00 000
Reglement van Orde van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

nr. 291
INLEIDENDE BEPALING

Artikel 1

Overal in dit reglement betekent:

a. «de Voorzitter», de Voorzitter van de Kamer;

b. «de Ondervoorzitters», de Ondervoorzitters van de Kamer;

c. «De minister», de verantwoordelijke ministers en staatssecretarissen.

Op het lid of de leden van de Tweede Kamer aan wie door die Kamer de verdediging van een aldaar aangenomen voorstel van wet is opgedragen, zijn de bepalingen die in dit reglement op een minister van toepassing zijn, van overeenkomstige toepassing;

d. «het vergaderjaar», de periode die aanvangt op het in artikel 65 der Grondwet bedoelde tijdstip van enig jaar en duurt tot aan hetzelfde tijdstip in het daarop volgende jaar;

e. «de geloofsbrief», de geloofsbrief in de zin der Kieswet met de overige volgens de wet daarbij over te leggen stukken;

f. een «voorstel», een voorstel van wet of enig ander voorstel dat de Kamer in onderzoek nemen wil of aan beschouwing wil onderwerpen;

g. een «gemengde commissie», een commissie die bestaat uit leden van de Eerste en Tweede Kamer.

HOOFDSTUK I. TOELATING EN ONTSLAG VAN DE LEDEN

Toelating van de leden

Artikel 2

1. Elk nieuw benoemd lid doet van zijn verkiezing blijken door overlegging van de bij de Kieswet voorgeschreven stukken.

2. De geloofsbrieven en de daarop betrekking hebbende stukken worden ter griffie ter inzage gelegd voor de leden.

Artikel 3

Over de toelating van leden die benoemd zijn verklaard na periodieke aftreding of ontbinding beslist, voor zover mogelijk, de Kamer die op de dag der benoeming zitting heeft.

Artikel 4

1. De Voorzitter vertrouwt het onderzoek van de geloofsbrief toe aan een commissie van drie leden, die hij voor dat doel aanwijst. Een van hen benoemt hij tot voorzitter.

2. In geval van periodieke aftreding of ontbinding van de Kamer wijst hij een tweede commissie als bedoeld in het vorige lid aan.

Hij verdeelt het onderzoek van de geloofsbrieven over de beide commissies. Behoort een der aangewezenen tot de nieuwverkozenen, dan wordt zijn geloofsbrief onderzocht door de commissie van welke hij geen deel uitmaakt.

3. De aanwijzing tot lid van een commissie, als bedoeld in het vorige lid, is geen besluit in de zin van artikel 19, eerste lid.

Einde van het lidmaatschap

Artikel 5

1. Het lid, aan wie krachtens het daarop betrekking hebbend artikel der Kieswet1 is meegedeeld, dat zijn lidmaatschap heeft opgehouden te bestaan, kan daarover binnen acht dagen het oordeel van de Kamer vragen.

2. De Kamer benoemt in het onder het eerste lid bedoelde geval uit haar midden een commissie van onderzoek en spreekt geen oordeel uit, voordat deze commissie verslag heeft uitgebracht. Indien het betrokken lid daarom verzoekt, wordt hij door de commissie gehoord.

HOOFDSTUK II. INRICHTING VAN DE KAMER

Tijdelijk Voorzitterschap

Artikel 6

1. Zolang geen Voorzitter is benoemd, treedt een oud-Voorzitter als tijdelijk Voorzitter op, waarbij de laatstafgetredene voorrang heeft. Bij ontstentenis van een oud-Voorzitter treedt als tijdelijk Voorzitter op de laatst afgetreden oud-Ondervoorzitter; bij aanwezigheid van meer dan één gelijktijdig afgetreden oud-Ondervoorzitter treedt degene die het langst zitting heeft in de Kamer als tijdelijk Voorzitter op; bij gelijke zittingsduur gaat de oudste in leeftijd voor. Bij ontstentenis van een oud-Ondervoorzitter treedt het lid dat het langst in de Kamer zitting heeft als tijdelijk Voorzitter op; bij gelijke zittingsduur gaat het oudste lid in leeftijd voor.

2. De tijdelijk Voorzitter legt ten overstaan van de vergadering de eed of verklaring en belofte af.

Benoeming van de Voorzitter en de Ondervoorzitters

Artikel 7

1. In de eerste vergadering van een nieuwe zitting en bij tussentijds openvallen van het voorzitterschap gaat de Kamer over tot de benoeming van een Voorzitter.

2. Indien de Voorzitter niet meer het vertrouwen van de Kamer bezit, ontslaat de Kamer hem en benoemt zij een nieuwe Voorzitter.

Artikel 8

Nadat de Kamer een Voorzitter heeft benoemd, gaat zij over tot de benoeming van een eerste en een tweede Ondervoorzitter.

Artikel 9

1. De Voorzitter kan aan een van de Ondervoorzitters het voorzitterschap tijdelijk overdragen. Is dit niet geschied, dan wordt het voorzitterschap zowel in het geval van artikel 91, als bij ontstentenis van de Voorzitter van rechtswege waargenomen door de eerste c.q. tweede Ondervoorzitter.

2. Is noch de Voorzitter, noch één van de ondervoorzitters beschikbaar, dan wordt de Voorzitter vervangen overeenkomstig de regeling in artikel 6, eerste lid.

Taken van de Voorzitter

Artikel 10

De Voorzitter leidt onder inachtneming van dit reglement de werkzaamheden van de Kamer.

Artikel 11

1. De Voorzitter is lid en Voorzitter van de Huishoudelijke Commissie.

2. Hij zit de bijeenkomsten van het College van Senioren voor.

Artikel 12

De Voorzitter handhaaft de orde tijdens de vergaderingen van de Kamer. Hij draagt zorg voor het stellen van punten, waarover de Kamer moet besluiten. Hij kondigt de uitslag van gehouden stemmingen aan.

Artikel 13

De Voorzitter draagt zorg voor het ten uitvoer leggen van alle besluiten door of vanwege de Kamer genomen. Hij vertegenwoordigt de Kamer naar buiten.

Huishoudelijke Commissie

Artikel 14

1. Er is een Huishoudelijke Commissie.

2. De Voorzitter en de twee Ondervoorzitters zijn lid van de Huishoudelijke Commissie.

Artikel 15

De Huishoudelijke Commissie oefent toezicht uit op de werkzaamheden ter griffie en al wat verder het huishouden van de Kamer betreft.

Artikel 16

1. De Huishoudelijke Commissie stelt een raming op van de in het volgende jaar benodigde uitgaven.

2. De Kamer behandelt de raming op de wijze, waarop in hoofdstuk XIII over wijzigingen in het reglement wordt beraadslaagd, met dien verstande dat het voorbereidend onderzoek wordt toevertrouwd aan een daartoe door de Kamer aangewezen vaste of bijzondere commissie.

3. De raming wordt, nadat zij door de Kamer is goedgekeurd, vóór 1 juli toegezonden aan de minister, die verantwoordelijk is voor het hoofdstuk van de rijksbegroting, waarbij de posten voor de Hoge Colleges van Staat worden vastgesteld.

College van Senioren

Artikel 17

1. Er is een College van Senioren.

2. Het College van Senioren bestaat uit de voorzitters van de in artikel 23 en 24 genoemde fracties. Zij kunnen zich doen vervangen.

3. De Ondervoorzitters van de Kamer worden uitgenodigd tot de vergaderingen van het College.

Artikel 18

De Voorzitter roept het College samen zo dikwijls hij het nodig oordeelt. Op verzoek van ten minste vier leden van het College roept hij het eveneens samen.

Raadpleging van het College en het nemen van besluiten

Artikel 19

1. Het College van Senioren staat de Voorzitter bij in het leiden van de werkzaamheden van de Kamer. De Voorzitter raadpleegt daartoe het College inzake de besluiten en voorstellen, die hij krachtens dit reglement neemt of doet.

2. Van het bepaalde in het vorige lid zijn uitgezonderd de besluiten en voorstellen van de Voorzitter, van welke dit reglement zulks uitdrukkelijk vermeldt en de besluiten welke hij staande de vergadering neemt inzake handhaving van de orde.

3. Over alle besluiten of voorstellen kan de Voorzitter het College horen en kan het College hem eigener beweging van advies dienen.

Artikel 20

Indien advisering vanwege het spoedeisend karakter der aangelegenheid zijns inziens niet mogelijk is, besluit de Voorzitter zonder tevoren het advies van het College te hebben ingewonnen.

Artikel 21

1. De Voorzitter doet in de eerste vergadering der Kamer, nadat hij een besluit in de zin van artikel 19, eerste lid, of artikel 20 heeft genomen, daarvan mededeling. Indien het College van Senioren ingevolge de in artikel 20 bedoelde omstandigheden niet over een voorstel of een besluit is gehoord, deelt de Voorzitter dat gelijktijdig met zijn beslissing of voorstel mede.

2. Hij kan zijn besluit ook schriftelijk mededelen.

Artikel 22

1. Ieder lid kan in de vergadering van de Kamer, waarin de mededeling bedoeld in het eerste lid van artikel 21 is gedaan, of indien de mededeling schriftelijk plaatsvond, in de eerstvolgende openbare vergadering na die mededeling een ordevoorstel indienen om van het besluit af te wijken.

2. Een voorstel wordt door de Kamer slechts in behandeling genomen, wanneer het door ten minste vier andere leden der Kamer gesteund wordt.

3. Indien de Kamer het voorstel aanvaardt, treedt het voorstel in de plaats van het besluit van de Voorzitter.

Fracties

Artikel 23

1. De leden die gekozen zijn op lijsten boven welke dezelfde naam of aanduiding van een politieke groepering geplaatst is, worden bij de aanvang van de zitting als een fractie beschouwd.

2. Is onder een benaming of een nummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd.

Artikel 24

Leden die geen deel meer uitmaken van de in het vorig artikel bedoelde fracties, dienen dat aan de Voorzitter kenbaar te maken. Zij kunnen tezamen of ieder afzonderlijk nieuwe fracties vormen. Hiervan moet aan de Voorzitter kennis worden gegeven. Artikel 25 is op deze nieuwgevormde fracties van overeenkomstige toepassing.

Artikel 25

1. Fracties doen na de aanvang van een zitting aan de Voorzitter weten, hoe haar fractiebestuur is samengesteld.

2. Bij tussentijdse wijzigingen in de samenstelling van een fractie of een fractiebestuur, wordt de Voorzitter daarvan onverwijld op de hoogte gesteld.

Personeel van de Kamer

Artikel 26

1. De Kamer benoemt en ontslaat de Griffier en de plaatsvervangende griffier(s).

2. De overige ambtenaren worden door of namens de Huishoudelijke Commissie aangesteld onderscheidenlijk op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst genomen, dan wel ontslagen.

Artikel 27

1. De Huishoudelijke Commissie is belast met het uitoefenen van de bevoegdheden ingevolge het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 ten aanzien van de Griffier en de plaatsvervangende griffier(s).

2. De Huishoudelijke Commissie bepaalt de taken en bevoegdheden van de Griffier en de plaatsvervangende griffier(s), voor zover deze niet uit dit Reglement voortvloeien, bij afzonderlijke instructies.

Artikel 28

Alle beraadslaging omtrent personen, bedoeld in artikel 26, vindt plaats in een vergadering met gesloten deuren.

Artikel 29

De Griffier heeft de leiding van de ambtelijke organisatie.

De Huishoudelijke Commissie oefent hierop toezicht uit.

Artikel 30

1. Bij afzonderlijk reglement, vast te stellen door de beide Kamers der Staten-Generaal, wordt de instelling geregeld van een Griffie voor de interparlementaire betrekkingen.

2. Het toezicht op de Griffie voor de interparlementaire betrekkingen wordt uitgeoefend door de bij genoemd reglement in te stellen Gemengde commissie van toezicht op de Griffie voor de interparlementaire betrekkingen.

Artikel 31

1. Bij afzonderlijk reglement voor de openbaarmaking van het verslag van het verhandelde in de vergaderingen der Staten-Generaal, vast te stellen door de beide Kamers der Staten-Generaal, wordt de instelling geregeld van de Stenografische dienst der Staten-Generaal.

2. Het toezicht op deze dienst wordt uitgeoefend door de bij genoemd reglement in te stellen Gemengde commissie voor de Stenografische dienst.

HOOFDSTUK III. VASTE EN BIJZONDERE COMMISSIES

Taak

Artikel 32

1. De schriftelijke of mondelinge voorbereiding van naar de Kamer gezonden en door deze in behandeling genomen voorstellen, geschiedt door de vaste of bijzondere commissies die volgens de hierna volgende bepalingen daartoe zijn ingesteld en aangewezen.

2. De bovenbedoelde commissies bevorderen de gedachtenwisseling met de regering eveneens over andere onderwerpen, voor zover die haar aangaan en waarover zij dat wenselijk achten.

Artikel 33

1. De commissies kunnen ter uitoefening van de haar in artikel 32 opgedragen taak de regering uitnodigen tot mondeling of schriftelijk overleg. Ook kan de regering met haar in contact treden om een gedachtenwisseling over een bepaald voorstel met haar te bewerkstelligen.

2. Een commissie kan bepaalde personen en/of vertegenwoordigers van bepaalde instellingen horen over voorstellen en andere onderwerpen, voor zover deze binnen haar werkterrein zijn gelegen.

3. De inrichting van de gedachtenwisseling als in het eerste lid bedoeld, danwel het horen als in het tweede lid bedoeld, wordt, indien zij geschieden ter voorbereiding van een voorstel, dat aan de commissie is toevertrouwd, geregeld in de artikelen 51 tot en met 53.

Wijze van samenstellen en functioneren

Artikel 34

1. De Kamer stelt voor elk ministerie ten minste één vaste commissie in.

2. De Kamer kan bijzondere commissies instellen ter voorbereiding van voorstellen die een bijzonder karakter dragen.

Artikel 35

De Kamer besluit over opheffing van een vaste of bijzondere commissie. Een bijzondere commissie, die zich van haar taak gekweten heeft, houdt ook zonder daartoe strekkend besluit op te bestaan, tenzij de Kamer anders heeft besloten.

Artikel 36

1. De Voorzitter bepaalt het aantal leden van een commissie.

2. Met inachtneming van de getalsverhoudingen tussen de fracties en tevens met de bepaling dat elk der fracties in elke commissie vertegenwoordigd zij, tenzij de Kamer uitdrukkelijk en per geval anders heeft besloten, wijst de Voorzitter de leden en zo mogelijk plaatsvervangende leden van de commissie aan.

3. De aanwijzing en benoeming geschieden zo mogelijk bij de aanvang van de zitting en gelden voor de duur daarvan.

Artikel 37

1. De Voorzitter benoemt een voorzitter en een ondervoorzitter van de commissie.

2. Bij verhindering zowel van de voorzitter als van de ondervoorzitter van een commissie treedt het lid van de commissie, dat het langst zitting heeft in de Kamer, of bij gelijke zittingsduur, het oudste lid in leeftijd op als voorzitter.

Artikel 38

Leden en plaatsvervangende leden hebben gelijkelijk toegang tot de vergadering van de commissie en worden op gelijke wijze geconvoceerd. Beslissingen worden door de leden van de commissie genomen, met dien verstande dat bij afwezigheid van een lid diens plaatsvervanger in diens bevoegdheden treedt.

Artikel 39

De commissie kan werkzaamheden aan subcommissies uit haar midden opdragen. Hiervan wordt bericht gegeven aan de Voorzitter. Een subcommissie bestaat uit ten minste drie leden.

Artikel 40

1. De commissie wordt samengeroepen door haar voorzitter. Op verzoek van één of meer leden van de commissie belegt deze eveneens een vergadering.

2. De Voorzitter stelt, zo mogelijk op voorstel van de betrokken commissie(s), dag en uur vast van de inbrengvergaderingen als bedoeld in de artikelen 44 tot en met 50 met inachtneming van het vierde lid van artikel 71.

Artikel 41

1. De Voorzitter beslist aan welke commissie het onderzoek van een voorstel toevertrouwd wordt.

2. De Voorzitter kan het onderzoek ook aan meer dan één commissie toevertrouwen, welke commissies dan in het bijzonder volgens de bepalingen in de artikelen 47 tot en met 50 zullen handelen.

3. De Voorzitter kan tot een gezamenlijk onderzoek besluiten indien:

a. het voorstel naar zijn oordeel op het werkterrein ligt van meer dan één vaste of bijzondere commissie van de Kamer;

b. naar zijn oordeel twee of meer voorstellen, afkomstig van verschillende ministeries een zodanige samenhang vertonen, dat gezamenlijk onderzoek wenselijk en doelmatig is.

Vertrouwelijkheid

Artikel 42

Buiten hetgeen in een officieel schriftelijk of mondeling uitgebracht verslag wordt geopenbaard, is het verhandelde ter vergadering van de commissie als vertrouwelijk te beschouwen.

Toegankelijkheid van commissievergaderingen

Artikel 43

1. Alle leden van de Kamer hebben het recht aanwezig te zijn tijdens inbrengvergaderingen. Zij worden aldaar in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en opmerkingen te maken met betrekking tot het voorstel, waarvoor deze vergadering werd samengeroepen.

2. Alle leden, niet lid of plaatsvervangend lid van de commissie, worden tot de overige commissievergaderingen toegelaten voor zover de aard van de vergadering zich niet tegen aanwezigheid van anderen dan leden of plaatsvervangende leden van de commissie verzet.

3. De Voorzitter heeft toegang tot alle vergaderingen van de commissies. Voor zover hij van deze commissies geen deel uitmaakt heeft hij daarin een raadgevende stem.

Inbrengvergaderingen

Artikel 44

Nadat de Voorzitter een voorstel aan een commissie heeft toevertrouwd, schrijft hij daarover een inbrengvergadering uit zoals bepaald bij artikel 40, tweede lid, tenzij artikel 55 toepassing vindt.

Artikel 45

De leden van de commissie brengen tijdens de inbrengvergadering datgene ter tafel, wat zij in het verslag opgenomen willen zien. De opmerkingen moeten ter beoordeling van de commissie in duidelijk verband staan met het ter tafel liggend voorstel. Ook de overige leden kunnen op dezelfde voet opmerkingen maken.

Artikel 46

Het staat ieder vrij om tijdens een inbrengvergadering beknopte, ondertekende, ook naar het oordeel van de commissie met het voorstel verband houdende nota's bij de commissie in te leveren.

Dergelijke nota's worden bij het verslag van de commissie gevoegd, tenzij bij de commissie tegen de bewoordingen van de nota overwegende bezwaren bestaan.

Gezamenlijke inbrengvergaderingen

Artikel 47

1. Indien bij toepassing van artikel 41, tweede en derde lid, twee of meer commissies een gezamenlijke inbrengvergadering houden, wordt het voorzitterschap van de vergadering waargenomen door de voorzitter die het langst zitting heeft in de Kamer. Bij gelijke zittingsduur gaat het oudste lid in leeftijd voor.

2. Bij ontstentenis van de in het eerste lid genoemde voorzitter treedt als voorzitter op een van de overige voorzitters, aan te wijzen met overeenkomstige toepassing van het eerste lid.

3. Bij ontstentenis van elk der voorzitters treedt als voorzitter op een met overeenkomstige toepassing van het eerste en tweede lid aan te wijzen ondervoorzitter.

4. Het tweede lid van artikel 37 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 48

1. Na de gezamenlijke inbrengvergadering vindt verslaglegging in geïntegreerde vorm plaats.

2. De commissies beslissen gezamenlijk over de inhoud van het verslag. Zij beraden zich ook gezamenlijk over de memorie van antwoord en verdere vervolgstukken en brengen daarover steeds geïntegreerd verslag uit.

3. Op de commissies, die volgens de voorgaande artikelen gezamenlijk optreden, zijn de artikelen over afzonderlijke commissies waar mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 49

1. Indien een commissie ernstige bezwaren heeft tegen het uitbrengen van een geïntegreerd verslag, kan zij de Voorzitter gemotiveerd verzoeken een afzonderlijk verslag te mogen opstellen.

2. Indien tot een gezamenlijk onderzoek besloten werd op grond van het bepaalde in artikel 41, derde lid, onder b, kunnen de commissies aan wie het gezamenlijk onderzoek werd toevertrouwd, de Voorzitter tezamen verzoeken de voorstellen alsnog in afzonderlijk onderzoek toe te vertrouwen aan de vaste of bijzondere commissie op wier werkterrein de afzonderlijke voorstellen zijn gelegen. Een verzoek als hier bedoeld wordt geacht een verzoek als in het eerste lid van dit artikel in te houden, tenzij de commissies uitdrukkelijk anders vermelden.

3. Tot verzoeken in de zin van de vorige twee leden kan worden besloten tijdens de gezamenlijke inbrengvergadering of tijdens een zo spoedig mogelijk daarna voor dat doel bijeen te roepen afzonderlijke of gezamenlijke commissievergadering. Deze laatste vergadering moet binnen één week na de inbrengvergadering zijn aangekondigd.

Artikel 50

Zo de Voorzitter het verzoek, bedoeld in het eerste lid van het voorgaande artikel, inwilligt, worden onder vermelding van deze toestemming de verslagen achter elkaar gevoegd, en opgenomen in een op het voorstel/de voorstellen betrekking hebbend Kamerstuk. Over de volgorde der verslagen in het Kamerstuk beslist de Voorzitter.

Overleg met de regering en het horen van personen ter voorbereiding van een voorstel

Artikel 51

De commissie aan wie het onderzoek van een voorstel is toevertrouwd, kan, na de Voorzitter daarover te hebben bericht met de minister die verantwoordelijk is voor het ingediende voorstel in schriftelijk of mondeling overleg treden.

Artikel 52

De commissie aan wie het onderzoek van een voorstel is toevertrouwd, kan in een vergadering, niet zijnde een inbrengvergadering, personen horen van wier oordeel zij kennis wenst te nemen. Ook kan de commissie om schriftelijk commentaar vragen van personen en instellingen.

Artikel 53

1. De commissie aan wie het onderzoek van een voorstel is toevertrouwd, kan de Voorzitter verzoeken haar toestemming te verlenen een hoorzitting te houden, teneinde personen te horen over onderwerpen betrekking hebbend op het voorstel.

2. Indien de Voorzitter toestemming heeft verleend, wordt van het houden van de hoorzitting mededeling gedaan aan de leden van de Kamer en in de Staatscourant.

3. Een hoorzitting is openbaar tenzij de commissie anders besluit.

4. De commissie kan een oproep plaatsen om schriftelijk commentaar te leveren op het voorstel.

Vereenvoudigde behandeling van begrotingshoofdstukken

Artikel 54

1. Nadat hij daaromtrent advies heeft ingewonnen bij de vaste commissie(s), die krachtens artikel 34, eerste lid, voor een bepaald ministerie is of zijn ingesteld, kan de Voorzitter de Kamer voorstellen het hoofdstuk van de rijksbegroting van een bepaald dienstjaar voor bedoeld ministerie zonder schriftelijke voorbereiding en zonder openbare beraadslaging te behandelen.

2. De Kamer beslist daarover steeds onder voorbehoud dat zij de vrijheid behoudt om op een later tijdstip alsnog te beraadslagen over met deze begrotingshoofdstukken samenhangende onderwerpen.

3. De Voorzitter vergewist zich, voordat hij een begrotingshoofdstuk in stemming brengt, van de bereidheid van de minister(s) om aan de in het tweede lid bedoelde beraadslaging deel te nemen.

Vereenvoudigde procedure voor het onderzoek van een voorstel

Artikel 55

1. Indien een voorstel zonder beraadslaging en zonder stemming in de Tweede Kamer werd aanvaard, kan de commissie, aan wie het voorstel in deze Kamer wordt toevertrouwd eindverslag uitbrengen ook zonder het houden van een inbrengvergadering.

2. De griffier bericht aan de commissie en tevens aan alle leden van de Kamer dat een voorstel als in het eerste lid bedoeld, in handen van de commissie is gesteld. Daarbij vermeldt hij de wijze waarop het voorstel in de Tweede Kamer is behandeld. Verzoekt geen van de commissieleden of overige leden binnen de daartoe door de griffier te stellen termijn, die ten minste tien dagen moet omvatten, een inbrengvergadering te houden, dan wordt een eindverslag, als bedoeld in de artikelen 58, derde lid en 62, uitgebracht. De termijn van ten minste tien dagen kan in geval van spoedeisendheid der behandeling door de griffier na machtiging van de Voorzitter worden bekort.

Voorstellen met spoedeisend karakter

Artikel 56

1. Over een voorstel, dat naar het oordeel van de Voorzitter wegens zijn spoedeisende karakter niet schriftelijk kan worden voorbereid, wordt door de commissie, aan wie het voorstel werd toevertrouwd, een eindverslag als bedoeld in de artikelen 58, derde lid en 62, eerste lid mondeling uitgebracht.

2. De commissie wordt ter voorbereiding van het mondeling eindverslag op de dag van de vergadering samengeroepen op een tijdstip dat voor het aanvangsuur is gelegen, dat is vastgesteld voor de vergadering van de Kamer.

HOOFDSTUK IV. COMMISSIEVERSLAG

Wijze van verslaglegging

Artikel 57

Tijdens de inbrengvergadering wordt aantekening gehouden van alle vragen en opmerkingen welke ter tafel worden gebracht.

Artikel 58

1. De commissie brengt een voorlopig verslag uit, indien zij de moge- lijkheid wil openlaten na de ontvangst van de memorie van antwoord nog op het antwoord van de minister in te gaan.

2. Indien de commissie meent, dat de openbare behandeling voldoende is voorbereid, wanneer haar vragen en opmerkingen voor de openbare behandeling door de verantwoordelijke minister met een nota zijn beantwoord, brengt zij onder die mededeling een verslag uit.

3. Indien geen vragen en opmerkingen worden ingebracht, waarop de commissie een antwoord van de minister verwacht, stelt zij een eindverslag vast.

Artikel 59

1. Nadat de memorie van antwoord door de Kamer is ontvangen en aan de leden is toegezonden, wordt zonder verdere tussenkomst van de commissie een eindverslag vastgesteld, tenzij één of meer leden van de commissie binnen een door de griffier te stellen termijn van ten minste 10 dagen om een bijeenkomst van de commissie verzoeken. De commissie en in spoedeisende gevallen ook de voorzitter van de commissie kunnen deze termijn bekorten.

2. Als één of meer leden van de commissie op grond van het gestelde in het vorige lid om een bijeenkomst van de commissie hebben verzocht, beraadt de commissie zich over het vaststellen van een eindverslag, een verslag dan wel een nader voorlopig verslag. Een nader voorlopig verslag stelt zij vast, indien zij in de gelegenheid wil blijven nog schriftelijk in te gaan op de antwoorden van de minister.

Artikel 60

Een verslag dan wel een nader voorlopig verslag als bedoeld in artikel 59, tweede lid, bevat vragen en opmerkingen naar aanleiding van de memorie van antwoord. De commissie kan nieuwe onderwerpen aanroeren, indien zich, haars inziens, na de vaststelling van het voorlopig verslag, nieuwe feiten hebben voorgedaan.

Artikel 61

Nadat het antwoord van de minister op een nader voorlopig verslag is ontvangen, kan de commissie slechts een eindverslag of een verslag uitbrengen, tenzij zij van de Kamer verlof verkregen heeft om een volgend nader voorlopig verslag uit te brengen.

Artikel 62

1. De commissie kan in het eindverslag te kennen geven, dat zij zich het recht voorbehoudt bij de openbare beraadslaging in te gaan op de inhoud van het voorstel.

2. Met het uitbrengen van een eindverslag geeft de commissie uit- drukkelijk te kennen het voorstel gereed te achten voor openbare beraadslaging.

Artikel 63

Over een door de Kamer in behandeling genomen voorstel, niet zijnde een voorstel van wet, brengt een commissie een verslag of een eind- verslag uit.

Vorm van het verslag

Artikel 64

1. De verslagen in de voorafgaande artikelen bedoeld, worden zo beknopt en duidelijk mogelijk opgesteld. Gelijkgerichte vragen en opmerkingen worden zo mogelijk samengevoegd. In een verslag wordt rekening gehouden met wat in de Tweede Kamer reeds over het voorstel is opgemerkt.

2. Nadat het verslag op de in de volgende artikelen geregelde wijze is gereedgemaakt en vastgesteld, wordt het ondertekend door de voorzitter en de griffier van de commissie, dan wel de griffier voor het verslag, en wordt het verslag gezonden aan de betrokken ministers.

3. Een mondeling eindverslag als bedoeld in artikel 56, eerste lid wordt op schrift gesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier van de commissie.

4. De verslagen worden gedrukt en rondgedeeld.

Vaststellen van een verslag

Artikel 65

1. Eindverslagen als bedoeld in de artikelen 58, derde lid, 59, tweede lid en 62 worden in de vergadering zelf vastgesteld en uitgebracht.

2. Een eindverslag, als bedoeld in het eerste lid kan betrekking hebben op verscheidene voorstellen.

3. In alle andere gevallen stelt de griffier van de commissie een concept-verslag op dat toegezonden wordt aan de leden van de commissie, de plaatsvervangende leden en de overige leden die bij de inbrengvergadering tegenwoordig waren. De commissie kan ook één van haar leden belasten met de taak een concept-verslag te schrijven.

Artikel 66

1. Binnen een op het toegezonden concept vermelde termijn, welke ten minste vijf dagen waaronder een zaterdag en een zondag moet omvatten, kunnen de leden aan wie het concept op grond van artikel 65, derde lid is toegezonden, opmerkingen ter griffie inzenden. De commissie kan tijdens de inbrengvergadering zelf een termijn vaststellen die korter kan zijn dan die van de vorige zinsnede.

2. Indien na de inbrengvergadering blijkt, dat met het uitbrengen van het verslag grotere spoed geboden is dan tijdens die inbrengvergadering was voorzien, kan de voorzitter van de commissie op advies van de griffier de in het eerste lid genoemde termijn bekorten. Hij doet hiervan mededeling aan alle leden aan wie het concept op grond van artikel 65, derde lid, wordt toegezonden.

