nr. 236B
MEMORIE VAN ANTWOORD
De vragen van de leden van de vaste commissie voor Justitie over het onderhavige
wetsvoorstel, beantwoord ik graag als volgt.
De leden van deze commissie constateerden dat raadslieden van verdachten
soms bepaalde verweren, bijvoorbeeld dat plaats of tijdstip fout in de telastelegging
staat vermeld, voor zich houden tot na het requisitoir in eerste aanleg, omdat
de officier van justitie daarna geen wijziging van de telastelegging meer
mag vorderen. Zij vreesden dat deze raadslieden als gevolg van de voorgestelde
verruiming van de mogelijkheden om de telastelegging te wijzigen, hun verweren
zullen opsparen tot na de behandeling in hoger beroep, waarna zij in cassatie
hun bezwaren zullen uiten. De Hoge Raad zal dan vervolgens het arrest van
het hof moeten casseren, waarna het hof waarnaar de zaak is verwezen, alsnog
op vordering van de officier van justitie de telastelegging in die zin kan
wijzigen dat de juiste plaats of het juiste tijdstip wordt vermeld. Het gevolg
hiervan is een nodeloos gebruik van instanties, vertraging in de berechting,
langere procedures en extra schadeclaims.
Hoewel de door deze leden geschetste gang van zaken in een enkel geval
niet is uit te sluiten, verwacht ik niet dat dit vaak zal voorkomen. Ik acht
het namelijk niet erg waarschijnlijk dat een dergelijke fout niet wordt ontdekt
door de rechter in eerste aanleg en vervolgens ook niet door de appelrechter.
Het is niet zo dat de rechter in ons stelsel alleen acht hoeft te slaan op
de door de verdediging gevoerde verweren. Hij heeft een waarheidsvindende
taak en zal daarom ambtshalve nagaan of het feit kan worden bewezen en strafbaar
is. Daarbij zal hij meestal stuiten op eventuele fouten in de telastelegging
die soms tot gevolg zullen hebben dat de verdachte wordt vrijgesproken of
ontslagen van rechtsvervolging. In dat geval kan het openbaar ministerie in
beroep gaan en vorderen dat de telastelegging wordt gewijzigd. Het hof zal
de verdachte dan op basis van de gewijzigde telastelegging kunnen berechten.
De kans dat de fout in de telastelegging pas in cassatie zal worden ontdekt
acht ik, gelet op de taak van de rechter in ons rechtstelsel, dan ook niet
groot. De vrees van deze leden dat het voorstel zal leiden tot eindeloze en
nodeloze procedures, hoge kosten voor de staat en extra schadeclaims deel
ik dan ook niet.
De leden van de SGP-fractie vroegen hoe de opmerking van de minister tijdens
de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer,
dat als gevolg van de voorgestelde verruiming van de bevoegdheid om de telastelegging
te wijzigen «de ingrijpendheid van de wijzigingen zal toenemen, omdat
dan de zaak op zichzelf van aard kan veranderen» zich verhoudt tot het
feit dat de wijziging er niet toe mag leiden dat een ander feit in de zin
van artikel 68 Sr ten laste wordt gelegd. Wat ik in dit verband bedoeld heb
te zeggen is dat de gevolgen van een wijziging van de telastelegging een stuk
ingrijpender zullen zijn dan thans, omdat deze wijzigingen ook na het requisitoir
nog kunnen plaatsvinden. Met deze leden ben ik van oordeel dat deze wijziging
er niet toe mag leiden dat er sprake is van een ander feit in de zin van artikel
68 Sr.
Voorts vroegen deze leden wat de consequentie is van de bij amendement
voorgestelde handhaving van de formele nietigheid in de artikelen 21, vierde
lid, en artikel 268. De indieners van het amendement hebben hiermee beoogd
de bestaande situatie te handhaven; dus zowel de bestaande wettekst als de
geldende jurisprudentie ter zake. Ik heb tijdens de mondelinge behandeling
hierover opgemerkt dat als de wetgever besluit bepaalde formele nietigheden
die in de jurisprudentie zijn gerelativeerd toch te handhaven een signaal
afgeeft, in die zin dat zij daarmee te kennen geeft in het bijzonder te hechten
aan het feit dat de betreffende vormvoorschriften ook daadwerkelijk worden
nageleefd. Ik acht een wijziging van de rechtspraak op dit punt als gevolg
van dit amendement dan ook zeker niet uitgesloten.
Ten slotte deel ik deze leden desgevraagd mee dat de Hoge Raad nog geen
uitspraak heeft gedaan inzake het Amsterdamse proefproces met de vereenvoudigde
telastelegging. Naar verwachting zal de Hoge Raad op 27 juni a.s. uitspraak
doen. Wel heeft de advocaat-generaal inmiddels positief over deze wijze van
telasteleggen geadviseerd.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager