Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 22969 nr. 34 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 22969 nr. 34 |
11 oktober 1995
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in de Faillissementswet regels te geven omtrent de sanering van schulden van natuurlijke personen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Faillissementswet wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 2 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
Indien een verzoek of een vordering tot faillietverklaring een natuurlijke persoon betreft en hij geen verzoekschrift heeft ingediend tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in titel III, geeft de griffier de schuldenaar terstond bij brief kennis dat hij binnen veertien dagen na de dag van de verzending van die brief een verzoekschrift als bedoeld in artikel 284 kan indienen.
De behandeling van het verzoek of de vordering tot faillietverklaring wordt geschorst totdat de in het eerste lid bedoelde termijn is verstreken.
Indien een verzoek of een vordering tot faillietverklaring en een verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in titel III gelijktijdig aanhangig zijn, komt eerst het laatste in behandeling.
De behandeling van het verzoek of de vordering tot faillietverklaring wordt geschorst totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist op het verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoek of de vordering tot faillietverklaring vervalt van rechtswege door de uitspraak tot de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De artikelen 3 en 3a blijven buiten toepassing indien een verzoek of een vordering tot faillietverklaring een schuldenaar betreft ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is.
In artikel 5 wordt in de opsomming van artikelen na «11,» ingevoegd: 15c, tweede lid,.
Na artikel 15a worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
Indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn bedoeld in artikel 3, eerste lid, geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend of indien het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar, kan de rechtbank, totdat de verificatievergadering is gehouden, op verzoek van de gefailleerde diens faillissement opheffen onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in titel III.
De gefailleerde zal zich daartoe bij een verzoekschrift als bedoeld in artikel 284 wenden tot de rechtbank waarbij de aangifte, het verzoek of de vordering tot faillietverklaring werd ingediend. Het derde lid van artikel 284 is niet van toepassing.
Het eerste lid is niet van toepassing:
a. indien het faillissement is uitgesproken terwijl de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de schuldenaar van toepassing was;
b. indien de schuldenaar in staat van faillissement verkeert door beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
c. indien het faillissement is uitgesproken op grond van artikel 340, vierde lid.
Alvorens te beslissen kan de rechtbank de gefailleerde, de rechter-commissaris en de curator oproepen om te worden gehoord. Artikel 6, tweede lid, is van toepassing.
Bij toewijzing van het verzoek, spreekt de rechtbank de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uit.
Van de opheffing van het faillissement wordt door de griffier kennis gegeven in de aankondiging die is voorgeschreven in artikel 293. Indien in het faillissement overeenkomstig artikel 108 reeds het tijdstip voor de verificatievergadering was bepaald, zal in die aankondiging tevens mededeling worden gedaan dat die verificatievergadering niet zal worden gehouden.
Tegen het vonnis, houdende uitspraak tot de opheffing van het faillissement en tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, kunnen noch door schuldeisers noch door andere belanghebbenden rechtsmiddelen worden ingesteld.
Indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet is uitgesproken, heeft de gefailleerde gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak kennis moet nemen. De griffier van het gerechtshof geeft van die indiening onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.
De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling, welke zal moeten plaatshebben binnen twintig dagen na de dag van de indiening van het verzoekschrift. De uitspraak vindt niet later plaats dan op de achtste dag na die van de behandeling van het verzoekschrift ter terechtzitting. Van het arrest van het gerechtshof wordt door de griffier onverwijld mededeling gedaan aan de griffier van de rechtbank.
Indien het gerechtshof het faillissement handhaaft, kan de schuldenaar gedurende acht dagen na die van de uitspraak in cassatie komen. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling. De griffier van de Hoge Raad geeft van het beroep in cassatie en van de uitspraak van de Hoge Raad onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.
Zolang niet op het verzoekschrift bedoeld in artikel 15b, tweede lid, is beslist en, indien de schuldsaneringsregeling niet is uitgesproken, hangende het hoger beroep of de cassatie, kan in het faillissement geen raadpleging over een akkoord plaatshebben, noch tot uitdeling aan de schuldeisers worden overgegaan.
Indien het faillissement wordt opgeheven onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, gelden de volgende regelen:
a. handelingen door de curator tijdens het faillissement verricht, blijven geldend en verbindend;
b. boedelschulden, gedurende het faillissement ontstaan, gelden ook in de schuldsaneringsregeling als boedelschulden;
c. in het faillissement ingediende vorderingen gelden als ingediend in de schuldsaneringsregeling.
Het tijdstip, waarop de termijnen vermeld in de artikelen 43 en 45 aanvangen, wordt berekend met ingang van de dag van de faillietverklaring.
In artikel 19, eerste lid onder 5°, wordt na het woord «artikel» ingevoegd: 15b of artikel.
Na artikel 21 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Ten aanzien van een overeenkomst van levensverzekering als omschreven in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, vallen voorts buiten de boedel:
a. het recht op het doen afkopen van een levensverzekering voor zover de begunstigde of de verzekeringnemer door afkoop onredelijk benadeeld wordt;
b. het recht om de begunstiging te wijzigen, tenzij de wijziging geschiedt ten behoeve van de boedel en de begunstigde of de verzekeringnemer daardoor niet onredelijk benadeeld wordt;
c. het recht om de verzekering te belenen.
Voor de uitoefening van het recht op het doen afkopen en het recht om de begunstiging te wijzigen, behoeft de curator de toestemming van de rechter-commissaris, die daarbij zonodig vaststelt tot welk bedrag deze rechten mogen worden uitgeoefend. Slechts met schriftelijke toestemming van de verzekeringnemer is de curator bevoegd tot overdracht van de verzekering.
Indien de curator de begunstiging heeft gewijzigd, vervalt deze aanwijzing met de beëindiging van het faillissement.
Aan artikel 213 wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:
Surséance van betaling wordt niet verleend aan een natuurlijke persoon die geen zelfstandig beroep of bedrijf uitoefent.
In artikel 214, eerste lid, vervallen de woorden «of artikel 3».
Na artikel 247 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
Uiterlijk op de achtste dag voorafgaande aan de dag bepaald overeenkomstig artikel 215, tweede lid, doch in ieder geval niet later dan twee maanden na de dag waarop de surséance voorlopig is verleend, kan de rechtbank op verzoek van de schuldenaar, zijnde een natuurlijke persoon, de hem voorlopig verleende surséance intrekken onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in titel III.
De schuldenaar zal zich daartoe bij een verzoekschrift als bedoeld in artikel 284 wenden tot de rechtbank die de surséance voorlopig heeft verleend.
Alvorens te beslissen kan de rechtbank de schuldenaar, de rechter-commissaris en de bewindvoerder oproepen om te worden gehoord. Artikel 6, tweede lid, is van toepassing.
Bij toewijzing van het verzoek, spreekt de rechtbank de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uit.
Van de intrekking van de voorlopig verleende surséance wordt door de griffier kennis gegeven in de aankondiging die is voorgeschreven in artikel 293. In die aankondiging wordt tevens mededeling gedaan dat het verhoor van de schuldeisers, bepaald overeenkomstig artikel 215, tweede lid, niet zal worden gehouden. Indien op de voet van artikel 255 of 264 reeds een tijdstip was bepaald voor de raadpleging en stemming over een akkoord, wordt in die aankondiging mededeling gedaan dat die raadpleging en stemming niet zullen plaatsvinden.
Tegen het vonnis, houdende uitspraak tot de intrekking van de voorlopig verleende surséance en tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, kunnen noch door schuldeisers noch door andere belanghebbenden rechtsmiddelen worden ingesteld.
Indien het verzoek tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, heeft de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak kennis moet nemen. De griffier van het gerechtshof geeft van die indiening onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.
De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling, welke zal moeten plaatshebben binnen twintig dagen na de dag van de indiening van het verzoekschrift. De uitspraak vindt niet later plaats dan op de achtste dag na die van de behandeling van het verzoekschrift ter terechtzitting. Van het arrest van het gerechtshof wordt door de griffier onverwijld mededeling gedaan aan de griffier van de rechtbank.
De schuldenaar kan van de uitspraak van het gerechtshof gedurende acht dagen na die van de uitspraak in cassatie komen. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling. De griffier van de Hoge Raad geeft van het beroep in cassatie en van de uitspraak van de Hoge Raad onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.
Zolang niet op het verzoekschrift bedoeld in artikel 247a, tweede lid, is beslist en, indien de schuldsaneringsregeling niet is uitgesproken, hangende het hoger beroep of de cassatie, kan de surséance van betaling niet definitief worden verleend en kan geen raadpleging over een akkoord plaatshebben.
Indien de surséance van betaling wordt ingetrokken onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, gelden de volgende regelen:
a. de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling oefent de bevoegdheid uit, in artikel 228, eerste lid, tweede volzin, aan de bewindvoerder in de surséance toegekend;
b. boedelschulden, gedurende de toepassing van de surséance ontstaan, gelden ook in de toepassing van de schuldsaneringsregeling als boedelschulden;
c. in de surséance ingediende vorderingen gelden als ingediend in de schuldsaneringsregeling.
Artikel 249, eerste lid, onder 1° en 4°, is van overeenkomstige toepassing.
Na artikel 283 wordt opgenomen een nieuwe titel III, getiteld: TITEL III «Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen» en luidend als volgt:
Het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling
1. Een natuurlijke persoon kan, indien redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
2. Hij zal zich daartoe bij een door hem of een gevolmachtigde ondertekend verzoekschrift wenden tot de rechtbank, aangewezen in artikel 2. Indien de gevolmachtigde niet als advocaat of procureur is ingeschreven, moet een geschrift waaruit de volmacht blijkt, bij het verzoekschrift worden overgelegd.
3. Een gehuwde schuldenaar kan het verzoek slechts doen met medewerking van zijn echtgenoot, tenzij iedere gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten is uitgesloten.
4. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan ten behoeve van een natuurlijke persoon ook worden gedaan door burgemeester en wethouders van de gemeente waar die persoon woon- of verblijfplaats heeft.
1. In het verzoekschrift of in een daarbij te voegen bijlage worden opgenomen:
a. een staat als bedoeld in artikel 96;
b. een gespecificeerde opgave van de inkomsten van de schuldenaar, hoe ook genaamd en ongeacht de titel van verkrijging, die de schuldenaar pleegt te verwerven of kan verwerven;
c. een gespecificeerde opgave van de vaste lasten van de schuldenaar;
d. indien de schuldenaar is gehuwd, een opgave van de gegevens bedoeld onder b en c betreffende de echtgenoot.
2. In het verzoekschrift of in een daarbij te voegen bijlage dan wel in een nadien, binnen een door de rechter in de uitspraak bedoeld in artikel 287, eerste of vierde lid, te bepalen termijn, doch uiterlijk op de vijftiende dag voorafgaande aan de dag waarop de verificatievergadering zal worden gehouden, ter griffie neer te leggen stuk worden opgenomen:
a. een ontwerp van een saneringsplan;
b. een beredeneerde opgave van redelijkerwijs voorzienbare wijzigingen omtrent de in het eerste lid, onder b, bedoelde inkomsten gedurende een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag van de indiening van het verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
c. een opgave van de goederen van de schuldenaar, met vermelding van eventueel daarop rustende rechten van pand en hypotheek en retentierechten die daarop uitgeoefend kunnen worden;
d. een opgave van de aard en het bedrag van de vorderingen ter zake waarvan de schuldenaar zich als borg of anderszins als medeschuldenaar heeft verbonden;
e. indien de schuldenaar aan zijn schuldeisers een buitengerechtelijk akkoord heeft aangeboden dat niet is aanvaard, de inhoud van het ontwerp van het akkoord, de reden waarom het akkoord niet is aanvaard alsmede met welke middelen, bij aanvaarding van het akkoord, bevrediging van schuldeisers zou kunnen plaatsvinden;
f. indien de schuldenaar is gehuwd, een opgave van de gegevens als bedoeld onder b betreffende de echtgenoot;
g. een opgave van andere gegevens van belang voor het vaststellen door de rechter van een saneringsplan.
3. In het ontwerp van een saneringsplan doet de schuldenaar voorstellen omtrent door de rechtbank in het saneringsplan op te nemen regelingen.
Het verzoekschrift met bijbehorende stukken en die bedoeld in artikel 285, tweede lid, worden ter griffie van de rechtbank neergelegd en zijn vanaf de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ter kosteloze inzage van een ieder. De nederlegging geschiedt kosteloos.
1. De rechtbank zal terstond op het verzoekschrift uitspraak doen. Zij kan de voorlopige toepassing van de schuldsaneringsregeling uitspreken. De uitspraak geschiedt bij vonnis. De toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt geacht te zijn ingegaan bij de aanvang van de dag waarop de rechter die toepassing heeft uitgesproken.
2. Indien in of bij het verzoekschrift gegevens als bedoeld in artikel 285, eerste lid, ontbreken, kan de rechtbank de schuldsaneringsregeling slechts voorlopig van toepassing verklaren, in welk geval zij de schuldenaar een termijn van ten hoogste tien dagen gunt om de ontbrekende gegevens te verstrekken.
3. Het vonnis bedoeld in het eerste lid houdt in de benoeming van een van de leden van de rechtbank tot rechter-commissaris en de benoeming van een bewindvoerder.
4. Heeft de rechtbank de schuldsaneringsregeling voorlopig van toepassing verklaard, dan beslist zij uiterlijk op de veertiende dag na de dag van die uitspraak of de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken. Zij kan alvorens te beslissen de schuldenaar, de rechter-commissaris, de bewindvoerder en een of meer schuldeisers oproepen om te worden gehoord. Artikel 6, tweede lid, is van toepassing.
5. De rechtbank spreekt de definitieve toepassing niet uit indien de schuldenaar niet binnen de termijn bedoeld in het tweede of achtste lid de ontbrekende gegevens heeft verstrekt.
6. Wordt geen definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, dan vervalt de voorlopige toepassing pas met ingang van de dag waarop de uitspraak waarbij de definitieve toepassing is afgewezen, in kracht van gewijsde is gegaan.
7. Indien het verzoekschrift op de voet van artikel 284, vierde lid, door burgemeester en wethouders is ingediend, kan de rechtbank de schuldsaneringsregeling slechts voorlopig van toepassing verklaren, in welk geval de schuldenaar wordt opgeroepen om te worden gehoord als bedoeld in het vierde lid, tweede volzin.
8. Indien het zevende lid toepassing vindt en in het verzoekschrift of in een daarbij gevoegde bijlage gegevens als bedoeld in artikel 285, eerste lid, ontbreken, stelt de rechtbank de schuldenaar in de gelegenheid om binnen een termijn van tien dagen de ontbrekende gegevens te verstrekken.
1. Het verzoek wordt afgewezen:
a. indien de schuldenaar in staat geacht wordt te kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;
b. indien er gegronde vrees bestaat dat de schuldenaar tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal trachten zijn schuldeisers te benadelen of zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen;
c. indien de schuldsaneringsregeling reeds op de schuldenaar van toepassing is.
2. Het verzoek kan worden afgewezen:
a. indien minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, de schuldenaar ingevolge een bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak in staat van faillissement heeft verkeerd of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest;
b. indien aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw is geweest.
3. Het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling kan niet worden geweigerd uitsluitend op grond dat er geen of onvoldoende vooruitzicht bestaat dat schuldeisers algehele of gedeeltelijke betaling op hun vorderingen zullen ontvangen.
4. Indien het verzoek wordt afgewezen, kan de schuldenaar niet ambtshalve in staat van faillissement worden verklaard.
1. Het vonnis waarbij de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken, houdt in de vaststelling van:
a. de dag waarop uiterlijk de schuldvorderingen bij de bewindvoerder moeten worden ingediend; en
b. dag, uur en plaats, waarop de verificatievergadering gehouden zal worden, in welke vergadering tevens worden behandeld het ontwerp van een saneringsplan en, indien de schuldenaar dat heeft ingediend, het ontwerp van akkoord.
2. De verificatievergadering zal niet eerder gehouden worden dan twee maanden en niet later dan drie maanden na de dag van de uitspraak tot definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling.
3. Tussen de dagen, in het eerste lid onder a en b vermeld, moeten ten minste veertien dagen verlopen.
1. De rechter die de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitspreekt, kan in deze uitspraak tevens voorzieningen treffen die hij ter beveiliging van de belangen van de schuldeisers nodig oordeelt.
2. De rechtbank kan dit ook terwijl de schuldsaneringsregeling van toepassing is op voordracht van de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerder of van één of meer schuldeisers dan wel ambtshalve.
1 De rechter kan in de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling één of meer deskundigen benoemen ten einde binnen een door hem te bepalen termijn, die zo nodig kan worden verlengd, een onderzoek naar de staat van de boedel in te stellen en een beredeneerd verslag van hun bevindingen uit te brengen. Het tweede lid van artikel 290 vindt overeenkomstige toepassing.
2. Het verslag bevat een met redenen omkleed oordeel over de betrouwbaarheid van de door de schuldenaar overgelegde staat en bescheiden en, indien de rechter daarom heeft verzocht, een voorstel omtrent door de rechtbank in het saneringsplan op te nemen regelingen.
1. Tegen de uitspraak tot de voorlopige of definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling kan noch door schuldeisers noch door andere belanghebbenden verzet, hoger beroep of cassatie worden ingesteld.
2. Indien het verzoek wordt afgewezen, heeft de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak kennis moet nemen.
3. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling, welke zal moeten plaatshebben binnen twintig dagen na de dag van de indiening van het verzoekschrift. De uitspraak vindt niet later plaats dan op de achtste dag na die van de behandeling van het verzoekschrift ter terechtzitting.