Artikel 67

1. Beogen de opmerkingen van de leden aan wie het concept op grond van artikel 65, derde lid, is toegezonden, uitsluitend wijzigingen in de door die leden zelf gemaakte opmerkingen of gestelde vragen, dan is de griffier bevoegd het concept-verslag dienovereenkomstig te wijzigen, tenzij andere leden zich aangesloten hadden bij de oorspronkelijke tekst of opmerkingen gemaakt dan wel vragen gesteld hadden naar aanleiding van de te wijzigen gedeelten.

2. In de laatst bedoelde gevallen legt de griffier de wijzigingen voor aan de voorzitter van de commissie, die bepaalt of zij moeten worden aangebracht of dat de commissie opnieuw bijeen moet komen om over het verslag te besluiten.

Artikel 68

Een bespreking in de commissie, zoals bedoeld in artikel 67, tweede lid, vindt eveneens plaats indien één of meer leden van de commissie het verzoek doen over het opnemen van bepaalde onderwerpen of vragen in het concept-verslag overleg te plegen.

Artikel 69

Het College van Senioren wordt, indien het zelf daartoe de wens te kennen geeft of één of meer leden van de commissie daar om verzoeken, voor het geven van advies in de besprekingen zoals bedoeld in artikel 68 betrokken.

Artikel 70

1. Indien binnen de in artikel 66 gegeven termijn geen opmerkingen van de leden der commissie zijn binnengekomen, die een bespreking in de commissie behoeven en er geen verzoek in de zin van artikel 68 is gedaan, wordt het verslag als vastgesteld beschouwd en door de voorzitter van de commissie en de griffier ondertekend.

2. Zijn opmerkingen gemaakt die een bespreking behoeven of is er een verzoek gedaan tot het houden van een vergadering, dan wordt het verslag of eindverslag zo mogelijk tijdens die bespreking vastgesteld en uitgebracht.

HOOFDSTUK V. ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE DE VERGADERINGEN

Samenroepen en agenda

Artikel 71

1. De Voorzitter roept de Kamer in vergadering bijeen. Hij stelt de agenda vast.

2. Op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van ten minste zeven leden roept hij binnen 14 dagen na ontvangst van het verzoek de Kamer eveneens samen.

3. Hij geeft de leden ten minste vierentwintig uur vóór de aanvang van de vergadering kennis van de door hem vastgestelde agenda.

4. Hij doet op de kennisgeving als bedoeld in het derde lid ook opnemen de aanvangsuren en de onderwerpen van de te houden inbrengvergaderingen op de dag van de vergadering. Op overeenkomstige wijze geeft hij de leden kennis van door hem vastgestelde dagen en uren van inbrengvergaderingen die niet op een zelfde dag worden gehouden als een vergadering der Kamer.

Artikel 72

1. De Voorzitter plaatst een voorstel op de agenda van de Kamer nadat de schriftelijke voorbereiding hetzij door het uitbrengen van een eindverslag, hetzij door de ontvangst van een nota naar aanleiding van het verslag is voltooid.

2. De beraadslaging over een voorstel vindt niet eerder plaats dan twee dagen nadat het eindverslag is verschenen of de nota naar aanleiding van het verslag ter kennis is gebracht van de leden.

3. De Voorzitter raadpleegt de commissie, aan wie het onderzoek werd toevertrouwd, over de datum voor de openbare beraadslaging.

4. De Voorzitter kan afwijken van de bepalingen in het tweede en derde lid, of in afwijking van het eerste lid een mondeling eindverslag, als bedoeld in artikel 56 doen uitbrengen, indien hij meent dat beraadslaging vanwege het spoedeisende karakter van de zaak geen uitstel lijden kan.

Artikel 73

1. De Kamer kan, op voorstel van de Voorzitter, van een commissie of van één of meer leden besluiten te beraadslagen over onderdelen van het regeringsbeleid of andere naar haar oordeel daarvoor in aanmerking komende zaken. Aan deze beraadslagingen behoeft geen schriftelijke voorbereiding vooraf te gaan.

2. Indien het voorstel van een commissie afkomstig is, wordt het schriftelijk voor het begin van de vergadering bij de Voorzitter ingediend. De voorzitter van de commissie of diens plaatsvervanger voert – zo nodig – namens de commissie het woord.

Quorum

Artikel 74

1. De Griffier draagt op dagen dat de Kamer en/of commissies uit de Kamer vergaderen zorg voor het neerleggen van een lijst, waarop de leden die aan de vergaderingen wensen deel te nemen, hun handtekening plaatsen. De leden tekenen naar volgorde van binnenkomst.

2. Deze lijst wordt aan de Voorzitter ter hand gesteld op het voor de aanvang van de vergadering vastgestelde tijdstip, tenzij de lijst nog niet door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is getekend.

3. Na de ontvangst van de lijst opent de Voorzitter de vergadering terstond. De lijst blijft tot de sluiting der vergadering in de vergaderzaal liggen, ter tekening door de later komende leden.

Artikel 75

1. Indien de lijst niet aan de Voorzitter kan worden overhandigd vanwege het ontbreken van het vereiste quorum, wordt het aanvangsuur van de vergadering met een half uur uitgesteld.

2. Is gedurende dit halve uur niet alsnog het vereiste quorum bereikt, dan roept de Voorzitter alle aanwezige leden bijeen.

3. Hij kan besluiten het aanvangsuur van de vergadering te verplaatsen naar een later uur op dezelfde dag. Hiervan doet hij aan de aanwezige leden mededeling. Indien hij meent, dat een dergelijk uitstel niet zinvol kan worden geacht, of indien blijkt dat op het uitgestelde aanvangsuur nog steeds het quorum niet is bereikt, doet hij de namen oplezen der afwezigen met vermelding van berichten van verhindering. Deze namen en die van de aanwezige leden worden in het officiële verslag opgenomen.

4. Na deze voorlezing stelt de Voorzitter de vergadering tot een nader te bepalen datum uit.

Zitplaatsen

Artikel 76

1. Elk lid heeft een voor hem bestemde zitplaats in de vergaderzaal. De Voorzitter wijst deze zitplaats aan. Indien de Voorzitter dit vraagt, nemen de leden hun zitplaatsen in.

2. De Voorzitter draagt zorg voor de beschikbaarheid van zitplaatsen voor de ministers en eventueel de personen, die zij krachtens artikel 69, derde lid, van de Grondwet hebben aangewezen.

3. Voorts draagt hij, indien nodig, zorg voor de beschikbaarheid van zitplaatsen voor diegenen, in het bijzonder de Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en/of de bijzondere gedelegeerden, aan wie bij Statuut, wet of verdrag enige bijzondere bevoegdheid is toegekend in de vergaderingen van de beide Kamers der Staten-Generaal.

Openbaarheid

Artikel 77

De vergaderingen van de Kamer zijn openbaar, behoudens de gevallen in Grondwet en reglement nader aangeduid.

Artikel 78

De toehoorders mogen de voortgang en de orde van de vergadering op geen enkele wijze verstoren. Zij nemen daartoe stilte in acht en onthouden zich van tekenen van goed- of afkeuring.

Artikel 79

Het maken van beeld- en geluidopnamen is verboden behoudens tevoren verkregen toestemming van de Voorzitter.

Artikel 80

1. De Voorzitter ziet toe op het gedrag van de toehoorders en kan bij overtreding van de bovengenoemde gedragsregels de overtreders of allen die zich op een bepaald tribunegedeelte bevinden doen vertrekken.

2. De Voorzitter schorst de vergadering, indien hij zulks met het oog op de orde noodzakelijk acht.

Artikel 81

Indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is, is de Voorzitter ten aanzien van alle aanwezigen in het Kamergebouw bevoegd maatregelen te nemen teneinde hen het gebouw te doen verlaten.

Artikel 82

De Kamer kan, indien zij overeenkomstig het tweede en derde lid van artikel 66 van de Grondwet met gesloten deuren vergadert, op voorstel van de Voorzitter of één der leden besluiten omtrent het daar behandelde de geheimhouding op te heffen.

Ingekomen stukken

Artikel 83

1. Alle sedert de vorige vergadering bij de Kamer ingekomen stukken worden ingeschreven op een lijst, met dien verstande, dat de Voorzitter ongetekende, onbegrijpelijke en beledigende stukken ter zijde kan doen leggen. Ten aanzien van de op de lijst geplaatste stukken doet hij aan de Kamer de voorstellen, die hij doeltreffend acht.

2. De bedoelde lijst wordt met de voorstellen van de Voorzitter bij het begin van de vergadering in de vergaderzaal neergelegd ter inzage voor de leden. Voor de sluiting van de vergadering wordt door de Kamer over de voorstellen van de Voorzitter beslist. De lijst met de voorstellen van de Voorzitter wordt in het officiële verslag opgenomen.

3. De Voorzitter kan van de stukken, welke hij daartoe belangrijk genoeg acht, bij de aanvang van de vergadering mededeling doen.

Artikel 84

De Griffier draagt zorg, dat de daarvoor in aanmerking komende van regeringswege ontvangen, dan wel van de Kamer uitgaande stukken worden gedrukt. Dit kan geschieden voordat van hun inkomen in de vergadering is kennis gegeven.

HOOFDSTUK VI. VOEREN VAN HET WOORD

Spreekplaats en sprekerslijst

Artikel 85

1. De leden voeren het woord vanaf de spreekplaats, tenzij de Voorzitter hun verlof geeft vanaf een andere plaats in de vergaderzaal te spreken.

2. De leden richten zich tot de Voorzitter.

Artikel 86

1. Niemand voert het woord zonder het van de Voorzitter te hebben gekregen.

2. De Voorzitter kan korte interrupties toelaten.

3. Het interrumperen geschiedt op de plaatsen, die daarvoor aangewezen zijn.

Artikel 87

Zodra de Voorzitter enig onderwerp aan de orde heeft gesteld of het voornemen daartoe aan de leden heeft kenbaar gemaakt, kunnen de leden zich ter griffie laten inschrijven op de sprekerslijst.

