worden gebezigd;
c. spoorwegemplacementen, plaatsen voor distributie en overslag voor goederen die over de weg worden vervoerd, havens, haventerreinen en luchthavens;
d. alle niet-besloten terreinen met uitzondering van erven;
e. gebouwen, erven en besloten terreinen die tot stalling of herstelling van vervoermiddelen zijn ingericht of kennelijk daartoe worden gebezigd; alsmede de aldaar aanwezige goederen en de op die entrepots, ruimten voor tijdelijke opslag, plaatsen en goederen betrekking hebbende bescheiden waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor de heffing van de rechten bij invoer.
1. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 12, mag een woning zonder toestemming van de bewoner slechts worden binnengetreden door ambtenaren van de rijksbelastingdienst die door de inspecteur zijn aangewezen.
2. De inspecteur in wiens ambtsgebied de woning is gelegen is bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.
1. Aan onderzoek door de inspecteur zijn mede onderworpen vervoermiddelen, de zich daarin of daarop bevindende goederen en goederen in vervoer, alsmede de daarop betrekking hebbende bescheiden waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor de heffing van de rechten bij invoer.
2. Ten behoeve van het onderzoek is, op vordering van de inspecteur, gedaan overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels:
a. de gezagvoerder van een schip gehouden het schip terstond vaart te doen minderen, te doen bijdraaien of te doen stilhouden en aanleggen;
b. de bestuurder van een ander vervoermiddel dan een schip gehouden dit terstond te doen stilhouden en, indien het vervoermiddel door mechanische kracht wordt voortbewogen, de motor buiten werking te stellen;
c. de persoon die goederen vervoert die zich niet in of op een vervoermiddel bevinden gehouden terstond stil te staan.
1. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 14, eerste lid, mag een woning die aanwezig is op of in het vervoermiddel zonder toestemming van de bewoner slechts worden binnengetreden door ambtenaren van de rijksbelastingdienst die door de inspecteur zijn aangewezen.
2. De inspecteur in wiens ambtsgebied het vervoermiddel zich bevindt is bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden. Ten aanzien van uit zee binnenkomende en ter zee uitgaande vervoermiddelen kan die bevoegdheid mede worden uitgeoefend door een door Onze Minister aangewezen inspecteur.
3. Ten aanzien van alle binnenkomende en uitgaande vervoermiddelen zijn de artikelen 5, eerste lid, en 7 van de Algemene wet op het binnentreden niet van toepassing.
1. Bij onderzoek van goederen is de inspecteur bevoegd van de goederen monsters te nemen. De inspecteur neemt in ieder geval een monster indien belanghebbende hierom verzoekt.
2. Het monster of hetgeen daarvan is overgebleven wordt desverlangd, zodra het kan worden gemist, aan de belanghebbende teruggegeven.
1. Aan lijfsvisitatie door de inspecteur zijn onderworpen, personen die aanwezig zijn in of op de in de artikelen 12 en 14 bedoelde entrepots, ruimten voor tijdelijke opslag, plaatsen, spoorwegemplacementen, havens, luchthavens, terreinen, gebouwen, erven en vervoermiddelen of deze locaties of vervoermiddelen juist hebben verlaten.
2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn op vordering van de inspecteur gehouden stil te staan en deze te volgen naar een door hem aangewezen plaats.
3. Op vordering van de inspecteur zijn reizigers, die zich bevinden in een vervoermiddel dat juist het douanegebied van de Gemeenschap is binnengekomen of dat bestemd is om aanstonds te vertrekken om dat douanegebied te verlaten, gehouden hun plaats- of vervoerbewijs te vertonen. Deze verplichting geldt eveneens voor reizigers die een dergelijk vervoermiddel juist hebben verlaten dan wel die op het punt staan daarin te worden opgenomen.
4. Lijfsvisitatie geschiedt door personen van hetzelfde geslacht als dat van de persoon die aan visitatie wordt onderworpen.
