23 657
Wijziging van enige wetten in verband met de verplichting tot teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lid-staat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte zijn gebracht en in verband met de uitvoer van cultuurgoederen (Implementatiewet bescherming cultuurgoederen tegen illegale uitvoer)

nr. 98b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 26 januari 1995

De leden van de PvdA-fractie merkten op dat de materie die in het wetsvoorstel wordt geregeld ruime tijd en in verschillende vorm de aandacht heeft gehad van de Raad van Europa en zij vroegen zich af of er binnen de diverse Europese samenwerkingsverbanden elkaar dekkende of juist niet dekkende regels bestaan.

De regering neemt aan dat de leden van de PvdA-fractie onder meer doelen op de in het kader van de Raad van Europa in 1985 te Delphi vastgestelde «European Convention on offences relating to cultural property». Dit verdrag is echter slechts door drie landen – Griekenland, Liechtenstein en Portugal – ondertekend en tot nu toe door niet één lid-staat bekrachtigd. Het is dientengevolge nog niet in werking getreden. Ten aanzien van de Nederlandse positie kan melding worden gemaakt van het feit dat het verdrag indertijd is opgenomen op de lijst van verdragen ten aanzien waarvan de regering in 1986 besloten heeft dat partij worden door het Koninkrijk niet wenselijk of zinvol werd geacht met als reden dat de overeenkomst niet ingaat op de positie van de bezitter te goeder trouw.

Van andere Europese regels, die technisch-juridisch de mogelijkheid scheppen om cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een staat zijn gebracht, terug te krijgen, is de regering niets bekend. Wel is op dit moment in het kader van UNIDROIT1 een mondiaal verdrag inzake de teruggave van gestolen en illegaal geëxporteerde cultuurgoederen in voorbereiding. Naar verwachting zal de tekst daarvan in juni van dit jaar worden vastgesteld. Dit verdrag zal een aanvulling vormen op de regels inzake teruggave die in het onderhavige wetsvoorstel worden gesteld en die zich beperken tot het grondgebied van de lid-staten van de Europese Unie en van de andere staten die partij zijn bij de EER-Overeenkomst.

De leden van de VVD-fractie, die met instemming kennis namen van de in de memorie van toelichting onderstreepte wenselijkheid om de verjaringsregels van het Burgerlijk Wetboek niet zonder meer ook voor kunstvoorwerpen te laten gelden, stelden de vraag of de regeling van dit wetsvoorstel niet te beperkt is, nu een aanzienlijk deel van het Nederlands particulier kunstbezit en niet door een lid-staat opgeëist buitenlands kunstbezit niet onder de werking van dit wetsvoorstel zijn gebracht. De leden van de D66-fractie hadden zich bij deze vraag aangesloten.

Voorop moet worden gesteld dat het wetsvoorstel in de eerste plaats beoogt om uitvoering te geven aan de richtlijn en de verordening die in de considerans zijn vermeld. Daarvan uitgaande hebben wij getracht de werking van het wetsvoorstel zo ruim mogelijk te maken. Dat neemt evenwel niet weg dat zij beperkt is tot wat redelijkerwijs nog kan worden gebacht onder cultuurgoederen, waarvoor de wenselijkheid van onttrekking aan de gewone verjaringstermijn in het bijzonder in het oog springt.

Dat betekent dat deze onttrekking niet ook is doorgetrokken tot andere kunstvoorwerpen, waarbij de belangen van de bonafide kunsthandel en de uiteindelijke particuliere verkrijger te goeder trouw meer gewicht in de schaal werpen en derhalve niet zonder meer kunnen worden veronachtzaamd. De verwachting bestaat dat de verjaringsregeling van het huidige recht, aangevuld voor cultuurgoederen als voorgesteld in het onderhavige wetsvoorstel, voldoende zal blijken om misstanden als door de leden van de VVD-fractie gevreesd te vermijden. Voor een bestrijding van de gedachte dat de huidige verjaringsregeling ook voor kunstvoorwerpen, die geen cultuurgoederen (in de zin van onderhavig wetsvoorstel) zijn, te kort schiet, zie men het artikel «Thieves' paradise revisited» van P. Neleman in de Brunnerbundel CJHB, 1994, blz. 293 e.v.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis


XNoot
1

International Institute for the Unification of Private Law te Rome. Deze intergouvernementele organisatie houdt zich bezig met de harmonisatie van privaatrecht.

Naar boven