24 078
Wijziging van enige wetten op het gebied van de mijnbouw in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de produktie van koolwaterstoffen (PbEG L 164)

nr. 289a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 19 september 1995

Het voorbereidend onderzoek gaf aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie hadden kennis genomen van het wetsvoorstel. Alvorens tot een oordeel te kunnen komen, zouden de leden van de VVD-fractie nog graag antwoord op de volgende vragen krijgen.

Waarom wordt in Nederland zo voortvarend overgegaan tot het implementeren van de richtlijn nr. 94/22/EG terwijl onvoldoende inzicht bestaat in de situatie in andere landen rond het continentale plat en de invloed die hiervan kan uitgaan op de concurrentiepositie van de betrokken bedrijfstak (het zgn. level playing field) en tevens de betreffende amvb's ter regeling van de financiële voorschriften, de niet-financiële voorschriften en criteria nog moeten worden vastgesteld?

Verschillende amvb's inzake wezenlijke financiële en niet-financiële voorschriften en criteria bij vergunningverlening moeten nog worden vastgesteld. Hoe zal de Eerste Kamer hier inhoudelijk bij worden betrokken?

Is het niet te prefereren, ook tegen het licht van het beleid inzake marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit, bij het implementeren van de richtlijn tevens de bestaande wetgeving te stroomlijnen?

Mocht de vorige vraag ontkennend worden beantwoord met als argument dat op het ministerie onvoldoende capaciteit op het gebied van wetgeving aanwezig is, kan deze capaciteit dan niet worden ingehuurd?

Kan de minister de door de Tweede Kamer en de Nederlandse Olie en Gas Exploratie en Produktie Associatie (NOGEPA)2 bij brief van 5 september 1995 uitgesproken zorg wegnemen dat bij bestaande vergun-ningen terugwerkende kracht kan worden uitgeoefend bijvoorbeeld ten aanzien van financiële zekerheidsstellingen?

Deelt de minister de mening van NOGEPA dat de in de vorige vraag genoemde zekerheidsstellingen een zodanige invloed uitoefenen op het kostenniveau en de kredietruimte van de betrokken bedrijven, dat hierdoor de concurrentiekracht wordt aangetast? Is dit dan niet in strijd met de doelstelling van de richtlijn?

Laat de betrokken richtlijn de ruimte open voor de overheid om zekerheden te vragen voor andere financiële verplichtingen dan belastingen? Als dit naar de mening van de minister het geval is, kan hij dan vergelijkbare gevallen noemen zoals bijvoorbeeld bij KPN of DSM? Mocht dit niet zo zijn, kan de minister dan uiteenzetten waarom in die gevallen geen, en in de mijnwetten wel, zekerheden worden geëist?

Kunnen de redenen worden genoemd waarom Energie Beheer Nederland BV (EBN) vanuit een minderheidspositie besluiten kan blokkeren? Is dit niet in strijd met artikel 6, derde lid van de richtlijn?

Kan de minister aanduiden waar artikel 3, derde lid van de richtlijn in de wet is opgenomen?

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van de voorgestelde wijzigingen in enkele wetten op het gebied van de mijnbouw in verband met de uitvoering van richtlijn nr. 94/22/EG.

Deze belangstelling moest wel verflauwen na het studie maken van de in totaliteit onoverzichtelijke wetgeving.

Hier wreekt zich dat er nog steeds geen sprake is van vernieuwing van de mijnwetgeving; de nu voorliggende voorstellen zijn immers slechts een zeer kleine stap naar verbetering van het stelsel en hebben als zodanig slechts een beperkt harmoniserend effect. Op zich begrijpelijk, omdat de voorstellen zich beperken tot datgene wat noodzakelijk is in het kader van de implementatie.

Uit de gewisselde stukken is duidelijk geworden dat ook de minister de noodzaak van modernisering van de mijnbouwwetgeving erkent. Op welke termijn zal het beraad van de minister op deze herziening zijn afgerond?

