23 900 X
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 1995

23 836
Wijziging van hoofdstuk X (Ministerie van Defensie) van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 1993 (Slotwet; rekening)

nr. 198a
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 13 maart 1995

1. In het licht van de gewijzigde veiligheidssituatie besloot de Navo in 1991 het aantal kernwapens in Europa met 80% te verminderen. In de bondgenootschappelijke strategie is de rol van kernwapens sterk verminderd. Nu zijn er in Europa alleen nog kernwapens aanwezig voor de «dual capable» gevechtsvliegtuigen. Nederland heeft twee, op het vliegveld Volkel gestationeerde, «dual capable» F-16 squadrons belast met een nucleaire taak. Over de locatie van de opslag van kernwapens kunnen geen mededelingen worden gedaan.

2. Wat betreft de positie van de regering met betrekking tot de verlenging van het Non-proliferatieverdrag wordt kortheidshalve verwezen naar de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer nr. DPV/NW-0496/95 van 23 februari 1995, waarvan een afschrift hierbij gaat.

3. De regering heeft immer het belang van het ABM-verdrag onderstreept. Met het oog op de ontwikkeling van wapensystemen ter bescherming tegen aanvallen van raketten, spant de Amerikaanse regering zich in om met de Russische Federatie te komen tot een verduidelijking van het ABM-verdrag. Dit zou onder meer moeten leiden tot een geaccordeerde grensafbakening tussen «theater missile defense (TMD) systems» voor de afweer van niet-strategische raketten en «anti ballistic missiles (ABM) systems» voor de afweer van strategische wapens. De regering steunt deze inspanningen en wordt van het verloop van de bilaterale besprekingen op de hoogte gehouden door de Amerikaanse autoriteiten.

4. De memorie van toelichting (blz. 6–7) maakt melding van de studie van de Navo over de proliferatie van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen. Daarin worden ook de mogelijkheden bezien actieve verdedigingssystemen in te zetten tegen mogelijke aanvallen met niet-strategische ballistische raketten, zoals de Scud. Naar verwachting wordt de Navo-studie in 1996 afgerond. Deze zal wellicht aanbevelingen bevatten over door de lidstaten te nemen maatregelen. Voor Nederland zal het daarbij vooral gaan om mogelijke deelname aan programma's die beogen bestaande wapensystemen, zoals de Patriot, beter geschikt te maken voor de verdediging tegen tactische raketten.

5. In het kader van het CSE-verdrag zijn in de loop van 1992 en 1993 170 Leopard-1 tanks en 171 mortieren van het type 4.2 inch om niet aan Griekenland overgedragen. Aan Turkije is in het kader van het CSE-verdrag geen materieel overgedragen. Er wordt in CSE-verband geen materieel meer overgedragen.

6. Thomson-CSF spreekt met gegadigden binnen het Navo-bondgenootschap. Naar verwachting wordt binnen afzienbare termijn duidelijk of deze besprekingen resultaat opleveren. Vervolgens zullen de Staten-Generaal worden ingelicht. Uiteraard wordt bij een eventuele overdracht rekening gehouden met het Nederlandse wapenexportbeleid.

7. Er zijn 272 clusterbommen van het type CBS-89 aangeschaft.

Onder geniemunitie worden vaste springstoffen verstaan die kunnen worden gebruikt voor het vernietigen van objecten. Het gaat hier onder meer om kneedspringstoffen en toebehoren.

Met de in de begroting genoemde «verstrooibare mijnsystemen» kunnen snel en flexibel anti-tankmijnen en anti-personeelsmijnen worden gelegd. Daarmee kan snel op wijzigende tactische omstandigheden worden gereageerd. Het geplande besteljaar is verschoven naar 2001. Bij de in bijlage 4 van de «Novemberbrief» (Kamerstuk 23 900 X, nr. 8) genoemde mijnsystemen gaat het om anti-tankmijnen en anti-personeelsmijnen die met de hand worden gelegd.

De regering keurt het gebruik van landmijnen tegen andere dan militaire doelen in de sterkst mogelijke bewoordingen dan militaire doelen in de sterkst mogelijke bewoordingen af. Het leed dat het misbruik van deze wapensystemen in met name Derde Wereldlanden aan onschuldige burgers berokkent, vormt een belangrijke drijfveer voor het actieve en principiële beleid dat de regering ten aanzien van de landmijnenproblematiek voert.

