00013
Voorstel van de Huishoudelijke Commissie tot Wijziging van het Reglement van Orde van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

nr. 215b
TOELICHTING

A. ALGEMEEN

 In haar vergadering van 28 januari 1992 heeft de Kamer, op voorstel van de leden J.H.B. van der Meer en A. Postma, besloten tot een herziening van het Reglement van Orde (Kamerstukken EK 1991–1992, nr. 153). Die herziening diende algemeen te zijn in die zin dat zij niet tot één of enkele specifieke wijzigingen beperkt zou blijven, maar het gehele Reglement zou worden getoetst op interne consistentie en praktische bruikbaarheid. Aan een geheel nieuwe opzet van het Reglement bestond echter geen behoefte.

 De Huishoudelijke Commissie (HC) werd belast met de voorbereiding van een daartoe strekkend voorstel. Door personele wijzigingen (Griffier en plv. griffiers) en de daaruit voortvloeiende noodzaak scherpe prioriteiten te stellen, werd deze voorbereiding vertraagd.

 In september 1993 is de HC begonnen met het opstellen van een vraagpuntenlijst. Daarbij heeft de HC zich op het standpunt gesteld dat slechts dáár wijzigingen gewenst waren waar in het dagelijks gebruik van het Reglement problemen rijzen of verwarring mogelijk is. De lijst werd vervolgens voor advies aan het College van Senioren toegezonden. Het College besprak de lijst in zijn vergadering van 17 mei 1994 en bracht een positief advies uit. De lijst is als bijlage 1 afgedrukt.

 Daarnaast heeft de HC Dr. J. van Schagen gevraagd zich over de tekst van het Reglement te buigen. Zijn advies leidde tot de volgende aanvullende wijzigingsvoorstellen:

 – de vereenvoudiging van de regeling met betrekking tot de toelating van de leden;

 – de aanpassing van de regeling voor het uitsluiten van leden tot het bijwonen van de vergadering;

 – de bevoegdheid van de Voorzitter, ieder die zich in het Kamergebouw bevindt en de orde verstoort, te verwijderen en de verdere toegang tot het gebouw te ontzeggen;

 – een vereenvoudiging van de artikelen met betrekking tot de benoeming van de Voorzitter en de Ondervoorzitters, zonder overigens de strekking van de bestaande artikelen aan te tasten.

 Daartegenover staat dat een aantal onderwerpen uit de vraagpuntenlijst door de HC bij nadere beschouwing toch niet in voorstellen tot wijziging van het Reglement zijn vervat. Zo is geen regeling opgenomen voor de wijze waarop medewerkers desgevraagd medewerking kunnen verlenen aan openbaarmaking van stukken nog niet zijnde Kamerstukken (punt 10 van de vraagpuntenlijst). Het Reglement bedoelt de orde van de Kamer te regelen en niet de werkzaamheden van het ambtelijk apparaat. Mocht behoefte bestaan aan een nadere regeling van deze werkzaamheden dan kan deze regeling worden opgenomen in de instructie aan de Griffier. Op grond van dezelfde redenering is ook afgezien van een nadere regeling van artikel 72, lid 2 (punt 14 van de vraagpuntenlijst).

 De vragen die bij punt 16 werden opgeworpen hebben evenmin geleid tot een wijzigingsvoorstel. Naar de mening van de HC is er aan een nieuwe indeling van commissies geen behoefte. De overwegingen die de Tweede Kamer tot een andere indeling hebben gebracht (het terugdringen van verkokering en het voorkomen van het permanente voortbestaan van eenmaal ingestelde commissies) gelden voor de Eerste Kamer niet.

 De HC acht het evenmin nodig een regeling op te nemen voor de inschakeling van externe deskundigen. Mocht de Kamer daartoe over willen gaan dan staat het huidige Reglement daaraan niet in de weg. Met het eventueel aanpassen van artikel 63 aan de nieuwe werkwijze van de Tweede Kamer, waardoor het aantal wetsvoorstellen dat in die Kamer als hamerstuk wordt afgedaan kan toenemen, lijkt het de HC verstandiger te wachten totdat met deze nieuwe werkwijze enige ervaring is opgedaan.

 Na ampel beraad heeft de HC gemeend de thans in het Reglement opgenomen regeling met betrekking tot het vragen van aantekening bij het zonder stemming aanvaarden van een wetsvoorstel, ongewijzigd te laten. De huidige regeling beoogt een efficiënte gang van zaken te bewerkstelligen. Indien één of meer leden behoefte hebben aan het afleggen van een stemverklaring dienen zij om stemming te vragen. Een alternatieve mogelijkheid is het vragen van een derde termijn. Een probleem voor het toestaan van een verklaring achteraf over de gevraagde aantekening vormt het feit dat niet valt in te zien waarom niet ook aan voorstanders de mogelijkheid wordt geboden hùn uiteindelijke standpunt, dat even verrassend kan zijn, toe te lichten. Indien de Kamer niettemin zou hechten aan een wijziging van het Reglement zoals bedoeld in punt 12 van de vraagpuntenlijst dan zou de tekst als volgt kunnen luiden:

 1. Voor de stemming stelt de Voorzitter de leden in de gelegenheid korte verklaringen ter motivering van hun stem af te leggen.

 2. Indien een voorstel zonder stemming is aanvaard kunnen leden vragen in het officiële verslag aan te tekenen dat zij geacht kunnen worden tegengestemd te hebben.

 3. Nadat een voorstel zonder stemming is aanvaard stelt de Voorzitter de leden in de gelegenheid een korte verklaring af te leggen.

In dat geval vervalt artikel 121.

 De voorgestelde wijzigingen zijn in de volgorde van de artikelen van het huidige Reglement van Orde in het voorliggende voorstel opgenomen. In de artikelsgewijze toelichting worden de voorgestelde wijzigingen toegelicht. In bijlage 2 zijn de huidige en de voorgestelde tekst naast elkaar afgedrukt. De overige, niet opgenomen, artikelen of leden van artikelen blijven ongewijzigd.

 De HC zou het toejuichen indien het gewijzigde Reglement van Orde in werking zou kunnen treden op 13 juni 1995, de dag waarop de nieuwe Kamer wordt beëdigd. De Voorzitter zal, wanneer het onderhavige voorstel al dan niet in gewijzigde vorm is aanvaard, op grond van artikel 196, derde lid, van het Reglement van Orde waar nodig de artikelen vernummeren en verwijzingen aanpassen.

B. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

 Bij de bestudering van het Reglement viel op dat de regeling met betrekking tot de toelating van de leden zeer ingewikkeld, gedeeltelijk verouderd of, gelet op de inhoud van de nieuwe Kieswet, overbodig is.

 De artikelen 2, 3 en 11 zijn aangepast aan de tekst van de Kieswet. In het voorstel zijn voorts de artikelen 5 tot en met 10 vervallen. De artikelen 5 en 6 zijn overbodig geworden, terwijl de artikelen 8, derde lid en 10 reeds in de Kieswet zijn neergelegd. Voor het overige lijkt het niet nodig het bepaalde in de artikelen 8 en 9 in het Reglement op te nemen. Deze artikelen maken de regeling nodeloos ingewikkeld. De situatie dat de oude Kamer niet in staat zou zijn meer dan 38 leden toe te laten is een volstrekt theoretische; zelfs al zou zich zo’n situatie voordoen, dan staat niets de Kamer in de weg een procedure als in de beide artikelen beschreven te volgen. Een lid van de HC is tegen de voorgestelde vereenvoudiging op grond van het feit dat de bestaande regeling in 1983 bewust in het Reglement is opgenomen en tot dusverre geen enkele aanleiding heeft gegeven tot enig probleem.

