nr. 241c
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1
De memorie van antwoord gaf de leden van de commissie aanleiding tot het
formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.
De tot de fractie van het CDA behorende leden merkten op dat
in de memorie van antwoord op bladz. 5 wordt betoogd dat «deze ervaring
van betekenis zal zijn voor de ontwikkeling van de lump-sum-bekostiging in
het primair onderwijs». Hoe zal dit kunnen zonder systematische evaluatie?
Er was immers eerst een evaluatie voorzien rond de eeuwwisseling. Zou een
eerdere evaluatie niet zeer veel zinvoller zijn?
Op bladz. 4 van de memorie van antwoord wordt gezegd: «Voor de groep
die er meer dan 6% op achteruitgaat zullen aanvullende afspraken worden gemaakt».
Hoe stellen de bewindslieden zich dit voor nu blijkt dat er ca. 80 scholen
er meer dan 6% op achteruit gaan?
De leden van de PvdA-fractie merkten op dat uit persberichten
is gebleken dat het bestuur van de OMO-onderwijsinstellingen een arbeidsovereenkomst
met de vakorganisaties heeft gesloten in het kader van de komende lump-sum-financiering.
Wil de minister meedelen:
– wat er terzake is geaccordeerd
– hoe deze afspraken zich verhouden tot de Tweede Kameruitspraak
inzake het «dichtregelen» op decentraal niveau?
Het lid van de fractie van het GPV deelde mee de staatssecretaris
erkentelijk te zijn voor de memorie van antwoord.
Op meerdere punten achtte dit lid de beantwoording van zijn vragen echter
onbevredigend. Op een aantal vragen wenste het lid nog terug te komen.
Dit lid merkte op gevraagd te hebben of de wijziging van de bekostigingssystematiek
niet evengoed beperkt had kunnen blijven tot een aanpassing van het FBS-systeem
(opheffing maximering verzilvering en van beperking tot exploitatie-overschotten).
De staatssecretaris lijkt deze vraag impliciet bevestigend te beantwoorden.
Zij verdedigt in haar antwoord het belang van het wetsvoorstel immers door
te verwijzen naar de rechtspositionele veranderingen die het teweeg brengt,
veranderingen die best in het kader van een bekostiging naar FBS-model doorgevoerd
zouden kunnen worden.
De vraag dringt zich dan ook op waarom er niet voor gekozen is de door
het voorliggende wetsvoorstel beoogde effecten van de lump-sum-bekostiging
te realiseren door middel van een aanpassing van het FBS.
Uit het antwoord op zijn betreffende vraag begreep dit lid dat de BAPO-regeling
van overheidswege zal verdwijnen gelijktijdig met het inwerkingtreden van
het voorliggende wetsvoorstel. Is deze conclusie juist?
In antwoord op een vraag zijnerzijds werd gesteld dat de school-GPL niet
per bevoegd gezag, maar per school wordt vastgesteld. Maar welk verschil maakt
deze keuze voor de feitelijke bekostiging, d.w.z. voor de «lump-sum»
die wordt uitgekeerd aan het bevoegd gezag dat meerdere scholen onder zich
heeft?
Dit lid merkte tot slot op dat zijn vragen over de wijze waarop de school-GPL
wordt berekend door de staatssecretaris niet inhoudelijk waren beantwoord.
Hij deelde mee er prijs op te stellen dat alsnog een antwoord wordt gegeven.
Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de
commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende
voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Redemeijer
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen