23 247
Wijziging van de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten in verband met de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 november 1992, PbEG 1992, L 346/61 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom

nr. 265
TWEEDE NADER GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

9 mei 1995

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 november 1992, betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (92/100/EEG, PbEG 1992, L 346) noodzakelijk is de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Auteurswet 1912 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de aanduiding van onderdeel 3° gewijzigd in: 4°.

2. In het eerste lid wordt een nieuw onderdeel 3° ingevoegd, luidende:

3°. het verhuren of uitlenen van het geheel of een gedeelte van het werk met uitzondering van bouwwerken en werken van toegepaste kunst, of van een verveelvoudiging daarvan die door de rechthebbende of met zijn toestemming in het verkeer is gebracht;

3. Een nieuw tweede en derde lid worden ingevoegd, luidende:

Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid, onder 3°, wordt verstaan het voor een beperkte tijd en tegen een direct of indirect economisch of commercieel voordeel voor gebruik ter beschikking stellen.

Onder uitlenen als bedoeld in het eerste lid, onder 3°, wordt verstaan het voor een beperkte tijd en zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel voor gebruik ter beschikking stellen door voor het publiek toegankelijke instellingen.

B

Na artikel 12 worden de volgende artikelen opgenomen, luidende:

Artikel 12a

Indien de maker het verhuurrecht, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder 3°, met betrekking tot een op een fonogram vastgelegd werk van letterkunde, wetenschap of kunst aan de producent daarvan heeft overgedragen, is de producent de maker een billijke vergoeding verschuldigd voor de verhuur.

Van het in het eerste lid bedoelde recht op een billijke vergoeding kan geen afstand worden gedaan.

C

Na artikel 15b worden de volgende artikelen opgenomen, luidende:

Artikel 15c

Als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt niet beschouwd het uitlenen als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder 3°, van het geheel of een gedeelte van het werk of van een verveelvoudiging daarvan die door de rechthebbende of met zijn toestemming in het verkeer is gebracht, mits degene die de uitlening verricht of doet verrichten een billijke vergoeding betaalt. De eerste zin is niet van toepassing op een werk als bedoeld in artikel 10, eerste lid, tenzij dat werk onderdeel uitmaakt van een van gegevens voorziene informatiedrager en uitsluitend dient om die gegevens toegankelijk te maken.

Instellingen van onderwijs en instellingen van onderzoek en de aan die instellingen verbonden bibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek zijn vrijgesteld van de betaling van een vergoeding voor uitlenen als bedoeld in het eerste lid.

Bibliotheken, bekostigd door de Stichting fonds voor het bibliotheekwerk voor blinden en slechtzienden, zijn voor het uitlenen ten behoeve van de bij deze bibliotheken ingeschreven blinden en slechtzienden vrijgesteld van betaling van de in het eerste lid bedoelde vergoeding.

De in het eerste lid bedoelde vergoeding is niet verschuldigd indien de betalingsplichtige kan aantonen dat de maker of diens rechtverkrijgende afstand heeft gedaan van het recht op een billijke vergoeding. De maker of diens rechtverkrijgende dient de afstand schriftelijk mee te delen aan de in de artikelen 15d en 15f bedoelde rechtspersoon.

Artikel 15d

De hoogte van de in artikel 15c, eerste lid, bedoelde vergoeding wordt vastgesteld door een door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan te wijzen stichting waarvan het bestuur zodanig is samengesteld dat de belangen van de makers of hun rechtverkrijgenden en de ingevolge artikel 15c, eerste lid, betalingsplichtigen op evenwichtige wijze worden behartigd. De voorzitter van het bestuur van deze stichting wordt benoemd door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het aantal bestuursleden van deze stichting dient oneven te zijn.

Artikel 15e

Geschillen met betrekking tot de in artikel 15c, eerste lid, bedoelde vergoeding worden in eerste aanleg bij uitsluiting beslist door de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage.

Artikel 15f

De betaling van de in artikel 15c bedoelde vergoeding dient te geschieden aan een door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan te wijzen naar hun oordeel representatieve rechtspersoon, die met uitsluiting van anderen belast is met de inning en de verdeling van deze vergoeding. In aangelegenheden betreffende de vaststelling van de hoogte van de vergoeding en de inning daarvan alsmede de uitoefening van het uitsluitende recht vertegenwoordigt de in de vorige zin bedoelde rechtspersoon de rechthebbenden in en buiten rechte.

De in het eerste lid bedoelde rechtspersoon staat onder toezicht van een College van Toezicht, waarvan de leden worden benoemd door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het toezicht.

De verdeling van de geïnde vergoedingen geschiedt overeenkomstig een door de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon opgesteld en door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen goedgekeurd reglement. Onze Minister van Justitie wint daartoe het gevoelen in van het in het tweede lid bedoelde College van Toezicht.

Artikel 15g

Degene die tot betaling van de in artikel 15c, eerste lid, bedoelde vergoeding verplicht is, is gehouden, voor zover geen ander tijdstip is overeengekomen, vóór 1 april van ieder kalenderjaar aan de in artikel 15f, eerste lid, bedoelde rechtspersoon opgave te doen van het aantal rechtshandelingen, bedoeld in artikel 15c. Hij is voorts gehouden desgevraagd aan deze rechtspersoon onverwijld de bescheiden of andere informatiedragers ter inzage te geven, waarvan kennisneming noodzakelijk is voor de vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de vergoeding.

D

In artikel 28, zevende lid, wordt het cijfer «2» vervangen door: 1.

E

Na artikel 35c wordt een nieuw artikel 35d ingevoegd, luidende:

Artikel 35d

Degene die een opgave als bedoeld in artikel 15g opzettelijk nalaat dan wel in een dergelijke opgave opzettelijk een onjuiste mededeling doet, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie. Het feit wordt beschouwd als een overtreding.

F

Aan artikel 45d wordt een nieuwe zesde zin toegevoegd, luidende: Van het recht op een billijke vergoeding voor verhuur kan door de maker geen afstand worden gedaan.

G

In artikel 45h wordt de zinsnede «in het verkeer zijn» vervangen door: in het verkeer is.

ARTIKEL II

De Wet op de naburige rechten wordt als volgt gewijzigd:

A

In het intitulé wordt na «producenten van fonogrammen» ingevoegd: of van eerste vastleggingen van films.

B

In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De punt aan het slot van onderdeel i wordt vervangen door: ;.

2. Na onderdeel i worden twee nieuwe onderdelen opgenomen, luidende:

j. verhuren: het voor een beperkte tijd en tegen een direct of indirect economisch of commercieel voordeel voor gebruik ter beschikking stellen;

k. uitlenen: het voor een beperkte tijd en zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel voor gebruik ter beschikking stellen door voor het publiek toegankelijke instellingen.

C

In artikel 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. het verkopen, verhuren, uitlenen, afleveren of anderszins in het verkeer brengen van een opname van een uitvoering of van een reproduktie daarvan dan wel het voor die doeleinden invoeren, aanbieden of in voorraad hebben;

2. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. Is een opname van een uitvoering of een reproduktie daarvan door de houder van het uitsluitend recht, bedoeld in het eerste lid, of met zijn toestemming voor de eerste maal in een van de lid-staten van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 in het verkeer gebracht, dan handelt de verkrijger van die opname of die reproduktie niet in strijd met dit uitsluitend recht door ten aanzien daarvan de in het eerste lid, onder c, genoemde handelingen, met uitzondering van verhuur en uitlening, te verrichten.

3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid is het uitlenen van de in dat lid bedoelde opname van een uitvoering of een reproduktie daarvan toegestaan, mits degene die de uitlening verricht of doet verrichten een billijke vergoeding betaalt.

4. Instellingen van onderwijs en instellingen van onderzoek en de aan die instellingen verbonden bibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek zijn vrijgesteld van de betaling van een vergoeding voor uitlenen als bedoeld in het derde lid.

5. Bibliotheken, bekostigd door de Stichting fonds voor het bibliotheekwerk voor blinden en slechtzienden, zijn voor het uitlenen ten behoeve van de bij deze bibliotheken ingeschreven blinden en slechtzienden vrijgesteld van betaling van de in het derde lid bedoelde vergoeding.