Artikel 88

1. De Voorzitter verleent het woord naar de orde van de sprekerslijst en daarna aan hen die het later vragen.

2. Hij kan besluiten van de lijst af te wijken, indien de aard van de beraadslaging dat vordert.

3. Hij kan tevoren een volgorde stellen waarin sprekers van diverse fracties het woord zullen voeren.

Artikel 89

1. Ieder lid krijgt onmiddellijk het woord voor een persoonlijk feit of een voorstel van orde. Zo mogelijk wordt een voorstel van orde bij de aan- vang van de vergadering gedaan.

2. Een voorstel van orde, waaronder begrepen het verzoek om verlof tot het houden van een interpellatie, wordt behandeld overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 100 en 106 tot en met 113.

Artikel 90

1. Indien over een voorstel op grond van artikel 55 dan wel artikel 58, derde lid, een eindverslag zonder voorbehoud is uitgebracht, wordt het op de agenda geplaatst en zonder beraadslaging behandeld, behoudens het bepaalde bij het tweede en derde lid.

2. De Kamer kan besluiten het voorstel terug te verwijzen, ter hervatting van de schriftelijke voorbereiding, aan de commissie die het eindverslag heeft uitgebracht, indien zich tussen het uitbrengen van dat eindverslag en de dag der vergadering nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die terugverwijzing naar haar oordeel wenselijk maken.

3. De commissie, de Voorzitter of ten minste vijf leden kunnen bij de aanvang van de vergadering waarop de openbare behandeling zal plaatsvinden, de Kamer een voorstel tot terugverwijzen als bedoeld in het tweede lid doen. De Kamer besluit terstond.

Spreken van de Voorzitter

Artikel 91

1. De Voorzitter voert gedurende beraadslagingen, welke niet door hem, door een commissie of door één of meer leden gedane voorstellen van orde betreffen, slechts het woord om de juiste stand van het geschilpunt aan te wijzen, of om de beraadslagingen bij afdwaling tot het juiste punt terug te brengen.

2. Indien de Voorzitter het woord wil voeren over het voorstel dat aan de orde is, tenzij het nodig is ter uitvoering van de hem opgedragen taak, verlaat hij de voorzittersstoel. Hij neemt die niet weder in zolang het onderwerp aan de orde is.

3. Hij wordt gedurende deze tijd vervangen overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.

Spreken van ministers en leden

Artikel 92

De Voorzitter verleent het woord aan ministers, personen die zij hebben aangewezen om zich in de vergadering te doen bijstaan, de Gevolmachtigde Ministers en de bijzondere gedelegeerden wanneer zij dit verlangen, echter niet dan nadat de spreker die aan het woord is zijn rede heeft beëindigd.

Artikel 93

1. Een lid voert niet meer dan twee malen en evenmin na afloop van de tweede termijn het woord over hetzelfde onderwerp, tenzij de Kamer hem hiertoe verlof geeft.

2. Bij de bepaling van het aantal malen, dat een lid over hetzelfde onderwerp mag spreken, wordt niet medegerekend het afleggen van een korte verklaring als bedoeld in artikel 108.

Moties

Artikel 94

1. Een lid dat het woord voert kan daarbij moties over het in behandeling zijnde voorstel indienen. Zulk een motie moet op schrift gebracht en door de voorsteller ondertekend zijn. Een motie kan alleen in behandeling komen indien zij door ten minste vier andere leden mede ondertekend is of ondersteund wordt. Ook namens de commissie aan welke de voorbereiding van een voorstel is toevertrouwd kunnen moties worden ingediend, mits ze het gevoelen van de meerderheid van de leden weergeven. Zulke moties worden ondertekend door de leden der com- missie, die zich daar voor hebben verklaard.

2. De behandeling van moties vindt plaats tegelijk met de beraadslaging over het in behandeling zijnde voorstel, tenzij de Kamer anders besluit.

Afwijken van het onderwerp en verstoren van de orde

Artikel 95

1. Indien een spreker van het onderwerp in beraadslaging afwijkt, brengt de Voorzitter hem dit onder het oog en roept hem tot de behandeling van het onderwerp terug.

2. Wanneer een lid beledigende uitdrukkingen gebruikt, de orde verstoort, of, zij het slechts door het betuigen van instemming, aanspoort tot onwettige handelingen, vermaant de Voorzitter hem en stelt hem in de gelegenheid, de woorden, die tot de waarschuwing aanleiding hebben gegeven, terug te nemen.

3. Maakt de spreker van deze mogelijkheid geen gebruik en/of gaat hij voort te handelen op een wijze als in de vorige leden omschreven, dan kan de Voorzitter hem het woord ontnemen.

Artikel 96

De Voorzitter kan een spreker, die zijn plicht tot geheimhouding schendt onmiddellijk het woord ontnemen. Indien hij de spreker vermaant op de overeenkomstige wijze als bedoeld in het eerste lid van artikel 95 en de spreker voortgaat met zijn plicht tot geheimhouding te schenden, wordt de spreker het woord ontnomen.

Artikel 97

1. Een lid aan wie ingevolge het bepaalde bij de artikelen 95 of 96 het woord over een bepaald voorstel ontnomen is, mag in de vergadering, waarin dit plaatsvindt, aan de beraadslagingen over dit voorstel niet meer deelnemen.

2. Tevens kan de Voorzitter hem en ieder ander lid, dat zich schuldig maakt aan gedragingen, als bedoeld in het tweede lid van artikel 95, uitsluiten van de verdere bijwoning van de vergadering en van de vergaderingen, welke aanvangen op de dag, waarop de uitsluiting plaatsvindt.

Artikel 98

Besluiten van de Voorzitter genoemd in de artikelen 95 tot en met 97 zijn besluiten betreffende de handhaving van de orde, als bedoeld in artikel 19, tweede lid.

Verdere strafmaatregelen

Artikel 99

1. Een lid dat van het bijwonen van de vergadering is uitgesloten, is verplicht het Kamergebouw onmiddellijk te verlaten en mag dit niet weder betreden voordat de uitsluiting is geëindigd.

2. De Voorzitter zorgt, dat het uitgesloten lid zo nodig tot het verlaten van het gebouw gedwongen wordt.

Spreektijdbeperking

Artikel 100

1. De Voorzitter bepaalt de spreektijden over een voorstel van orde en een interpellatie.

2. Hij kan eveneens ten behoeve van beraadslagingen over onderdelen van algemeen regeringsbeleid, in het bijzonder de hoofdstukken van de Rijksbegroting en andere onderwerpen als bedoeld in artikel 73, tevoren een tijdsduur vaststellen voor de bijdragen van de zijde van de Kamer.

Artikel 101

1. De beschikbare spreektijd verdeelt hij naar billijkheid over degenen, die te kennen hebben gegeven het woord te willen voeren, waarbij hij rekening houdt met de grootte van de fracties waartoe zij behoren.

2. In de tweede termijn beschikken de leden over ten hoogste de helft van de spreektijd, die hun in de eerste termijn was toegewezen.

3. De Voorzitter doet de Kamer tevoren mededeling van zijn besluit tot spreektijdbeperking. In het besluit is een globale verdeling van de spreektijd over de fracties opgenomen.

Artikel 102

Indien een lid de voor zijn fractie beschikbare spreektijd overschrijdt, kan de Voorzitter hem het woord ontnemen.

Artikel 103

1. De Voorzitter kan tijdens de beraadslagingen over andere, niet in artikel 100 bedoelde, voorstellen aan de Kamer voorstellen om de verdere beraadslaging van haar zijde op een bepaald daarbij te vermelden tijdstip te sluiten. Ook ten minste vijf leden kunnen gezamenlijk door middel van een in te dienen voorstel van orde een dergelijk voorstel aan de Kamer doen.

2. Indien de Kamer zich op dat voorstel verenigt, verdeelt de Voorzitter volgens de in het tweede lid van artikel 100 opgenomen grondslag de nog resterende spreektijd van de zijde van de Kamer.

Schorsing van de beraadslaging

Artikel 104

De Kamer beslist over schorsing van de beraadslaging op voorstel van de Voorzitter of ten minste vijf aanwezige leden, die daartoe bij voorstel van orde overeenkomstig artikel 89, eerste lid, een voorstel doen. Het voorstel bevat de tijdsduur, waarvoor geschorst wordt en wordt door de indieners niet van een toelichting voorzien.

Sluiting van de beraadslaging

Artikel 105

De Voorzitter sluit de beraadslagingen, wanneer niemand meer het woord verlangt, of op het tijdstip, dat volgens artikel 103 is vastgesteld. Het afleggen van een stemverklaring als bedoeld in artikel 108 geschiedt na de sluiting.

HOOFDSTUK VII. STEMMINGEN OVER ZAKEN EN PERSONEN

Stemmen over zaken

Artikel 106

1. Na de beraadslaging te hebben gesloten, stelt de Voorzitter de stemming over een voorstel aan de orde.

2. Wanneer geen der leden om stemming verzoekt, stelt de Voorzitter vast dat het voorstel zonder stemming is aanvaard.

3. De Voorzitter bepaalt het tijdstip, waarop de stemming zal plaatsvinden. Over een voorstel van orde wordt onmiddellijk gestemd, tenzij de Kamer anders besluit.

Artikel 107

Indien tijdens de beraadslaging over een voorstel moties zijn ingediend wordt hierover gestemd na de stemming over het voorstel, tenzij de Kamer anders besluit.

Artikel 108

Voor de stemming stelt de Voorzitter de leden in de gelegenheid korte verklaringen ter motivering van hun stem af te leggen.

Artikel 109

Stemmen geschiedt bij hoofdelijke oproeping, tenzij de Kamer op voorstel van de Voorzitter of van één der overige leden tot stemmen bij zitten en opstaan besluit. Indien de uitslag van een stemming bij zitten en opstaan naar het oordeel van de Voorzitter of dat van een der leden onduidelijk is, wordt hoofdelijk herstemd.

Artikel 110

1. Voor de hoofdelijke oproeping beslist het lot bij welk nummer van de presentielijst de oproeping een aanvang neemt. De Voorzitter brengt zijn stem als laatste uit.