4. Van het arrest, waarbij het verzoek van de schuldenaar door het gerechtshof is afgewezen, kan de schuldenaar gedurende acht dagen na die van de uitspraak in cassatie komen. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.
5. Indien de schuldsaneringsregeling voorlopig van toepassing is verklaard en het hoger beroep of de cassatie zich richt tegen de afwijzing tot het definitief van toepassing verklaren van die regeling, geeft de griffier van het gerechtshof onderscheidenlijk de Hoge Raad van de indiening van het verzoek en van het arrest van het gerechtshof onderscheidenlijk de Hoge Raad onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.
6. De schuldsaneringsregeling kan in hoger beroep of in cassatie slechts definitief van toepassing worden verklaard.
7. Indien het verzoek van de schuldenaar in hoger beroep of cassatie wordt verworpen, kan de schuldenaar niet ambtshalve in staat van faillissement worden verklaard.
8. Wordt de toepassing van de schuldsaneringsregeling pas in hoger beroep of cassatie uitgesproken, dan geeft de griffier van het rechtscollege daarvan onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank, waarbij de schuldenaar zijn verzoek heeft ingediend. De rechtbank gaat terstond na die kennisgeving over tot benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder. Tevens bepaalt zij dagen, uur en plaats bedoeld in artikel 289, eerste lid, onder a en b. Het tweede en derde lid van artikel 289 zijn van toepassing.
De griffier van de rechtbank doet van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, van de naam, de woonplaats en het beroep van de schuldenaar, van de naam van de rechter-commissaris, van de naam en de woonplaats of het kantoor van de bewindvoerder alsmede van de dagen, uur en plaats bedoeld in artikel 289, onverwijld aankondiging in de Staatscourant en in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen nieuwsbladen.
1. Bij elke rechtbank wordt door de griffier een openbaar register gehouden, waarin hij, voor iedere van toepassing verklaarde schuldsaneringsregeling afzonderlijk, achtereenvolgens, met vermelding van de dagtekening, inschrijft:
a. een uittreksel van de rechterlijke uitspraken tot de voorlopige en definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling en tot beëindiging daarvan;
b. de beëindiging en de herleving van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in artikel 312;
c. de summiere inhoud en de homologatie van het akkoord;
d. de ontbinding van het akkoord;
e. de summiere inhoud van het vastgestelde en gewijzigde saneringsplan;
f. het bedrag van de uitdelingen;
g. de summiere inhoud van de uitspraak bedoeld in artikel 354;
h. de datum waarop de schuldsaneringsregeling ingevolge het bepaalde in artikel 356, tweede lid, is geëindigd.
2. Omtrent vorm en inhoud van het register worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven.
3. De griffier is verplicht aan een ieder kosteloze inzage van het register en tegen betaling een uittreksel daaruit te verstrekken.
De gevolgen van de toepassing van de schuldsaneringsregeling
1. De boedel omvat de goederen van de schuldenaar ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, alsmede de goederen die hij tijdens de toepassing van die regeling verkrijgt.
2. Van het inkomen en van periodieke uitkeringen onder welke benaming ook die de schuldenaar verkrijgt, wordt, onverminderd het derde lid, slechts buiten de boedel gelaten een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3. Totdat het saneringsplan is vastgesteld, kan de rechter-commissaris op verzoek van de schuldenaar, de bewindvoerder dan wel ambtshalve bij schriftelijke beschikking het bedrag bedoeld in het tweede lid verhogen met een in die beschikking vast te stellen nominaal bedrag. De rechter-commissaris kan aan zijn beschikking voorwaarden verbinden. Een verhoging kan ook door de rechter worden vastgesteld in de uitspraak tot de voorlopige of definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling.
4. Buiten de boedel vallen voorts:
a. de goederen die de schuldenaar, anders dan om niet, verkrijgt krachtens een tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling tot stand gekomen overeenkomst indien de met die verkrijging samenhangende prestatie van de schuldenaar niet ten laste van de boedel komt;
b. de inboedel, voor zover niet bovenmatig, bedoeld in artikel 5 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
c. hetgeen is vermeld in artikel 21, onder 1°, 3°, 5° en 6°;
d. het door de rechter of, totdat het saneringsplan is vastgesteld, door de rechter-commissaris overeenkomstig artikel 21, onder 4°, vastgestelde bedrag.
5. Niettemin valt een goed als bedoeld in het vierde lid, onder a, in de boedel indien de waarde van dat goed de waarde van de met de verkrijging samenhangende prestatie aanmerkelijk overtreft. In dat geval ontvangt de schuldenaar uit de boedel, indien dat goed op de voet van artikel 347 te gelde wordt gemaakt en voor zover de opbrengst daarvan toereikend is, de waarde van zijn prestatie tot verkrijging van dat goed, bij voorrang te voldoen voordat met betalingen uit de boedel aan schuldeisers kan worden begonnen.
6. Ten aanzien van het tweede en vierde lid, onder c en d, is artikel 22 van overeenkomstige toepassing.
1. Ten aanzien van een overeenkomst van levensverzekering als omschreven in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, vallen voorts buiten de boedel:
a. het recht op het doen afkopen van een levensverzekering voor zover de begunstigde of de verzekeringsnemer door afkoop onredelijk benadeeld wordt;
b. het recht om de begunstiging te wijzigen, tenzij de wijziging geschiedt ten behoeve van de boedel en de begunstigde of de verzekeringnemer daardoor niet onredelijk benadeeld wordt;
c. het recht om de verzekering te belenen.
2. Voor de uitoefening van het recht op het doen afkopen en het recht om de begunstiging te wijzigen, behoeft de bewindvoerder de toestemming van de rechter-commissaris, die daarbij zonodig vaststelt tot welk bedrag deze rechten mogen worden uitgeoefend. Slechts met schriftelijke toestemming van de verzekeringnemer is de bewindvoerder bevoegd tot overdracht van de verzekering.
3. Indien de bewindvoerder de begunstiging heeft gewijzigd, vervalt deze aanwijzing met de beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
1. Door de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling verliest de schuldenaar van rechtswege:
a. de bevoegdheid om over de tot de boedel behorende goederen te beschikken;
b. de bevoegdheid om ten aanzien van die goederen feitelijke handelingen te verrichten en toe te laten.
2. De schuldenaar is verplicht alle goederen die tot de boedel behoren op verzoek van de bewindvoerder aan hem af te leveren.
3. De rechter-commissaris kan op verzoek van de schuldenaar of de bewindvoerder dan wel ambtshalve bij schriftelijke beschikking ten aanzien van bepaaldelijk daartoe aan te wijzen goederen bepalen dat de schuldenaar daarover het beheer heeft.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 296 is de schuldenaar zelfstandig bevoegd tot het verrichten van rechtshandelingen.
2. De schuldenaar behoeft niettemin de toestemming van de bewindvoerder voor de volgende rechtshandelingen:
a. het aangaan van een krediettransactie als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het consumentenkrediet (Stb. 1990, 395);
b. overeenkomsten waarbij hij zich als borg of anderszins als medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor de schuld van een derde verbindt;
c. giften, met uitzondering van de gebruikelijke, voor zover niet bovenmatig.
3. Een rechtshandeling in strijd met het tweede lid verricht, is vernietigbaar. Slechts de bewindvoerder kan deze vernietigingsgrond inroepen.
Voor verbintenissen van de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan, is de boedel niet aansprakelijk dan voor zover deze ten gevolge daarvan is gebaat.
1. De schuldsaneringsregeling werkt ten aanzien van:
a. vorderingen op de schuldenaar die ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling bestaan;
b. vorderingen op de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan uit hoofde van ontbinding of vernietiging van een vóór die uitspraak met de schuldenaar gesloten overeenkomst;
c. vorderingen die strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten in de nakoming van een vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling op de schuldenaar verkregen vordering;
d. vorderingen op de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan door de vervulling van een vóór die uitspraak overeengekomen ontbindende voorwaarde;
e. vorderingen op de schuldenaar die ontstaan krachtens artikel 10 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek uit hoofde van een ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling reeds bestaande rechtsbetrekking.
2. Rechtsvorderingen die voldoening van een vordering uit de boedel ten doel hebben, kunnen gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling ook tegen de schuldenaar op geen andere wijze worden ingesteld dan door aanmelding ter verificatie.
3. De artikelen 57 tot en met 59 zijn van overeenkomstige toepassing.
1. De schuldsaneringsregeling werkt niet ten aanzien van vorderingen uit hoofde van studieschulden waarop titel 5 van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering van toepassing is, behoudens voor zover die vorderingen betrekking hebben op de in artikel 40 van die wet bedoelde achterstallige schulden die bestaan ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
2. Zolang de schuldsaneringsregeling van toepassing is, wordt de aflosfase bedoeld in artikel 39 van de Wet op de studiefinanciering opgeschort. Gedurende deze periode is over de studieschuld geen rente verschuldigd.