6. De in het derde en vierde lid bedoelde vergoeding is niet verschuldigd indien de betalingsplichtige kan aantonen dat de houder van het uitsluitend recht afstand heeft gedaan van het recht op een billijke vergoeding. De houder van het uitsluitend recht dient de afstand schriftelijk mee te delen aan de in de artikelen 15a en 15b bedoelde rechtspersoon.

3. Het derde, vierde en vijfde lid worden vernummerd tot zevende, achtste onderscheidenlijk negende lid.

D

Na artikel 2 wordt een nieuw artikel 2a opgenomen, luidende:

Artikel 2a

1. Indien een uitvoerende kunstenaar het verhuurrecht, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c, met betrekking tot een op een fonogram opgenomen uitvoering heeft overgedragen aan de producent daarvan, is de producent de uitvoerende kunstenaar een billijke vergoeding verschuldigd voor de verhuur.

2. Van het in het eerste lid bedoelde recht op een billijke vergoeding kan geen afstand worden gedaan.

E

In artikel 3, laatste zin, wordt het cijfer «6» vervangen door: 5.

F

In artikel 6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. het verkopen, verhuren, uitlenen, afleveren of anderszins in het verkeer brengen van een door hem vervaardigd fonogram of van een reproduktie daarvan dan wel het voor die doeleinden invoeren, aanbieden of in voorraad hebben;.

2. De zinsnede «Artikel 2, leden 3 tot en met 5,» in onderdeel c van het eerste lid komt te luiden: Artikel 2, zesde tot en met het achtste lid,.

3. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. Is een fonogram of een reproduktie daarvan door de houder van het uitsluitend recht, bedoeld in het eerste lid, of met zijn toestemming voor de eerste maal in een van de lid-staten van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 in het verkeer gebracht, dan handelt de verkrijger van dat fonogram of die reproduktie niet in strijd met dit uitsluitend recht door ten aanzien daarvan de in het eerste lid, onder b, genoemde handelingen, met uitzondering van verhuur en uitlening, te verrichten.

3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid is het uitlenen van het in dat lid bedoelde fonogram of een reproduktie daarvan toegestaan, mits degene die de uitlening verricht of doet verrichten een billijke vergoeding betaalt.

4. Instellingen van onderwijs en instellingen van onderzoek en de aan die instellingen verbonden bibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek zijn vrijgesteld van de betaling van een vergoeding voor uitlenen als bedoeld in het derde lid.

5. Bibliotheken, bekostigd door de Stichting fonds voor het bibliotheekwerk voor blinden en slechtzienden zijn voor het uitlenen ten behoeve van de bij deze bibliotheken ingeschreven blinden en slechtzienden vrijgesteld van betaling van de in het derde lid bedoelde vergoeding.

6. De in het derde en vierde lid bedoelde vergoeding is niet verschuldigd indien de betalingsplichtige kan aantonen dat de houder van het uitsluitend recht afstand heeft gedaan van het recht op een billijke vergoeding. De houder van het uitsluitend recht dient de afstand schriftelijk mee te delen aan de in de artikelen 15a en 15b bedoelde rechtspersoon.

G

Na artikel 7 wordt een nieuw artikel 7a opgenomen, luidende:

Artikel 7a

1. De producent van de eerste vastleggingen van films heeft het uitsluitend recht om toestemming te verlenen voor:

a. het reproduceren van een door hem vervaardigde eerste vastlegging van een film of van een reproduktie daarvan;

b. het verkopen, verhuren, uitlenen, afleveren of anderszins in het verkeer brengen van een door hem vervaardigde eerste vastlegging van een film of een reproduktie daarvan, dan wel het voor die doeleinden invoeren, aanbieden of in voorraad hebben.

2. Is een eerste vastlegging van een film of een reproduktie daarvan door de houder van het uitsluitend recht, bedoeld in het eerste lid, of met zijn toestemming voor de eerste maal in een van de lid-staten van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 in het verkeer gebracht, dan handelt de verkrijger van die eerste vastlegging of die reproduktie niet in strijd met dit uitsluitend recht door ten aanzien daarvan de in het eerste lid, onder b, genoemde handelingen, met uitzondering van verhuur en uitlening, te verrichten.