2. Ieder lid stemt met de woorden «voor» of «tegen», zonder enige bijvoeging.

Artikel 111

1. Behoudens in de gevallen, in de Grondwet voorzien, worden alle besluiten over zaken genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen.

2. Bij staken van stemmen wordt het nemen van een besluit uitgesteld tot een volgende vergadering. Staken ook dan de stemmen, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

Artikel 112

Indien tijdens de stemming blijkt dat het quorum, als bedoeld in artikel 74 niet meer aanwezig is, kan geen uitslag van de stemming worden vastgesteld. Zij wordt beschouwd als niet te zijn gehouden. De Voorzitter sluit, na te hebben geconstateerd dat het quorum niet aanwezig is, de vergadering.

Artikel 113

Indien een voorstel zonder stemming is aanvaard, kunnen leden, die de wens daartoe te kennen geven, in het officiële verslag doen aantekenen, dat zij geacht willen worden zich niet met het voorstel te hebben kunnen verenigen. Een dergelijke aantekening wordt niet met redenen omkleed.

Stemmen over personen

Artikel 114

1. Stemming over personen geschiedt schriftelijk.

2. De Voorzitter benoemt bij iedere keuze een commissie van vier leden, die als stemopnemers zich ervan overtuigen dat het aantal stembiljetten dat van de aanwezige leden niet overtreft, de stembiljetten openen, de uitkomst der stemming vaststellen en bij monde van het eerstbenoemde lid bekendmaken.

Artikel 115

Niet, niet behoorlijk of niet duidelijk ingevulde stembriefjes zijn ongeldig.

Artikel 116

Voor het tot stand komen van een keuze als in artikel 114 bedoeld, wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen, die een stem hebben uitgebracht door het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

Artikel 117

1. Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede, eveneens geheel vrije, stemming overgegaan.

2. Indien daarbij wederom niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt een derde stemming gehouden over de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd.

3. Mocht toepassing van het bepaalde in het vorige lid niet kunnen plaatshebben doordat twee of meer personen een gelijk aantal stemmen op zich hebben verenigd, dan wordt eerst door afzonderlijke stemming uitgemaakt wie van hen in herstemming komt (komen).

Artikel 118

Indien bij de stemming over de vraag wie in herstemming komen moet(en), de stemmen staken, of wanneer de stemmen bij eindstemming staken, beslist het lot.

Kennisgeving van de uitslag van de stemmingen

Artikel 119

1. Wanneer de Kamer een voorstel van wet heeft aangenomen, geeft zij daarvan kennis aan de Koning en aan de Tweede Kamer.

2. Indien het voorstel door de Koning ingediend werd, richt de Kamer zich

a. tot de Koning met het volgende formulier:

«Aan de Koning, De Staten-Generaal hebben het voorstel aangenomen zoals het daar ligt».

b. tot de Tweede Kamer met het volgende formulier:

«Aan de Tweede Kamer, De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft kennis aan de Tweede Kamer van het feit, dat zij het voorstel van wet betreffende ..............., op de ............... aan haar door de Tweede Kamer toegezonden, heeft aangenomen.»

3. Indien het voorstel door de Tweede Kamer ingediend werd, richt de Kamer zich

a. tot de Koning met het volgende formulier:

«Aan de Koning, De Staten-Generaal hebben nevenstaand voorstel aangenomen. Zij verzoeken daarop de bekrachtiging van de Koning.»

b. tot de Tweede Kamer met het volgende formulier:

«De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft kennis aan de Tweede Kamer van het feit, dat zij het van haar op de ....... ontvangen voorstel betreffende ........ heeft aangenomen en daarop namens de Staten-Generaal de bekrachtiging van de Koning heeft verzocht.»

Artikel 120

1. Wanneer de Kamer een voorstel van wet heeft verworpen, geeft zij daarvan kennis op de in het tweede en derde lid aangegeven wijze.

2. Indien het voorstel door de Koning werd ingediend, richt de Kamer zich

a. tot de Koning met het volgende formulier:

«Aan de Koning, De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft nevenstaand voorstel verworpen.»

b. Tot de Tweede Kamer met het volgende formulier:

«Aan de Tweede Kamer, De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft aan de Tweede Kamer kennis van het feit dat zij het voorstel van wet betreffende ...... op de ....... aan haar toegezonden, heeft verworpen.»

3. Indien het voorstel door de Tweede Kamer ingediend werd, richt de Kamer zich tot die Kamer met het volgende formulier:

«Aan de Tweede Kamer, De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft onvoldoende reden gevonden de Koning te verzoeken het hierbij teruggaande voorstel te bekrachtigen.»

Artikel 121

1. De Voorzitter is belast met het doen opmaken en ondertekenen van de formulieren, bedoeld in bovenstaande artikelen en het doen verzenden aan de Koning en aan de Tweede Kamer.

2. Opmaken, ondertekenen en verzenden van de formulieren geschiedt zo spoedig mogelijk nadat de Kamer heeft besloten een voorstel al dan niet te aanvaarden.

HOOFDSTUK VIII. OFFICIEEL VERSLAG

Vorm van het officiële verslag

Artikel 122

Van elke vergadering als bedoeld in artikel 71 en elke bijeenkomst als genoemd in artikel 75 wordt een officieel verslag gemaakt.

Artikel 123

Het officiële verslag bevat:

a. een woordelijk verslag van de gehouden beraadslagingen. Regelen hieromtrent worden opgenomen in een door beide Kamers vast te stellen reglement1 ;

b. de namen der leden, die in de vergadering aanwezig waren;

c. de namen van de leden die met kennisgeving afwezig waren;

d. de namen der leden die zich bij een stemming voor dan wel tegen verklaarden;

e. aantekening voor het geval een of meerdere leden gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid geboden in artikel 113;

f. een opgave van de beknopte inhoud van alle ingekomen stukken en alle door de Kamer of door de Voorzitter genomen besluiten.

Artikel 124

De onderdelen van het officiële verslag, genoemd in het vorige artikel onder b tot en met f, worden gezamenlijk aangeduid met notulen.

Artikel 125

1. De notulen worden door de Voorzitter en de Griffier vastgesteld en ten bewijze daarvan door hen ondertekend.

2. Deze vastgestelde notulen worden op de dag van de eerstvolgende vergadering voor de leden ter inzage gelegd op de griffie.

3. Tijdens bedoelde vergadering kan elk lid bezwaar maken tegen het gestelde in de notulen en daarover een uitspraak van de Kamer vragen. Een Kameruitspraak wordt aan de notulen gehecht en wordt geacht daarin de gewraakte gedeelten te vervangen of aan te vullen.

4. De notulen worden ter griffie bewaard.

Vergaderingen met gesloten deuren

Artikel 126

1. Het officiële verslag van de vergaderingen die volgens het bepaalde van artikel 66 van de Grondwet met gesloten deuren worden gehouden, wordt afzonderlijk opgemaakt en bewaard.

2. De Kamer beslist, of de stenografen met het maken hiervan zullen worden belast.

3. De notulen uit dit verslag worden ter vertrouwelijke kennisneming voor de leden ter griffie ter inzage gelegd en behandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 125, derde lid. Indien de Kamer overeenkomstig dit artikel om een uitspraak wordt gevraagd, worden de deuren gesloten, voordat over de notulen wordt beraadslaagd.

4. De notulen worden afzonderlijk gehouden en ter griffie bewaard.

5. De Kamer beslist, of, en onder welke voorwaarden, inzage wordt verleend aan anderen dan de leden van de Kamer.

Weglatingen

Artikel 127

Behoudens de aantekening geacht te willen worden zich niet met het voorstel te hebben kunnen verenigen als bedoeld in artikel 113, worden geen protesten of aantekeningen in het officiële verslag opgenomen.

Artikel 128

Indien een lid de woorden, die tot een vermaning volgens artikel 95, tweede lid, en artikel 96 hebben geleid, terugneemt, worden deze woorden en de daarop volgende reacties in het officiële verslag der vergadering niet opgenomen.

HOOFDSTUK IX. RECHT VAN ENQUÊTE, VAN INTERPELLATIE EN HET STELLEN VAN VRAGEN

Enquête

Artikel 129

Een voorstel tot het instellen van een onderzoek (enquête) moet schriftelijk worden ingediend, hetzij door een commissie uit de Kamer naar aanleiding van een bij haar in overweging zijnde onderwerp, hetzij door één of meer leden.

Artikel 130

Het voorstel omvat een omschrijving van het onderwerp van het onderzoek en, zo mogelijk, de namen van getuigen en deskundigen. Tenzij het uitgaat van een commissie die het reeds in haar verslag omtrent het bij haar in overweging zijnde onderwerp voldoende heeft toegelicht, is het vergezeld van een memorie van toelichting. Voorstel en memorie van toelichting worden gedrukt en rondgedeeld.

Artikel 131

1. Is het voorstel door één of meer leden gedaan, dan verricht een commissie als bedoeld in artikel 34, tweede lid het voorbereidend onderzoek.

2. Is het voorstel afkomstig van een commissie uit de Kamer, dan komt het zonder voorbereidend onderzoek in openbare behandeling. De Voorzitter kan evenwel bepalen dat de beraadslaging wordt voorbereid door een verslag van de commissie die het voorstel heeft gedaan. In dat geval bevat het verslag alle binnen een door de Voorzitter vast te stellen termijn van ten minste veertien dagen door één of meer leden aan de commissie toegezonden schriftelijke vragen en opmerkingen, alsmede de antwoorden daarop van de commissie.

3. De openbare beraadslaging vindt plaats op de wijze voorgeschreven bij de artikelen 169 tot en met 178.

Artikel 132

1. Heeft de Kamer tot het instellen van een onderzoek besloten, dan draagt zij de uitvoering op hetzij aan een reeds bestaande commissie uit haar midden, hetzij aan een in te stellen commissie van onderzoek. In het laatste geval wordt de commissie samengesteld op de wijze, in artikel 36 voor commissies voorzien.

2. De Voorzitter zorgt voor plaatsing in de Staatscourant van het besluit tot het instellen van het onderzoek en van de samenstelling van de commissie waaraan de uitvoering is opgedragen. Op gelijke wijze geeft hij kennis van wijzigingen in de omschrijving van het onderwerp van het onderzoek.