Tijdens de toetsingsconferentie over het Conventionele Wapensverdrag, die van 25 september tot 13 oktober van dit jaar in Wenen wordt gehouden, worden de regels voor het gebruik van landmijnen aangescherpt. Het gebruik van antipersoneelsmijnen die niet detecteerbaar zijn en niet zijn voorzien van een zelfvernietigingsmechanisme wordt vermoedelijk verboden. Een algeheel verbod van produktie, opslag en gebruik van anti-personeelsmijnen is niet haalbaar. Veel landen beschouwen landmijnen nog steeds als legitieme, defensieve wapens, mits de inzake ervan in overeenstemming is met de internationaal-juridische normen. Bij de aankoop en het gebruik van mijnensystemen door de Nederlandse krijgsmacht worden te allen tijde deze normen gerespecteerd.

8. Neen. De behoefte aan oefenterreinen van de krijgsmacht is wat betreft de Compagniesoefenterreinen (COT'n) en de Eenheidsoefenterreinen (EOT'n) bij Deel 1 van de Partiële herziening van het Structuurschema Militaire Terreinen in mei 1994 aan beide Kamers der Staten-Generaal aangeboden. De inventarisatie van de «overige oefenterreinen» is nog niet afgerond.

9. De kosten voor het oefen- en trainingsprogramma te Goose Bay bedragen gemiddeld f 27,5 miljoen per jaar. Door verbetering van de Canadese bedrijfsvoering zijn de kosten inmiddels verminderd. In de begroting voor 1995 is f 24 miljoen voor laagvliegoperaties opgenomen.

10. Bij de besluitvorming over Nederlandse deelname aan crisisbeheersingsoperaties is een juist beeld van de veiligheidsrisico's van belang. Die doen zich meer dan in het verleden voor buiten het Navo-verdragsgebied. De aard, inhoud en omvang van de inlichtingenbehoefte zijn in dit verband gewijzigd. Zo is, naast de gebruikelijke militaire inlichtingenaspecten, extra aandacht nodig voor politieke, economische, sociale, demografische, technologische, geografische en historische aspecten. In toenemende mate wordt samengewerkt met zusterdiensten. De MID heeft alleen die activiteiten van de opgeheven IDB overgenomen of geïntensiveerd die passen binnen de bestaande wettelijke taakomschrijving van de MID.

Er bestaat geen Contra-inlichtingendienst. Binnen de MID-organisatie is wel een bureau Contra-inlichtingen opgenomen dat is belast met de uitvoering van de MID-taak, zoals verwoord in artikel 9 lid 2c van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.

Het veiligheidsonderzoek wordt verricht met betrekking tot de vervulling van vertrouwensfunctie en omvat het verifiëren van persoonsgegevens. Daarnaast wordt aandacht geschonken aan justitiële gegevens, gegevens over deelneming aan staatsgevaarlijke activiteiten, gegevens over lidmaatschap van organisaties, die doeleinden nastreven, welke in strijd zijn met de grondslagen van de democratische rechtsorde en persoonlijke gedragingen en omstandigheden die uit veiligheidsoogpunt van belang zijn. Het antecedentenonderzoek maakt geen deel uit van het veiligheidsonderzoek en wordt ingesteld door het tot aanstelling bevoegde gezag.

11. Het Navo-document MC 327 richt zich op Navo's militaire planning voor vrede-ondersteunende operaties. Het document maakt wel degelijk een wezenlijk onderscheid tussen «peacekeeping» en «peace enforcement». Zo wordt in dit document bij «peacekeeping» verwezen naar hoofdstuk VI van het VN-Handvest (Vreedzame regeling van geschillen) en bij «peace enforcement» naar hoofdstuk VII (Maatregelen met betrekking tot bedreigingen van vrede, vredebreuk en daden van agressie). Voorts wordt in MC 327 gewezen op de eis dat aan vrede-ondersteunende operaties een resolutie van de VN-Veiligheidsraad te grondslag moet liggen. Op politiek niveau is dit document overigens nog niet afgehandeld.

