23 605
Wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met het instellen van een College van toezicht op de kansspelen

nr. 204c
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 3 mei 1995

De leden van de PvdA-fractie waren van oordeel dat het belang van het terugdringen van gokverslaving een zeer zwaar accent dient te krijgen in de samenstelling van het College. Zij wezen daarbij op de in artikel 35, tweede lid, genoemde «negatieve maatschappelijke effecten», waaronder zij zich moeilijk iets anders konden voorstellen dan gokverslaving.

Bij de aanduiding «negatieve maatschappelijke effecten» dient inderdaad in de eerste plaats te worden gedacht aan gokverslaving. Echter ook andere zaken vallen daaronder, zoals (verwervings)criminaliteit, fraude en misbruik, alsmede het niet gewaarborgd zijn van een eerlijk en betrouwbaar spelverloop. Met betrekking tot de samenstelling van het College zij vermeld dat voor de onafhankelijke leden geldt dat het moet gaan om personen onafhankelijk ten opzichte van het bestuur en van de kansspelaanbieders, afkomstig uit diverse maatschappelijke geledingen, met bestuurlijke kwaliteiten en met deskundigheid op het terrein van de kansspelen dan wel op diverse, voor het kansspelbeleid enigszins relevante, gebieden. Als relevante kennisgebieden tot welke de deskundigheid van de onafhankelijke leden zich in ieder geval zou moeten uitstrekken kunnen bijvoorbeeld worden genoemd: kansspelen en kansspelbeleid in het algemeen, techniek van de kansspelen, gokverslaving en hulpverlening, financiën en accountancy, juridische deskundigheid in het algemeen, rechtshandhaving en voorkomen van fraude en misbruik, alsmede (lokale) bestuurlijke aangelegenheden. Deskundigheid op het gebied van gokverslaving – dat zeggen wij de leden van de PvdA-fractie toe – zal zonder meer in het College dienen te zijn vertegenwoordigd.

De leden van de PvdA-fractie vroegen verder op welke termijn de verleende vergunningen gewijzigd kunnen worden, in verband met de eventuele omzetting van aanbevelingen van het College in bindende – aan de vergunning verbonden – voorschriften.

De Wet op de kansspelen bevat ten aanzien van alle in het voorgestelde artikel 34, eerste lid, genoemde vergunningen de mogelijkheid om de daaraan verbonden voorschriften te wijzigen of aan te vullen (zie de artikelen 5, derde lid, 10, derde lid, 14c, derde lid, 25, derde lid, 27c, derde lid, 27i, derde lid, en 30g, tweede lid, van de wet). Er zijn dus geen formele belemmeringen om de verleende vergunningen op korte termijn te wijzigen, zo daartoe door het College zou worden geadviseerd.

Materieel gesproken kan een verleende vergunning dan ook binnen enkele weken worden gewijzigd.

Ten slotte vroegen de leden van de PvdA-fractie wat wordt beoogd met het bevorderen van «overleg, coördinatie en samenwerking» tussen de vergunninghouders en welke positieve effecten daarvan worden verwacht.

De Commissie coördinatie en harmonisatie kansspelbeleid (Commissie Haars) heeft erop gewezen dat de aanbieders van de diverse kansspelen elkaar zien als concurrenten op de kansspelmarkt, die strijden om de gulden van de speler. Dat kan leiden tot een opwaartse spiraal in het aanbod. Een dergelijke ontwikkeling staat op gespannen voet met de aan de Wet op de kansspelen ten grondslag liggende kanalisatiegedachte. Daar komt nog bij dat onvoldoende samenwerking leidt tot inefficiëntie, bijvoorbeeld waar het gaat om het distributienetwerk, waardoor onnodig kosten wordt gemaakt. Dat doet afbreuk aan een van de andere uitgangspunten van de Wet op de kansspelen, namelijk dat de opbrengst van de diverse kansspelen zo veel mogelijk ten goede moet komen aan de schatkist, dan wel aan het particulier initiatief ter verwezenlijking van doeleinden van algemeen belang. Gelet daarop achten wij coördinatie en samenwerking tussen de aanbieders van groot belang. Om die reden is dan ook aan het College een stimulerende functie op dit punt toegekend.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Naar boven