 Ter verduidelijking van de voorgestelde wijzigingen zijn de relevante artikelen van de Kieswet hieronder afgedrukt. (N.B.: de artikelen U en W van de Kieswet, waarnaar in het huidige RvO wordt verwezen in de artikelen 2,10 en 11 zijn thans geletterd V en X).

Artikel V 1

 1. De voorzitter van het centraal stembureau geeft de benoemde schriftelijk kennis van zijn benoeming. De brief, houdende deze kennisgeving, wordt uiterlijk op de derde dag na de vaststelling van de uitslag van de verkiezing of na de benoemdverklaring aangetekend toegezonden of tegen gedagtekend ontvangstbewijs uitgereikt.

 2. n.v.t.

 3. De voorzitter geeft tegelijkertijd schriftelijk kennis van de benoeming aan het vertegenwoordigend orgaan. Deze kennisgeving strekt de benoemde tot geloofsbrief.

Artikel V 2

 1. De benoemde draagt er zorg voor dat uiterlijk op de tiende of, bij een benoeming in een na de eerste samenkomst van het nieuw gekozen orgaan opengevallen plaats, de achtentwintigste dag na de dagtekening van de kennisgeving van benoeming het vertegenwoordigend orgaan van hem, onderscheidenlijk van de gemachtigde, bij brief of telegrafisch mededeling ontvangt dat hij de benoeming aanneemt.

 2. Is binnen die tijd de mededeling niet ontvangen, dan wordt hij geacht de benoeming niet aan te nemen.

 3. t/m 5 n.v.t.

Artikel V 3

 1. Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt, legt de benoemde, onderscheidenlijk zijn gemachtigde, aan het vertegenwoordigend orgaan een door hem ondertekende verklaring over, vermeldende alle openbare betrekkingen die de benoemde bekleedt.

 2. t/m 4 n.v.t.

Artikel V 4

 1. Het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing is geschied, onderzoekt de geloofsbrief en beslist of de benoemde als lid van dat orgaan wordt toegelaten. Daarbij gaat het na, of de benoemde aan de vereisten voor het lidmaatschap voldoet en geen met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, en beslist het de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrief of de verkiezing zelf rijzen. Indien de benoemde voor de eerste samenkomst van het nieuw gekozen orgaan de voor het lidmaatschap vereiste leeftijd zal hebben bereikt, wordt daarmee bij het nemen van de beslissing rekening gehouden. De wijze waarop het onderzoek van de geloofsbrieven van de leden van de Tweede, onderscheidenlijk van de Eerste Kamer geschiedt, wordt geregeld in het Reglement van orde van de desbetreffende kamer.

 2. t/m 5. n.v.t.

Artikel X 1

 1. Zodra onherroepelijk is komen vast te staan dat een lid van een vertegenwoordigend orgaan een van de vereisten voor het lidmaatschap niet bezit of dat hij een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, houdt hij op lid te zijn.

 2. De voorzitter van het vertegenwoordigend orgaan geeft hiervan onverwijld kennis aan de voorzitter van het centraal stembureau.

 3. Een overeenkomstige kennisgeving vindt plaats, indien door het overlijden van een lid een plaats in het vertegenwoordigend orgaan is opengevallen.

Artikel X 2

 1. Een lid van een vertegenwoordigend orgaan, tot wiens toelating onherroepelijk is besloten, kan te allen tijde zijn ontslag nemen. Ontslagneming met terugwerkende kracht is niet mogelijk.

 2. Hij bericht dit schriftelijk aan de voorzitter van het vertegenwoordigend orgaan. Deze geeft hiervan onverwijld kennis aan de voorzitter van het centraal stembureau.

 3. Op een ingediend ontslag kan niet worden teruggekomen.

Artikel X 3

 1. Wanneer een lid van de Tweede of van de Eerste Kamer komt te verkeren in een van de gevallen, genoemd in het eerste lid van artikel X 1, geeft hij hiervan kennis aan de kamer, met vermelding van de reden.

 2. Indien de kennisgeving niet is gedaan en de voorzitter van de Kamer van oordeel is, dat een lid van de Kamer verkeert in een van de gevallen, genoemd in het eerste lid van artikel X 1, waarschuwt hij de belanghebbende schriftelijk.

 3. Het staat deze vrij de zaak uiterlijk op de achtste dag na de dagtekening van de in het tweede lid bedoelde waarschuwing aan het oordeel van de kamer te onderwerpen.

Artikel II

 Op 25 februari 1992 is de Wet beëdiging ministers en leden der Staten-Generaal (Stb. 1990,120) in werking getreden en is additioneel artikel XVIII Grondwet vervallen. Derhalve wordt een regeling voorgesteld voor de beëdiging van de tijdelijk Voorzitter. Deze regeling zal moeten voldoen aan het thans door de Wet gestelde voorschrift dat de leden hun eed dan wel verklaring en belofte afleggen ten overstaan van de Kamer waarin zij zijn gekozen. Het voorgestelde tweede lid van artikel 12 is de neerslag van de procedure zoals de Tweede Kamer die volgde na de verkiezingen in 1993, zij het dat die Kamer deze procedure niet in haar Reglement heeft opgenomen. Deze procedure lijkt de meest eenvoudige. Een procedure waarbij de (tijdelijk) Voorzitter beëdigd wordt door de Voorzitter van de oude Kamer, wordt nodeloos ingewikkeld omdat. a. deze Voorzitter vaak dezelfde persoon zal zijn en dan een vervangingsregeling opgenomen dient te worden; b. deze procedure een regeling zal moeten bevatten voor het geval de beëdigde persoon verhinderd is de eerste vergadering van de nieuwe Kamer bij te wonen.

Artikel III

 De artikelen met betrekking tot de (Onder-)Voorzittersbenoeming zijn enigszins vereenvoudigd zonder dat hun strekking werd aangetast. De voorgestelde procedure heeft tot gevolg dat na tedere wisseling van Voorzitter ook een wisseling van Ondervoorzitters mogelijk is, aangezien een voorzittersbenoeming altijd gevolgd wordt door de benoemmg van twee ondervoorzitters.

Artikel IV

 Enkele jaren geleden heeft het College van Senioren om uiteenlopende redenen besloten de Huishoudelijke Commissie met twee leden uit te breiden. Aangezien het Reglement van Orde niet in deze mogelijkheid voorzag, werden in afwachting van een daartoe strekkende wijziging van het Reglement, twee adviserende leden benoemd. Deze twee adviserende leden hebben in de praktijk als volwaardig lid van de Huishoudeijke Commissie gefunctioneerd. Ook daarom wordt thans voorgesteld de mogelijkheid van benoeming van ten hoogste twee andere leden van de Huishoudelijke Commissie in het Reglement vast te leggen.