De verplichtingen welke volgens paragraaf twee en paragraaf drie bestaan jegens de inspecteur, gelden mede jegens iedere door of vanwege Onze Minister aangewezen andere ambtenaar van de rijksbelastingdienst.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, in het belang van het bedrijfsleven, onder de nodige voorzieningen ter verzekering van de heffing van de rechten bij invoer regels worden gegeven ter vereenvoudiging van de wijze van douanetoezicht op goederen die zich onder een douaneregeling bevinden.
Goederen aangevoerd uit zee of door de lucht worden, behoudens tegenbewijs, geacht uit zee onderscheidenlijk door de lucht het douanegebied van de Gemeenschap te zijn binnengekomen.
1. Goederen aanwezig in of op schepen, op weg naar zee of bestemd om aanstonds naar zee te vertrekken, zomede goederen die op het punt staan om in die schepen te worden opgenomen, worden aangemerkt als goederen die over zee het douanegebied van de Gemeenschap zullen uitgaan, tenzij blijkt dat de goederen bestemd zijn voor een plaats in het douanegebied van de Gemeenschap en het vervoer zal geschieden zonder dat het schip het douanegebied van de Gemeenschap uitgaat.
2. Goederen aanwezig in luchtvaartuigen, bestemd om aanstonds op te stijgen, zomede goederen die op het punt staan om in die luchtvaartuigen te worden opgenomen, worden aangemerkt als goederen die door de lucht het douanegebied van de Gemeenschap zullen uitgaan, tenzij blijkt dat de goederen bestemd zijn voor een plaats in het douanegebied van de Gemeenschap en het vervoer zal geschieden zonder dat het luchtvaartuig het douanegebied van de Gemeenschap uitgaat.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepalingen vastgesteld met betrekking tot het binnenbrengen en het uitgaan via de zee van schepen en de daarin of daarop aanwezige goederen.
HOOFDSTUK 3. ALGEMENE BEPALINGEN
1. Bij de uitoefening van hun taak dragen de ambtenaren van de rijksbelastingdienst een legitimatiebewijs bij zich, afgegeven door Onze Minister of een door hem aangewezen ambtenaar.
2. Onverminderd artikel 1, eerste en tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden tonen zij hun legitimatiebewijs desgevraagd onverwijld.
3. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de ambtenaar en vermeldt in ieder geval diens naam en hoedanigheid.
1. Ter verzekering van de heffing van de rechten bij invoer kan de inspecteur identificatiemaatregelen tot stand brengen met betrekking tot, dan wel tot bewaking overgaan van, vervoermiddelen, bergingsmiddelen, verpakkingsmiddelen, goederen, werktuigen, leidingen, gebouwen of terreinen, of delen daarvan.
2. Een identificatiemaatregel welke is tot stand gebracht buiten het douanegebied van de Gemeenschap wordt, tenzij op deze maatregel artikel 250, eerste streepje, van het Communautair douanewetboek van toepassing is, met de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, slechts gelijkgesteld indien de inspecteur de buiten het douanegebied van de Gemeenschap tot stand gebrachte identificatiemaatregel heeft aanvaard.
3. De beheerder die door de inspecteur van diens voornemen om een identificatiemaatregel tot stand te brengen in kennis is gesteld, draagt er zorg voor dat de inspecteur deze maatregel op een deugdelijke wijze tot stand kan brengen.
4. Behoudens indien zich, al dan niet in het kader van een douaneregeling, gevallen voordoen als bedoeld in artikel 72, tweede lid, van het Communautair douanewetboek, draagt de beheerder er zorg voor dat een door de inspecteur tot stand gebrachte identificatiemaatregel in stand blijft.
5. Ten aanzien van de in het derde en in het vierde lid opgelegde verplichtingen kan voor de beheerder niet het bestaan van overmacht worden aangenomen, indien hij niet onverwijld nadat hem bekend is geworden dat een identificatiemaatregel niet op deugdelijke wijze is tot stand gebracht of een identificatiemaatregel niet in stand is gebleven, daarvan aan de inspecteur mededeling doet.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld bij of krachtens welke de in het eerste lid bedoelde identificatiemaatregelen kunnen worden tot stand gebracht door anderen dan de inspecteur.
7. Degene die anders dan als inspecteur bevoegd is om een identificatiemaatregel tot stand te brengen, draagt er zorg voor dat die maatregel op een deugdelijke wijze tot stand wordt gebracht.
8. Indien een identificatiemaatregel is tot stand gebracht ingevolge het zesde lid, rust op de beheerder de in het vierde lid genoemde verplichting als gold het een ingevolge het eerste lid tot stand gebrachte identificatiemaatregel. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de vaststelling van de inhoudsruimte van bergingsmiddelen en werktuigen;
b. de controle van peilinstrumenten en meetapparaten.
1. Aan enige instelling van vervoer toevertrouwde brieven worden zonder goedvinden van de afzender of van de geadresseerde slechts geopend indien de rechter-commissaris in de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de brief is aangetroffen, daartoe, op verzoek van de inspecteur, bevel heeft gegeven.
2. Het bevel wordt slechts gegeven indien het vermoeden bestaat dat zich in de brief goederen bevinden.
1. De inspecteur heeft het recht in de uitoefening van zijn werkzaamheden waartoe hij ingevolge wettelijke bepalingen bevoegd is, geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt.
2. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
3. De ambtenaren van de rijksbelastingdienst zijn bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van personen bij de werkzaamheden waartoe zij ingevolge wettelijke bepalingen bevoegd zijn, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid, die van de ambtenaren zelf of van derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.
4. De uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in het eerste en derde lid dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.
1. In het kader van de uitoefening van de werkzaamheden waartoe de inspecteur ingevolge wettelijke bepalingen bevoegd is, is degene die overeenkomstig artikel 14 van het Communautair douanewetboek gehouden is tot het verlenen van de nodige bijstand, dan wel degene die van zijnentwege aanwezig is, gehouden desgevorderd die bijstand te verlenen en de daarvoor benodigde werklieden en hulpmiddelen kosteloos te verstrekken. Bij gebreke daarvan kan de inspecteur op kosten van de belanghebbende in het nodige voorzien of, voor zover het verrichten van de werkzaamheden niet in het belang van de rijksbelastingdienst is geboden, deze achterwege laten.
2. Indien de inspecteur dit voor het deugdelijk verrichten van de werkzaamheden noodzakelijk oordeelt, is de belanghebbende gehouden op daartoe gedane vordering de vervoermiddelen of andere goederen ten aanzien waarvan de werkzaamheden worden verricht op zijn kosten over te brengen naar een door de inspecteur aangewezen plaats.
De inspecteur heeft het recht in de uitoefening van werkzaamheden waartoe hij ingevolge wettelijke bepalingen bevoegd is, de hulp in te roepen van de politie en de Koninklijke marechaussee of andere delen van de krijgsmacht. Deze zijn verplicht aan de vordering onmiddellijk te voldoen.
HOOFDSTUK 4. BIJZONDERE BEPALINGEN
1. Door of namens Onze Minister kan een persoon als douane-expediteur worden toegelaten.
2. Een toelating als douane-expediteur kan worden geweigerd aan een persoon die in de laatstverlopen vijf jaren wegens een in wettelijke bepalingen strafbaar gesteld feit onherroepelijk is veroordeeld.
3. Douane-expediteurs die niet in Nederland wonen of zijn gevestigd, zijn gehouden in Nederland woonplaats te kiezen of een vaste inrichting op te richten.
Van de mogelijkheid om bij het doen van een douaneaangifte als indirect vertegenwoordiger op te treden als bedoeld in artikel 5, tweede lid, tweede streepje, van het Communautair douanewetboek kan slechts gebruik worden gemaakt door een douane-expediteur. Hij dient daartoe schriftelijk te zijn gemachtigd.
De douane-expediteur is gehouden aan zijn opdrachtgever een rekening te verstrekken waarin de ten behoeve van deze aan het Rijk betaalde rechten bij invoer, administratieve boeten, interest en kosten afzonderlijk zijn omschreven.