3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid is het uitlenen van de in dat lid bedoelde eerste vastlegging of een reproduktie daarvan toegestaan, mits degene die de uitlening verricht of doet verrichten een billijke vergoeding betaalt.

4. Instellingen van onderwijs en instellingen van onderzoek en de aan die instellingen verbonden bibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek zijn vrijgesteld van de betaling van een vergoeding voor uitlenen als bedoeld in het derde lid.

5. Bibliotheken, bekostigd door de Stichting fonds voor het bibliotheekwerk voor blinden en slechtzienden, zijn voor het uitlenen ten behoeve van de bij deze bibliotheken ingeschreven blinden en slechtzienden vrijgesteld van betaling van de in het derde lid bedoelde vergoeding.

6. De in het derde en vierde lid bedoelde vergoeding is niet verschuldigd indien de betalingsplichtige kan aantonen dat de houder van het uitsluitend recht afstand heeft gedaan van het recht op een billijke vergoeding. De houder van het uitsluitend recht dient de afstand schriftelijk mee te delen aan de in de artikelen 15a en 15b bedoelde rechtspersoon.

H

In artikel 8 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. het verkopen, verhuren, uitlenen, afleveren of anderszins in het verkeer brengen van een opname van een uitzending of van een reproduktie daarvan dan wel het voor die doeleinden invoeren, aanbieden of in voorraad hebben;

2. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. Is een opname van een uitzending of een reproduktie daarvan door de houder van het uitsluitend recht, bedoeld in het eerste lid, of met zijn toestemming voor de eerste maal in een van de lid-staten van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 in het verkeer gebracht, dan handelt de verkrijger van die opname of die reproduktie niet in strijd met dit uitsluitend recht door ten aanzien daarvan de in het eerste lid, onder c, genoemde handelingen, met uitzondering van verhuur en uitlening, te verrichten.

3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid is het uitlenen van de in dat lid bedoelde opname van een uitzending of een reproduktie daarvan toegestaan mits degene die de uitlening verricht of doet verrichten een billijke vergoeding betaalt.

4. Instellingen van onderwijs en instellingen van onderzoek en de aan die instellingen verbonden bibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek zijn vrijgesteld van de betaling van een vergoeding voor uitlenen als bedoeld in het derde lid.

5. Bibliotheken, bekostigd door de Stichting fonds voor het bibliotheekwerk voor blinden en slechtzienden, zijn voor het uitlenen ten behoeve van de bij deze bibliotheken ingeschreven blinden en slechtzienden vrijgesteld van betaling van de in het derde lid bedoelde vergoeding.

6. De in het derde en vierde lid bedoelde vergoeding is niet verschuldigd indien de betalingsplichtige kan aantonen dat de houder van het uitsluitend recht afstand heeft gedaan van het recht op een billijke vergoeding. De houder van het uitsluitend recht dient de afstand schriftelijk mee te delen aan de in de artikelen 15a en 15b bedoelde rechtspersoon.

I

In artikel 9 wordt de zinsnede «de artikelen 2, 6 en 8» vervangen door: de artikelen 2, 6, 7a en 8.

J

In artikel 10 wordt de zinsnede «de artikelen 2, 6 en 8» vervangen door: de artikelen 2, 6, 7a en 8.

K

Artikel 11 wordt vervangen door:

Artikel 11

1. Van inbreuk op de in de artikelen 2, 6 en 8 bedoelde rechten is geen sprake indien de in deze artikelen bedoelde handelingen worden verricht voor het openbaar maken van gedeelten van uitvoeringen, fonogrammen of programma's of reprodukties daarvan door middel van een uitzending in een programma dat gemaakt is om te dienen als toelichting bij het onderwijs; artikel 16, eerste lid, onder b, 1°, 2°, 4° en 5°, en vijfde lid van de Auteurswet 1912, voorzover dit laatste lid betrekking heeft op de te betalen billijke vergoeding, is van overeenkomstige toepassing; ten aanzien van de uitvoering van een uitvoerende kunstenaar dient artikel 5 in acht genomen te worden.