Artikel V

 Uitgaande van de wens het Reglement aan te passen aan de feitelijke situatie, waarin de Voorzitter, respectievelijk de Huishoudelijke Commissie niet meer alle medewerkers benoemt, bevat het voorstel een delegatie-artikel, op grond waarvan de Huishoudelijke Commissie de bevoegdheid tot het benoemen en ontslaan van medewerkers aan de Griffier kan delegeren. De Huishoudelijke Commissie wordt het bevoegde gezag dat de taken en bevoegdheden van de Griffier en de plaatsvervangende griffiers vaststelt.

Artikel VI

 Met de inwerkingtreding van een nieuwe materiële rechtspositie – naar verwachting 13 juli 1995 – vervalt het presentiegeld van de leden. Daarmee vervalt de reden voor regeling van een presentielijst bij commissievergaderingen. Het houden van aantekemng omtrent aanwezigheid van de leden bij een inbrengvergadering wordt daarmee alleen van belang voor de aantekeningen van het besprokene en is een taak van de Griffier of diens plaatsvervanger.

 In samenhang met deze voorgestelde wijziging dient ook het derde lid van artikel 73 te worden aangepast (zie artikel X).

Artikel VII

 Het wordt niet langer noodzakelijk geacht dat de Kamer toestemming dient te verlenen aan een commissie indien deze een hoorzitting wenst te houden. Voorgesteld wordt deze beslissing in handen te leggen van de Voorzitter. Gezien de inhoud van artikel 26 RvO is het overbodig te vermelden dat de Voorzitter het College van Senioren dient te raadplegen. Het tweede lid van artikel 61 is vereenvoudigd. Als de commissie ook in andere bladen een oproep wil plaatsen of zich bij het horen wil beperken tot door haarzelf uitgenodigde personen of instanties, kan dat natuurlijk nog steeds. Het derde lid opent de mogelijkheid dat een besloten hoorzitting wordt gehouden.

Artikel VIII

 Het huidige Reglement van Orde gaat, voorzover het betreft de schriftelijke voorbereiding van wetsvoorstellen, uit van de systematiek waarin het uitbrengen van een (altijd blanco) eindverslag voorop staat. Het uitbrengen van een (voorlopig) verslag is in de praktijk eerder regel dan uitzondering. Voorgesteld wordt het Reglement daaraan aan te passen en het overigens sterk te vereenvoudigen zonder aan de rechten van de leden iets af te doen.

Artikel IX

 Met verwijzing naar artikel XVIII, en de daarop gegeven toelichting wordt voorgesteld de schriftelijke voorbereiding van de openbare behandeling van andere voorstellen dan wetsvoorstellen te beperken tot één ronde. Zoals ook uit het voorgestelde artikel 71A blijkt, is het aan de Kamer zelf om te besluiten of zij een voorstel in behandeling zal nemen.

Artikel X

 Dit wijzigingsvoorstel is een sequeel van artikel VI.

Artikel XI

 Recente gebeurtenissen in het gebouw van de Tweede Kamer roepen de vraag op of het wenselijk is een bepaling in het Reglement op te nemen waarin de Voorzitter de bevoegdheid gegeven wordt een ieder die zich in het kamergebouw bevindt en die de orde verstoort daaruit te laten verwijderen en de verdere toegang te ontzeggen. Indien die wenselijkheid inderdaad bestaat, dan zou een bepaling, zoals voorgesteld, kunnen worden opgenomen.

Artikel XII

 Blijkens artikel 170 van het huidige Reglement van Orde kan de Voorzitter het woord verlenen aan de Gevolmachtigde Minister en de bijzondere gedelegeerden. Voorgesteld wordt deze mogelijkheid dan ook te vermelden in artikel 99, dat overigens een taalkundige verbetering ondergaat. Deze verbetering wordt ook aangebracht in artikel 170.

Artikel XIII

 Voorgesteld wordt de mogelijkheid om een lid voor langere tijd van het uitoefenen van zijn werkzaamheden als kamerlid uit te sluiten te schrappen. In zijn dissertatie (Repressie van politieke bewegingen in Nederland, Zwolle 1988, blz. 139 e.v.) heeft J.A.O. Eskes verdedigd dat er geen rechtsgrond is voor het opnemen van strafmaatregelen tegen kamerleden in het Reglement van Orde. Een uitsluiting voor langere duur, zoals onder de huidige artikelen mogelijk is, ontneemt het kamerlid feitelijk zijn grondwettelijk recht tot stemmen. Eskes stelt dat de bepalingen niet verder mogen gaan dan het mogelijk maken van ordemaatregelen die een rustige voortgang van de vergadering verzekeren. Het voor de vergaderdag uitsluiten van een ordeverstorend lid lijkt het maximum te zijn. Bij herhaald wangedrag zal de Voorzitter steeds opnieuw tot uitsluiting over moeten gaan.

Artikel XIV

 Zoals in de toelichting reeds werd opgemerkt heeft de Huishoudelijke Commissie ervan afgezien een voorstel te doen met betrekking tot het openen van de mogelijkheid van het afleggen van een verklaring achteraf in het geval aantekening wordt gevraagd na het zonder stemming aanvaarden van een wetsvoorstel. Mocht de Kamer echter toch hechten aan het openen van deze mogelijkheid dan zou een tekst, zoals in de algemene toelichting opgenomen, daartoe kunnen dienen. In het voorgestelde artikel 115 wordt de onzekerheid over het moment van stemming over moties weggenomen.

Artikel XV

 Aangezien in de praktijk benoemingen van personen bij acclamatie nauwelijks voorkomen en dit bovendien in strijd is met het uitgangspunt van de schriftelijke stemming over personen (anonimiteit van voor- en tegenstemmers) wordt voorgesteld deze mogelijkheid te schrappen.

Artikel XVI

 Sedert de wijziging van de Grondwet in 1987 komt het vragenrecht aan de individuele leden toe. Voorgesteld wordt artikel 159 daaraan aan te passen. Artikel 160, eerste lid bevat de termijn van drie weken, waarbinnen de minister geacht wordt de schriftelijke vragen te beantwoorden. In het tweede lid van artikel 159 wordt de volgorde van bekendmaking der vragen nader geregeld: eerst aan de bewindslieden, vervolgens aan de leden en daarna openbaarmaking.

Artikel XVII

 Met dit voorstel een vierde lid aan artikel 163 toe te voegen wordt voorkomen dat door een intrekking op het laatste moment aan andere leden de mogelijkheid wordt ontnomen uitdrukkelijke goedkeuring te vragen.

Artikel XVIII

 Met deze bepaling wordt beoogd een procedure te geven voor al die stukken die aan de Kamer overgelegd worden, waarbij door enkel tijdsverloop rechtsgevolgen ontstaan (zie bijlage 1 onder punt 1). Op dit moment zijn dat de besluiten voortvloeiende uit de verdragen van Schengen en Maastricht, de PKB’s en sommige voorhang-amvb’s.

Artikel XIX

 Verwezen wordt naar de toelichting op artikel XII.

Artikel XX

 Teneinde mogelijke strijd tussen voorzitterschap en woordvoerderschap ook bij wijzigingen in het Reglement te vermijden wordt voorgesteld het tweede lid van artikel 187 te schrappen. Daarmee is in voorkomende gevallen automatisch artikel 98 van toepassing.