1. Douane-expediteurs hebben voor de door hen ten behoeve van hun opdrachtgever betaalde rechten bij invoer, administratieve boete, interest en kosten gedurende een jaar na de aan het Rijk gedane betaling een voorrecht op alle vermogensbestanddelen van de opdrachtgever.
2. Het in het eerste lid toegekende voorrecht heeft gelijke rangorde als het in artikel 21 van de Invorderingswet 1990 toegekende voorrecht van 's Rijks schatkist, met dien verstande dat dit laatste voorrecht voorgaat.
1. Onze Minister kan op grond van laakbare handelingen, gepleegd in de uitoefening van het bedrijf van douane-expediteur, diens toelating als douane-expediteur intrekken, indien tevoren aan de douane-expediteur wegens vroeger gepleegde laakbare handelingen in de laatstverlopen drie jaren een waarschuwing, houdende de feiten waarop zij is gegrond, is uitgereikt.
2. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister de toelating als douane-expediteur onmiddellijk intrekken indien de douane-expediteur onherroepelijk is veroordeeld vanwege een in wettelijke bepalingen strafbaar gesteld feit.
3. Aan de douane-expediteur wiens toelating is ingetrokken, wordt, behoudens in bijzondere gevallen, een nieuwe toelating niet verleend voordat vijf jaren sedert de intrekking zijn verlopen.
1. Tegen een beschikking houdende een waarschuwing of intrekking als bedoeld in artikel 33, eerste en tweede lid, kan door de douane-expediteur bij Onze Minister bezwaar worden gemaakt.
2. Tegen de uitspraak op het in het eerste lid bedoelde bezwaar kan de douane-expediteur in beroep komen bij de Tariefcommissie.
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de gevallen vastgesteld waarin de belanghebbende ter zake van het verrichten van ambtelijke werkzaamheden kosten aan het Rijk is verschuldigd.
2. Bij ministeriële regeling wordt het tarief van kosten die verschuldigd zijn krachtens het eerste lid vastgesteld.
3. Het tarief wordt zodanig vastgesteld dat de verschuldigde kosten de werkelijke kosten zoveel mogelijk benaderen.
1. De inspecteur stelt het bedrag van de door belanghebbende verschuldigde kosten vast bij beschikking.
2. Een onjuiste beschikking kan door de inspecteur ambtshalve worden verminderd.
HOOFDSTUK 5. ADMINISTRATIEVE BOETEN
Indien voor goederen in tijdelijke opslag waarvoor een summiere aangifte is gedaan de formaliteiten welke nodig zijn om deze goederen een douanebestemming te geven niet worden vervuld binnen de ingevolge artikel 49 van het Communautair douanewetboek geldende termijn, belopen degene die de formaliteiten binnen deze termijn dient te vervullen en degene door wiens toedoen de formaliteiten niet binnen deze termijn worden vervuld ieder een administratieve boete van tweehonderd gulden of, indien het niet vervullen van de formaliteiten binnen deze termijn een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan tweehonderd gulden, eenmaal het bedrag van de rechten bij invoer.
Indien voor goederen welke zijn geplaatst onder de douaneregeling douanevervoer, actieve veredeling (systeem inzake schorsing), behandeling onder douanetoezicht of tijdelijke invoer, de formaliteiten ter beëindiging van die regeling in strijd met wettelijke bepalingen niet of niet tijdig worden vervuld, belopen degene die die formaliteiten dient te vervullen en degene door wiens toedoen die formaliteiten niet of niet tijdig worden vervuld een administratieve boete van tweehonderd gulden of, indien het niet of niet tijdig vervullen van die formaliteiten een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan tweehonderd gulden, eenmaal het bedrag van de rechten bij invoer.
Indien in een douane-entrepot of in een vrij entrepot een vermis wordt bevonden, beloopt de entreposeur, de entrepositaris, onderscheidenlijk de operateur, een administratieve boete van tweehonderd gulden of, indien het vermis een douaneschuld doet ontstaan en het daaruit voortvloeiende bedrag aan rechten bij invoer hoger is dan tweehonderd gulden, eenmaal het bedrag van de rechten bij invoer.