12. De voor de Nederlandse militairen in het voormalige Joegoslavië geldende regels voor het gebruik van geweld komen overeen met het in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht erkende «noodweer»-beginsel en geven inhoud aan proportionaliteit en subsidiariteit. Tijdens de opleiding ter voorbereiding op de uitzending naar het operatiegebied wordt ruimschoots aandacht besteed aan de voorwaarden waaronder geweld mag worden gebruikt. Voorts is iedere militair in het bezit besteld van een instructiekaart waarin deze regels zijn vastgelegd.

De bewapening van de Nederlandse militairen in het voormalige Joegoslavië is niet veranderd.

13. Met Turkse eenheden wordt uitsluitend in Navo-verband geoefend. In Nederland wordt geen Turks militair personeel opgeleid.

14. Officieren uit de Midden- en Oosteuropese landen volgen de «International Staff Officiers Orientation Course» aan het Instituut Defensie Leergangen. Deze cursus wordt vier keer per jaar gegeven. Het aantal deelnemers is gemiddeld 24.

Twaalf aspirant-officieren uit de Verenigde Arabische Emiraten en Koeweit volgen op dit moment een opleiding aan het KIM, twee Australische officieren volgen bij de Koninklijke marine een cursus voor onderzeebootcommandant.

In verband met de overdracht van materiaal volgen ongeveer tien militairen uit Bahrein bij de Koninklijke landmacht opleidingen op het pantservoertuig YPR. In 1995 en 1996 is verder nog een aantal cursussen voorzien voor Egyptische militairen op het gebied van rijopleidingen en onderhoud.

In oktober zal de Koninklijke landmacht in samenwerking met de directie Voorlichting een cursus Fundamentele Voorlichting geven, waarvoor officieren zijn uitgenodigd uit Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije en Roemenië.

15. Nee.

16. De regering deelt de in de vraag genoemde veronderstelling niet. De Britse en Franse Unprofor-troepen leveren een belangrijke bijdrage aan de humanitaire hulp en beveiliging van «Safe Areas», zoals Gorazde en Sarajevo. Zij beschermen de burgerbevolking tegen militaire acties van de Bosnische Serviërs. De Bosnische Serviërs zijn militair gesproken vooralsnog ook de meerdere van het Bosnische regeringsleger zoals blijkt uit het mislukte tegenoffensief van de regeringstroepen van de regeringstroepen bij Bihac. De Bosnische regering heeft belang bij de aanwezigheid van Unprofor, waaronder de Britse en Franse eenheden.

De Minister van Defensie,

J. J. C. Voorhoeve

BIJLAGE

Bijlage bij het antwoord op vraag 2

Aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 23 februari 1995

Onder verwijzing naar de brief van de Griffier Uwer Commissie, d.d. 13 februari jl., betreffende het in hoofde dezes vermelde onderwerp, moge het volgende dienen.

Artikel X, lid 2 van het NPV bepaalt dat de verdragspartijen 25 jaar na de inwerkingtreding van het verdrag dienen te besluiten over verlenging ervan. De komende conferentie van verdragspartijen (17 april t/m 12 mei a.s. te New York) zal zich daarom – naast de reguliere, vijfjaarlijkse, toetsing van het verdrag – ook over verlenging moeten uitspreken.

Met haar partners in de Europese Unie en in de OVSE streeft de Regering naar onvoorwaardelijke verlenging van het NPV voor onbepaalde tijd. De Europese Unie heeft, tijdens de Europese Raad te Korfoe in juni 1994, besloten tot een «Gemeenschappelijk Optreden» teneinde dit doel te bereiken.

Alhoewel het NPV niet volmaakt is te achten, meent de Regering dat de waarde van het verdrag als grondslag van het internationale streven ter beteugeling van de verspreiding van kernwapens zwaarder moet wegen dan eventuele gebreken. Onvoorwaardelijke verlenging voor onbepaalde tijd zal naar haar oordeel de bijdrage van het verdrag aan het streven naar niet-verspreiding van kernwapens bestendigen en aldus de internationale veiligheid bevorderen.