Artikel XXI

 Voorgesteld wordt de tweede volzin uit het eerste lid van artikel 190 te schrappen aangezien amendementen geen ondersteuning behoeven. Voorts wordt voorgesteld de strekking van het derde lid van artikel 192 over te brengen naar artikel 191. Dit voorstel leidt tot een verfraaiing daar artikel 192 betrekking heeft op de indieners van het voorstel, terwijl artikel 191 slaat op de indieners van amendementen.

BIJLAGE 1 ’s-Gravenhage, 8 april 1994

Aan het College van Senioren

Vraagpunten bij de wijziging van het Reglement van Orde van de Eerste Kamer

 De Kamer heeft in haar vergadering van 28 januari 1992 besloten tot een algehele herziening van het Reglement van Orde, in die zin dat het niet om één of enkele specifieke wijzigingen gaat. De HC is belast met de voorbereiding van een voorstel hiertoe. De herziening zou vnl. betrekking moeten hebben op interne consistentie en praktische bruikbaarheid van het Reglement.

 In de afgesproken procedure is voorzien in advisering door het College van Senioren over de te veranderen onderwerpen, alvorens over te gaan tot het opstellen van een nieuwe tekst van het Reglement. Met dat doel is door de HC de onderstaande groslijst van te veranderen artikelen opgesteld. In de groslijst is een onderverdeling gemaakt van onderwerpen die volgens de HC aan verbetering toe zijn (de nummers 1 tot en met 14) en onderwerpen die volgens de HC niet dringend verandering behoeven, maar waarvan verandering niettemin valt te overwegen (nummer 15).

 Het R.v.O. zal verder worden nagelopen op dubbele artikelen. Bovendien zal worden bezien of artikelen die één onderwerp betreffen ook bij elkaar in het Reglement staan. Zo niet dan zal daarvoor zorg worden gedragen.

 U wordt gevraagd een oordeel uit te spreken over de lijst, waarna de tekstuele wijziging van het Reglement ter hand genomen zal worden.

 De HC stelt voor de onderstaande punten te wijzigen of waar dit nog niet het geval is een regeling in het Reglement op te nemen.

 1. Met inachtneming van de eigen taak van de Eerste Kamer zal een algemene regeling worden ontworpen voor de behandeling van onderwerpen, niet zijnde wetsvoorstellen, die niet bij de (jaarlijkse) begrotingsbehandeling (beleidsdebat) aan de orde kunnen komen. Hierbij wordt niet alleen gedacht aan de behandeling van omvangrijke nota’s en planologische kernbeslissingen, maar ook aan procedures zoals de Schengen-/ JBZ-procedure; in onderhandeling zijnde verdragen en voorlopige inwerkingtreding van verdragen.

 2. Het Reglement van Orde dient te worden aangepast aan de feitelijke situatie, waarin de Voorzitter/HC niet meer alle medewerkers benoemt. Het dient derhalve te worden voorzien van een delegatie-/mandaatsartikel.

 3. In het Reglement van Orde zal, nu de Wet beëdiging ministers en leden der Staten-Generaal in werking is getreden en additioneel artikel XVIII is vervallen, een regeling worden opgenomen voor de beëdiging van de tijdelijk Voorzitter.

 4. De regeling voor schriftelijke voorbereiding (art. 65 e.v.) van wetsvoorstellen zal worden aangepast aan de praktijk waarin niet het uitbrengen van een (altijd blanco) eindverslag uitgangspunt is, maar het uitbrengen van een (voorlopig verslag).

 5. Artikel 52, tweede lid, tekenen presentielijst bij inbreng-vergaderingen, zal worden geschrapt. Artikel 73, derde lid zal overeenkomstig worden aangepast. De presentielijsten zullen alleen dan ter tekening in een commissievergadering liggen wanneer er niet gelijktijdig een plenaire vergadering van de Kamer is.

 6. Aangezien het niet noodzakelijk is dat de Kamer toestemming aan een commissie moet verlenen tot het houden van een hoorzitting, zal artikel 61 R.v.O. dusdanig worden gewijzigd dat de Voorzitter daarover beslist na het College van Senioren daarover te hebben gehoord.

 7. In het Reglement van Orde zal een regeling worden opgenomen, waarin een termijn voor beantwoording van schriftelijk gestelde vragen wordt genoemd.

 Verder zal de formulering van art. 160, eerste lid in die zin worden aangepast dat het ter kennis brengen van de vragen zuiverder is: eerst de bewindslieden, dan de leden en vervolgens openbaarmaking.

 8. Artikel 187, tweede lid zal zodanig worden gewijzigd dat de Voorzitter in geen enkel geval meer vanaf zijn plaats deelneemt aan het debat. Dit om elke mogelijke strijd met het voorzitterschap te vermijden.

 9. In artikel 191 zal de zinsnede «deze (amendementen) behoeven geen nieuwe ondersteuning» worden geschrapt.

 10. In het Reglement van Orde zal een regeling worden opgenomen voor de wijze waarop het ambtelijk apparaat desgevraagd medewerking kan verlenen aan openbaarmaking van stukken van Kamerleden, nog niet zijnde Kamerstukken.

 11. Overal waar staat art..., lid 2/3/4/enz., dient dat te worden gewijzigd in art..., zoveelste lid.

 12. In het Reglement van Orde zal een regeling worden opgenomen voor het afleggen van een verklaring achteraf voor het geval aantekening wordt gevraagd bij het zonder stemming aanvaarden van een wetsvoorstel. Tevens dient het moment van stemming over moties te worden vastgelegd.

 13. Artikel 99 zal zodanig worden aangepast dat dit min of meer als volgt komt te luiden:

 De Voorzitter verleent ministers, personen die zij hebben aangewezen om zich in de vergadering te doen bijstaan, de Gevolmachtigde Minister of de bijzondere gedelegeerden, wanneer zij dit verlangen, het woord, echter niet voordat de spreker die aan het woord is, zijn rede heeft beëindigd.

 14. De regeling in artikel 72, tweede lid zal aan de praktijk worden aangepast. Dit houdt in dat de tekst zoals hij naar de Staatsdrukkerij wordt gestuurd, zal worden ondertekend en bewaard als origineel stuk.

 15. Artikel 21 zal zodanig worden gewijzigd dat de Huishoudelijke Commissie bestaat uit de Voorzitter, de twee ondervoorzitters en, indien de Kamer zulks noodzakelijk acht, twee door de Kamer te benoemen leden. Enige jaren geleden heeft het College van Senioren, om allerlei redenen, besloten de HC met twee leden uit te breiden. Aangezien echter het Reglememt van Orde niet in deze mogelijkheid voorzag, zijn in afwachting hiervan twee adviserende leden benoemd. Deze leden hebben als volwaardig lid van de HC gefunctioneerd.

 16. Verder verdienen volgens de HC de volgende vragen beantwoording:

 – moet een nieuwe indeling van commissies worden gemaakt?

 – dient in het Reglement van Orde een regeling te worden opgenomen voor inschakeling van externe deskundigen? Indien een dergelijke regeling wordt opgenomen dient die zodanig te zijn dat rekening wordt gehouden met de positie van de Eerste Kamer en hetgeen reeds in de Tweede Kamer is gebeurd met het betreffende onderwerp;

 – behoeft artikel 63 aanpassing nu door de wijziging van het Reglement van Orde in de Tweede Kamer de kans bestaat dat het aantal wetsvoorstellen dat daar als hamerstuk, zonder beraad zal worden afgedaan, toeneemt? De behandeling heeft dan plaatsgevonden in het zgn. wetgevingsoverleg.