2. Van inbreuk op de in de artikelen 2, 6, 7a en 8 bedoelde rechten is geen sprake indien de in deze artikelen bedoelde handelingen worden verricht voor het overnemen van gedeelten van uitvoeringen, fonogrammen, eerste vastleggingen van films of programma's of reprodukties daarvan in publikaties of geluids- of beeldopnamen die gemaakt zijn om te worden gebruikt als toelichting bij het onderwijs; artikel 16, eerste lid, onder a, 1°, 2°, 4° en 5°, en vijfde lid van de Auteurswet 1912, voorzover dit laatste lid betrekking heeft op de te betalen billijke vergoeding, is van overeenkomstige toepassing; ten aanzien van de uitvoering van een uitvoerende kunstenaar dient artikel 5 in acht genomen te worden.

L

In artikel 12 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De punt aan het slot van onderdeel c wordt vervangen door: ;.

Een nieuw onderdeel d wordt opgenomen, luidende:

d. de film is vastgesteld, voor de producent van eerste vastleggingen van films.

M

In artikel 14 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Na «fonogrammen» wordt opgenomen: of van eerste vastleggingen van films.

2. Na «eenzelfde fonogram» wordt opgenomen: , eerste vastlegging van een film.

N

Na artikel 15 worden de volgende nieuwe artikelen opgenomen, luidende:

Artikel 15a

1. De betaling van de in de artikelen 2, 6, 7a en 8 bedoelde vergoeding dient te geschieden aan een door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan te wijzen naar hun oordeel representatieve rechtspersoon, die met uitsluiting van anderen belast is met de inning en de verdeling van deze vergoeding. In aangelegenheden betreffende de vaststelling van de hoogte van de vergoeding en de inning daarvan alsmede de uitoefening van het uitsluitende recht vertegenwoordigt de in de vorige zin bedoelde rechtspersoon de rechthebbenden in en buiten rechte.

2. De in het eerste lid bedoelde rechtspersoon staat onder toezicht van een College van Toezicht, waarvan de leden worden benoemd door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het toezicht.

3. De verdeling van de geïnde vergoedingen geschiedt overeenkomstig een door de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon opgesteld en door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen goedgekeurd reglement. Onze Minister van Justitie wint daartoe het gevoelen in van het in het tweede lid bedoelde College van Toezicht.

Artikel 15b

De hoogte van de in de artikelen 2, derde lid, 6, derde lid, 7a, derde lid, en 8, derde lid, bedoelde vergoeding wordt vastgesteld door een door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan te wijzen stichting waarvan het bestuur zodanig is samengesteld dat de belangen van rechthebbenden en de ingevolge voornoemde artikelen betalingsplichtigen op evenwichtige wijze worden behartigd. De voorzitter van het bestuur van deze stichting wordt benoemd door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het aantal bestuursleden van deze stichting dient oneven te zijn.

Artikel 15c

Geschillen met betrekking tot de in de artikelen 2, derde lid, 6, derde lid, 7a, derde lid, en 8, derde lid, bedoelde vergoeding worden in eerste aanleg bij uitsluitend beslist door de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage.

Artikel 15d

Degene die tot betaling van de in de artikelen 2, derde lid, 6, derde lid, 7a, derde lid, en 8, derde lid, bedoelde vergoeding verplicht is, is gehouden, voor zover geen ander tijdstip is overeengekomen, vóór 1 april van ieder kalenderjaar aan de in artikel 15a, eerste lid, bedoelde rechtspersoon opgave te doen van het aantal rechtshandelingen, bedoeld in eerstgenoemde artikelen. Hij is voorts gehouden desgevraagd aan deze rechtspersoon onverwijld de bescheiden of andere informatiedragers ter inzage te geven, waarvan kennisneming noodzakelijk is voor de vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de vergoeding.

O

In artikel 16, eerste lid, wordt de zinsnede «de artikelen 2, 6 en 8» vervangen door: de artikelen 2, 6, 7a en 8.

P

In artikel 17 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «de artikelen 2, 5, 6, en 8» telkens vervangen door: 2, 5, 6, 7a en 8.

