17 050
Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies

nr. 348
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 februari 2008

Hierbij bied ik u het rapport van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) «Gemeentelijke afdoening, de laatste schakel in de handhavingsketen», alsmede mijn oordeel bij de bevindingen en conclusies, aan.1

IWI heeft onderzocht in hoeverre gemeenten beleidsmatig invulling geven aan de afhandeling van geconstateerde schendingen van de informatieverplichting en hoe dit zijn vertaling heeft gekregen in de uitvoeringspraktijk. Onderzocht is vervolgens hoe beleid en uitvoering zich verhouden met het uitgangspunt van het kabinetsbeleid, vastgelegd in de Handhavingsprogramma’s 2003–2006 en 2007–2010, dat normschendingen niet mogen lonen. Het onderzoek van IWI leidt – gegeven de opzet – deels tot een landelijk en deels tot een indicatief beeld over de beleidsinvulling en de werkwijze van gemeenten.

IWI concludeert dat alle gemeenten het uitgangspunt volgen dat schending van de informatieplicht niet mag lonen. IWI stelt daarbij vast dat gemeenten dit uitgangspunt niet altijd even consequent doorvertalen naar beleidsinvulling en uitvoering. Zestig procent van de gemeenten vordert altijd bijstand terug die door informatiefraude ten onrechte is verstrekt. Veertig procent doet dat niet altijd. IWI constateert dat in situaties waarbij schending van de informatieplicht heeft geleid tot bijstandsbeëindiging en waarbij het benadelingsbedrag lager is dan 6000 euro niet altijd bestuurlijke dan wel strafrechtelijke sanctionering plaats vindt. Het gaat daarbij volgens IWI vaak om «kruimelbedragen», meestal in combinatie met hoge incassokosten. IWI noemt deze keuze op grond van onder meer kosten/batenafwegingen begrijpelijk maar waarschuwt voor mogelijke aantasting van het maatschappelijke draagvlak voor de instandhouding van de sociale voorzieningen. Daarnaast kan de gemeentelijke beleidsinvulling naar mening van IWI leiden tot een ongelijke behandeling tussen bijstandscliënten en voormalige bijstandscliënten. In dit verband wijst IWI op het belang van een goede communicatie door de gemeente met de burger over de handhavingsinspanningen.

De Wet werk en bijstand geeft gemeenten een grote mate van beleidsvrijheid bij de invulling en uitvoering van de handhavingstaken. Gemeenten zijn verplicht hun handhavingsbeleid in een verordening vast te leggen. Gemeenten zijn op grond van de WWB niet verplicht maar bevoegd ingeval van (informatie)fraude terug te vorderen. Gemeenten hebben de mogelijkheid om in geval van het niet naleven van verplichtingen door de bijstandsontvanger, de uitkering te verlagen. Opbrengsten van verlaging van de uitkering en terugvorderingen komen de gemeenten toe en kunnen voor andere activiteiten worden ingezet. Gemeenten hebben derhalve een maatschappelijk en financieel belang bij een strikte handhaving.

Ik benadruk het belang van een adequaat handhavingsbeleid en een goede uitvoering daarvan door gemeenten. Het is van groot belang dat het maatschappelijke draagvlak voor de sociale voorzieningen behouden blijft. Het uitgangspunt dat fraude niet mag lonen staat daarbij centraal. Ik stel op grond van de IWI-conclusies met genoegen vast dat gemeenten dit uitgangspunt, als vertrekpunt, volgen. Naar mijn oordeel zijn gemeenten op de goede weg, maar kunnen er de komende periode ook nog slagen worden gemaakt. Het Handhavingsprogramma 2007–2010 biedt hiervoor het kader.

In het deelakkoord participatie, onderdeel van het bestuursakkoord rijk en gemeenten, heb ik met VNG afgesproken te investeren in het (verder) verankeren en borgen van het programmatisch handhaven in de gemeentelijke beleids- en uitvoeringspraktijk, m.a.w. het (breder) implementeren in de gemeentelijke organisatie van het eerder ontwikkelde concept Hoogwaardig Handhaven. Het is belangrijk dat gemeenten de hen ter beschikking staande handhavingsinstrumenten «participatiebevorderend» inzetten. Hier ligt een belangrijke uitdaging, zowel in beleidsinvulling als -uitvoering, voor gemeenten. Ter uitwerking van de bestuurlijke afspraak worden kwantitatieve doelstellingen geformuleerd en indicatoren ontwikkeld op basis waarvan regelmatig de effecten van het handhavingsbeleid in kaart zullen worden gebracht. Om dit van een impuls te voorzien heb ik in september 2007 (eenmalig) een bedrag van 36 mln. euro via het Gemeentefonds ter beschikking gesteld. Ten behoeve van de toekomstige effectmetingen zal ik op korte termijn opdracht verlenen voor een landelijke nulmeting (peildatum ultimo 2007) van de stand van zaken met betrekking tot de inbedding en borging van het programmatisch handhaven in gemeentelijke processen. De resultaten van de landelijke nulmeting zullen naar huidig inzicht medio 2008 beschikbaar zijn.

In het Algemeen Overleg over Handhaving dat ik op 31 oktober 2007 met de Tweede Kamer heb gevoerd (kamerstuk 17 050/29 407, nr. 344), heb ik toegezegd dat ik u nader inzicht zal geven in de omvang en samenstelling van het bijstandsvorderingenbestand. Ik heb opdracht gegeven een kwantitatieve en kwalitatieve analyse uit te voeren op basis van de beschikbare bronnen.

Naar verwachting kan ik u de resultaten daarvan medio maart 2008 doen toekomen.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven