22 160
Regels op het gebied van de distributie van elektriciteit, gas en warmte (Wet energiedistributie)

nr. 209
TWEEDE NADER GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

21 februari 1996

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige regels te stellen op het gebied van de distributie van elektriciteit, gas en warmte, alsmede met betrekking tot de taak en het functioneren van distributiebedrijven;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: distributie van elektriciteit of gas: het in het kader van de openbare voorziening leveren van elektriciteit of gas aan verbruikers; distributie van warmte: het leveren van warmte aan verbruikers, behoudens voor zover dit leveren geschiedt door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die

– hetzij warmte levert aan niet meer dan tien verbruikers tegelijk,

– hetzij per jaar niet meer warmte aan verbruikers levert dan 10 000 gigajoules,

– hetzij eigenaar is van de gebouwen, ten behoeve waarvan de warmte wordt geleverd; distributiebedrijf: een organisatorische eenheid, die zich bezighoudt met de distributie van elektriciteit, gas of warmte;

Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken.

HOOFDSTUK 2. TAKEN VAN DISTRIBUTIEBEDRIJVEN

Artikel 2

Een distributiebedrijf heeft de volgende taken:

a. het op een betrouwbare wijze zorg dragen voor de distributie van elektriciteit, gas of warmte tegen zo laag mogelijke kosten en op maatschappelijk verantwoorde wijze;

b. het bevorderen van de veiligheid bij het gebruik van toestellen en installaties die elektriciteit, gas of warmte, geleverd door het distributiebedrijf, verbruiken;

c. het bevorderen van een doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord gebruik van energie door zowel het distributiebedrijf zelf als door verbruikers van elektriciteit, gas of warmte.

HOOFDSTUK 3. SAMENWERKING

Artikel 3

1. Ingeval twee of meer rechtspersonen de distributie van elektriciteit, gas en warmte verzorgen ten behoeve van dezelfde verbruikers en het aantal van die verbruikers hoger is dan 5 000, zijn die rechtspersonen jegens elkaar verplicht tot samenwerking volgens een regeling, die is vastgesteld door de representatieve organisatie van distributiebedrijven en die is goedgekeurd door Onze Minister.

2. Een regeling als bedoeld in het eerste lid moet zodanig zijn, dat de voordelen van het door één rechtspersoon verzorgen van de distributie van elektriciteit, gas en warmte ten behoeve van dezelfde verbruikers zoveel mogelijk worden benaderd.

HOOFDSTUK 4. VERBRUIKERSRADEN

Artikel 4

1. De rechtspersoon, aan wie een distributiebedrijf toebehoort, draagt er, met inachtneming van het in dit hoofdstuk bepaalde, zorg voor dat aan zijn distributiebedrijf een verbruikersraad is verbonden.

2. Een verbruikersraad heeft tot taak de rechtspersoon desgevraagd of uit eigen beweging te adviseren over onderdelen van het beleid van de rechtspersoon die gevolgen hebben voor de verbruikers van elektriciteit, gas of warmte ten behoeve van wie de rechtspersoon de distributie verzorgt. Een verbruikersraad brengt in elk geval advies uit over de hoogte van het deel van de vergoeding, die in rekening wordt gebracht voor het leveren van elektriciteit, gas en warmte aan verbruikers, dat dient ter dekking van de in artikel 10, eerste lid, bedoelde kosten en over de wijze waarop de ter dekking van die kosten ontvangen bedragen zullen worden besteed.

3. De rechtspersoon heeft de plicht om het advies van de verbruikersraad te betrekken bij de vaststelling van zijn beleid en de verbruikersraad schriftelijk te informeren over de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden.

Artikel 5

1. Een verbruikersraad bestaat uit ten minste vijf leden die een representatieve vertegenwoordiging vormen van de verschillende categorieën van verbruikers ten behoeve waarvan de rechtspersoon de distributie van elektriciteit, gas en warmte verzorgt. Grootverbruikers behoeven echter niet in de verbruikersraad vertegenwoordigd te zijn.