De Regering heeft bij de formulering van dit standpunt o.m. het volgende overwogen:

1. Het NPV is het enige verdrag van vrijwel universele strekking op het gebied van nucleaire non-proliferatie. 170 landen zijn inmiddels partij bij het verdrag. Het verheugt zich de laatste tijd zelfs in een toenemende belangstelling: sinds mei 1993 zijn er 16 nieuwe partijen bijgekomen (waaronder Algerije, Argentinië, Kazachstan en Oekraïne). In 1992 zijn de kernwapenstaten Frankrijk en China toegetreden, zodat thans alle kernwapenstaten partij zijn. Ook de toetreding van Zuid-Afrika in 1992 is in dit verband vermelding waard. Belangrijke staten die nog geen partij zijn bij het NPV zijn Brazilië, India, Israël en Pakistan.

De Regering is van oordeel dat het verdrag de veiligheid van de gehele statengemeenschap bevordert. Zoals de Veiligheidsraad verklaarde in zijn bijeenkomst op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders op 31 januari 1992, vormt de proliferatie van massavernietigingswapens een bedreiging van de internationale vrede en veiligheid. Gezien het zeer grote aantal partijen bij het NPV is de conclusie gerechtvaardigd dat het verdrag een norm van internationaal recht vastlegt. Naar het inzicht van de Regering dient de kans te worden aangegrepen om dit fundamentele verdrag, als volkenrechtelijke norm thans permanente status te verlenen.

2. Al is het NPV niet volmaakt, het is naar mening van de Regering een goed verslag. De voornaamste doelstelling, de verspreiding van kernwapens over de wereld te voorkomen, is verwezenlijkt. Men mag aannemen dat er zonder NPV aanzienlijk meer kernwapenstaten zouden zijn geweest dan thans het geval is. Anders gezegd: volledige non-proliferatie is weliswaar niet bereikt, maar de proliferatie van kernwapens is in elk geval sterk afgeremd.

Verzwakking van het NPV door een besluit tot voorwaardelijke of in tijd beperkte verlenging zal, naar moet worden gevreesd, niet bevorderlijk zijn voor het verder tegengaan van de verspreiding van kernwapens. Integendeel, vele landen, m.n. in regio's van spanning zoals het Midden-Oosten en Zuid-Azië, zouden in een dergelijke verzwakking van het NPV aanleiding kunnen zien om de ontwikkeling van kernwapens te overwegen c.q. te realiseren. Een NPV waarvan de toekomst onzeker is, zal het vertrouwen in het internationale nucleaire non-proliferatieregime verminderen. Als gevolg hiervan kan onderling wantrouwen toenemen en zal een basis voor verdere proliferatie van kernwapens zijn gelegd, hetgeen een bedreiging vormt voor de internationale vrede en veiligheid.

3. De doelstelling van nucleaire en algehele en volledige ontwapening, die is verwoord in het verdrag, wordt na de mening van de Regering het beste gediend door onbeperkte verlenging. Beperkte verlenging zou namelijk niet leiden tot de gewenste impuls aan de kernwapenstaten om daadwerkelijk over te gaan tot het reduceren van hun kernwapenarsenalen. Het NPV heeft juist in belangrijke mate bijgedragen aan een stabielere veiligheidssituatie, waarin het voor de kernwapenstaten aantrekkelijk werd om concrete stappen te zetten op wapenbeheersings- en ontwapeningsgebied.

Zo geldt ook voor de toekomst dat het animo (van de kernwapenstaten) om voortgang te maken met nucleaire ontwapening zal afnemen indien het NPV, en daarmee het internationale non-proliferatieregime een wankeler basis zou krijgen. De in 1994 aangevangen onderhandelingen over een Algeheel Kernstopverdrag en de voorziene onderhandelingen over stopzetting van produktie van splijtstof voor nucleaire ontploffingsdoeleinden zouden in dat geval gevaar lopen. Het is derhalve naar de overtuiging van de Regering noodzakelijk om iedere twijfel over de toekomst van het NPV en het internationale non-proliferatieregime weg te nemen en het NPV onvoorwaardelijk en voor onbeperkte tijd te verlengen.

