17 050 Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies

Nr. 491 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2014

In het debat met uw Kamer van 15 mei jl. over fraude in Nederland (Handelingen II 2013/14, nr. 83, item 10) is het vraagstuk van de coördinatie van de fraudebestrijding aan de orde gekomen en zijn door de leden Gesthuizen en Berndsen ook specifieke voorstellen gedaan. Met deze brief doe ik graag mijn toezegging gestand om daar voor de behandeling van de begroting van Veiligheid en Justitie een reactie op te geven.

Rijksbreed actieplan

Tijdens het debat van 15 mei jl. hebben wij gezamenlijk vastgesteld dat coördinatie van het antifraudebeleid van groot belang is, in de eerste plaats omdat fraude een fenomeen is dat zich in uiteenlopende vormen en op vele terreinen voordoet. Dit vereist samenwerking van diensten op het operationele vlak, maar vraagt ook om afstemming bij het treffen van maatregelen door verschillende bewindslieden. Inherent aan de aard van fraude zijn daarnaast de pogingen van fraudeurs om hun handelen te verhullen en de voortdurende ontwikkeling ten aanzien van de daders en hun methoden. Om hier zicht op te krijgen is bijvoorbeeld het uitwisselen en samenbrengen van informatie van groot belang, evenals het vermogen om te leren van ervaringen en geconstateerde knelpunten uit de praktijk.

Het kabinet heeft in juni 2013 besloten tot de oprichting van de ministeriële commissie aanpak fraude, met als doel een verdere versterking van de fraudebestrijding en de coördinatie daarvan. De commissie geeft sturing aan het Rijksbrede actieplan zoals ik uw Kamer dat op 20 december 2013 heb toegestuurd1, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Economische Zaken, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister voor Wonen en Rijksdienst, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Financiën. Deze bewindspersonen zijn tevens de vaste deelnemers aan de ministeriële commissie Aanpak Fraude. Zoals alle ministeriële commissies staat ook deze onder voorzitterschap van de Minister-President en is er een coördinerend bewindspersoon, in dit geval de Minister van Veiligheid en Justitie. Dit brengt onder andere met zich mee dat ik namens mijn collega’s rapporteer over de voortgang van het programma en dat de coördinatie van de dagelijkse werkzaamheden in handen is van een voor dit doel ingericht programmateam van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De inspanningen zijn momenteel volledig gericht op de uitrol en implementatie van het actieplan dat volgens vier hoofdlijnen moet leiden tot een «ontkokerde» en integrale manier van werken: fraudebestendige regelgeving, goed functionerende basisregistraties en een verbeterde informatiepositie, de bestrijding van faciliterende fraudefenomenen en een gerichte aanpak van fraudeurs. Deze strategie is gebaseerd op de overtuiging van het kabinet dat het antifraudebeleid alleen effectief kan zijn als de aangescherpte opsporing van fraudeurs samengaat met het wegnemen van kwetsbaarheden in beleid en regelgeving en versterking van het toezicht.

Zoals ik in het debat heb aangegeven zijn er zeker nog mogelijkheden om met meer effect op te treden als één overheid. Het was juist dit besef dat leidde tot het besluit van het kabinet om de ministeriële commissie op te richten die stuurt op een manier van werken waarbij er sprake is van een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden, partijen met elkaar in verbinding staan en afspraken maken over het overbruggen van de soms schurende belangen. Ik ben het dan ook met uw Kamer eens dat een «verkokerd» werkende overheid in de weg kan staan van een effectieve aanpak van fraude. Verkokering kan er immers voor zorgen dat zaken niet worden opgespoord of te lang blijven liggen, dat kennis over nieuwe fraudevormen niet wordt gedeeld of dat er bij het maken van nieuw beleid te weinig rekening wordt gehouden met de fraudegevoeligheid ervan.