Dit bracht deze leden nog tot een andere vraag. Zou toch een andere keuze, nl. modernisering in combinatie met implementatie van de richtlijn, niet voor de hand hebben gelegen, gelet ook op de ontwikkelingen in andere EG-landen? Hoe voltrekt zich de implementatie van deze richtlijn aldaar?

Onderbelicht is ook gebleven of de minister de bescherming van het milieu en de natuur nu voldoende acht. Kan de minister zijn mening daarover uiteenzetten?

Tenslotte verzochten deze leden de minister nader in te gaan op de op de valreep ingediende tweede nota van wijziging (kamerstuk TK 24 078, nr. 11) als gevolg van de discussie in de Tweede Kamer over de bezwaren tegen de hoofdelijke aansprakelijkheid, die nu alleen wordt gehandhaafd voor de bonus, de cijns en het oppervlakterecht, maar waarbij ten aanzien van het winstaandeel nu de gedachten uitgaan naar het vragen van zekerheid in de vorm van een bankgarantie. Waarom wordt niet gehandeld als gebruikelijk bij de vennootschapsbelasting?

De leden van de PvdA-fractie vroegen of in het kader van de «stroomlijning» van de mijnbouwwetgeving, zoals door de minister van Economische Zaken in het plenaire debat in de Tweede Kamer verwoord, niet op meer samenhangende en grondige wijze regels hadden kunnen worden gesteld voor wettelijke mogelijkheden om uit een oogpunt van natuur- en milieubehoud bepaalde gebieden voor exploratie en exploitatie gesloten te houden. Uit de argumentatie in de nota naar aanleiding van het verslag (kamerstuk TK 24 078, nr. 5) van de Tweede Kamer hadden deze leden de indruk gekregen, dat de regering bij dreigende schade aan natuur en milieu vooral verplaatsing naar «een andere minder kwetsbare lokatie» wenst en afsluiting van een geheel gebied zo veel mogelijk wil voorkomen, zelfs als zo'n andere lokatie ook schade oplevert. Deze leden zouden het op prijs stellen als die indruk weggenomen zou kunnen worden en wel in het kader van samenhangende nieuwe wetgeving.

De leden van de PvdA-fractie wensten tevens te vernemen of, en zo ja op welke wijze, de implementatie van de richtlijn in de Bondsrepubliek, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk aanleiding heeft gegeven om het sluiten van bepaalde gebieden voor natuurbehoud en milieubescherming nader te regelen. Zij namen aan, dat men ook in die landen «stroomlijnt».

Voorts wilden ook deze leden weten in welke landen van de Europese Unie de richtlijn al in eigen wetgeving is neergelegd. Zij hadden vastgesteld, dat de implementatietermijn op 1 juli jl. is afgelopen en dat volgens de minister van Economische Zaken bij ontstentenis van implementatie geen vergunningen mogen worden verleend. Daarom moest ook de implementatie in Nederland in sneltreinvaart door het parlement. De leden hier aan het woord wilden weten of in de landen waar de implementatie nog niet in zicht is, inderdaad geen vergunningen mogen worden verleend.

Ten slotte vroegen de leden van de PvdA-fractie nog naar de aansprakelijkheid van vergunninghouders voor het opruimen van boor- of distributieplatforms. Hoe ver strekt die aansprakelijkheid in Nederland en wat is de relatie met de implementatie van de richtlijn?

De voorzitter van de commissie,

Hilarides

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Pit (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Dijk (CDA), Stevens (CDA), Hilarides (VVD), voorzitter, Staal (D66), J. van Leeuwen (CDA), Loudon (VVD), Schoondergang-Horikx (GroenLinks), Van den Berg (SGP), Ketting (VVD) en Bierman.

XNoot
2

Deze brief is ter kennis gebracht van de regering en ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder nummer 116061.

Naar boven