2. Een nieuw vierde lid wordt toegevoegd, luidende:

4. Tenzij anders is overeengekomen, heeft de licentienemer het recht de uit het eerste lid voortvloeiende bevoegdheden uit te oefenen, voor zover deze strekken tot bescherming van de rechten waarvan de uitoefening hem is toegestaan.

Q

In artikel 19 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De zinsnede «de artikelen 2, 6 en 8» wordt vervangen door: de artikelen 2, 6, 7a en 8.

2. Na «fonogrammen» wordt de volgende zinsnede opgenomen: of van eerste vastleggingen van films.

R

In artikel 20, eerste lid, wordt na «verkopen,» ingevoegd: verhuren, uitlenen,.

S

In artikel 21 wordt de zinsnede «de artikelen 2, 6 en 8» vervangen door: de artikelen 2, 6, 7a en 8.

T

In artikel 22 wordt de zinsnede «de artikelen 2, 6 en 8» vervangen door: de artikelen 2, 6, 7a en 8.

U

In artikel 24 wordt de zinsnede «de artikelen 2, 6 en 8» vervangen door: de artikelen 2, 6, 7a en 8.

V

Na artikel 27 wordt een nieuw artikel 27a opgenomen, luidende:

Artikel 27a

Degene die een opgave, bedoeld in artikel 15d, opzettelijk nalaat dan wel in een dergelijke opgave opzettelijk een onjuiste of onvolledige mededeling doet, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie. Het feit wordt beschouwd als een overtreding.

W

In artikel 29 wordt de zinsnede «de artikelen 2, 6 en 8» vervangen door: 2, 6, 7a en 8.

X

Artikel 32 komt te luiden:

Artikel 32

1. De voorgaande artikelen zijn op de uitvoerende kunstenaar van toepassing ingeval:

a. hij onderdaan is van een van de lid-staten van de Europese Unie of van een staat die paritj is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 of zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft dan wel onderdaan is van een Staat die partij is bij het Verdrag van Rome inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, procudenten van fonogrammen en omroeporganisaties; of

b. zijn uitvoering in Nederland plaats had dan wel in een Staat die partij is bij het Verdrag van Rome inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties; of

c. zijn uitvoering is opgenomen op een fonogram als bedoeld in het tweede lid van dit artikel; of

d. zijn uitvoering, die niet is opgenomen op een fonogram, is openbaar gemaakt door middel van een programma van een omroeporganisatie als bedoeld in het zesde lid van dit artikel.

2. De voorgaande artikelen zijn op de producenten van fonogrammen van toepassing ingeval:

a. hij onderdaan is van of rechtspersoon is opgericht naar het recht van een van de lid-staten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 dan wel in Nederland zijn zetel of gewone verblijfplaats heeft of onderdaan is van dan wel rechtspersoon is opgericht naar het recht van een Staat die partij is bij het in het eerste lid, onder a, bedoelde Verdrag van Rome of bij de Overeenkomst ter bescherming van producenten van fonogrammen tegen het ongeoorloofd kopiëren van hun fonogrammen; of

b. het opnemen in Nederland plaats had dan wel in een Staat die partij is bij het in het eerste lid, onder a, bedoelde Verdrag van Rome of bij de Overeenkomst ter bescherming van producenten van fonogrammen tegen het ongeoorloofd kopiëren van hun fonogrammen; of

c. het fonogram voor de eerste maal, of binnen dertig dagen na de eerste uitgave in een ander land, in het verkeer is gebracht in Nederland dan wel in een Staat die partij is bij het in het eerste lid, onder a, bedoelde Verdrag van Rome of bij de Overeenkomst ter bescherming van producenten van fonogrammen tegen het ongeoorloofd kopiëren van hun fonogrammen.

3. Van het in het verkeer brengen als bedoeld in het tweede lid is sprake, wanneer van op rechtmatige wijze vervaardigde reprodukties van een fonogram een zodanig aanbod van exemplaren daarvan heeft plaatsgevonden dat daardoor wordt voorzien in de redelijke behoeften van het publiek.