De Griffier

BIJLAGE 2

Huidige tekstVoorstel
Artikel I 
  
Artikel 2Elk nieuw benoemd lid doet van zijn verkiezing blijken door inzending of overlegging bij de Kamer van zijn geloofsbrief. Deze wordt ter griffie voor de leden ter inzage gelegd. (Hiervoor geeft de Kieswet in artikel U3 een uitvoerige regeling met de termijn waarbinnen de geloofsbrief moet zijn ingezonden of overgelegd).Artikel 21. Elk nieuw benoemd lid doet van zijn verkiezing blijken door overlegging van de bij de Wet voorgeschreven stukken.2. De geloofsbrieven en de daarop betrekking hebbende stukken worden ter griffie ter inzage gelegd voor de leden.
  
Artikel 3Onderzoek van de geloofsbrief en beslissing over de toelating van een lid geschieden door de Kamer, die op de dag der benoeming zitting heeft, behoudens het bepaalde bij de artikelen 7 en 9.Artikel 3Over de toelating van leden die benoemd zijn verklaard na periodieke aftreding of ontbinding beslist, voor zover mogelijk, de Kamer die op de dag der benoeming zitting heeft.
  
Artikel 5De commissie brengt na onderzoek van de geloofsbrief en van stukken welke over de verkiezing mochten zijn ingekomen, bij monde van haar voorzitter zo spoedig mogelijk verslag uit.Artikel 5[VERVALT]
  
Artikel 6Nadat de Kamer kennis heeft genomen van het verslag, beslist zij over de toelating.Artikel 6[VERVALT]
  
Artikel 71. Indien ten tijde van de eerste vergadering van een nieuw samengestelde Kamer over de toelating van een deel der leden nog niet is beslist, benoemt de tijdelijke voorzitter uit de leden die reeds zijn toegelaten en de eed dan wel de verklaring en de beloften hebben afgelegd, een commissie als bedoeld in artikel 4, waarop toelating op voet van de daarop betrekking hebbende artikelen volgt.Artiekl 7[VERVALT]
  
Artikel 81. Indien de commissie of de vergadering ter beoordeling van de wettigheid van de verkiezing of de gegrondheid van gerezen bezwaren het overleggen van stukken dan wel het inwinnen van inlichtingen nodig acht, kan de vergadering besluiten het besluit over toelating voor een periode van ten hoogste vier weken uit te stellen. In deze periode stelt de commissie ter zake een nader onderzoek in en brengt zij verslag uit.2. Zo omtrent de toelating van een benoemd lid verschil van gevoelen bestaat, kan de Kamer de geloofsbrief van het benoemde lid samen met het verslag dat de commissie daarover heeft uitgebracht, voor nader advies in handen stellen van het College van Senioren, zoals bedoeld in art. 24. Dit college brengt binnen veertien dagen advies uit aan de Kamer tenzij het College nader onderzoek als bedoeld in artikel 8, eerste lid noodzakelijk acht. Nadat verslag van dit nader onderzoek is uitgebracht, brengt het College terstond advies uit. De Kamer beraadslaagt en besluit over toelating van het betrokken lid tijdens de eerste vergadering nadat het advies is uitgebracht.3. Indien de Kamer besluit, dat een benoemd lid niet kan worden toegelaten, doet de Voorzitter hiervan zo spoedig mogelijk mededeling aan de minister belast met de uitvoering van de Kieswet en aan de Voorzitter van het Centraal Stembureau.Artikel 8[VERVALT]
  
Artikel 91. Indien in geval van periodieke aftreding of ontbinding van de Kamer door de Kamer in de oude samenstelling geen geldige beslissingen kunnen worden genomen over de toelating van ten minste achtendertig nieuw verkozen leden, blijft het onderzoek van de geloofsbrieven overeenkomstig de voorgaande artikelen achterwege en beslist de nieuwbenoemde Kamer zelf over de toelating der leden.2. Tijdens de eerste vergadering van de nieuw samengestelde Kamer wordt begonnen met het onderzoek van de geloofsbrieven. Aan dit onderzoek kunnen de nieuwbenoemde leden, die hun geloofsbrieven hebben ingezonden, deelnemen, zolang tegen hun toelating geen bezwaar gerezen is.3. De tijdelijke Voorzitter benoemt twee commissies als bedoeld in artikel 4. Het onderzoek van de geloofsbrief van een lid wordt behandeld door een commissie, van welke hij geen deel uitmaakt.4. De geloofsbrief van de tijdelijke Voorzitter wordt het eerste behandeld. Zolang enig gerezen bezwaar niet is opgeheven wordt het voorzitterschap, overeenkomstig de regeling van artikel 13, tweede lid, vervuld door een lid, tegen wiens toelating geen bezwaar gerezen is.Artikel 9[VERVALT]
  
Artikel 10Wanneer een lid zijn ontslag wenst te nemen, geeft hij daarvan schriftelijk bericht aan de Voorzitter, onder de mededeling met ingang van welke datum hij zijn ontslag wenst te doen ingaan. (Vgl. artikel W2, lid 2 van de Kieswet)Artikel 10[VERVALT]
Artikel II 
  
Artikel 12Zo lang de Kamer bij de aanvang van een zitting nog geen Voorzitter heeft gekozen, dan wel deze zijn benoeming nog niet heeft aanvaard, treedt een tijdelijke Voorzitter op overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid. Hiervoor komt slechts in aanmerking een lid tot welks toelating reeds is besloten, tenzij artikel 9 van toepassing is.Artikel 121. Zo lang de Kamer bij de aanvang van een zitting nog geen Voorzitter heeft gekozen, dan wel deze zijn benoeming nog niet heeft aanvaard, treedt een tijdelijke Voorzitter op overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid. Hiervoor komt slechts in aanmerking een lid tot welks toelating reeds is besloten.2. De tijdelijk Voorzitter legt ten overstaan van de vergadering de eed of de verklaring en belofte af.
  
Artikel III 
  
Artikel 131. Tijdens de eerste vergadering na de aanvang van een nieuwe zitting benoemt de Kamer, nadat ten minste achtendertig leden zijn toegelaten en beëdigd dan wel de verklaring en beloften hebben afgelegd, voor de verdere duur van de zitting een Voorzitter.2. Bij tussentijds openvallen van het voorzitterschap gaat de Kamer op een door haar te bepalen tijdstip over tot het benoemen van een Voorzitter.3. De benoeming vindt plaats door middel van een schriftelijke stemming.Artikel 131. In de eerste vergadering van een nieuwe zitting en bij tussentijds openvallen van het voorzitterschap gaat de Kamer over tot de benoeming van een Voorzitter.2. Indien de Voorzitter niet meer het vertrouwen van de Kamer bezit, ontslaat de Kamer hem en benoemt zij een nieuwe Voorzitter.
  
Artikel 141. Nadat de Kamer een Voorzitter heeft verkozen, benoemt zij voor de verdere duur van de zitting een eerste en een tweede Ondervoorzitter.2. Artikel 13, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.Artikel 14Nadat de Kamer een Voorzitter heeft benoemd, gaat zij over tot de benoeming van een eerste en een tweede Ondervoorzitter.
  