Artikel 133

De Kamer bepaalt bij het besluit tot het instellen van een onderzoek de termijn waarbinnen het onderzoek zal zijn afgelopen. De termijn kan op voorstel van de commissie die het onderzoek verricht door de Kamer worden verlengd.

Artikel 134

1. De getuigen en deskundigen worden door de voorzitter van de commissie ondervraagd. Ook de leden en medewerkers van de commissie kunnen, na van de voorzitter het woord te hebben verkregen, vragen stellen.

2. De schriftelijke aantekening van de afgelegde verklaringen of gegeven berichten geschiedt door de zorgen van de griffier.

Artikel 135

1. Wanneer de commissie een getuige ervan verdenkt, opzettelijk een valse verklaring onder ede of onder belofte te hebben afgelegd, wordt daarvan een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt, bevattende de afgelegde verklaring van de getuige en de aanduiding van de gronden, waarop het vermoeden van valsheid berust.

2. De commissie stelt een door de griffier ondertekend afschrift van het proces-verbaal in handen van het openbaar ministerie bij de rechtbank van het arrondissement, waarin het verhoor heeft plaatsgevonden.

Artikel 136

De processen-verbaal van verhoor van getuigen of deskundigen alsmede het afzonderlijk proces-verbaal bedoeld in artikel 135 worden door de aanwezige leden der commissie en door de griffier ondertekend. Alle andere van de commissie uitgaande stukken, behalve die waaromtrent de Wet op de Parlementaire Enquête de ondertekening van de aanwezige leden van de commissie vordert, worden door haar voorzitter en de griffier ondertekend.

Artikel 137

1. Na afloop van het onderzoek of zo dikwijls de commissie het nodig oordeelt dan wel de Kamer daartoe besluit doet de commissie van haar verrichtingen verslag aan de Kamer.

2. De processen-verbaal van de gehouden verhoren en de overige bescheiden van het ingestelde onderzoek worden op de griffie bewaard.

3. De Kamer kan voorts de openbaarmaking gelasten van niet door de commissie openbaar gemaakte stukken, met uitzondering van bescheiden en aantekeningen, die ingevolge een besluit van de commissie, genomen krachtens de haar bij artikel 18a van de Wet op de Parlementaire Enquête verleende bevoegdheid, geheim dienen te worden gehouden.

Artikel 138

Heeft de Kamer de uitvoering van het onderzoek aan een daartoe ingestelde commissie van onderzoek opgedragen, dan blijft deze commissie bestaan totdat de Kamer heeft besloten haar te ontbinden.

Artikel 139

Van de beëindiging van het onderzoek wordt door de zorg van de Voorzitter kennis gegeven in de Staatscourant. De stukken van het onderzoek worden op de griffie bewaard. De Kamer kan evenwel besluiten dat de stukken naar het Rijksarchief zullen worden overgebracht.

Interpellatie

Artikel 140

1. Indien een lid over een onderwerp dat vreemd is aan de orde van de dag inlichtingen van een of meer ministers verlangt, kan hij, onder aanduiding van de voornaamste punten waarover hij vragen wil stellen, aan de Kamer verlof vragen tot het houden van een interpellatie. Zulk een verlof wordt mondeling gevraagd bij het begin van de vergadering. Het lid brengt de Voorzitter vóór het begin van de vergadering van zijn voornemen op de hoogte. De Voorzitter kan ook op een ander tijdstip het aanvragen van een interpellatie toestaan.

2. Wanneer de Kamer het gevraagde verlof verleent, bepaalt de Voorzitter hetzij dadelijk, hetzij later, een dag, waarop de interpellatie zal worden gehouden. De daarbij betrokken minister wordt uitgenodigd op de bepaalde dag in de vergadering tegenwoordig te zijn. Indien de zaak zeer veel spoed vereist en de minister tegenwoordig is, kan de Voorzitter besluiten, dat de interpellatie dadelijk wordt gehouden. De minister geeft dan, indien hem dit mogelijk is, dadelijk de gevraagde inlichtingen; is hem dit niet mogelijk, dan stelt de Voorzitter de verdere behandeling tot een later tijdstip uit.

3. De interpellant doet, tenzij de interpellatie dadelijk wordt gehouden, de Voorzitter zo spoedig mogelijk schriftelijk weten, welke vragen hij bij de interpellatie zal stellen. Deze zendt ze aan de daarbij betrokken minister door, tenzij bij hem, wegens vorm of inhoud van de vragen, daartegen overwegend bezwaar bestaat. Doorgezonden vragen brengt de Voorzitter ter kennis van de leden.

4. Bij een interpellatie voert de interpellant niet meer dan twee malen en een ander lid niet meer dan eenmaal het woord, tenzij de Kamer hiertoe verlof geeft.

Schriftelijke vragen

Artikel 141

1. Het lid dat schriftelijke vragen wil stellen aan één of meer ministers dient deze vragen bij de Voorzitter in. De vragen dienen kort en duidelijk geformuleerd te zijn.

2. De Voorzitter zendt de vragen aan de desbetreffende minister, tenzij bij hem wegens vorm of inhoud van de vragen daartegen overwegend bezwaar bestaat.

3. De Voorzitter brengt de doorgezonden vragen ter kennis van de leden en maakt deze openbaar.

4. Het besluit van de Voorzitter vragen al dan niet door te zenden, is geen besluit in de zin van artikel 19, eerste lid.

HOOFDSTUK X. VERZOEKSCHRIFTEN

Artikel 142

Er is een Commissie voor de Verzoekschriften, wier samenstelling, taak en werkwijze bij afzonderlijk reglement1 worden geregeld.

Artikel 143

De Voorzitter stelt in handen van deze commissie de bij de Kamer ingekomen verzoekschriften, behalve die, welke betrekking hebben op de bij de Staten-Generaal aanhangige voorstellen van wet dan wel op onderwerpen, welke het algemeen beleid van de regering betreffen. Een niet in handen van de Commissie voor de Verzoekschriften te stellen adres wordt gesteld in handen van de daarvoor in aanmerking komende commissie(s). Van één en ander wordt aan de Kamer mededeling gedaan.

HOOFDSTUK XI. BEHANDELING VAN VERDRAGEN

Artikel 144

1. Zodra een verdrag ter stilzwijgende goedkeuring aan de Kamer wordt overgelegd, tekent de Griffier op de begeleidende brief de dag van ontvangst aan benevens de dag waarop de wens, dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal zal worden onderworpen, door of namens de Kamer of door ten minste vijftien harer leden uiterlijk te kennen kan worden gegeven.

2. De Griffier draagt zorg, dat een afdruk van de begeleidende brief met de genoemde aantekening onverwijld aan de leden wordt toegezonden.

3. Binnen dertig dagen, na de dag van ontvangst van het overgelegd verdrag, moet de bedoelde kennisgeving worden gedaan.

4. De kennisgeving kan niet worden ingetrokken dan met toestemming van de Kamer.

Artikel 145

1. Binnen de bovengenoemde termijn kunnen één of meer leden aan de Voorzitter verzoeken gelegenheid te geven over een overgelegd verdrag aan één of meer ministers inlichtingen te vragen.

2. De Voorzitter nodigt daarop de betrokken minister(s) uit om de verlangde inlichtingen, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, te verstrekken.

Artikel 146

1. Een voorstel tot het te kennen geven door de Kamer van de in artikel 144 bedoelde wens kan door één of meer leden worden gedaan.

2. Indien de Kamer besluit die wens te kennen te geven, doet de Voorzitter hiervan onverwijld mededeling aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Artikel 147

Namens de Kamer kan de wens, dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal zal worden onderworpen, te kennen worden gegeven door de Voorzitter. Alvorens hiertoe te besluiten, pleegt hij, binnen de Kamer zodanig overleg als gewenst moet worden geacht. Hij geeft van zijn ter zake genomen besluit onverwijld kennis aan de minister van Buitenlandse Zaken, aan de leden en aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Artikel 148

Indien vijftien of meer leden de bedoelde wens te kennen willen geven, doen zij dit door mededeling daarvan aan de Voorzitter, die hiervan onverwijld kennis geeft aan de minister van Buitenlandse Zaken, aan de leden en aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Artikel 149

Indien aan de Staten-Generaal mededeling wordt gedaan van het voornemen tot toetreding of opzegging van een verdrag vindt het bepaalde in de vorige artikelen overeenkomstige toepassing.

Artikel 150

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn, voor zover de wet of dit reglement niet anders bepalen, van overeenkomstige toepassing op andere stukken die aan de Kamer ter stilzwijgende goedkeuring worden overgelegd.

HOOFDSTUK XII. BEHARTIGING VAN AANGELEGENHEDEN VAN HET KONINKRIJK

Artikel 151

De Voorzitter geeft aan de Gevolmachtigde Ministers en de bijzondere gedelegeerden de gelegenheid de hun in het bijzonder bij de artikelen 17 en 18 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden toegekende bevoegdheden uit te oefenen.

Artikel 152

De Voorzitter verleent het woord aan de Gevolmachtigde Ministers en de bijzondere gedelegeerden wanneer zij dit verlangen, echter niet dan nadat de spreker die aan het woord is zijn rede heeft beëindigd.

Artikel 153

1. De commissie in wier handen is gesteld een voorstel van Rijkswet of die voor zulk een voorstel is ingesteld, is bevoegd de Gevolmachtigde Ministers en de bijzondere gedelegeerden om inlichtingen te verzoeken alsook de inlichtingen te aanvaarden welke dezen eigener beweging aan de commissie mochten wensen te verstrekken.

2. Een dergelijk verzoek wordt gedaan met tussenkomst van de Voorzitter.

Artikel 154

Wanneer de Gevolmachtigde Ministers of de daartoe aangewezen bijzondere gedelegeerden gebruik maken van de hen bij artikel 18 van het Statuut toegekende bevoegdheid om te verzoeken de stemming tot de volgende vergadering aan te houden, wordt aan dat verzoek voldaan.

Artikel 155

Overigens worden voorstellen van Rijkswet behandeld overeenkomstig de behandeling van voorstellen, als bedoeld in artikel 32.