1. De schuldeiser die retentierecht heeft op een aan de schuldenaar toebehorende zaak, verliest dit recht niet door het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling.
2. De bewindvoerder kan, voor zover dit in het belang is van de boedel, de zaak in de boedel terugbrengen door voldoening van de vordering waarvoor het retentierecht kan worden uitgeoefend.
3. De schuldeiser kan de bewindvoerder een redelijke termijn stellen om tot toepassing van het tweede lid over te gaan. Heeft de bewindvoerder niet binnen deze termijn de zaak in de boedel teruggebracht, dan kan de schuldeiser haar verkopen met overeenkomstige toepassing van de bepalingen betreffende parate executie door een pandhouder of, als het een registergoed betreft, die betreffende parate executie door een hypotheekhouder. De rechter-commissaris is bevoegd de termijn op verzoek van de bewindvoerder een of meermalen te verlengen.
4. Betreft het een registergoed, dan dient de schuldeiser, op straffe van verval van het recht van parate executie, binnen veertien dagen na het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn, aan de bewindvoerder bij exploit aan te zeggen dat hij tot executie overgaat, en dit exploit in de openbare registers te doen inschrijven.
5. De bewindvoerder kan de schuldeiser die overeenkomstig het derde lid het recht van parate executie kan uitoefenen, een redelijk termijn stellen daartoe over te gaan. Heeft de schuldeiser de zaak niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de bewindvoerder haar opeisen en met toepassing van artikel 326 of 347, tweede lid, verkopen, onverminderd de voorrang, aan de schuldeiser in artikel 292 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek toegekend. De rechter-commissaris is bevoegd de termijn op verzoek van de schuldeiser een of meermalen te verlengen.
De schuldsaneringsregeling werkt niet ten voordele van borgen en andere medeschuldenaren.
1. Een vordering van de ontvanger als bedoeld in artikel 19 van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) is niet toegelaten.
2. Alle ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling tot verhaal van zijn schulden aangevangen executies worden geschorst.
3. De gelegde beslagen vervallen zodra de uitspraak, houdende de vaststelling van het saneringsplan, in kracht van gewijsde is gegaan, tenzij de rechter op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerder dan wel van de schuldenaar reeds een vroeger tijdstip daarvoor heeft bepaald. De inschrijving van een desbetreffende, op verzoek van de bewindvoerder af te geven verklaring van de rechter-commissaris machtigt de bewaarder van de openbare registers tot doorhaling.
4. Een vervallen beslag herleeft, zodra de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op grond van het bepaalde in artikel 350, derde lid, onder b, mits het goed dan nog tot de boedel behoort. Indien de inschrijving van het beslag in de openbare registers is doorgehaald, vervalt de herleving, indien niet binnen veertien dagen na de herleving een exploit is ingeschreven, waarbij van de herleving mededeling aan de schuldenaar is gedaan.
5. Het tweede, derde en vierde lid zijn eveneens van toepassing ten aanzien van executies en beslagen, aangevangen of gelegd ten behoeve van vorderingen welke door pand of hypotheek zijn gedekt, voor zover die executies en beslagen niet zijn aangevangen en gelegd op goederen, welke voor die vorderingen bijzonderlijk zijn verbonden.
Indien de schuldenaar zich in gijzeling bevindt, is hij daaruit van rechtswege ontslagen door de uitspraak tot de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling, tenzij de gijzeling plaatsvindt anders dan wegens een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt.
1. Met ingang van de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling is de schuldenaar wettelijke noch bedongen rente verschuldigd over vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt.
2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet indien:
a. de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling niet wordt uitgesproken;
b. de schuldenaar tijdens het van toepassing zijn van de schuldsaneringsregeling bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak failliet is verklaard of door beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement komt te verkeren.
1. Een wederpartij is niet bevoegd de nakoming van zijn verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst tot het geregeld afleveren van gas, water, elektriciteit of verwarming, benodigd voor de eerste levensbehoeften, jegens de schuldenaar op te schorten wegens het door de schuldenaar niet nakomen van een verbintenis tot betaling van een geldsom die is ontstaan vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
2. Een tekortkoming in de nakoming van de schuldenaar als in het eerste lid bedoeld, die plaatsvond vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, levert geen grond op voor ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid.
3. Een beroep door de wederpartij op een beding dat een uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling grond oplevert voor ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, dan wel dat die overeenkomst daardoor van rechtswege zal zijn ontbonden, is slechts toegelaten met goedvinden van de bewindvoerder.
1. Indien de schuldenaar huurder is, kan hij met machtiging van de bewindvoerder en, indien de schuldsaneringsregeling definitief van toepassing is verklaard, kan de bewindvoerder de huur tussentijds doen eindigen, mits de opzegging geschiedt tegen een tijdstip, waarop dergelijke overeenkomsten naar plaatselijk gebruik eindigen. Bovendien moet bij de opzegging de daarvoor overeengekomen of gebruikelijke termijn in acht genomen worden, met dien verstande echter, dat een termijn van drie maanden in elk geval voldoende zal zijn. Zijn de huurpenningen vooruit betaald, dan kan de huur niet eerder worden opgezegd dan tegen de dag, waarop de termijn, waarvoor vooruitbetaling heeft plaats gehad, eindigt.
2. De verhuurder is bevoegd de huur tussentijds te beëindigen indien de schuldenaar jegens de verhuurder een verplichting die ontstaat na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, niet nakomt, mits de opzegging geschiedt tegen een tijdstip, waarop dergelijke overeenkomsten naar plaatselijk gebruik eindigen. De tweede en derde volzin van het eerste lid zijn van toepassing.
3. Indien de schuldenaar pachter is, vinden het eerste en tweede lid overeenkomstige toepassing.
Een betaling ten laste van niet tot de boedel behorende goederen van de schuldenaar verricht, op vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, is nietig.
1. Hij die zowel schuldenaar als schuldeiser is van de persoon ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling is uitgesproken, kan zijn schuld met zijn vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, slechts verrekenen indien beide zijn ontstaan vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
2. Artikel 53, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Een betaling door de schuldenaar anders dan ten laste van de boedel verricht, wordt niet toegerekend op een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt.
1. De rechter-commissaris kan op verzoek van elke belanghebbende of ambtshalve bij schriftelijke beschikking bepalen dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar of de bewindvoerder bevinden, voor een periode van ten hoogste één maand niet dan met machtiging van de rechter-commissaris kan worden uitgeoefend.
2. De rechter-commissaris kan de periode telkens met een maand verlengen, met dien verstande dat de periode in ieder geval eindigt op het tijdstip waarop de uitspraak, houdende de vaststelling van het saneringsplan, in kracht van gewijsde is gegaan.
3. De rechter-commissaris kan de beschikking beperken tot bepaalde derden en voorwaarden verbinden zowel aan de beschikking als aan de machtiging van een derde tot uitoefening van een aan deze toekomende bevoegdheid.
4. Gedurende de in het eerste en tweede lid bedoelde perioden lopen aan of door de derden ter zake van hun bevoegdheid gestelde termijnen voort, voor zover dit redelijkerwijze noodzakelijk is om de derde dan wel de bewindvoerder in staat te stellen na afloop van de periode zijn standpunt te bepalen. Degene die de termijn heeft gesteld kan opnieuw een redelijke termijn stellen.
5. De in de eerste volzin van het eerste lid bedoelde beslissing kan ook op verzoek van de schuldenaar dan wel ambtshalve worden gegeven door de rechter die de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitspreekt.
1. De rechter-commissaris kan op verzoek van de bewindvoerder, van de schuldenaar dan wel ambtshalve bij schriftelijke beschikking bepalen dat betaling op niet tot de boedel behorende vorderingen van de schuldenaar tot betaling van een geldsom, moet geschieden aan de bewindvoerder. De rechter-commissaris kan de beschikking beperken tot een bepaalde periode en tot bepaalde vorderingen.
2. De bewindvoerder brengt de schuldenaren die het aangaat bij brief van de beschikking bedoeld in het eerste lid op de hoogte.
3. De door de bewindvoerder ingevolge het eerste lid ontvangen gelden behoren niet tot de boedel. De bewindvoerder voert ter zake een afzonderlijke administratie.
4. De bewindvoerder voldoet uit de door hem ingevolge het eerste lid ontvangen gelden voor en namens de schuldenaar vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling niet werkt en die ter voldoening door de rechter-commissaris zijn aangewezen.
1. De rechter-commissaris kan op verzoek van de bewindvoerder of de schuldenaar dan wel ambtshalve bij schriftelijke beschikking bepalen dat de schuldenaar gedurende een in die beschikking vast te stellen periode bevoegd is ten behoeve van de boedel de uitoefening van zijn zelfstandig beroep of bedrijf voort te zetten. De rechter-commissaris kan een periode telkens verlengen en aan zijn beschikking voorwaarden verbinden.