Artikel 16De Kamer kan de Voorzitter ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van de Kamer niet langer bezit.Artikel 16[VERVALT]
  
Artikel IV 
  
Artikel 21De Voorzitter en de twee Ondervoorzitters vormen te zamen de Huishoudelijke Commissie.Artikel 211. Er is een Huishoudelijke Commissie.2. De Voorzitter en de twee Ondervoorzitters zijn lid van de Huishoudelijke Commissie.3. De Kamer kan ten hoogste twee andere leden tot lid van de Huishoudelijke Commissie benoemen.
  
Artikel V 
  
Artikel 33De Kamer benoemt naast de Griffier een of meer plaatsvervangende griffiers, die de Griffier bijstaan of vervangen. De Griffier staat de Huishoudelijke Commissie, het College van Senioren en de overige commissies bij in de uitoefening van hun taak. De Kamer bepaalt de taak van de Griffier en een plaatsvervangende griffier voor het overige bij afzonderlijke instructies.Artikel 331. De Kamer benoemt en ontslaat de Griffier en de plaatsvervangende griffier(s).2. De overige ambtenaren worden door of namens de Huishoudelijke Commissie aangesteld onderscheidenlijk op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst genomen, dan wel ontslagen.
  
Artikel 341. De voorzitter benoemt de ambtenaren ter griffie op voordracht van de Huishoudelijke Commissie.2. Indien het College van Senioren de Voorzitter adviseert de voordracht af te wijzen of, in geval van een meervoudige voordracht, adviseert af te wijken van de volgorde der kandidaten, zendt de Voorzitter de voordracht ter heroverweging terug naar de Huishoudelijke Commissie. Adviseert het College van Senioren, nadat de Huishoudelijke Commissie haar voorstel heeft heroverwogen en eventueel gewijzigd, wederom het voorstel af te wijzen, dan wel af te wijken van de volgorde der aanbeveling, dan geschiedt benoeming door de Kamer.Artikel 341. De Huishoudelijke Commissie is belast met het uitoefenen van de bevoegdheden ingevolge het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 ten aanzien van de Griffier en de plaatsvervangende griffier(s).2. De Huishoudelijke Commissie bepaalt de taken en bevoegdheden van de Griffier en de plaatsvervangende griffier(s), voor zover deze niet uit dit Reglement voortvloeien, bij afzonderlijke instructies.
  
Artikel 361. De Huishoudelijke Commissie benoemt het personeel der Kamer, belast met de huishoudelijke werkzaamheden ten behoeve van de Kamer.2. Deze Commissie kan de Griffier machtigen personeel op arbeidsovereenkomst in dienst te nemen.Artikel 36De Griffier heeft de leiding van de ambtelijke organisatie. De Huishoudelijke Commissie oefent hierop toezicht uit.
  
Artikel 371. Voor ambtenaren ter griffie kan de Voorzitter op voorstel van de Huishoudelijke Commissie een instructie vaststellen.2. Voor het overige personeel kan de Huishoudelijke Commissie een instructie vaststellen.Artikel 37 [VERVALT]
  
Artikel VI 
  
Artikel 521. Nadat de Voorzitter een voorstel aan een commissie heeft toevertrouwd, schrijft hij daarover een inbrengvergadering uit zoals bepaald bij artikel 48, tweede lid, tenzij artikel 63 toepassing vindt.2. De leden, die de inbrengvergadering bijwonen, plaatsen hun naam op een lijst, die de griffier tot dat doel laat rondgaan.Artikel 521. huidige tekst.2. [VERVALT]
Artikel VII 
  
Artikel 61 1. De commissie aan wie het onderzoek van een voorstel is toevertrouwd, kan de Kamer verzoeken haar toestemming te verlenen tot het houden van een openbare vergadering, ten einde personen te horen over onderwerpen, betrekking hebbend op het voorstel.2. Indien de Kamer daartoe toestemming heeft verleend, doet de commissie daarvan mededeling in de Staatscourant en kan zij een oproep doen in de daartoe door haar geschikt bevonden publiciteitsorganen aan een ieder die zich wil doen horen. De commissie kan ook bepaalde personen of vertegenwoordigers van bepaalde instellingen uitnodigen en in het openbaar horen.3. De commissie kan een oproep plaatsen om schriftelijk commentaar te leveren op het voorstel. Zij kan inzenders verzoeken hun schriftelijke opmerkingen in het openbaar mondeling toe te lichten.4. Indien de openbare vergadering door meer dan één commissie gezamenlijk wordt gehouden, wordt het voorzitterschap bekleed volgens het bepaalde in artikel 55.5. Tijdens de openbare vergadering is de voorzitter van de commissie met dezelfde bevoegdheden bekleed als de Voorzitter tijdens een vergadering der Kamer, met dien verstande dat uitsluiting ingevolge toepassing van het tweede lid van artikel 104 uitsluitend de openbare vergadering van de commissie geldt gedurende de dag, waarop de uitsluiting plaats heeft.6. De vertrouwelijkheid voorgeschreven bij artikel 50 is voor wat betreft het verhandelde tijdens de openbare vergadering opgeheven.Artikel 611. De commissie aan wie het onderzoek van een voorstel is toevertrouwd, kan de Voorzitter verzoeken haar toestemming te verlenen een hoorzitting te houden, ten einde personen te horen over onderwerpen betrekking hebbend op het voorstel.2. Indien de Voorzitter toestemming heeft verleend, wordt van het houden van de hoorzitting mededeling gedaan aan de leden van de Kamer en in de Staatscourant.3. Een hoorzitting is openbaar, tenzij de commissie anders besluit.4. De commissie kan een oproep plaatsen om schriftelijk commentaar te leveren op het voorstel.
  
Artikel VIII 
  
Artikel 65Tijdens de inbrengvergadering wordt aantekening gehouden van alle punten en vragen welke ter tafel worden gebracht.Artikel 65Tijdens de inbrengvergadering wordt aantekening gehouden van alle vragen en opmerkingen welke ter tafel worden gebracht.
  
Artikel 661. Indien geen opmerkingen en vragen worden ingebracht, waarop de commissie een antwoord van de minister verwacht, stelt de commissie een eindverslag vast.2. De commissie kan in het eindverslag te kennen geven, dat zij zich het recht voorbehoudt bij de openbare beraadslaging in te gaan op de inhoud van het voorstel.3. Tevens kan het eindverslag opmerkingen bevatten, waarop de commissie geen antwoord van de minister verwacht. Zij vermeldt dit uitdrukkelijk in het eindverslag.4. Met het uitbrengen van een eindverslag geeft de commissie uitdrukkelijk te kennen het voorstel gereed te achten voor openbare beraadslaging.Artikel 661. De commissie brengt een voorlopig verslag uit, indien zij de mogelijkheid wil openlaten na de ontvangst van de memorie van antwoord nog op het antwoord van de minister in te gaan.2. Indien de commissie meent, dat de openbare behandeling voldoende is voorbereid, wanneer haar vragen en opmerkingen voor de openbare behandeling door de verantwoordelijke minister met een nota zijn beantwoord, brengt de commissie onder die mededeling een verslag uit.3. Indien geen vragen en opmerkingen worden ingebracht, waarop de commissie een antwoord van de minister verwacht, stelt de commissie een eindverslag vast.
Artikel 67Artikel 67
Indien de commissie meent, dat de openbare behandeling voldoende is voorbereid, wanneer haar vragen en antwoorden voor de openbare behandeling door de verantwoordelijke minister met een nota zijn beantwoord, brengt de commissie onder die mededeling een «verslag» uit.1. Nadat de memorie van antwoord door de Kamer is ontvangen en aan de leden is toegezonden, wordt zonder verdere tussenkomst van de commissie een eindverslag vastgesteld, tenzij een of meer leden van de commissie binnen een door de griffier te stellen termijn van ten minste 10 dagen om een bijeenkomst van de commissie verzoeken. De commissie en in spoedeisende gevallen ook de voorzitter van de commissie kunnen deze termijn bekorten. 2. Als een of meer leden van de commissie op grond van het gestelde in het vorige lid om een bijeenkomst van de commissie hebben verzocht, beraadt de commissie zich over het vaststellen van een eindverslag, een verslag dan wel een nader voorlopig verslag. Een nader voorlopig verslag stelt zij vast, indien zij in de gelegenheid wil blijven nog schriftelijk in te gaan op de antwoorden van de minister.
  
