Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23930 nr. 192c |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23930 nr. 192c |
Ontvangen 20 maart 1995
Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van het voorlopig verslag van de vaste Commissies voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat en voor Volkshuisvesting. Gaarne spreek ik mijn dank uit, dat de fracties bereid zijn gebleken op korte termijn hun verslag uit te brengen. In deze Memorie van Antwoord zal ik ingaan op de vragen die in het kader van de wijziging van de Huisvestingswet zijn gesteld.
2. Herverdeling taakstellingen
De leden van de CDA-fractie vroegen of er onderzoek is gedaan naar het aantal gemeenten dat potentieel op grond van de in artikel 60c genoemde omstandigheden, een beroep zal kunnen gaan doen op de provincie tot wijziging van de taakstelling? Zo ja, kan de Kamer over de uitkomsten daarvan worden geïnformeerd?
Het ligt voor de hand, dat juist die gebieden waar het restrictief ruimtelijk beleid van toepassing is, een beroep gaan doen op de in de wet geopende mogelijkheid om te komen tot een herverdeling van gemeentelijke taakstellingen. Daarbij dient met name gedacht te worden aan gemeenten in het Groene Hart en de Veluwe. Het is aan gemeenten en provincies gezamenlijk om uit te maken of van deze mogelijkheid gebruik gemaakt zal worden. In het kader van de door de Tweede Kamer bij amendement ingebrachte evaluatie van de artikelen 60a tot en met 60g van de Huisvestingswet en van de artikelen 2 tot en met 9 van de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (binnen twee jaar na inwerkingtreding), zal in beeld worden gebracht in hoeverre en op welke wijze van deze mogelijkheid gebruik is gemaakt.
3. Relatie met huisvestingsverordeningen
De leden van de D66-fractie wezen op het feit dat bij de behandeling van de nieuwe Huisvestingswet de verantwoordelijkheid voor de verdeling van de woonruimte geheel werd gelegd bij de gemeentebesturen. De toenmalige staatssecretaris heeft een voorstel van de D66-fractie, te komen tot een verplichting tot gemeentelijke verordeningen betreffende woonruimteverdeling, van de hand gewezen. Gemeenten mochten zulks doen, maar werden daartoe niet verplicht. Wat moeten gemeentebesturen nu met dit wetsvoorstel als er, conform de nieuwe Huisvestingswet, geen gemeentelijke verordeningen zijn betreffende woonruimteverdeling?
De gemeenteraad kan indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk is overgaan tot het vaststellen van een huisvestingsverordening. Daarbij dient in elk geval een (passende) huisvesting van de doelgroep te worden bewerkstelligd. Gemeenten krijgen nu – buiten het normale distributiestelsel – in het kader van dit wetsvoorstel de opdracht om een aantal verblijfsgerechtigden, die nog niet beschikken over woonruimte maar nog gebruik maken van voor asielzoekers bestemde opvangvoorzieningen, (eenmalig) bij voorrang te huisvesten. De gemeente is vrij om te bepalen op welke wijze zij de toewijzing van woonruimte aan verblijfsgerechtigden regelt. Daarbij dient bedacht te worden, dat altijd bij de toewijzing van woonruimte rekening moet worden gehouden met urgent woningzoekenden die bij voorrang gehuisvest moeten worden.
Gemeenten maken met woningcorporaties ook nu al (in het kader van de taakstelling op basis van de circulaires MG 93-12 en MG 94-41) afspraken over de wijze waarop en het tempo waarin de verblijfsgerechtigden met voorbijgaan aan een eventueel bestaand gemeentelijk woningdistributiestelsel gehuisvest zullen worden.
4. Gemeentelijk toezicht op corporaties
De leden van de D66-fractie vroegen zich – vooruitlopend op de aanstaande bruteringsoperatie – af welke zeggenschap gemeentebesturen in de toekomst nog hebben op de toewijzing van woonruimte door toegelaten instellingen.
Toegelaten instellingen zijn op grond van het Besluit beheer sociale huursector (BBSH) gehouden om de doelgroep van beleid, waaronder ook de verblijfsgerechtigden vallen, bij voorrang in de goedkope woningvoorraad te huisvesten (artikel 13 BBSH). Als zij hier niet aan voldoen, kunnen gemeenten op grond van artikel 39 BBSH de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer verzoeken om een aanwijzing te geven als genoemd in artikel 41 BBSH. Ondanks deze (formele) bevoegdheden ga ik er echter van uit, dat gemeenten en toegelaten instellingen in onderling overleg en zonder rijksbemoeienis afspraken zullen maken om de huisvesting van de aan de gemeente toebedeelde verblijfsgerechtigden op een soepele manier te realiseren. In het overgrote deel van de gevallen blijken partijen ook tot uitstekende afspraken te kunnen komen.
De leden van de D66-fractie vroegen vervolgens welke de sancties zijn indien gemeentebesturen ten gevolge van overmacht hun taakstelling, zoals vervat in het wetsvoorstel, verwaarlozen. Neemt de centrale overheid dan die taakstelling over?