2. Een beschikking als bedoeld in het eerste lid heeft tot gevolg dat de schuldenaar bevoegd is alle handelingen waartoe de bewindvoerder toestemming heeft gegeven en die voor de normale uitoefening van het beroep of bedrijf nodig zijn, te verrichten.
3. Vorderingen die voortvloeien uit een voortzetting van de uitoefening van het beroep of bedrijf waartoe de schuldenaar op grond van dit artikel bevoegd is, waaronder te begrijpen de verschuldigde huurpenningen, voor zover aan die voortzetting toe te rekenen, zijn boedelschulden.
1. Gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling kan de schuldenaar in staat van faillissement worden verklaard ter zake van vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling niet werkt.
2. Door de faillietverklaring van de schuldenaar eindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling van rechtswege. Van de beëindiging wordt door de curator melding gemaakt in de publicatie bedoeld in artikel 14, derde lid.
3. Indien tengevolge van verzet, hoger beroep of cassatie de faillietverklaring wordt vernietigd, herleeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van rechtswege. Daarvan wordt melding gemaakt in de aankondiging bedoeld in artikel 15, eerste lid, tweede volzin. Artikel 15d, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.
De artikelen 25, 27 tot en met 31, 34 tot en met 38a, 40 tot en met 52, 54 tot en met 56 en 60a tot en met 63 zijn van overeenkomstige toepassing.
1. De rechter-commissaris houdt toezicht op de vervulling door de bewindvoerder van de door hem ingevolge deze titel te verrichten taken.
2. De artikelen 65 en 66 zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Van alle beschikkingen van de rechter-commissaris staat gedurende vijf dagen hoger beroep op de rechtbank open. De rechtbank beslist na verhoor of behoorlijke oproeping van de belanghebbenden.
2. Niettemin kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen de beschikkingen die zijn genomen overeenkomstig de artikelen 21, onder 4°, 34, 58, eerste lid, 94, tweede lid, 102, tweede lid, 125, 127, vierde lid, 176, tweede lid, en de beschikkingen bedoeld in de artikelen 295, derde lid, 296, derde lid, artikel 299b, derde en vijfde lid, 310, eerste lid, 311, eerste lid, 316, tweede lid, 318, tweede lid, 324, derde lid, 326, tweede lid, 332, vierde lid en 347, tweede lid.
1. De bewindvoerder is belast met:
a. het toezicht op de naleving door de schuldenaar van diens verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien;
b. het beheer en de vereffening van de boedel;
c. de uitvoering van het saneringsplan.
2. Alvorens in rechte op te treden, behalve waar het verificatiegeschillen betreft, alsmede in de gevallen van de artikelen 37, 40, 58, tweede lid, 305, 326, eerste lid, en 349, eerste lid, behoeft de bewindvoerder machtiging van de rechter-commissaris. Artikel 72 is van overeenkomstige toepassing.
1. Ieder der schuldeisers van vorderingen waarvoor de schuldsaneringsregeling werkt en de schuldenaar kunnen bij verzoekschrift tegen elke handeling van de bewindvoerder bij de rechter-commissaris opkomen, of van deze een bevel uitlokken dat de bewindvoerder een bepaalde handeling zal verrichten of een voorgenomen handeling zal nalaten.
2. De rechter-commissaris beslist, na de bewindvoerder te hebben gehoord, binnen drie dagen.
1. De bewindvoerder brengt uiterlijk tien dagen voor de dag waarop de verificatievergadering zal worden gehouden een verslag uit over de toestand van de boedel en vervolgens telkens na verloop van zes maanden, een verslag over de uitvoering van het saneringsplan. De bewindvoerder legt zijn verslag neder ter griffie van de rechtbank, ter kosteloze inzage van schuldeisers. De nederlegging geschiedt kosteloos.
2. De in het eerste lid bedoelde termijn van zes maanden, kan op verzoek van de bewindvoerder of ambtshalve door de rechter-commissaris worden verlengd.
1. De rechtbank is bevoegd de bewindvoerder, na hem gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, te ontslaan en door een ander te vervangen, hetzij op voordracht van de rechter-commissaris hetzij op een met redenen omkleed verzoek van de bewindvoerder, een of meer schuldeisers dan wel de schuldenaar.
2. De ontslagen bewindvoerder legt rekening en verantwoording af aan de in zijn plaats benoemde bewindvoerder.
1. De rechtbank stelt het salaris van de bewindvoerder vast in het vonnis bedoeld in artikel 354, eerste lid.
2. De rechtbank kan op verzoek van de bewindvoerder tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling telkens voor een daarbij door de rechtbank vast te stellen periode een voorschot op het salaris toekennen.
3. Indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd op de voet van artikel 338, vierde lid, of artikel 350, stelt de rechtbank daarbij tevens het salaris vast.
4. Eindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van het bepaalde in artikel 312, tweede lid, dan stelt de rechtbank het salaris vast zodra de uitspraak tot faillietverklaring in kracht van gewijsde is gegaan.
5. In geval van akkoord wordt het salaris bij het vonnis van homologatie bepaald.
6. Het salaris van de bewindvoerder wordt vastgesteld volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
7. Het salaris van de bewindvoerder en van deskundigen, benoemd ingevolge artikel 291, is schuld van de boedel en wordt bij voorrang voldaan boven alle andere schulden en boven een betaling bedoeld in artikel 295, vijfde lid. Het in de vorige volzin bepaalde is ook van toepassing op hun verschotten en op de publicaties die ingevolge deze titel zijn voorgeschreven.
8. Voor zover de kosten van de ingevolge deze titel voorgeschreven publicaties niet uit de boedel kunnen worden voldaan, komen zij ten laste van de Staat. De griffier van de rechtbank waarbij de schuldenaar zijn verzoekschrift tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend, draagt zorg voor de voldoening van het door de rechtbank vast te stellen bedrag dat ten laste van de Staat komt.
De artikelen 85 en 86 zijn van overeenkomstige toepassing.
De voorzieningen na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsane- ringsregeling en de taak van de bewindvoerder
De bewindvoerder geeft van de dagen, uur en plaats bedoeld in artikel 289, eerste lid, onder a en b, onverwijld aan alle bekende schuldeisers bij brieven kennis. In de kennisgeving wordt melding gemaakt dat gedurende een termijn van veertien dagen voorafgaande aan de verificatievergadering een ontwerp van een saneringsplan op de griffie ter inzage ligt. Indien de schuldenaar een ontwerp van akkoord ter griffie heeft neergelegd, wordt daarvan eveneens melding gemaakt.
De bewindvoerder zorgt, dadelijk na zijn benoeming, door alle nodige en gepaste middelen voor de bewaring van de boedel. Tenzij de rechter-commissaris anders bepaalt, neemt de bewindvoerder de tot de boedel behorende bescheiden en andere gegevensdragers, gelden, kleinodiën, effecten en andere papieren van waarde tegen ontvangstbewijs onder zich, behoudens voor zover het beheer daarover op grond van een beslissing als bedoeld in artikel 296, derde lid, toekomt aan de schuldenaar.
1. Artikel 94, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Van de goederen bedoeld in artikel 295, vierde lid, wordt een staat aan de beschrijving gehecht.
3. De rechter-commissaris kan bepalen dat de bewindvoerder een staat opmaakt als bedoeld in artikel 96 ter vervanging van de staat bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder a.
Een afschrift van de boedelbeschrijving en, indien toepassing is gegeven aan artikel 324, derde lid, van de staat in dat artikellid bedoeld, worden ter kosteloze inzage van een ieder nedergelegd ter griffie van de rechtbank die de schuldsaneringsregeling van toepassing heeft verklaard. De nederlegging geschiedt kosteloos.
1. De bewindvoerder is, voordat de uitspraak houdende de vaststelling van het saneringsplan in kracht van gewijsde is gegaan, bevoegd tot de boedel behorende goederen te vervreemden, voor zover de vervreemding noodzakelijk is ter bestrijding van de kosten van de schuldsaneringsregeling of de goederen niet dan met nadeel voor de boedel bewaard kunnen blijven.
2. De goederen worden ondershands verkocht, tenzij de rechter-commissaris bepaalt dat de verkoop in het openbaar zal geschieden.
De artikelen 102 tot en met 105 en 107 zijn van overeenkomstige toepassing.
Verificatie van vorderingen, behandeling van ontwerp van akkoord en raadpleging over voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling en het ontwerp van saneringsplan
Paragraaf 1. Verificatie van vorderingen
1. Op de verificatie van vorderingen zijn de artikelen 110 tot en met 116, 119 tot en met 127 (in welk laatste artikel in de plaats van 108, 1°, wordt gelezen: 289, eerste lid, onder a) en 129 tot en met 137 van overeenkomstige toepassing.