2. De leden van een verbruikersraad dienen afnemer te zijn van het aan de rechtspersoon toebehorende distributiebedrijf of in dienst te zijn van een afnemer van dat distributiebedrijf.

Artikel 6

1. De rechtspersoon stelt een reglement vast waarin ten minste de taak en de samenstelling van de verbruikersraad, de wijze van benoeming en de zittingsduur van de leden alsmede de vergoeding van de kosten van de raad en van zijn leden worden geregeld.

2. Wijzigingen in het reglement kunnen worden voorgesteld door de rechtspersoon en door de verbruikersraad.

3. Wijzigingen in het reglement behoeven de goedkeuring van zowel de rechtspersoon als de verbruikersraad.

Artikel 7

1. De rechtspersoon stelt de verbruikersraad in staat zijn taak naar behoren te verrichten en verstrekt daartoe alle benodigde informatie aan de raad.

2. Het bestuur van de rechtspersoon voert ten minste tweemaal per jaar overleg met de verbruikersraad.

Artikel 8

De verbruikersraad regelt zijn werkwijze.

Artikel 9

1. De leden van de verbruikersraad zijn verplicht tot geheimhouding van alle zaken- en bedrijfsgeheimen die zij in hun hoedanigheid vernemen, alsmede van alle aangelegenheden waarvan de rechtspersoon hun geheimhouding heeft opgelegd of waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden.

2. De plicht tot geheimhouding vervalt niet door beëindiging van het lidmaatschap van de verbruikersraad.

HOOFDSTUK 5. KOSTEN VOOR HET BEVORDEREN VAN EEN DOELMATIG GEBRUIK VAN ENERGIE

Artikel 10

1. De vergoeding, die door een distributiebedrijf in rekening wordt gebracht voor het leveren van elektriciteit, gas of warmte aan verbruikers, kan mede dienen ter dekking van de kosten voor de uitvoering van de in artikel 2, onder c, bedoelde taak.

2. Het deel van de vergoeding dat dient ter dekking van de in het eerste lid bedoelde kosten, met uitzondering van de kosten voor het geven van voorlichting en advies, mag niet hoger zijn dan een door Onze Minister vastgesteld percentage. Dit percentage kan niet hoger zijn dan tweeënhalf. Het kan, voor zover daartoe goede gronden bestaan, verschillend zijn voor de verschillende categorieën van verbruikers.

3. Een rechtspersoon, aan wie een distributiebedrijf toebehoort, geeft bij het vaststellen van de verschillende tarieven en bij het mededelen daarvan aan zijn afnemers aan, welk deel van de vergoeding dient ter dekking van de in het tweede lid bedoelde kosten.

4. Een ministeriële regeling op grond van het tweede lid geldt slechts voor een kalenderjaar of een daarbij aangegeven deel daarvan.

5. Onze Minister stelt een regeling op grond van het tweede lid vast nadat hij de representatieve organisatie van distributiebedrijven in de gelegenheid heeft gesteld daaromtrent een voorstel te doen. Een voorstel gaat vergezeld van een overzicht van de voorgenomen besteding van de door de distributiebedrijven geraamde bedragen die dienen ter dekking van de in het tweede lid bedoelde kosten.

Artikel 11

1. De bedragen die ontvangen zijn ter dekking van de in artikel 10, tweede lid, bedoelde kosten mogen uitsluitend worden gebruikt voor de vergoeding van die kosten.

2. Degene, aan wie een distributiebedrijf toebehoort, dient in de toelichting van zijn jaarrekening aan te geven welke bedragen zijn ontvangen ter dekking van de in artikel 10, tweede lid, bedoelde kosten en welke kosten als daarbedoeld zijn gemaakt. Tevens dient in de toelichting te worden vermeld tot welk voor- of nadelig saldo de hiervoor bedoelde ontvangsten en kosten hebben geleid.

3. Degene, aan wie een distributiebedrijf toebehoort, legt een exemplaar van zijn jaarrekening en de daartoe behorende toelichting voor een ieder ter inzage in al zijn kantoren en zendt een exemplaar daarvan aan Onze Minister.