Indien het feit ter zake waarvan ingevolge de voorgaande artikelen een administratieve boete van meer dan tweehonderd gulden wordt belopen, niet te wijten is aan opzet of grove schuld van degene die haar beloopt, bedraagt de boete tweehonderd gulden.
Op overtreding van een krachtens wettelijke bepalingen vastgestelde algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling kan bij die algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een administratieve boete worden gesteld. De wegens een overtreding belopen administratieve boete wordt niet op een hoger bedrag gesteld dan tweehonderd gulden indien de overtreding betrekking heeft op een algemene maatregel van bestuur, en wordt niet op een hoger bedrag gesteld dan honderd gulden indien de overtreding betrekking heeft op een ministeriële regeling.
1. Een ingevolge wettelijke bepalingen belopen administratieve boete vervalt, indien degene die haar heeft belopen, wegens het feit op grond waarvan de boete is verschuldigd onherroepelijk is veroordeeld, is vrijgesproken of is ontslagen van rechtsvervolging. Met een onherroepelijke veroordeling wordt gelijkgesteld het vervallen van het recht tot strafvordering ingevolge artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen alsmede ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
2. De inspecteur stelt op verzoek van de belanghebbende het bedrag van de administratieve boete welke ingevolge het vorige lid vervalt bij beschikking vast. Het verzoek moet binnen acht weken bij de inspecteur worden ingediend nadat de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen.
1. Indien ingevolge wettelijke bepalingen een administratieve boete is belopen, maakt de inspecteur deze bekend aan degene die haar heeft belopen, onder opgaaf van het bedrag van de boete en van de wettelijke bepalingen krachtens welke zij is verschuldigd. De belanghebbende wordt daarbij in de gelegenheid gesteld binnen een door de inspecteur te stellen termijn bedenkingen tegen de verschuldigdheid en het bedrag van de boete in te brengen en omstandigheden kenbaar te maken welke gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de boete zouden rechtvaardigen.
2. Na het verstrijken van de in het vorige lid bedoelde termijn stelt de inspecteur de belopen administratieve boete bij beschikking vast, waarbij hij tevens bij beschikking een besluit neemt, of en in hoeverre kwijtschelding van de boete wordt verleend.
3. Een ten onrechte geheven administratieve boete kan door de inspecteur ambtshalve worden terugbetaald of kwijtgescholden.
HOOFDSTUK 6. STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN
1. Degene die goederen het douanegebied van de Gemeenschap binnenbrengt in strijd met de artikelen 38 en 39 van het Communautair douanewetboek of goederen in andere delen van het douanegebied van de Gemeenschap binnenbrengt in strijd met artikel 177 van het Communautair douanewetboek, dan wel binnengebrachte goederen in strijd met de artikelen 40 en 41 van het Communautair douanewetboek niet bij de inspecteur aanbrengt of van de overeenkomstig artikel 40 van het Communautair douanewetboek aangebrachte goederen in strijd met de artikelen 43 en 44 van het Communautair douanewetboek geen summiere aangifte doet, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie, of, indien dit hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de rechten bij invoer die van de goederen zijn verschuldigd.
2. Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten begaat met het oogmerk de rechten bij invoer die van de goederen zijn verschuldigd, te ontduiken of de ontduiking daarvan te bevorderen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van die rechten.
3. Degene die uit zee of door de lucht goederen aanvoert ten aanzien waarvan het in artikel 20 genoemde tegenbewijs niet wordt geleverd, wordt geacht die goederen uit zee, onderscheidenlijk door de lucht, binnen het douanegebied van de Gemeenschap te hebben gebracht.
Degene die goederen in strijd met wettelijke bepalingen niet aanbrengt bij een douanekantoor van uitgang, of goederen buiten het douanegebied van de Gemeenschap voert in strijd met artikel 183 van het Communautair douanewetboek, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
1. Degene die goederen waarvoor een in wettelijke bepalingen voorziene aangifte niet is gedaan, lost, laadt, vervoert, in enig gebouw, erf of besloten terrein inslaat, voorhanden heeft of daaruit uitslaat, koopt, verkoopt, te koop aanbiedt of aflevert, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie of, indien dit hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de rechten bij invoer die van de goederen zijn verschuldigd.
2. Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten begaat, terwijl hij weet of vermoedt dat de rechten bij invoer van de in dat lid bedoelde goederen niet zijn voldaan, noch de heffing van die rechten overeenkomstig wettelijke bepalingen is verzekerd, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie of, indien dit hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van die rechten.
1. Degene die in strijd met wettelijke bepalingen goederen waarvoor vrijstelling van rechten bij invoer wordt genoten, gebruikt of doet gebruiken op een wijze of voor doeleinden waarvoor de vrijstelling niet geldt, of aan goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht met toepassing van een verlaagd recht bij invoer of van een nulrecht uit hoofde van hun bijzondere bestemming, een bestemming heeft gegeven die afwijkt van die met het oog waarop het verlaagde recht bij invoer of het nulrecht is toegepast, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie of, indien dit hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de van die goederen te weinig geheven rechten bij invoer.
2. Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten opzettelijk begaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie of, indien dit hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven rechten bij invoer.
1. Degene die:
a. een ingevolge wettelijke bepalingen vereiste aangifte onjuist of onvolledig doet;
b. ingevolge wettelijke bepalingen verplicht is tot:
1°. het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, en deze niet, onjuist of onvolledig verstrekt;
2°. het vertonen, overgeven of voor raadpleging beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers, of de inhoud daarvan, en een zodanige verplichting niet nakomt;
3°. het vertonen, overgeven of voor raadpleging beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers, of de inhoud daarvan, en valse of vervalste gegevensdragers vertoont, overgeeft of voor raadpleging beschikbaar stelt, dan wel de inhoud daarvan in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stelt;
4°. het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens wettelijke bepalingen gestelde eisen, en een zodanige administratie niet voert;
5°. het bewaren van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers, en deze niet bewaart;
6°. het verlenen van medewerking als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, en deze medewerking niet verleent; wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten opzettelijk begaat, wordt, indien daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig rechten bij invoer zouden kunnen worden geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven rechten.
Degene die niet voldoet aan een hem bij of krachtens artikel 9, vierde lid, 11, eerste lid, 14, tweede lid, 17, tweede lid, of 32 van deze wet dan wel artikel 14 of 69, tweede lid, van het Communautair douanewetboek opgelegde verplichting, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
1. Degene die een tot stand gebrachte identificatiemaatregel met betrekking tot een vervoermiddel, bergingsmiddel, verpakkingsmiddel, goederen, werktuig, leiding, gebouw of terrein, of deel daarvan, in strijd met wettelijke bepalingen schendt, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
2. Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten opzettelijk begaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
3. Met dezelfde straf als in het eerste lid vermeld wordt gestraft degene die een hem bij artikel 24 opgelegde verplichting niet nakomt.
1. Degene die van goederen waaraan herkenningsmiddelen of denatureringsmiddelen zijn toegevoegd, die herkenningsmiddelen of denatureringsmiddelen daarvan geheel of ten dele afscheidt, de werking ervan geheel of ten dele opheft of verandert, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.
2. Degene die een der in het eerste lid omschreven feiten opzettelijk begaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven rechten bij invoer.
HOOFDSTUK 7. INBESLAG- EN INBEWARINGNEMING
1. Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om tot het nakomen van artikel 14, tweede lid, genomen dwangmaatregelen te verijdelen, zomede alle andere voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot een der hiervoor omschreven doeleinden in te richten of toe te rusten, worden in beslag genomen.
2. Tot inbeslagneming krachtens het eerste lid zijn, behalve de inspecteur, bevoegd de bij of ingevolge artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen.