2. Renten, na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling lopende ten aanzien van door pand of hypotheek gedekte vorderingen, worden pro memorie geverifieerd. Voor zover de renten op de opbrengst daarvan niet batig gerangschikt worden, kan de schuldeiser aan deze verificatie geen rechten ontlenen.
Paragraaf 2. Het ontwerp van akkoord
1. De schuldenaar is bevoegd ten aanzien van vorderingen waarvoor de schuldsaneringsregeling werkt aan de schuldeisers van die vorderingen een akkoord aan te bieden.
2. Het ontwerp van akkoord wordt ter griffie van de rechtbank nedergelegd ter kosteloze inzage van een ieder. De nederlegging geschiedt kosteloos.
3. Aanbieding van een akkoord op een tijdstip nadat een saneringsplan is vastgesteld, is ook toegelaten indien vóór die vaststelling een akkoord is verworpen of de homologatie is geweigerd. De in de vorige volzin bedoelde bevoegdheid kan één keer worden uitgeoefend.
4. Vóórdat een saneringsplan is vastgesteld, kan aanbieding van een akkoord slechts geschieden door nederlegging van het ontwerp van akkoord ter griffie uiterlijk op de vijftiende dag vóór de dag waarop de verificatievergadering zal worden gehouden.
5. Is een ontwerp van akkoord gevoegd bij het verzoekschrift tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, dan doet de griffier daarvan opgave in de aankondiging bedoeld in artikel 293.
6. Indien de nederlegging van een ontwerp van akkoord geschiedt na de indiening van het verzoekschrift tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, doet de bewindvoerder daarvan onverwijld aankondiging in de Staatscourant en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen. Tevens geeft de bewindvoerder van de nederlegging onverwijld bij brieven kennis aan alle bekende schuldeisers, tenzij daarvan reeds melding is gemaakt in de kennisgeving bedoeld in artikel 322.
Het ontwerp van een akkoord vervalt:
a. indien de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling niet wordt uitgesproken;
b. indien, voordat het vonnis van homologatie van het akkoord in kracht van gewijsde is gegaan, een rechterlijke uitspraak tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in kracht van gewijsde gaat;
c. indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op grond van het bepaalde in artikel 312, tweede lid.
1. Indien het ontwerp van akkoord is nedergelegd overeenkomstig artikel 329, vierde lid, wordt daarover in de vergadering na afloop van de verificatie dadelijk geraadpleegd en beslist.
2. Indien het ontwerp van akkoord is nedergelegd nadat een saneringsplan is vastgesteld, zal de rechter-commissaris dadelijk dag, uur en plaats vaststellen waarop over het aangeboden akkoord ten overstaan van de rechter-commissaris zal worden geraadpleegd en beslist.
3. Bij toepassing van het tweede lid doet de bewindvoerder van de dag, uur en plaats onverwijld aankondiging in de Staatscourant en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen. Tevens geeft de bewindvoerder daarvan onverwijld bij brieven kennis aan alle bekende schuldeisers.
1. De schuldenaar is ter vergadering bevoegd tot toelichting en verdediging van het akkoord op te treden en het, staande de raadpleging, te wijzigen.
2. Tot stemming over het akkoord zijn bevoegd de schuldeisers van vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt. Pandhouders, hypotheekhouders en schuldeisers als bedoeld in artikel 299b zijn tot stemmen bevoegd, indien zij vóór de aanvang van de stemming van hun recht van parate executie afstand doen. Zij herkrijgen dat recht niet, ongeacht of het akkoord wordt aanvaard, verworpen of overeenkomstig het vierde lid wordt vastgesteld.
3. Tot het aannemen van het akkoord wordt vereist:
a. de toestemming van de gewone meerderheid van de ter vergadering verschenen erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers van vorderingen waaraan voorrang is verbonden, welke tezamen ten minste de helft van het totale bedrag van hun vorderingen vertegenwoordigen; en
b. de toestemming van de gewone meerderheid van de ter vergadering verschenen erkende en voorwaardelijk toegelaten concurrente schuldeisers, welke tezamen ten minste de helft van het totale bedrag van hun vorderingen vertegenwoordigen.
4. In afwijking van het derde lid kan de rechter-commissaris op verzoek van de schuldenaar of de bewindvoerder bij gemotiveerde beschikking een aangeboden akkoord vaststellen als ware het aangenomen, indien:
a. drie vierde van de schuldeisers van vorderingen waaraan voorrang is verbonden en drie vierde van de concurrente schuldeisers voor het akkoord hebben gestemd; en
b. de verwerping van het akkoord het gevolg is van het tegenstemmen van een of meer schuldeisers die, alle omstandigheden in aanmerking genomen en in het bijzonder het percentage dat die schuldeisers, zou de toepassing van de schuldsaneringsregeling worden voortgezet, naar verwachting aan betaling op hun vorderingen zullen ontvangen, in redelijkheid niet tot dit stemgedrag hebben kunnen komen.
5. Het proces-verbaal van de vergadering vermeldt de inhoud van het akkoord, de namen van de verschenen stemgerechtigde schuldeisers, de door ieder hunner uitgebrachte stem, de uitslag van de stemming en, indien toepassing is gegeven aan het vierde lid, de beschikking van de rechter-commissaris.
6. Artikel 149 is van overeenkomstige toepassing.
Indien over het akkoord is gestemd in een vergadering als bedoeld in artikel 331, tweede lid, vinden de artikelen 335, eerste lid, aanhef en onder a en b, en tweede lid, 336, 337, eerste en tweede lid, aanhef en onder a, en derde lid, 338, eerste, tweede en derde lid, 339, eerste, tweede, derde en vierde lid, eerste volzin, en 340 overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 3. Raadpleging over voortzetting van de schuldsanerings- regeling en het ontwerp van saneringsplan
1. In de verificatievergadering stelt de rechter-commissaris iedere verschenen schuldeiser van een of meer vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, in de gelegenheid zijn standpunt kenbaar te maken omtrent het al dan niet voortzetten van de toepassing van de schuldsaneringsregeling alsmede omtrent het ontwerp van een saneringsplan.
2. De schuldenaar is bevoegd tot verdediging van de voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling en tot toelichting en verdediging van het ontwerp van een saneringsplan. Hij kan het ontwerp staande de vergadering wijzigen.
3. Over de voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling en over het ontwerp van een saneringsplan wordt niet door ter vergadering verschenen schuldeisers bij stemming beslist.
4. Het proces-verbaal van de verificatievergadering vermeldt het standpunt van de schuldeisers bedoeld in het eerste lid.
1. De rechter-commissaris bepaalt vóór het sluiten van de verificatievergadering de terechtzitting waarop de rechtbank achtereenvolgens zal behandelen:
a. verzoekschriften, indien deze op de voet van artikel 149 zijn ingediend;
b. de homologatie van het akkoord, indien een akkoord is aangenomen of vastgesteld;
c. de voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
d. het door de schuldenaar ingediende ontwerp van een saneringsplan.
2. De terechtzitting zal gehouden worden ten minste acht en ten hoogste veertien dagen na de dag waarop de verificatievergadering heeft plaatsgevonden. Artikel 151 is van overeenkomstige toepassing.
1. Het proces-verbaal van de verificatievergadering wordt ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier. Bij het proces-verbaal worden gevoegd het ontwerp van een saneringsplan en, indien van toepassing, het akkoord.
2. Gedurende acht dagen kan een ieder ter griffie kosteloze inzage verkrijgen van de stukken bedoeld in het eerste lid.
1. Op de openbare terechtzitting, bepaald ingevolge artikel 335, eerste lid, wordt door de rechter-commissaris verslag uitgebracht.
2. Ieder van de schuldeisers ten aanzien van wier vorderingen de schuldsaneringsregeling werkt, kan in persoon, bij schriftelijk gemachtigde of bij procureur:
a. de gronden uiteenzetten waarop hij de homologatie van een akkoord wenst of haar bestrijdt;
b. de gronden uiteenzetten waarop hij de voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wenst of haar bestrijdt;
c. zijn standpunt verklaren omtrent het ontwerp van een saneringsplan.
3. De schuldenaar is bevoegd tot verdediging van zijn belangen op te treden.
1. Op de dag van de terechtzitting bedoeld in artikel 337, of anders uiterlijk op de achtste dag daarna, doet de rechtbank uitspraak.
2. Zij zal, voor zover van toepassing, eerst bij met redenen omklede beschikking uitspraak doen op verzoekschriften als bedoeld in artikel 149 en tot homologatie van het akkoord dan wel tot weigering daarvan. Artikel 153, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Indien de homologatie wordt geweigerd, kan de rechter de schuldenaar niet in staat van faillissement verklaren.
4. Indien de schuldenaar geen akkoord heeft aangeboden of de homologatie is geweigerd, bepaalt de rechtbank of de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet of dat de toepassing wordt beëindigd. Artikel 350, derde lid, is van toepassing. De uitspraak geschiedt bij vonnis.