Artikel 68Artikel 68
1. De commissie brengt «voorlopig verslag» uit, indien zij de mogelijkheid wil openlaten na de ontvangst van de memorie van antwoord nog op de antwoorden en de opmerkingen van de minister in te gaan. 2. Nadat de memorie van antwoord door de Kamer is ontvangen en aan de leden is toegezonden, kan zonder verdere tussenkomst van de commissie een eindverslag worden vastgesteld, tenzij een of meer leden van de commissie binnen een door de griffier te stellen termijn van tenminste 10 dagen om een bijeenkomst van de commissie, verzoeken. De commissie en in spoedeisende gevallen ook de voorzitter van de commissie kunnen deze termijn bekorten. 3. Als een of meer leden van de commissie op grond van het gestelde in het vorige lid om een bijeenkomst van de commissie hebben verzocht, beraadt de commissie zich over het vaststellen van een «eindverslag», een «verslag» dan wel «nader verslag».Nadat het antwoord van de minister op een nader voorlopig verslag is ontvangen, kan de commissie slechts een eindverslag of een verslag uitbrengen, tenzij zij van de Kamer verlof verkregen heeft om een volgend nader voorlopig verslag uit te brengen.   Artikel 68A Een verslag dan wel een nader voorlopig verslag als bedoeld in artikel 68, derde lid, bevat vragen en opmerkingen naar aanleiding van de memorie van antwoord. De commissie kan nieuwe onderwerpen aanroeren, indien zich, haars inziens, na de vaststelling van het voorlopig verslag nieuwe feiten hebben voorgedaan.
  
Artikel 69Artikel 69
Een eindverslag, als bedoeld in artikel 68, tweede en derde lid, bevat de mededeling dat de commissie na kennisneming van de memorie van antwoord de openbare beraadslaging over het wetsvoorstel voldoende voorbereid acht. Op een eindverslag als bedoeld in artikel 68, derde lid, is artikel 66, derde lid, van overeenkomstige toepassing.1. De commissie kan in het eindverslag te kennen geven, dat zij zich het recht voorbehoudt bij de openbare beraadslaging in te gaan op de inhoud van het voorstel. 2. Met het uitbrengen van een eindverslag geeft de commissie uitdrukkelijk te kennen het voorstel gereed te achten voor openbare beraadslaging.
Artikel 70Artikel 70
1. Een verslag dan wel een nader voorlopig verslag als bedoeld in artikel 68, derde lid, bevat vragen en opmerkingen naar aanleiding van de memorie van antwoord. De commissie kan nieuwe onderwerpen aanroeren, indien zich, haars inziens, na de vaststelling van het voorlopig verslag nieuwe feiten hebben voorgedaan. 2. Indien de commissie meent, dat de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende is voorbereid, indien de minister haar nadere vragen en opmerkingen voor de openbare beraadslaging met een nota heeft beantwoord, stelt zij een verslag vast. 3. Een nader voorlopig verslag stelt zij vast, indien zij in de gelegenheid wil blijven nog schriftelijk in te gaan op de antwoorden van de minister.[VERVALT]
  
Artikel IX
  
Artikel 71A
Over een door de Kamer in behandeling genomen voorstel, niet zijnde een voorstel van wet, brengt een commissie een verslag of een eindverslag uit.
  
Artikel X
  
Artikel 73Artikel 73
1. Eindverslagen als bedoeld in artikel 66 en artikel 68, derde lid, worden in de vergadering zelf vastgesteld en uitgebracht, tenzij het bepaalde bij artikel 66, derde lid, dan wel artikel 69, tweede zinsnede, toepassing vindt. 2. Een eindverslag, als bedoeld in artikel 66, eerste of tweede lid, kan betrekking hebben op verscheidene voorstellen. 3. In alle andere gevallen stelt de griffier van de commissie of in het geval van artikel 56, de griffier voor het verslag, op grond van de aantekeningen bedoeld in artikel 65 een conceptverslag op, dat aan de leden en de plaatsvervangende leden van de commissie wordt toegezonden. De griffier zendt het concept eveneens aan de leden, niet lid of plaatsvervangend lid van de commissie, die blijkens hun ondertekening van de presentielijst, als bedoeld in artikel 52, tweede lid, bij de inbrengvergadering tegenwoordig waren. De commissie kan ook een van haar leden belasten met de taak een concept-verslag te schrijven.1. huidige tekst 2. huidige tekst 3. In alle andere gevallen stelt de griffier van de commissie een concept-verslag op dat toegezonden wordt aan de leden van de commissie, de plaatsvervangende leden en de overige leden die bij de inbrengvergadering tegenwoordig waren. De commissie kan ook een van haar leden belasten met de taak een concept-verslag te schrijven.
  
Artikel XI
  
Artikel 88A
Indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is, is de Voorzitter ten aanzien van alle aanwezigen in het Kamergebouw bevoegd maatregelen te nemen teneinde hen het gebouw te doen verlaten.
Artikel XII
  
Artikel 99Artikel 99
De Voorzitter geeft het woord aan ministers en de daartoe door hen aangewezen personen als bedoeld in artikel 69 derde lid van de Grondwet, zodra en zo vaak de ministers zulks verlangen; echter niet voordat de spreker die aan het woord is, zijn rede heeft beëindigd.De Voorzitter verleent het woord aan ministers, personen die zij hebben aangewezen om zich in de vergadering te doen bijstaan, de Gevolmachtigde Ministers of de bijzondere gedelegeerden wanneer zij dit verlangen, echter niet dan nadat de spreker die aan het woord is zijn rede heeft beëindigd.
  