Geen doorzettingsmacht

De leden Gesthuizen en Berndsen hebben tijdens het debat van 15 mei jl. voorstellen gedaan ter verbetering van de coördinatie van de fraudebestrijding. Het gaat respectievelijk om de oprichting van een nationale fraudeautoriteit en het aanstellen van een nationale fraudecommissaris2. Eerstgenoemde variant is geïnspireerd op de National Fraud Authority zoals die tot voor kort in het Verenigd Koninkrijk bestond, terwijl een nationale fraudecommissaris zou moeten worden aangesteld naar het voorbeeld van de regeringscommissaris voor het deltaprogramma. De voorstellen komen op twee belangrijke onderdelen overeen. In de eerste plaats staat in beide gevallen de coördinerende en aanjagende rol van de nieuwe entiteit centraal, met als belangrijkste doelen de bevordering van de samenwerking, het bewaken van de samenhang in het beleid en de advisering over knel- en verbeterpunten. Een tweede overeenkomst is de wens om een doorzettingsmacht te creëren die zou moeten worden ingezet in situaties waarin het niet duidelijk is welke partij aan zet is, waarin samenwerking niet goed tot stand komt of op momenten waarop de acties van diensten elkaar doorkruisen. In beide gevallen wordt voorzien dat deze doorzettingsmacht niet alleen in concrete zaken zou kunnen worden toegepast, maar ook kan ingrijpen op het beleid zoals dat op de ministeries wordt gemaakt.

Het kabinet verkiest de geïntensiveerde coördinatie door middel van een ministeriële commissie en de inrichting van het stelsel zoals hiervoor beschreven, boven de oprichting van een fraudeautoriteit of de aanstelling van een nationale fraudecommissaris. In de eerste plaats is de huidige verdeling van verantwoordelijkheden tussen bewindspersonen helder en bestaat er bij hen of de betrokken diensten geen misverstand over de prioriteit die de fraudebestrijding heeft. In de praktijk is ook niet zozeer behoefte aan een concentratie van verantwoordelijkheden bij één partij die als regisseur optreedt, maar aan een verbetering van het instrumentarium en de randvoorwaarden die partijen in staat stellen om op te treden en krachtiger samen te werken. Bovendien acht het kabinet doorzettingsmacht van één partij niet verenigbaar met de ministeriële verantwoordelijkheid die ons bestel kenmerkt. Het wenst daarom niet te tornen aan de systematiek die bewindslieden zonder inmenging van anderen verantwoordelijk maakt voor hun portefeuille. Overigens zien we het concept doorzettingsmacht ook niet bij de Britse National Fraud Authority, de Deltacommissaris en de eerder in debatten aangehaalde Belgische Staatssecretaris voor fraudebestrijding. Voor de functies van de National Fraud Authority geldt dat deze sinds eerder dit jaar weer zijn opgenomen in de bestaande structuren. Het bovenstaande maakt dat het kabinet van een fraudeautoriteit of fraudecommissaris ten opzichte van de huidige situatie geen meerwaarde verwacht in het bevorderen van de samenwerking. Sterker nog: de introductie van weer een nieuwe entiteit staat een heldere verdeling van verantwoordelijkheden in de weg en leidt tot een stapeling van coördinatietaken die een effectieve samenwerking verstoort.

Tot slot

Ik informeer uw Kamer conform toezegging voor het einde van dit jaar nader over de resultaten die in de afgelopen periode zijn geboekt ten aanzien van de implementatie van de aangekondigde antifraudemaatregelen. In die brief zal ik tevens ingaan op de oproep van het lid Van Oosten om te bezien of er een verdere professionalisering of bundeling van de verschillende fraudemeldpunten mogelijk is, een thema waarvoor ook aandacht wordt gevraagd in de initiatiefnota van het lid Gesthuizen over de nationale fraudeautoriteit. Tot slot zal ik in die brief ook toelichten hoe het kabinet omgaat met de motie Berndsen-Jansen3 die verzoekt om jaarlijks een nationale frauderisicoanalyse op te stellen, waarin zowel de aard en omvang als de risico's worden geanalyseerd.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Kamerstuk 17 050, nr. 450

X Noot
2

Initiatiefnota van het lid Gesthuizen: «Naar een Nationale Fraude Autoriteit (NFA)» (Kamerstuk 33 958, nr. 2) en motie Berndsen-Jansen (Kamerstuk 17 050, nr. 468)

X Noot
3

Kamerstuk 17 050, nr. 470

Naar boven