23 040
Regels ter zake van de behandeling van klachten van cliënten van zorgaanbieders op het terrein van de maatschappelijke zorg en gezondheidszorg (Wet klachtrecht cliënten zorgsector)

nr. 216a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 19 april 1995

De leden van de CDA-fractie deelden mee met grote belangstelling te hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Na de behandeling in de Tweede Kamer resteerden voor hen nog enkele vragen.

In de loop van de behandeling in de Tweede Kamer is het oorspronkelijk ingediende wetsvoorstel in die zin gewijzigd, dat het thans ook betrekking heeft op particulier-verzekerden.

Was het in verband daarmee niet juist geweest om aan artikel 1, lid 1, aanhef («In deze wet wordt verstaan onder:»), sub c. («zorgaanbieder:»), sub 3. («een natuurlijk persoon die ....verleent»): toe te voegen:«of een geneeskundige behandeling in de zin van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst verricht.»?

Op welke termijn kan een wetsvoorstel tot gelijkschakeling van de klachtenprocedure in de Wet op de bejaardenoorden met de klachtenprocedure in het onderhavige wetsvoorstel worden verwacht?

Deze leden vroegen vervolgens of de Inspectie voor de volksgezondheid de bevoegdheid heeft om zelf te beslissen of een klacht, die bij de Inspectie wordt ingediend, zal worden doorgeleid naar de tuchtrechter dan wel naar een klachtencommissie, als bedoeld in dit wetsvoorstel. Welke criteria zal de Inspectie bij die beslissing in acht moeten nemen? Hebben deze leden goed begrepen, dat het de bedoeling van de minister is om in de in artikel 6 aangekondigde a.m.v.b. tot regeling van de klachtenprocedure krachtens de wet BOPZ een regeling te treffen die overeenkomt met de regeling in het voorliggende wetsvoorstel?

Op welke termijn zal, naar verwachting, de a.m.v.b. gereed zijn?

Wil de minister ingaan op de financiële consequenties voor de zorgaanbieders en de cliënten van de voorgestelde klachtenregeling? Wil de minister daarbij aangeven welke waarborgen er zijn dat er geen financiële drempels zullen worden opgeworpen voor degene die zijn klachtrecht wil uitoefenen? De leden van de fractie van de PvdA sloten zich bij deze vraag aan.

Artikel 2, lid 2, aanhef en sub f noemt de mogelijkheid van bijstand bij de behandeling van een klacht. Door wie kan deze bijstand worden verleend? Wil de minister ingaan op het kostenaspect, dat eventueel aan deze bijstand is verbonden, zo vroegen de leden van de CDA-fractie.

In artikel 2 lid 4 wordt gesproken van «voor hem werkzame personen». Is de kring van deze personen beperkt tot diegenen die krachtens een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn voor de zorgaanbieder, of is de kring van personen, over wie geklaagd kan worden, ruimer?

Tot slot vroegen deze leden of de minister kan bevestigen dat de mogelijkheid open staat, dat de klachtencommissie van dit wetsvoorstel en de vertrouwenscommissie van het wetsvoorstel medezeggenschap cliënten zorginstellingen bemand worden door dezelfde drie mensen.

De leden, behorende tot de fractie van de PvdA stelden de vraag of het klachtrecht ook een functie kan vervullen ten behoeve van cliënten die gebruik maken van het persoonsgebonden budget en wel op grond van o.a. artikel 1, eerste lid onder c, zorgaanbieder, en artikel 1, derde lid.

De voorzitter van de commissie,

Ermen

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Boorsma (CDA), Eversdijk (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Ermen (PvdA) (voorzitter), Van der Meer (PvdA), De Savornin Lohman (D66), Tuinstra (D66), Heijmans (VVD), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Van Wijngaarden (GroenLinks), Holdijk (SGP), Schuurman (RPF), Veling (GPV)

Naar boven