De gemeenten kunnen in beginsel door hun toewijzingsbeleid de hen toebedeelde taakstelling realiseren. Als zij evenwel verwachten, dat zij de taakstelling moeilijk zullen kunnen realiseren (bijvoorbeeld als gevolg van restrictief ruimtelijke beleid of een te beperkt aantal mutaties in de betaalbare huurwoningvoorraad), dan kunnen gemeenten voorafgaand aan de realisatietermijn bij de provincie een verzoek indienen om te komen tot herverdeling van de gemeentelijke taakstellingen in of tussen de regio's. Als gemeenten onvoldoende inspanningen verrichten, om de taakstelling binnen de gestelde termijn te realiseren, dan zal de provincie in het kader van haar taakverwaarlozingsbevoegdheid op grond van artikel 60e van de Huisvestingswet in de huisvesting kunnen voorzien, door op kosten van de gemeente bijvoorbeeld pensions af te huren of woningen te kopen. De gemeente die als gevolg van overmacht (tijdelijk) geconfronteerd wordt met geringe mutaties in de betaalbare huurwoningvoorraad kan deze maatregelen ook zelf nemen. Ook dit punt zal worden meegenomen in de eerdergenoemde over twee jaar te houden evaluaties van de onderhavige bepalingen uit de Huisvestingswet.
De leden van de D66-fractie vroegen voorts of de bewindslieden kunnen meedelen ten laste van wie gemeentelijke heffingen en onroerende zaken-belastingen komen. Indien deze lasten voor rekening komen van de gemeenten, die ze wegens hun financiële problemen door middel van bijvoorbeeld «solidariteitsheffingen» zullen verhalen op de burgers, dan zal dat geen bijdrage zijn tot acceptatie van asielzoekers.
Verblijfsgerechtigden, die op grond van artikel 60b van de Huisvestingswet zijn gehuisvest, zijn vanaf dat moment ingezetene van Nederland, met alle rechten en plichten van dien. Dat betekent, dat deze verblijfsgerechtigden op dezelfde wijze zullen worden behandeld als andere ingezetenen.
Er is geen sprake van, dat genoemde gemeentelijke heffingen en onroerende zakenbelastingen voor rekening van de gemeenten komen, tenzij gemeenten er zelf voor zouden kiezen om genoemde heffingen en belastingen niet te innen. In beginsel dienen de verblijfsgerechtigden dan ook de onroerende zaakbelasting en andere gemeentelijke heffingen te voldoen. De onderhavige wijziging van de Huisvestingswet beoogt nu juist de uitgangssituatie van verblijfsgerechtigden gelijk te trekken met de uitgangspositie van andere huishoudens.
De leden van de D66-fractie vroegen zich tevens af of de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer enig zicht kan geven op de Rijksbijdragen aan gemeenten die voortvloeien uit een inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Er vloeien uit dit wetsvoorstel geen (nieuwe) specifieke rijksbijdragen voort. Gemeenten hebben geen extra taak gekregen. Hun taak is via dit wetsvoorstel verduidelijkt en de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke gemeenten is met dit wetsvoorstel wettelijk vastgelegd. De reguliere voorzieningen (zoals bijstand en onderwijs) kunnen immers ook ingezet worden voor verblijfsgerechtigden. Bij de begroting van de kosten van deze voorzieningen is rekening gehouden met de migratie, waaronder de instroom van asielzoekers. Daarnaast wordt aan gemeenten een stimuleringsuitkering verstrekt van f 5 000 per gehuisveste verblijfsgerechtigde als bijdrage in de kosten van een opvangprogramma. Deze uitkering is bedoeld als een aanvulling op de reguliere voorzieningen. In het kader van de taakstelling huisvesting statushouders 1994 (MG 94-41) ontvangen gemeenten nog een extra bijdrage van f 3 000 per gehuisveste statushouder ter compensatie van bijkomende kosten die gemeenten maken bij het realiseren van de taakstelling 1994.
7. Beschikbaarheid van woonruimte
Het wetsvoorstel wekt, zo stelden de leden van de D66-fractie tenslotte, de indruk dat beschikbare woonruimte volop voorhanden is. De Raad van State spreekt over een verlenging van de wachttijden van enige maanden voor de vele honderdduizenden woningzoekenden. En die Raad, te zamen met de VNG, is van mening dat een zo geringe (!) verlenging van wachttijden moeiteloos valt uit te leggen aan de eigen bevolking. Is dat niet wat al te optimistisch en dienen er geen verdere maatregelen te worden genomen?
De genoemde verlenging van de wachttijd voor andere woningzoekenden van enige maanden is gerelateerd aan het landelijk aantal vrijkomende woningen in de betaalbare huurwoningvoorraad (ca. 240 000 per jaar) en de taakstelling 1993 (van januari 1993 tot en met april 1994) van 30 000 te huisvesten statushouders (= ca. 15 000 woningen). Ca. 6% van de vrijkomende woningen in deze voorraad moesten derhalve aan statushouders worden toegewezen. Dit is uiteraard bezien vanuit een macro-optiek. Op regionaal en lokaal niveau kan één en ander divergeren.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19941995-23930-192c.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.