23 568
Wijziging van de Ontgrondingenwet en andere wetten

nr. 179a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VERKEER EN WATERSTAAT1

Vastgesteld 11 maart 1996

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie wilden graag de navolgende vragen stellen.

Er van uitgaande dat er een samenhang is tussen het Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen en dit wijzigingsvoorstel vroegen zij wat de in de komende 10 jaar onverwacht grote hoeveelheden beton en metselzand (en grind), die door de uitvoering van de Grensmaas en de Zandmaas in het kader van de uitvoering van Boertien-II vrijkomen, betekenen voor de in landelijk overleg overeengekomen hoeveelheden bouwgrondstoffen in overige provincies. Dreigt er vertraging in de uitvoering van de Grensmaas?

Er zijn, zo stelden deze leden, twee hoofdmotieven voor dit wetsvoorstel te weten

– de behoefte aan een wettelijke regeling voor de planning van ontgrondingen en

– de behoefte aan doelmatige procedures d.w.z. een betere afstemming tussen het sectorale ontgrondingenspoor en het RO-spoor e.e.a. om over gegarandeerde hoeveelheden bouwgrondstoffen te kunnen beschikken.

Welke maatregelen denkt de minister te kunnen nemen indien een gemeente weigert het bestemmingsplan aan te passen?

Kan de minister meedelen of de provincies in de streekplannen al winplaatsen hebben aangewezen? Hoe is de stand van zaken?

Beperken de provincies zich misschien tot het aanwijzen van winzones?

Dit wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om maximaal 50% van de kosten die provincies maken voor planning, onderzoek en coördinatie tussen beleid van rijk, provincie en gemeenten uit heffingen te verhalen. Dat vonden deze leden een goede zaak. Maar, hoe kijkt de minister aan tegen de verdere kosten die gemaakt worden voor handhaving, schadevergoeding, maar vooral de kosten ter compensatie van zwaar getroffen regio's door zeer grote ontgrondingen?

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling van dit wetsvoorstel kennisgenomen, een wetsvoorstel met een lange voorbereidingstijd en (wellicht mede daardoor) ook een lange parlementaire behandeling. Immers het wetsvoorstel is op 2 januari 1994 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend, de Tweede Kamer stelde het voorlopig verslag vast op 2 mei 1994 en nu bijna twee jaar later wordt het (voorlopig) verslag in de Eerste Kamer vastgesteld. Dat bracht deze tot de vraag hoelang nu in feite aan deze wetswijziging is gewerkt en of de regering ook niet van mening is dat een dergelijke lange voorbereidings- en behandelingsperiode geen goed antwoord is op een slagvaardig beleid.

De leden van de CDA-fractie hadden overigens waardering voor de grondige wijze van voorbereiding door de Tweede Kamer, waardoor deze leden slechts de behoefte hadden tot het stellen van enkele vragen.

De hier aan het woord zijnde leden constateerden dat de Ontgrondingenwet nu al een delegatiemogelijkheid bevat naar de waterschappen. In welke omstandigheden zou van een dergelijke delegatiemogelijkheid gebruik kunnen worden gemaakt?

Tevens vroegen de leden van de CDA-fractie zich af of het wel vanzelfsprekend is te veronderstellen (pag. 3 nota n.a.v. het eindverslag TK) dat bij de provincies veel gebundelde deskundigheid aanwezig is, bezien tegen de achtergrond van de vele fusies van waterschappen en herindeling van gemeenten, waardoor steeds eenheden ontstaan die zelf voldoende deskundigheid in huis (kunnen) hebben. In dit verband wezen deze leden op de fusie van de 4 waterschappen boven de Westerschelde in Zeeland en het wegschap Walcheren tot één groot integraal waterschap Zeeuwse Eilanden en de komende fusie van de drie waterschappen in Zeeuws-Vlaanderen, waardoor in de provincie Zeeland slechts twee grote waterschappen zullen bestaan en op de herindelingen op Walcheren en Schouwen-Duiveland. Zouden, zo vroegen deze leden zich af, mede gezien de grote bezuinigingen die de provincies moeten realiseren, en mede gezien de decentralisatiegedachte het niet te overwegen zijn te geraken tot een verdere delegatie naar gemeenten en waterschappen?

De leden van de CDA-fractie achtten voorts een bekorting van de proceduretijd een belangrijk gegeven. Bestaat de zekerheid – zo vroegen deze leden zich af – dat binnen 6 maanden vanaf de indiening van de aanvragen de beslissing is genomen? (pag. 5 nota n.a.v. het eindverslag)

De leden van de CDA-fractie toonden ook grote belangstelling voor het toepassen van zgn. «secundaire» grondstoffen en o.a. Noordzeezand. Zij zouden het op prijs stellen indien de regering hierop nog nader zou willen ingaan, mede tegen de achtergrond van recent onderzoek naar het hergebruik van o.m. baggerslib, dit ook in verband met het steeds terugkerende probleem van goede bergingslokaties.

Tenslotte vroegen deze leden om aan te geven op welke wijze de door het versneld uitvoeren van het «Deltaplan grote rivieren» vrijkomende hoeveelheid grind «getemporiseerd» op de markt kan worden gebracht.

De voorzitter van de commissie,

Baarda

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Talsma (VVD), Baarda (CDA), voorzitter, Zijlstra (PvdA), Eversdijk (CDA), Hilarides (VVD), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Werner (CDA), Batenburg (AOV), Lodewijks (VVD), Van den Berg (SGP), Hendriks, Bierman, De Wit (SP) en Linthorst (PvdA).

Naar boven