5. In de uitspraak tot voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt tevens een saneringsplan vastgesteld.
6. Wordt de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd, dan vervalt de toepassing pas met ingang van de dag waarop de desbetreffende uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Artikel 350, vijfde en zesde lid, is van toepassing.
1. Ten aanzien van de uitspraak tot weigering dan wel verlening van homologatie, zijn de artikelen 154, 155, eerste lid, en 156 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het recht van hoger beroep en cassatie slechts toekomt aan schuldeisers die op de terechtzitting bedoeld in artikel 337 zijn verschenen.
2. Op de behandeling van het hoger beroep zijn de artikelen 337, tweede lid, aanhef en onder a, en derde lid, en 338, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
3. Indien de homologatie in hoger beroep of cassatie is verleend, verliest een door de rechter vastgesteld saneringsplan van rechtswege zijn kracht zodra de uitspraak tot verlening van homologatie in kracht van gewijsde is gegaan.
4. Wordt de homologatie in hoger beroep of cassatie vernietigd, dan geeft de griffier van het rechtscollege daarvan onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank. Zodra de uitspraak tot vernietiging in kracht van gewijsde is gegaan, doet de rechtbank uitspraak als bedoeld in artikel 338, vierde lid.
1. De toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt van rechtswege zodra de homologatie in kracht van gewijsde is gegaan. Van de beëindiging doet de bewindvoerder aankondiging in de Staatscourant en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen.
2. Het gehomologeerde akkoord is verbindend voor alle schuldeisers ten aanzien van wier vorderingen de schuldsaneringsregeling werkt, onverschillig of zij al dan niet in de schuldsaneringsregeling opgekomen zijn.
3. De artikelen 159, 160 en 162 tot en met 166 zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Bij het vonnis, waarbij de ontbinding van het akkoord wordt uitgesproken, wordt de schuldenaar tevens in staat van faillissement verklaard.
5. In een faillissement, uitgesproken overeenkomstig het vierde lid, kan geen akkoord worden aangeboden.
1. Van het vonnis, houdende beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen.
2. Het hoger beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen. De griffier van het gerechtshof geeft van die indiening onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.
3. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling, welk zal moeten plaatsvinden binnen twintig dagen na de dag van de indiening van het verzoekschrift.
4. De griffier van het gerechtshof doet van het hoger beroep en van de dag en uur, voor de behandeling bepaald, aankondiging in de Staatscourant en in de nieuwsbladen waarin de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling is aangekondigd.
5. Op de behandeling van het hoger beroep is artikel 337, tweede lid, aanhef en onder b en c, van toepassing.
6. De uitspraak vindt niet later plaats dan op de achtste dag na die van de behandeling van het verzoekschrift ter terechtzitting. Van het arrest van het gerechtshof wordt door de griffier onverwijld mededeling gedaan aan de griffier van de rechtbank.
7. Van het arrest kunnen de schuldeisers die op de voet van het vijfde lid bij de behandeling van het hoger beroep zijn verschenen en de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in cassatie komen. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad. De griffier van de Hoge Raad geeft van die indiening en van het arrest van de Hoge Raad onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.
1. Van het vonnis, houdende uitspraak tot voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een saneringsplan, kunnen de schuldeisers die op de terechtzitting bedoeld in artikel 337 zijn verschenen, gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen. De schuldenaar heeft dezelfde bevoegdheid voor zover het de vaststelling van het saneringsplan betreft.
2. Artikel 341, tweede, derde en zesde lid, is van toepassing.
3. Gedurende acht dagen na het arrest van het gerechtshof kan de daarbij in het ongelijk gestelde partij in cassatie komen. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad. De griffier van de Hoge Raad geeft van die indiening en van het arrest van de Hoge Raad onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.
1. De rechtbank is vrij in het saneringsplan bepalingen op te nemen die haar, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk en billijk voorkomen.
2. In een saneringsplan stelt de rechter in ieder geval de termijn vast gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, welke termijn ten hoogste drie jaar zal zijn, te rekenen van de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, die dag daaronder begrepen. In afwijking van de eerste volzin kan de termijn op ten hoogste vijf jaar worden vastgesteld, indien voor de gehele termijn vanaf de vaststelling van het saneringsplan in dat plan tevens een nominaal bedrag wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 295, derde lid.
3. De rechter kan in een saneringsplan onder meer:
a. een nominaal bedrag vaststellen als bedoeld in artikel 295, derde lid;
b. ten aanzien van goederen van de boedel waarop geen recht van pand, hypotheek of retentie rust, bepalen dat deze niet of gedurende een daarvoor vast te stellen termijn niet bij de vereffening en tegeldemaking betrokken zullen worden;
c. ten aanzien van goederen als bedoeld onder b bepalen dat de schuldenaar daarover het beheer zal voeren;
d. een bedrag vaststellen als bedoeld in artikel 21, onder 4°.
4. Een vóór de vaststelling van het saneringsplan gegeven beslissing op de voet van de artikelen 21, onder 4°, 295, derde lid, en 296, derde lid, verliest haar kracht zodra de uitspraak houdende vaststelling van het saneringsplan in kracht van gewijsde is gegaan.
Een door de rechter vastgesteld saneringsplan is verbindend voor alle schuldeisers van vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, zonder uitzondering en onverschillig of zij in de schuldsaneringsregeling zijn opgekomen.
1. De rechtbank kan een saneringsplan op voordracht van de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerder, de schuldenaar dan wel een of meer schuldeisers wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid het plan niet ongewijzigd in stand kan blijven. De uitspraak geschiedt bij vonnis.
2. Alvorens te beslissen bepaalt de rechtbank dag en uur voor de terechtzitting waarop de zaak zal worden behandeld en kan zij tevens de oproeping bevelen van schuldeisers ten aanzien van wier vorderingen de schuldsaneringsregeling werkt.
3. De bewindvoerder doet van de dag, uur en plaats onverwijld aankondiging in de Staatscourant en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen. Tevens geeft de bewindvoerder bij brieven kennis aan alle bekende schuldeisers. Artikel 337, tweede lid, aanhef en onder c, en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Van het vonnis bedoeld in het eerste lid kunnen de schuldeisers die bij de behandeling van de zaak zijn verschenen en de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen. De artikelen 341, tweede, derde en zesde lid, en 342, derde lid, zijn van toepassing.
Het saneringsplan verliest van rechtswege zijn kracht door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1. Zodra de uitspraak waarbij het saneringsplan is vastgesteld in kracht van gewijsde is gegaan, verkeert de boedel van rechtswege in staat van insolventie en gaat de bewindvoerder over tot vereffening en tegeldemaking van de tot de boedel behorende goederen voor zover daaromtrent in het saneringsplan niet anders is bepaald, zonder dat daartoe toestemming of medewerking van de schuldenaar nodig is.
2. De goederen worden ondershands verkocht, tenzij de rechter-commissaris bepaalt dat de verkoop in het openbaar zal geschieden.
3. Artikel 176, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
De rechter-commissaris kan op een door hem te bepalen dag, uur en plaats een vergadering van schuldeisers beleggen, ten einde hen zo nodig te raadplegen over de wijze van vereffening van de boedel en zo nodig verificatie te doen plaatsvinden van de schuldvorderingen die na afloop van de ingevolge artikel 289, eerste lid, onder a, bepaalde termijn zijn ingediend en niet reeds overeenkomstig artikel 127 geverifieerd zijn. De bewindvoerder handelt ten opzichte van deze vorderingen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 111 tot en met 114. Hij roept de schuldeisers ten minste tien dagen vóór de vergadering, bij brieven op waarin het onderwerp van de vergadering wordt vermeld en hun tevens de bepaling van artikel 114 wordt herinnerd. Bovendien plaatst hij gelijke oproeping in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen.
1. Zo dikwijls er voldoende gerede penningen aanwezig zijn, gaat de bewindvoerder over tot een uitdeling aan de geverifieerde schuldeisers. Niettemin vindt geen uitdeling plaats, indien de verkoop van een goed nog moet plaatsvinden en daarop pand of hypotheek rust of ten aanzien van dat goed voorrang geldt als bedoeld in artikel 292 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel op dat bepaalde goed een voorrecht rust. Indien een goed als bedoeld in de vorige volzin in de boedel valt nadat een uitdeling heeft plaatsgevonden, heeft dat geen invloed op de geldigheid van die uitdeling.
2. De uitdeling geschiedt naar evenredigheid van ieders vordering, met dien verstande dat, zolang de vorderingen waaraan voorrang is verbonden niet volledig zijn voldaan, daarop een twee keer zo groot percentage wordt betaald als op de concurrente vorderingen.
3. Voor de toepassing van het tweede lid worden de vorderingen van de schuldeisers die voorrang hebben, ongeacht of deze wordt betwist, en die niet reeds overeenkomstig artikel 57 of 299b, derde lid, voldaan zijn, bepaald op het bedrag waarvoor zij batig gerangschikt kunnen worden op de opbrengst der goederen waarop hun voorrang betrekking heeft. Zo dit minder is dan het gehele bedrag van hun vorderingen, worden zij voor het ontbrekende als concurrent behandeld.
4. De bewindvoerder maakt telkens een uitdelingslijst op. De lijst houdt in een staat van de ontvangsten en uitgaven, de namen van de schuldeisers, het geverifieerde bedrag van ieders vordering, benevens de daarop te ontvangen uitkering.
5. De artikelen 181, 182 (in welk artikel in de plaats van 60, derde lid, tweede zin, wordt gelezen: 299b, derde lid, tweede volzin), 183 tot en met 189, 191 en 192 zijn van overeenkomstige toepassing.
Beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling
1. De rechtbank kan de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigen op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerder, van de schuldenaar dan wel van een of meer schuldeisers. Zij kan zulks ook ambtshalve doen.
2. Alvorens te beslissen roept de rechtbank de schuldenaar op ten einde door haar te worden gehoord. Tevens kan zij schuldeisers daartoe oproepen.
3. Een beëindiging bedoeld in het eerste lid kan geschieden indien:
a. de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, zijn voldaan;
b. de schuldenaar in staat is zijn betalingen te hervatten;
c. de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt;
d. de schuldenaar bovenmatige schulden doet of laat ontstaan;
e. de schuldenaar tracht zijn schuldeisers te benadelen.
4. De uitspraak geschiedt bij vonnis. De toepassing van de schuldsaneringsregeling vervalt pas met ingang van de dag waarop de uitspraak tot de beëindiging in kracht van gewijsde is gegaan.
5. Indien de beëindiging geschiedt op grond van het bepaalde in het derde lid, onder c, d of e, verkeert de schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank benoemt terstond een rechter-commissaris en een curator.
6. Van de beëindiging wordt door de bewindvoerder aankondiging gedaan in de Staatscourant en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen of, indien het vijfde lid toepassing vindt, door de curator in de publicatie bedoeld in artikel 14, derde lid.
1. Van het vonnis bedoeld in artikel 350 heeft, in geval van beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, de schuldenaar, of, in geval de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling geweigerd is, hij die het verzoek tot die beëindiging heeft gedaan, gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak recht van hoger beroep.
2. De artikelen 341, tweede, derde en zesde lid, en 342, derde lid, zijn van toepassing.
1. Indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet reeds is beëindigd, bepaalt de rechtbank op voordracht van de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerder dan wel van de schuldenaar hetzij ambtshalve uiterlijk een maand vóór het einde van de termijn bedoeld in het tweede lid van artikel 343, dag, uur en plaats voor de terechtzitting waarop de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt behandeld.
2. De zitting zal niet eerder dan veertien dagen en niet later dan eenentwintig dagen na de beschikking van de rechtbank bedoeld in het eerste lid gehouden worden.
3. De bewindvoerder doet van de dag, uur en plaats onverwijld aankondiging in de Staatscourant en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen. Tevens geeft de bewindvoerder bij brieven kennis aan alle bekende schuldeisers.
1. Op de terechtzitting, bepaald ingevolge artikel 352, wordt door de bewindvoerder een schriftelijk verslag uitgebracht. De schuldenaar woont de zitting in persoon bij.
2. De rechtbank kan iedere verschenen schuldeiser in de gelegenheid stellen in persoon, bij schriftelijk gemachtigde of bij procureur het woord te voeren.
1. Op de dag van de terechtzitting, of anders uiterlijk op de achtste dag daarna, doet de rechtbank bij vonnis uitspraak of de schuldenaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en, indien er sprake is van een tekortkoming, of deze aan de schuldenaar kan worden toegerekend.
2. Ingeval van een toerekenbare tekortkoming, kan de rechter daarbij bepalen dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing blijft.
1. Van het vonnis bedoeld in artikel 354 kunnen de schuldeisers die op de voet van artikel 353, tweede lid, bij de behandeling van de zaak zijn verschenen en de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen.
2. De artikelen 341, tweede, derde en zesde lid, en 342, derde lid, zijn van toepassing.
1. De bewindvoerder gaat, zodra de uitspraak bedoeld in artikel 354 in kracht van gewijsde is gegaan, onverwijld over tot het opmaken van een slotuitdelingslijst.
2. De toepassing van de schuldsaneringsregeling is van rechtswege beëindigd zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden. De bewindvoerder doet daarvan aankondiging in de Staatscourant en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen.
3. Na verloop van een maand na de beëindiging doet de bewindvoerder rekening en verantwoording van zijn beheer aan de rechter-commissaris.
Indien na de slotuitdeling ingevolge artikel 189 gereserveerde uitdelingen aan de boedel terugvallen, of mocht blijken dat er nog baten van de boedel aanwezig zijn, welke ten tijde van de vereffening niet bekend waren, gaat de bewindvoerder, op bevel van de rechtbank, tot vereffening en verdeling daarvan over op de grondslag van de vroegere uitdelingslijsten.
1. Door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 356, tweede lid, is een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar, onverschillig of de schuldeiser al dan niet in de schuldsaneringsregeling is opgekomen en onverschillig of de vordering al dan niet is geverifieerd.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de rechter in het vonnis bedoeld in artikel 354 heeft vastgesteld dat de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten en de rechter daarbij geen toepassing heeft gegeven aan het tweede lid van artikel 354.
1. Indien na de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling waardoor het rechtsgevolg bedoeld in artikel 358, eerste lid, is ingetreden, blijkt dat zich voordien feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die grond zouden hebben opgeleverd voor de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op de voet van artikel 350, derde lid, onder e, kan de rechter op verzoek van iedere belanghebbende bepalen dat artikel 358, eerste lid, verder geen toepassing vindt.
2. Alvorens te beslissen roept de rechtbank de schuldenaar op ten einde door haar te worden gehoord.
3. Van het vonnis kan gedurende acht dagen na de uitspraak in hoger beroep worden gekomen. Het hoger beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak kennis moet nemen.
4. Gedurende acht dagen na het arrest van het gerechtshof kan beroep in cassatie worden ingesteld. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.
5. Zodra de uitspraak bedoeld in het eerste lid in kracht van gewijsde is gegaan, doet de griffier van het gerecht dat deze uitspraak heeft gedaan daarvan onverwijld aankondiging in de Staatscourant.
1. Indien de faillietverklaring van de schuldenaar tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken of indien de schuldenaar door beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement komt te verkeren, gelden de volgende regelen:
a. handelingen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling door de bewindvoerder verricht, blijven geldend en verbindend;
b. boedelschulden, gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan, gelden als boedelschulden in het faillissement;
c. in de schuldsaneringsregeling ingediende vorderingen gelden als ingediend in het faillissement.
2. De curator oefent de bevoegdheid uit, in artikel 297, derde lid, aan de bewindvoerder toegekend.
3. Het tijdstip, waarop de termijnen vermeld in de artikelen 43 en 45 aanvangen, wordt berekend met ingang van de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Tegen de beslissingen van de rechter, ingevolge de bepalingen van deze titel gegeven, staat geen hogere voorziening open, behalve in de gevallen, waarin het tegendeel is bepaald, en behoudens de mogelijkheid van cassatie in het belang der wet.
1. De verzoeken, te doen ingevolge de artikelen 292, tweede lid, 315, eerste lid, 341, eerste lid, 342, eerste lid, 345, vierde lid, 350, eerste lid, 351, eerste lid, 355, eerste lid, en 358a, eerste lid, moeten door een procureur zijn ondertekend, behalve wanneer een verzoek wordt gedaan door de bewindvoerder of, bij een verzoek ingevolge artikel 350, eerste lid, door de schuldenaar.
2. Voor het instellen van beroep in cassatie is steeds de medewerking nodig van een advocaat bij de Hoge Raad.
In artikel 283 wordt in de opsomming van artikelen na «247,» ingevoegd: 247b, tweede lid,.
Artikel 284 wordt vernummerd tot artikel 362. In dat artikel wordt voorts in de opsomming van artikelen «238 en 239» gewijzigd in: 238, 239 en 305.
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 15b, eerste lid, van de Faillissementswet, zoals vastgesteld bij deze wet, kan een faillissement waarin vóór het in werking treden van deze wet de verificatievergadering is gehouden, worden opgeheven onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in titel III van de Faillissementswet, zoals vastgesteld bij deze wet.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 247a, eerste lid, van de Faillissementswet, zoals vastgesteld bij deze wet, kan een surséance van betaling die vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet voorlopig of definitief is verleend, ook op een later tijdstip dan twee maanden na de dag waarop de surséance voorlopig is verleend, worden ingetrokken onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in titel III van de Faillissementswet, zoals vastgesteld bij deze wet.
De inwerkingtreding van deze wet wordt nader bij de wet geregeld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19951996-22969-34.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.