nr. 242b
MEMORIE VAN ANTWOORD
Met het oog op een spoedige afhandeling van het wetsvoorstel waarderen
wij het zeer dat het voorlopig verslag zo snel kon worden uitgebracht. Vanzelfsprekend
zullen wij in deze memorie nog graag de van de zijde van de Kamer gestelde
vragen beantwoorden.
De vraag van de leden van de SGP-fractie welke argumenten zich er tegen
verzetten, het voorliggende wetsvoorstel gelijktijdig in werking te laten
treden met de Herzieningswet adviesstelsel, de Kaderwet adviescolleges en
de wetgeving, waarmee de nieuwe adviescolleges zullen worden gerealiseerd,
willen wij graag beantwoorden in samenhang met hetgeen daaromtrent in de Tweede
Kamer aan de orde is geweest. Bij die gelegenheid is uiteengezet dat het nu
aan de orde zijnde wetsvoorstel een eigen geschiedenis en vooral ook een eigen
betekenis heeft. Het voorstel is gericht op flexibilisering en versnelling
van het besluitvormingsproces. Met het oog op deze doelstelling zal de afschaffing
van de adviesverplichtingen reeds direct haar praktisch nut kunnen bewijzen.
Daarnaast kan de afschaffing van de adviesverplichtingen er toe leiden
dat zowel regering als adviesorganen zich meer bewust worden van de waarde
van advisering als zodanig. In die zin vormt het wetsvoorstel een goede opmaat
ten behoeve de algehele herziening van het adviesstelsel. Wij achten het ook
om die reden wenselijk dat het wetsvoorstel reeds op korte termijn in werking
treedt. Voor het overige willen wij graag verwijzen naar hetgeen is gesteld
bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, alsmede naar de
brieven van de tweede ondergetekende aan de Tweede Kamer met betrekking tot
de algehele herziening van het adviesstelsel (Kamerstukken II 23 725, nrs.
1 en 5).
Ook de vraag van de leden van de SGP-fractie met betrekking tot de bevordering
van het tijdig gebruiken van de adviesbevoegdheid door adviesorganen, moet
worden bezien in samenhang met de algehele herziening van het adviesstelsel.
In algemene zin heeft de regering zich voorgenomen meer dan voorheen bewust
om te gaan met externe advisering. Te zijner tijd zal in beginsel sprake zijn
van programmering van de adviesarbeid en het formuleren van gerichte adviesaanvragen.
Vanzelfsprekend zal bedoelde programmering geen gestalte krijgen buiten de adviesorganen om. In het voorontwerp Kaderwet adviescolleges is
het initiatief voor het adviesprogramma zelfs in handen gelaten van de adviesorganen
zelf. Het ligt in de rede dat adviesorganen zich bij het formuleren van hun
voornemens laten leiden door hetgeen aan beleidsvoornemens van de zijde van
de regering is of wordt openbaar gemaakt, zoals in de memorie van toelichting
bij de jaarlijkse begrotingshoofdstukken en de daarbij gevoegde bijlagen.
Voorts zal er sprake zijn van overleg tussen de betrokken vakminister en het
adviesorgaan alvorens het adviesprogramma definitie wordt vastgesteld. De
hier geschetste procedure zal adviesorganen in staat stellen tijdig van hun
adviesbevoegdheid gebruik te maken.
De argumenten die wij tijdens de parlementaire behandeling in de Tweede
Kamer tegen het amendement-De Vries hebben aangevoerd, hebben in de nieuwe
situatie hun betekenis niet verloren. Ook nu de algemene adviesverplichting
in artikel 41, tweede lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie is geschrapt,
zal de SER – dit in het licht van het overleg dat in juni 1993 met de
sociale partners is gevoerd – in beginsel om advies gevraagd blijven
worden over belangrijke maatregelen die betrekking hebben op de hoofdlijnen
van het sociaal-economische beleid. Het kabinet beraadt zich thans nog over
de werkwijze om aan de adviesbevoegdheid een nadere invulling te geven. In
dat kader zal ook worden bezien of in goed overleg met de SER tot concrete
werkafspraken (denk aan jaarprogrammering) kan worden gekomen.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
J. Kohnstamm