Artikel XIII
  
Artikel 106Artikel 106
1. Zo spoedig mogelijk na afloop van de vergadering, waarin een lid overeenkomstig artikel 104, tweede lid, is uitgesloten, komt het College van Senioren bijeen, Na het College geraadpleegd te hebben kan de Voorzitter aan de Kamer voorstellen de uitsluiting te verlengen voor een bepaalde tijd, welke de duur van een maand en in elk geval de verdere duur van het vergaderjaar niet te boven mag gaan. 2. Voordat de Voorzitter daartoe een voorstel doet, wordt het uitgesloten lid de gelegenheid geboden in het College van Senioren te worden gehoord. 3. Over het voorstel tot verlenging van de uitsluiting wordt niet beraadslaagd. Het voorstel wordt in stemming gebracht bij de aanvang van de eerste vergadering na de dag, waarop de uitsluiting heeft plaatsgehad.1. Een lid dat van het bijwonen van de vergadering is uitgesloten, is verplicht het Kamergebouw onmiddellijk te verlaten en mag dit niet weder betreden voordat de uitsluiting is geëindigd. 2. De Voorzitter zorgt, dat het uitgesloten lid zo nodig tot het verlaten van het gebouw gedwongen wordt.
  
Artikel XIV
  
Artikel 114Artikel 14
Na de beraadslaging te hebben gesloten, stelt de Voorzitter de stemming over een voorstel aan de orde.1. Na de beraadslaging te hebben gesloten, stelt de Voorzitter de stemming over een voorstel aan de orde. 2. Wanneer geen der leden om stemming verzoekt, stelt de Voorzitter vast dat het voorstel zonder stemming is aanvaard. 3. De Voorzitter bepaalt het tijdstip, waarop de stemming zal plaatsvinden. Over een voorstel van orde wordt onmiddellijk gestemd, tenzij de Kamer anders beslist.
  
Artikel 115Artikel 115
1. Wanneer desgevraagd geen der leden om stemming verzoekt, stelt de Voorzitter vast, dat het voorstel zonder stemming is aanvaard. 2. De Voorzitter bepaalt het tijdstip, waarop de stemming zal plaatsvinden, indien een der leden stemming over het voorstel vraagt. Over een voorstel van orde wordt onmiddellijk gestemd, tenzij de Kamer anders beslist.Indien tijdens de beraadslaging over een voorstel moties zijn ingediend wordt hierover gestemd na de stemming over het voorstel, tenzij de Kamer anders besluit.
  
Artikel XV
  
Artikel 122Artikel 122
1. Tenzij de Kamer besluit een keuze bij acclamatie te doen benoemt de Voorzitter bij iedere keuze een commissie van vier leden, die als stemopnemers zich ervan overtuigen, dat het aantal stembiljetten dat van de aanwezige leden niet overtreft, de biljetten openen, de uitkomst der stemming vaststellen en bij monde van het eerstbenoemde lid bekendmaken.1. Stemming over personen geschiedt schriftelijk. 2. De Voorzitter benoemt bij iedere keuze een commissie van vier leden, die als stemopnemers zich ervan overtuigen dat het aantal stembiljetten dat van de aanwezige leden niet overtreft, en die de biljetten openen, de uitkomst der stemming vaststellen en bij monde van het eerstbenoemde lid bekendmaken.
  
Artikel XVI
  
Artikel 159Artikel 159
1. leder lid kan, ook zonder verlof der Kamer, aan een of meer ministers vragen stellen. 2. Zodanige vragen moeten schriftelijk, kort en duidelijk geformuleerd, bij de Voorzitter worden ingediend. Deze deelt die mede aan de betrokken minister(s), tenzij bij hem, wegens vorm of inhoud der vragen, daartegen overwegend bezwaar bestaat. 3. Het besluit van de Voorzitter, vragen al dan niet door te zenden, is geen besluit in de zin van artikel 26, eerste lid.1. Het lid dat schriftelijke vragen wil stellen aan een of meer ministers dient deze vragen bij de Voorzitter in. De vragen dienen kort en duidelijk geformuleerd te zijn. 2. De Voorzitter zendt de vragen aan de desbetreffende minister, tenzij bij hem wegens vorm of inhoud van de vragen daartegen overwegend bezwaar bestaat. 3. De Voorzitter brengt de doorgezonden vragen ter kennis van de leden en maakt deze openbaar. 4. Het besluit van de Voorzitter vragen al dan niet door te zenden, is geen besluit in de zin van artikel 26, eerste lid.
  
Artikel 160Artikel 160
1. De vragen worden onmiddellijk nadat zij aan de betrokken bewindslieden zijn verzonden ter publikatie vrijgegeven. 2. De vragen zowel als de antwoorden worden op de wijze, door de Voorzitter der Kamer te bepalen, in het Aanhangsel tot de Handelingen openbaar gemaakt.1. Indien de minister niet in staat is de vragen binnen drie weken te beantwoorden laat hij dit de Voorzitter onder opgave van redenen weten. 2. De vragen zowel als de antwoorden worden op de wijze, door de Voorzitter te bepalen, in het Aanhangsel tot de Handelingen openbaar gemaakt.
  
Artikel XVII
  
Artikel 163.4 De kennisgeving kan niet worden ingetrokken dan met toestemming van de Kamer.
  
Artikel XVIII
  
Artikel 168A De bepalingen in dit hoofdstuk zijn, voor zover de Wet of dit Reglement niet anders bepalen, van overeenkomstige toepassing op andere stukken die aan de Kamer ter stilzwijgende goedkeuring worden overgelegd.
  
Artikel XIX
  
Artikel 170Artikel 170
De Voorzitter geeft aan de Gevolmachtigde minister en de bijzondere gedelegeerden het woord, zodra en zo vaak zij zullen verlangen; echter niet voordat de spreker die aan het woord is zijn rede heeft beëindigd.De Voorzitter verleent het woord aan de Gevolmachtigde Minister en de bijzondere gedelegeerden wanneer zij dit verlangen, echter niet dan nadat de spreker die aan het woord is zijn rede heeft beëindigd.
  
Artikel XX
  
Artikel 187Artikel 187
1. Leden, voorstellers en woordvoerders namens de betrokken commissies spreken vanaf het spreekgestoelte. 2. Indien de Voorzitter behoort tot de voorstellers, neemt hij vanaf de voorzitterstoel deel aan de beraadslaging zonder zich te laten vervangen ingevolge artikel 98.1. huidige tekst 2. [VERVALT]
Artikel XXI
  
Artikel 191Artikel 191
De indiener is bevoegd in zijn amendement veranderingen aan te brengen. Deze behoeven geen nieuwe ondersteuning. De voorsteller is ook bevoegd zijn amendement in te trekken, doch indien de beraadslaging gesloten is, alleen met toestemming van de Kamer.1. De indiener is bevoegd in zijn amendement veranderingen aan te brengen. 2. De indiener is ook bevoegd het amendement in te trekken, doch indien de beraadslaging gesloten is, alleen met toestemming van de Kamer. 3. Indien een amendement is ingediend door meer dan een lid oefent de eerste ondertekenaar de rechten uit die in de vorige leden aan de indiener zijn toegekend.
  
Artikel 192Artikel 192
1. Indien een voorstel door meer dan een lid is gedaan oefent de eerste ondertekenaar de rechten uit die dit Reglement aan de voorsteller toekent. 2. Indien een voorstel is gedaan door een commissie, oefent de voorzitter van die commissie dan wel de door die commissie daartoe aangewezen woordvoerder namens de commissie de rechten uit die dit Reglement aan de voorsteller toekent. 3. Indien een amendement door meer dan een lid, dan wel door een commissie is ingediend, vinden het eerste dan wel tweede lid overeenkomstige toepassing.1. huidige tekst 2. huidige tekst 3. [VERVALT]
Naar boven