23 874
Het opnieuw vaststellen van de Wet toezicht effectenverkeer in verband met de uitvoering van de richtlijn betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten en van de richtlijn betreffende de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (Wet toezicht effectenverkeer 1995)

nr. 294a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 19 september 1995

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het gedegen, zij het moeilijk toegankelijke wetsvoorstel.

Zij meenden dat hier en daar de formulering voor verbetering vatbaar is dan wel te gedetailleerd is, gegeven het streven naar vereenvoudiging en deregulering van wetgeving.

Zo is artikel 9 niet gelukkig geformuleerd. Was het niet beter geweest om het artikel in twee delen te splitsen? Voorts lijkt het er op dat de laatste zinsnede betrekking heeft op de voorlaatste zinsnede, terwijl die laatste zinsnede slaat op de verlening van de vergunning.

Ware het voorts niet wenselijk geweest om het begrip organisatie, genoemd in artikel 9, te definiëren in artikel 1? Dit klemt te meer omdat in artikel 27 bij het begrip organisatie wordt verwezen naar artikel 9. Een voorbeeld van regelgeving welke ook in de gedelegeerde regelgeving kan worden behandeld in de bepaling in artikel 29, tweede lid ten aanzien van de legitimatie.

De leden van de PvdA-fractie hadden waardering voor de wijze waarop de spanningsvelden tussen «bescherming en liberalisering» en «overheidsingrijpen en zelfregulering» in de wet vorm heeft gekregen.

Een vrij verkeer van kapitaal binnen Europa komt dichterbij, zonder echter de eigen spelregels te veronachtzamen. Dat biedt zekerheid zowel aan de consument als aan hen die werkzaam zijn in deze wereld.

Gaat echter, zo vroegen deze leden, de wet niet te sterk uit van territoriale grenzen, met andere woorden wordt er voldoende geanticipeerd op de binnenkomst van een effectenhandel via Internet?

Juist nu clearing en afhandeling niet nader in de wet zijn geregeld (en bovendien ook heel goed kunnen verlopen via Euroclear en Eurosedel) zal het zicht op effectenhandel middels de elektronische snelweg moeilijk zijn en lijken notificatieprocedures en zelfregulering wat moeilijker. De ontwikkeling van een Europees elektronische effectenmarkt wordt overigens door deze leden als vanzelfsprekend gezien.

Waar het gaat om het toezicht konden deze leden instemmen met een aansluiting bij de bestaande spelregels en het delegeren van het toezicht aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE). Waar de STE een zelfstandig bestuursorgaan is en gefinancierd moet worden uit bijdragen van de onder toezicht staande instellingen zouden deze leden graag nadere verduidelijking hebben over de stellige toezegging dat de minister zal zorgen voor een adequate capaciteit (Handelingen Tweede Kamer 1994–1995, nr. 33, blz. 5108, linkerkolom). Bij deze leden bestaat zeker onzekerheid over de juiste afstand tussen overheid en toezichthoudende instellingen gezien de recente berichten op andere terreinen. Waar echter de Tweede Kamer aan de hand van de toegezegde notities nog nader in zal gaan op deze materie (verhouding controlebureau, STE-ECD en dergelijke) en het toch ook een zaak is van verdere uitwerking wilden de hier aan het woord zijnde leden met de gekozen vorm instemmen.

De bescherming van de consument, mede ook door de strafbaarstelling van publieksmisleiding, achtten deze leden een goede zaak. Zij gaven een voorbeeld van een volgende casus:

«Een persoon koopt zelf in de loop van een periode een groot aantal aandelen van een onbelangrijk bedrijfje in een ander werelddeel. Via bijvoorbeeld een 06-nummer in eigen beheer wordt het publiek geïnformeerd over mogelijk goede beleggingen.

Door de toename van de vraag stijgt de prijs: het lijkt een echt gouden greep: einde van het lied: de persoon heeft de gouden bergen, de kleine beleggers relatief waardeloze aandelen».

Zou een dergelijke handelwijze onder artikel 46 of 47 van de wet kunnen worden aangepakt, zo vroegen deze leden.

De leden van de fractie van D66 memoreerden dat de minister naar aanleiding van een uitspraak van de Hoge Raad (HR 100195 van 27 juni 1995) heeft gezegd dat aanscherping van de wet nodig is. Naar aanleiding daarvan wilden zij de volgende twee vragen stellen.

Wanneer is de aanscherping – waar de leden van de fractie van D66 overigens mee zeiden in te stemmen – te verwachten?

Kan bij deze wijziging nog eens worden bezien of de diamanthandel bij de regelgeving betrokken kan worden?

Ook op dit terrein is rondom de affaire Albeco het een en ander zodanig in ontwikkeling dat consumentenbescherming alleszins te overwegen valt. Indien de minister deze wijziging (uitbreiding) niet in de wet wil aanbrengen, kan hij dan nog eens ingaan op de overwegingen daarbij?

De goederentermijntransacties in de grensstreek zijn in de Tweede Kamer aan de orde geweest. De minister erkende de problematiek en zegde toe met zijn Duitse en zijn Belgische collega's contact te zullen opnemen.

Is er op dit punt al zicht dat dit gat gedicht wordt?

De voorzitter van de commissie,

Boorsma

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Boorsma (CDA), voorzitter, De Boer (GroenLinks), Van Dijk (CDA), Stevens (CDA), Schuyer (D66), Hilarides (VVD), Rensema (VVD), Van den Berg (SGP), De Haze Winkelman (VVD), Wöltgens (PvdA), Ter Veld (PvdA).

Naar boven