Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 21027 nr. 238 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 21027 nr. 238 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 maart 1995
Bij de behandeling in derde termijn van het voorstel van wet tot wijziging van de artikelen 250, 250bis en 250ter van het Wetboek van Strafrecht op 7 december 1993 heeft mijn toenmalige ambtsvoorganger Hirsch Ballin toegezegd om ingeval van aanneming van de motie Van Veldhuizen c.s. de Kamer te berichten over de ervaringen en de inzichten ten aanzien 1. de bepalingen inzake de rijkswerkinrichtingen c.a. en 2. de mogelijkheden voor gemeentelijke regulering bij handhaving van het bordeelverbod dan wel de zich daarbij manifesterende behoefte aan wijziging van artikel 250bis Sr. en 3. de behoefte om naast de verscherpte strafbaarstelling van mensenhandel in artikel 250ter Sr. te komen tot aangescherpte strafbepalingen ten aanzien van gedwongen exploitatie van prostitutie (Handelingen Eerste Kamer, 7 december 1993, EK 12-524, rechter kolom).
Naar aanleiding van deze toezegging kan ik u ten aanzien van deze drie punten het volgende meedelen.
De thans nog bestaande bijkomende straf van plaatsing in een rijkswerkinrichting wordt niet (meer) toegepast. Dit houdt verband met de beperkte groep van delikten waarvoor deze kan worden opgelegd en de veelal als onevenredig ervaren duur van de straf, namelijk ten minste drie maanden tot drie jaar. Wel bestaat de behoefte aan penitentiaire maatregelen die met name zijn gericht op voorbereiding op de arbeid en het opdoen van arbeidservaring. Ik wijs op het enige tijd geleden gestarte experiment met de jeugdwerkinrichting, waarover de toenmalige staatssecretaris van Justitie Kosto en mijn reeds genoemde ambtsvoorganger de Voorzitter van de Tweede Kamer informeerden bij brief van 15 november 1993. In de in het – binnenkort in te dienen – voorstel voor een Penitentiaire beginselenwet, die de Beginselenwet gevangeniswezen zal vervangen, wordt hiertoe maar ook met het oog op een mogelijke behandeling van drugverslaafden het «penitentiar programma» voorgesteld. Dit maakt deelname aan een samenstel van activiteiten mogelijk in het kader van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbeneming, maar buiten de penitentiaire inrichtingen. Bij onvoldoende inzet van deelnemers aan een dergelijk programma volgt terugplaatsing naar een inrichting.
Gelet op de toekomstige mogelijkheden van het penitentiair programma enerzijds en het gegeven dat de bijkomende straf van plaatsing in een rijkswerkinrichting zich geen bestaansrecht heeft verworven zal worden voorgesteld gelijktijdig met de invoering van de Penitentiaire beginselenwet deze bijkomende straf uit het Wetboek van Strafrecht te schrappen.
Ik meen dat aan een afzonderlijke strafbaarstelling in artikel 432 Sr. van bedelarij, landloperij en souteneurschap geen behoefte meer bestaat. Tegen bedelarij of landloperij die de openbare orde verstoort of dreigt te verstoren, zal zo nodig kunnen worden opgetreden op basis van gemeentelijke regelgeving. Afzonderlijke strafbaarstelling van souteneurschap kan vervallen, indien verzekerd is dat tegen ongewenste vormen van souteneurschap op andere wijze effectief kan worden opgetreden (zie nader onder 2.).
2. Opheffing bordeelverbod, strafbaarstelling van ongewenste vormen van exploitatie van prostitutie en gemeentelijke regulering van exploitatie van prostitutie
De wenselijkheid van de aanwezigheid van een op het bordeelwezen gericht gemeentelijk beleid was en is bij een grote meerderheid van de beide Kamers niet omstreden. Het heeft verre de voorkeur dat gemeenten in de gelegenheid zijn om door middel van een vergunningenbeleid ten aanzien van de exploitatie van prostitutie sturend op te treden. De gemeenten die te maken hebben met het verschijnsel prostitutie en die thans een prostitutiebeleid moeten voeren binnen de grenzen van het bordeelverbod, hebben dringend behoefte aan een wettelijke grondslag voor regulering en sturing van het bordeelwezen.
Tegen de door mijn voornoemde ambtsvoorganger gekozen vormgeving voor een wettelijke grondslag, neergelegd in de tweede nota van wijziging inzake het voorstel van wet tot wijziging van de artikelen 250, 250bis en 250ter Sr. (Kamerstukken II, 1991–1992, 21 027, nr. 10), bestonden bij een meerderheid van uw Kamer overwegende bezwaren. Aangezien mijn ambtsvoorganger het in wetsvoorstel 21 027 voorgestelde nieuwe artikel 250bis Sr. – hetwelk in de plaats kwam van het reeds in wetsvoorstel 18 202 voorgestelde artikel 250bis Sr. – niet voor zijn verantwoording kon nemen zonder de door hem voorgestelde aanvullingen, heeft hij zich genoodzaakt gezien wetsvoorstel 18 202 in te trekken. Door deze intrekking kwam de basis voor een nieuw artikel 250bis Sr. te ontvallen en bleef het absolute bordeelverbod in het Wetboek van Strafrecht gehandhaafd.
Ik ben van oordeel dat de situatie die daardoor is ontstaan, geen blijvende kan zijn. Reglering van de exploitatie van prostitutie op een wettelijke grondslag – d.w.z. het voeren van een gemeentelijk vergunningenbeleid – is te verkiezen boven het voeren van een gedoogbeleid binnen de marges van een absoluut bordeelverbod dat strafrechtelijk niet wordt gehandhaafd. Ik ben voorts van mening dat de wijzigingen die mijn ambtsvoorganger destijds in de tweede nota van wijziging inzake wetsvoorstel 21 027 heeft voorgesteld, niet nodig zijn ter verzekering van een effectief optreden tegen exploitatie van prostitutie die de belangen van de openbare orde en de volksgezondheid schaadt, overlast bezorgt of het woon- en leefklimaat aantast dan wel tegen exploitatie van illegale prostitu(é)e's.
Ik ben daarom voornemens om de totstandkoming van een wijziging van artikel 250bis Sr. te bevorderen, gericht op strafbaarstelling van het voordeel trekken uit prostitutie door een ander onder dwang dan wel uit prostitutie, gepleegd door een minderjarige (vgl. het in wetsvoorstel 21 027 voorgestelde artikel 250bis, eerste en tweede lid, zoals dat luidde vóór de genoemde tweede nota van wijziging). Door dit nieuwe artikel 250bis Sr. zal het souteneurschap, als zodanig strafbaar gesteld in artikel 432, onderdeel 3°, Sr. kunnen vervallen.
Er zal als gezegd door mij een voorstel van wet tot wijziging van artikel 250bis Sr. in procedure worden gebracht. Daarin zal worden voorgesteld om strafbaar te stellen vormen van exploitatie van prostitutie waarbij geweld, misbruik van overwicht, misleiding dan wel minderjarigen zijn betrokken. De strafmaxima zullen hoger zijn dan die in het huidige artikel 250bis Sr. Tezamen met artikel 250ter Sr. inzake mensenhandel is dan krachtig strafrechtelijk optreden mogelijk tegen deze vormen van prostitutie.
De vorige stukken inzake dit wetsvoorstel zijn verschenen onder de nrs. 296 en 296a, vergaderjaar 1991–1992; de nrs. 54 t/m 54d, vergaderjaar 1992–1993 en nr. 127a, vergaderjaar 1993–1994.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19941995-21027-238.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.