Artikel 156

Wanneer de Kamer bij toepassing van artikel 140 aan een lid gelegenheid heeft gegeven om over een aangelegenheid van het Koninkrijk aan één of meer ministers inlichtingen te vragen, stelt de Voorzitter de Gevolmachtigde Ministers in de gelegenheid de behandeling van die interpellatie bij te wonen en daarbij zodanige voorlichting aan de Kamer te verstrekken als zij gewenst oordelen.

Artikel 157

1. Bij de behandeling van verdragen, welke de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba raken, wordt bij toepassing van de artikelen 144 tot en met 149 de bij het tweede lid van artikel 24 van het Statuut aan de Gevolmachtigde Ministers toegekende bevoegdheid in acht genomen.

2. In het bijzonder worden de Gevolmachtigde Ministers in de gelegenheid gesteld de mondelinge behandeling van vragen en voorstellen, als bedoeld in de artikelen 145 en 146 van dit reglement, bij te wonen en daarbij zodanige verklaringen, opmerkingen en inlichtingen aan de Kamer te verstrekken als zij wenselijk achten.

HOOFDSTUK XIII. WIJZIGINGEN IN HET REGLEMENT

Algemeen

Artikel 158

Ieder lid kan een wijziging voorstellen in het reglement.

Een voorstel kan ook door een aantal leden gezamenlijk, of door een commissie als bedoeld in artikel 32 worden gedaan.

Artikel 159

1. Het voorstel wordt schriftelijk gedaan en bevat de tekst van de beoogde wijziging en een toelichting daarop.

2. Indien het voorstel een algemene herziening van het reglement wil bewerkstelligen, volstaat de voorsteller met een schriftelijke opgave van redenen, waarom deze herziening gewenst is.

3. Elk voorstel wordt onmiddellijk nadat het is gedaan gedrukt en rondgedeeld.

Artikel 160

De Kamer besluit of zij een voorstel als bedoeld in artikel 158 in behandeling wil nemen.

Artikel 161

1. Indien de Kamer besluit het voorstel in behandeling te nemen, stelt zij ter voorbereiding van de openbare beraadslaging een bijzondere commissie in of belast zij een bestaande commissie met bedoelde voorbereiding.

2. Indien het voorstel van zeer eenvoudige aard is, kan de Kamer besluiten zonder vooronderzoek over het voorstel te beraadslagen.

Voorstel tot algehele herziening

Artikel 162

1. Indien een voorstel tot algehele herziening, als bedoeld in artikel 159, tweede lid, is gedaan, brengt een daartoe ingevolge artikel 161, eerste lid, ingestelde of aangewezen commissie na een schriftelijk of mondeling overleg met de voorsteller onder verslaglegging van dat overleg, schriftelijk advies uit over de wenselijkheid tot een algehele herziening over te gaan.

2. Zodra de commissie verslag heeft uitgebracht plaatst de Voorzitter het voorstel op de agenda der Kamer.

3. De Kamer besluit nadat de voorsteller en de woordvoerder van de commissies desgewenst het woord hebben gevoerd voor een toelichting op het voorstel en het verslag.

Artikel 163

Wanneer zij het voorstel als bedoeld in artikel 162, derde lid, heeft aanvaard, stelt de Kamer een bijzondere commissie in met de opdracht een voorstel tot algehele herziening op te stellen.

Waar in de volgende artikelen gesproken wordt over voorstellers, is een commissie als in dit artikel bedoeld daaronder begrepen.

Artikel 164

1. Nadat een voorstel, niet zijnde een voorstel als bedoeld in artikel 159, tweede lid, is gedrukt en rondgedeeld heeft ieder lid het recht om amen- dementen daarop in te dienen.

2. Dezelfde regels, welke voor amendementen gelden, zijn van toe- passing op voorstellen tot wijziging van reeds door een ander lid ingediende amendementen.

Artikel 165

De voorstellers zijn gerechtigd om tot aan de eindstemming wijzigingen in hun voorstel aan te brengen.

Schriftelijke voorbereiding

Artikel 166

1. Een voorstel tot wijziging van het reglement, niet zijnde een voorstel als bedoeld in artikel 159, tweede lid, wordt door een commissie als bedoeld in artikel 161, eerste lid, behandeld op dezelfde wijze als een voorstel, dat aan een vaste of bijzondere commissie is toevertrouwd, waarbij de voorsteller in de plaats treedt van de minister.

2. De commissie kan, zo een meerderheid van haar leden zich daarmee verenigt, amendementen indienen op het voorstel.

3. Indien tijdens de schriftelijke voorbereiding amendementen bij de griffie mochten zijn ingekomen, geven voorstellers en commissies in de te wisselen stukken hun oordeel over deze amendementen.

Artikel 167

De voorstellers kunnen niet in de commissie als bedoeld in artikel 161, deelnemen aan het onderzoek van een door hen ingediend voorstel.

Openbare beraadslaging

Artikel 168

1. Indien een amendement is ingediend nadat de schriftelijke voorbereiding is afgesloten, kan de Kamer daarover alsnog het oordeel vragen van de commissie als bedoeld in de artikelen 161 dan wel 163. Deze commissie kan mondeling of schriftelijk rapporteren.

2. Indien zij om het in het eerste lid bedoelde oordeel heeft gevraagd, kan de Kamer de beraadslaging over het gedeelte van het voorstel, waarop een amendement is ingediend, onderbreken totdat bedoeld oordeel is verkregen, of van het beraad in de commissie is verslag gedaan.

Artikel 169

1. Leden, voorstellers en woordvoerders namens de betrokken com- missies spreken vanaf het spreekgestoelte.

Artikel 170

1. De Kamer kan een voorstel onderwerpen aan algemene beschouwingen.

2. Nadat deze algemene beschouwingen zijn afgesloten, of nadat de Kamer heeft besloten daarvan af te zien, wordt het voorstel artikelsgewijs behandeld.

Artikel 171

De Voorzitter onderwerpt de amendementen gelijktijdig met het artikel waarop zij betrekking hebben aan de beraadslaging. Zo nodig komt daar- na ook het artikel zelf nog in de beraadslaging.

Artikel 172

Elk amendement kan door de indiener of door een der indieners worden toegelicht.

Artikel 173

1. De indiener is bevoegd in zijn amendement veranderingen aan te brengen.

2. De indiener is ook bevoegd het amendement in te trekken, doch indien de beraadslaging gesloten is, alleen met toestemming van de Kamer.

3. Indien een amendement is ingediend door meer dan één lid oefent de eerste ondertekenaar de rechten uit die in de vorige leden aan de indiener zijn toegekend.

Artikel 174

1. Indien een voorstel door meer dan één lid is gedaan oefent de eerste ondertekenaar de rechten uit die dit reglement aan de voorsteller toekent.

2. Indien een voorstel is gedaan door een commissie, oefent de voorzitter van die commissie dan wel de door die commissie daartoe aangewezen woordvoerder namens de commissie de rechten uit die dit reglement aan de voorsteller toekent.

Volgorde van de beslissingen

Artikel 175

1. Bij het nemen van beslissingen over een artikel en de daarop voorgestelde amendementen wordt als volgorde in acht genomen:

a. beslissing over eventuele subamendementen;

b. beslissing over amendementen;

c. beslissing over het al dan niet gewijzigde of door een ander vervangen artikel.

2. Indien op een bepaald onderdeel van een voorstel meer dan één amendement is ingediend, heeft het amendement met de verste strekking voorrang. Voorzover de vorige zinsnede geen uitsluitsel biedt, wordt gestemd in de volgorde, waarin zij zijn ingediend.

Artikel 176

De Kamer kan beslissen dat amendementen door het aanbrengen van andere wijzigingen als vervallen moeten worden beschouwd.

Artikel 177

Nadat over alle artikelen is beslist, neemt de Kamer de eindbeslissing over het voorstel in zijn geheel.

Artikel 178

1. Indien het voorstel in de loop der beraadslagingen wijzigingen heeft ondergaan, kan de Kamer besluiten de eindbeslissing tot een volgende vergadering uit te stellen. In de tussentijd beraadt de commissie bedoeld in artikel 161, eerste lid, zich in overleg met de voorsteller over het voorstellen van mogelijke wijzigingen, doch alleen die, welke door de aangebrachte wijzigingen of door de verwerping van artikelen noodzakelijk zijn geworden of welke strekken tot herstellen van kennelijke vergissingen.

2. Over de aldus voorgestelde wijzigingen en de artikelen waarop zij betrekking hebben wordt de beraadslaging heropend, tenzij de Kamer besluit onmiddellijk over de voorgestelde wijzigingen te beslissen.

3. Veranderingen van het volgnummer van artikelen of onderdelen, nodig geworden door wijzigingen welke in een voorstel gebracht zijn of welke door het invoegen van een voorstel in het reglement noodzakelijk zijn en veranderingen in de aanhaling van het nummer van artikelen of onderdelen welke het gevolg daarvan zijn, worden door de Voorzitter aangebracht.

HOOFDSTUK XIV. SLOTBEPALINGEN

Artikel 179

De artikelen, gegeven in Hoofdstuk XIII van dit reglement vinden in gevallen, waarin niet op andere wijze is voorzien, zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing.

Artikel 180

De Kamer kan te allen tijde besluiten van de bepalingen van dit reglement af te wijken, indien geen der leden zich daartegen verzet en indien de afwijking niet in strijd is met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, de Grondwet of een andere wet.

Artikel 181

Dit reglement treedt in werking met ingang van 6 juni 1995.

Ondertekening

Aldus vastgesteld 6 juni 1995

De Voorzitter,

H. D. Tjeenk Willink

De Griffier,

Chr. L. Baljé


XNoot
1

De eerder verschenen stukken inzake dit voorstel zijn gedrukt onder de nrs. 215 t/m 215m, vergaderjaar 1994–1995.

XNoot
1

Vgl. artikel X3, tweede en derde lid Kieswet.

XNoot
1

Reglement voor de openbaarmaking van het verslag etc., zie artikel 31 en de daarbij behorende noot.

XNoot
1

Reglement van de commissie voor de Verzoekschriften d.d. 17 mei 1994.

Naar boven