3. Van de inbeslagneming en van de gronden daartoe doet de inspecteur binnen wiens ambtsgebied de inbeslagneming heeft plaatsgehad, zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan degene op wie de inbeslagneming heeft plaatsgehad. In geval van inbeslagneming op onbekende personen geschiedt die mededeling in het openbaar volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.
4. Krachtens het eerste lid in beslag genomen vervoermiddelen en voorwerpen vervallen zonder rechtsvervolging aan de staat, tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in het zesde lid de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd.
5. De belanghebbende bij het in beslag genomen vervoermiddel of voorwerp kan binnen een maand na de mededeling omtrent de inbeslagneming bij de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagneming heeft plaatsgehad, daartegen hetzij in persoon, hetzij door een gemachtigde een met redenen omkleed klaagschrift indienen.
6. De rechtbank behandelt het klaagschrift op de voet van het bepaalde in artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande, dat ook de inspecteur in de gelegenheid wordt gesteld tijdens de behandeling te worden gehoord en hem, zo hij voor de behandeling is verschenen, tijdig tevoren door de griffier schriftelijk mededeling van de dag der uitspraak wordt gedaan.
7. Artikel 552d van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
8. Onze Minister is bevoegd in bijzondere gevallen de aan de staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen, onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven.
1. Indien met betrekking tot goederen onder douanetoezicht de belanghebbende bij de goederen nalaat de bij wettelijke bepalingen voorgeschreven verplichtingen na te komen, kunnen de goederen door de inspecteur in bewaring worden genomen. Indien de belanghebbende bij de goederen bekend is, wordt tot de inbewaringneming niet overgegaan voordat deze is aangemaand de verplichtingen binnen een bij de aanmaning gestelde termijn na te komen.
2. Artikel 52, derde lid, is bij de inbewaringneming van overeenkomstige toepassing. Indien de belanghebbende bij de goederen bekend is, wordt mededeling omtrent de inbewaringneming aan belanghebbende gedaan.
3. Indien niet binnen zes maanden na de mededeling omtrent de inbewaringneming de verplichtingen alsnog zijn nagekomen, kunnen de goederen overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels worden verkocht of in bijzondere gevallen worden vernietigd.
4. De in het derde lid vermelde termijn geldt niet, indien de goederen aan spoedige, aanmerkelijke, waardevermindering onderhevig zijn of indien de bewaring of het onderhoud ervan gevaar oplevert dan wel hoge kosten meebrengt.
5. De opbrengst der goederen – in geval van uitoefening van het recht van verhaal hetgeen is overgebleven – wordt, na aftrek van de kosten en van een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen vergoeding, uitgekeerd aan de belanghebbende bij de goederen die binnen drie jaren na de mededeling omtrent de inbewaringneming zulks vordert, bij gebreke waarvan de opbrengst of hetgeen is overgebleven aan de staat vervalt. Voor zover de goederen na het verstrijken van die termijn niet zijn verkocht, vervallen de goederen aan de staat.
Ter zake van de compenserende interesten, bedoeld in de artikelen 589 en 709 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, is artikel 36 van overeenkomstige toepassing.
Het doen van aangifte als bedoeld in de artikelen 43 en 59, eerste lid, van het Communautair douanewetboek, is geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Indien ingevolge artikel 198 van het Communautair douanewetboek aanvulling dan wel vervanging van de gestelde zekerheid wordt geëist, draagt belanghebbende er zorg voor dat deze aanvulling dan wel vervanging geschiedt binnen vier weken nadat deze eis is bekendgemaakt.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de talen waarin aangiften kunnen worden gedaan.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van de wettelijke bepalingen nadere regels worden gesteld ter aanvulling van de in de wettelijke bepalingen geregelde onderwerpen.
Ten aanzien van de invordering van de rechten bij invoer en de rechten bij uitvoer blijft artikel 48 buiten toepassing.
Deze wet treedt in werking op een bij wet te bepalen tijdstip.
Deze wet wordt aangehaald als: Douanewet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19951996-23716-37.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.