4. Met betrekking tot fonogrammen, waarvan de producent onderdaan is van dan wel rechtspersoon is opgericht naar het recht van een Staat die partij is bij het in het eerste lid, onder a, bedoelde Verdrag van Rome is artikel 7 slechts van toepassing in de mate waarin en voor de duur waarvoor deze Staat bescherming verleent ten aanzien van fonogrammen waarvan de producent Nederlander is dan wel zijn zetel heeft in Nederland.

5. Het recht op een billijke vergoeding, als bedoeld in artikel 7, geldt niet voor fonogrammen waarvan de producent geen onderdaan is van noch rechtspersoon is opgericht naar het recht van een Staat die partij is bij het in het eerste lid, onder a, bedoelde Verdrag van Rome.

6. De voorgaande artikelen zijn op omroeporganisaties van toepassing ingeval:

a. het hoofdkantoor van de omroeporganisatie is gevestigd in een van de lid-staten van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 dan wel in een Staat die partij is bij het in het eerste lid, onder a, bedoelde Verdrag van Rome; of

b. de uitzending van het programma heeft plaatsgevonden in Nederland dan wel in een Staat die partij is bij het in het eerste lid onder a, bedoelde Verdrag van Rome; of

7. Het bepaalde in het vierde en vijfde lid van dit artikel is niet van toepassing op fonogrammen waarvan de producent onderdaan is van of rechtspersoon is opgericht naar het recht van een van de lid-staten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992.

8. De voorgaande artikelen zijn op de producent van de eerste vastleggingen van films van toepassing ingeval:

a. hij onderdaan is van of rechtspersoon is opgericht naar het recht van een van de lid-staten van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 dan wel in Nederland zijn zetel of gewone verblijfplaats heeft; of

b. de vastlegging in Nederland plaats had; of

c. de vastlegging voor de eerste maal, of binnen dertig dagen na de eerste uitgave in een ander land, in het verkeer is gebracht in Nederland.

Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL III

1. Deze wet laat vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet verrichte exploitatiehandelingen onverlet.

2. Voor het verhuren van een werk in de zin van de Auteurswet 1912 en van een prestatie in de zin van de Wet op de naburige rechten, waarvan de verhuurder aantoont dat hij daarover vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op rechtmatige wijze de beschikking heeft gekregen, wordt de rechthebbende geacht toestemming te hebben gegeven, onverminderd het recht van de rechthebbende op een billijke vergoeding.

3. Het recht op een billijke vergoeding bedoeld in artikel 12a, en artikel 45d, zesde zin, van de Auteurswet 1912 en in artikel 2a van de Wet op de naburige rechten, voortvloeiend uit een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet gesloten overeenkomst, wordt uiterlijk op 31 december 1996 ingeroepen.

ARTIKEL IV

1. Onze Minister van Justitie zendt in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen vóór 1 januari 2000 aan de Staten-Generaal een verslag over de werking en het effect van de in de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten opgenomen regeling terzake van het leenrecht.

2. De stichting, bedoeld in artikel 15d van de Auteurswet 1912 onderscheidenlijk artikel 15b van de Wet op de naburige rechten, en de rechtspersoon, bedoeld in artikel 15f van de Auteurswet 1912 onderscheidenlijk artikel 15a van de Wet op de naburige rechten, zijn verplicht de voor het in het eerste lid bedoelde verslag noodzakelijke gegevens te verschaffen en voor het overige hun medewerking te verlenen aan de voorbereiding van dit verslag.

ARTIKEL V

De Auteurswet 1912 is op het uitlenen door openbare bibliotheken van publikaties als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de Tijdelijke wet leenvergoeding van toepassing met ingang van het tijdstip waarop de Tijdelijke wet leenvergoeding vervalt.

ARTIKEL VI

Indien het bij koninklijke boodschap van 11 mei 1992 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Auteurswet 1912 inzake het reprografisch verveelvoudigen van geschriften (kamerstuk I 1993/94, 22 600, nr. 62) tot wet wordt verheven, vervallen de artikelen II en III van die wet en komen in artikel 35d van artikel I, onderdeel E, de woorden «, als bedoeld in artikel 17, eerste lid» te luiden: als bedoeld in artikel 15g of artikel 17, eerste lid.

ARTIKEL VII

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Naar boven