HOOFDSTUK 6. MEDEDINGING

Artikel 12

1. De rechtspersoon, aan wie een distributiebedrijf toebehoort, mag niet goederen of diensten leveren aan derden, indien hij daardoor in concurrentie treedt met anderen, tenzij het betreft:

a. het leveren van elektriciteit, gas, warmte of water en alles wat daarmee rechtstreeks in verband staat,

b. het tegen geen of nagenoeg geen vergoeding leveren van goederen of diensten die verband houden met het bevorderen van een doelmatig gebruik van energie door verbruikers van elektriciteit, gas of warmte,

c. het uitoefenen van controles op de veiligheid van toestellen en installaties die elektriciteit, gas, warmte of water, geleverd door het distributiebedrijf, verbruiken,

d. het ten behoeve van anderen innen van vorderingen, voor zover dat tegelijk geschiedt met het innen van de vergoeding voor elektriciteit, gas, warmte of water, geleverd door het distributiebedrijf,

e. het verrichten van werkzaamheden met betrekking tot de aanleg, het beheer of het onderhoud van leidingen buiten gebouwen voor het transport van elektriciteit, gas, warmte of water, dan wel het ter beschikking stellen van leidingen, bestemd voor distributie van elektriciteit, gas of warmte of voor telecommunicatie of

f. het verrichten van werkzaamheden met betrekking tot de aanleg, het beheer of het onderhoud van de openbare verlichting en de verkeersregelinstallaties langs door gemeenten beheerde wegen, voor zover deze werkzaamheden verband houden met het verbruiken van elektriciteit.

2. Een rechtspersoon, aan wie een distributiebedrijf toebehoort, mag niet deelnemen in een commanditaire vennootschap, een vennootschap onder firma of een andere niet rechtspersoonlijkheid bezittende samenwerkingsvorm, die activiteiten verricht die deze rechtspersoon ingevolge het eerste lid niet zelf mag verrichten.

3. Indien een dochtermaatschappij van een rechtspersoon, aan wie een distributiebedrijf toebehoort, of een met deze rechtspersoon in een groep verbonden groepsmaatschappij activiteiten verricht die deze rechtspersoon ingevolge het eerste lid niet zelf mag verrichten en die activiteiten verband houden met het verbruiken van elektriciteit, gas of warmte, geleverd door het distributiebedrijf, of met het voortbrengen van elektriciteit, gas of warmte, mag deze rechtspersoon de dochtermaatschappij of de groepsmaatschappij niet bevoordelen boven anderen, waarmee de dochtermaatschappij of de groepsmaatschappij in concurrentie treedt, of anderszins voordelen toekennen die verder gaan dan in normaal handelsverkeer gebruikelijk is. Als bevoordeling van een dochtermaatschappij of een groepsmaatschappij wordt in ieder geval aangemerkt het verstrekken van gegevens over individuele verbruikers van elektriciteit, gas of warmte aan de dochtermaatschappij of de groepsmaatschappij tenzij dit geschiedt in het kader van het bevorderen van doelmatig gebruik van energie bij een groep van gebruikers en onder gelijke voorwaarden als voor derden die met een dochtermaatschappij of een groepsmaatschappij in concurrentie treden. Als toekenning van voordelen die verder gaan dan in het normaal handelsverkeer gebruikelijk is wordt in ieder geval aangemerkt het leveren van goederen of diensten aan een dochtermaatschappij of een groepsmaatschappij tegen een vergoeding die lager is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten.

4. Als bevoordeling van een dochtermaatschappij of van een groepsmaatschappij als bedoeld in het derde lid, wordt tevens aangemerkt het toestaan van het gebruik door de dochtermaatschappij of groepsmaatschappij van de naam en het beeldmerk van de rechtspersoon, aan wie het distributiebedrijf toebehoort, op een wijze waardoor verwarring bij het publiek te duchten is over de herkomst van goederen en diensten.

5. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a. dochtermaatschappij: dochtermaatschappij in de zin van artikel 24a van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat daarbij twee of meer rechtspersonen, aan wie een distributiebedrijf toebehoort, als één rechtspersoon worden aangemerkt;

b. groepsmaatschappij: groepsmaatschappij in de zin van artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

6. De rechtspersoon, aan wie een distributiebedrijf toebehoort, voegt bij zijn jaarrekening een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt dat de financiële verhouding tussen de rechtspersoon en zijn dochtermaatschappijen en de met hem in een groep verbonden groepsmaatschappijen voldoet aan de in het derde lid gestelde eisen. Artikel 11, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

7. Onze Minister brengt periodiek aan de beide kamers der Staten-Generaal verslag uit over de toepassing van dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK 7. AANSLUIT- EN LEVERINGSVOORWAARDEN

Artikel 13

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van een besluit op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden, die door een distributiebedrijf in het belang van de veiligheid en de doelmatigheid worden gesteld voor het leveren van elektriciteit, gas of warmte of voor het aansluiten van toestellen of installaties, en de toepassing van zodanige voorwaarden.

HOOFDSTUK 8. BEROEP

Artikel 14

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

HOOFDSTUK 9. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 15

De artikelen 4, 10 en 11 gelden niet met betrekking tot distributie, voor zover het betreft:

a. het leveren van elektriciteit, gas of warmte door een buiten Nederland gevestigde rechtspersoon aan ten hoogste 500 verbruikers van elektriciteit, gas of warmte in Nederland;

b. het leveren van gas door een rechtspersoon, die in het kader van de openbare voorziening in geheel Nederland gas levert aan distributiebedrijven.

Artikel 16

Voor de toepassing van de Belemmeringenwet Verordeningen (Stb. 1899, 129) en de Belemmeringenwet Privaatrecht (Stb. 1927, 159) worden werken, die worden of zijn uitgevoerd ten behoeve van de distributie van elektriciteit, gas of warmte, aangemerkt als openbare werken van algemeen nut.

Artikel 17

1. Provinciale staten en de gemeenteraad zijn niet bevoegd de distributie van elektriciteit, gas of warmte in het belang van de energievoorziening aan regels te binden.

2. Het eerste lid geldt niet met betrekking tot regels, die uitsluitend gelden voor een distributiebedrijf, dat toebehoort aan de provincie onderscheidenlijk de gemeente welke die regels stelt.

HOOFDSTUK 10. SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

In artikel 1, onder 4, van de Wet op de economische delicten wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

de Wet energiedistributie, de artikelen 10, 11, 12, zesde lid, en 13;.

Artikel 19

In artikel 2, zevende lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt in de laatste volzin, na onderdeel g, ingevoegd:

h. lichamen waarin een rechtspersoon, aan wie toebehoort een distributiebedrijf in de zin van de Wet energiedistributie, een belang heeft alsmede met zodanige rechtspersoon in een groep verbonden groepsmaatschappijen in de zin van artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij die lichamen of groepsmaatschappijen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend water, gas, elektriciteit of warmte leveren;.

Artikel 20

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 18 september 1995 ingediende voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap N.V. RBB (Wet privatisering RBB) tot wet wordt verheven en in werking treedt op een eerdere datum dan het onderhavige voorstel van wet, wordt in artikel 19 «onderdeel g» gewijzigd in «onderdeel h» en wordt de onderdeelaanduiding «h» gewijzigd in «i».

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 18 september 1995 ingediende voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap N.V. RBB (Wet privatisering RBB) tot wet wordt verheven en in werking treedt op een latere datum dan het onderhavige voorstel van wet, wordt in het eerstgenoemde voorstel van wet in artikel 7 «onderdeel g» gewijzigd in «onderdeel h» en wordt de onderdeelaanduiding «h» gewijzigd in «i».

Artikel 21

Deze wet treedt in werking met ingang van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst met uitzondering van de hoofdstukken 5 en 6, die in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor die hoofdstukken verschillend kan zijn.

Artikel 22

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet energiedistributie.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken,

Naar boven