4. Naar inzicht van de Regering zijn wapenbeheersingsverdragen en exportcontroleregimes complementaire delen van het veiligheidsbeleid. De bestaande exportcontroleregimes hebben expliciet tot doel proliferatie te voorkomen zonder het door het NPV gewaarborgde recht op vreedzaam gebruik van nucleaire technologie aan te tasten. Exportcontroles garanderen juist dat een staat inderdaad kan importeren wat het voor vreedzaam gebruik nodig heeft. Landen met een vlekkeloos blazoen op het gebied van non-proliferatie – en dat zijn veruit de meeste ontwikkelingslanden – hebben niet in het minst te lijden onder exportcontrolebepalingen.

De geïndustrialiseerde landen zouden nog scrupuleuzer op hun exporten moeten toezien, indien de vreedzame intenties van een importerend land niet meer verifieerbaar zouden vaststaan – hetgeen veelvuldig het geval zou zijn, indien het NPV op termijn zou verdwijnen. Zulks zou noch de nucleair exporteurs, noch de ontwikkelingslanden ten goede komen.

5. Het in het verdrag genoemde waarborgenstelsel, dat wordt uitgevoerd door het Internationale Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) te Wenen, heeft helaas aan kritiek bloot gestaan. Er zijn de laatste jaren twee gevallen van schending van IAEA-waarborgenbepalingen geregistreerd: Irak en Noord-Korea. Juist echter door toepassing van de NPV- (en IAEA-)bepalingen zijn de overtredingen opgespoord en geredresseerd. Irak betaalt momenteel een zware prijs voor de ontduiking van zijn verplichtingen en Noord-Korea heeft onder zware internationale druk ingestemd met «heroriëntatie» van zijn nucleair programma.

Daarmee is niet gezegd, dat in de toekomst zulke schendingen niet meer zullen voorkomen en evenmin dat het waarborgenstelsel niet voor verbetering in aanmerking komt. Wel lijkt echter te mogen worden gesteld dat de wereld een stuk onveiliger wordt indien en zodra dit systeem zou worden verzwakt of zelfs zou komen te vervallen.

Nederland heeft zich, zoals bekend, bij meerdere gelegenheden ingespannen voor een versterking van het IAEA-waarborgenstelsel. Tijdens de komende toetsings- en verlengingsconferentie van het NPV zal Nederland zich er andermaal nadrukkelijk voor uitspreken dat de waarborgen strikt worden geïmplementeerd en dat de het IAEA ten dienste staande middelen dienaangaande volledig worden benut. Tevens zal worden onderstreept dat ook het vermogen van het Agentschap om niet-aangemelde nucleaire activiteiten op te sporen, dient te worden versterkt.

6. Sommige staten gebruiken regionale veiligheidssituaties als argument om onbeperkte verlenging van het NPV niet te kunnen steunen. In dit verstand valt te denken aan verschillende Arabische landen die, in navolging van Egypte, Israëlische toetreding tot het NPV – of tenminste een gebaar in die richting – als voorwaarde stellen bij hun standpuntbepaling inzake verlenging van het NPV.

Hierop valt te zeggen dat de Regering actief streeft naar een volledig universeel NPV. Alle landen in alle regio's, inclusief b.v. Israël, worden stelselmatig opgeroepen om als niet-kernwapenstaat toe te treden tot het NPV, en hiertoe de benodigde stappen te ondernemen.

Voorts overstijgt de dreiging van kernwapens en proliferatie naar het inzicht van de Regering de regionale context. Het kan niet zo zijn dat het NPV, het enige wereldwijd gelden juridisch bindende instrument om de verspreiding van kernwapens tegen te gaan, in zijn werking wordt bedreigd door welke regionale kwestie dan ook.

Tenslotte zij nog opgemerkt dat Nederland een actieve rol zal spelen in de aanstaande conferentie, niet alleen ter wille van onbeperkte verlenging van het verdrag, maar ook om tot een zinvolle toetsing te komen. Het Nederlandse voorzitterschap van de Derde Hoofdcommissie van de conferentie (dat de toetsing van Art. IV, inzake vreedzame nucleaire samenwerking, zal voorbereiden) zal hiertoe gelegenheid bieden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Naar boven