17 050
Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies

26 448
Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI)

nr. 321
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 maart 2006

In het Algemeen Overleg dat ik op 15 september 2005 (kamerstuk 26 448/17 050, nr. 227) met de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heb gevoerd, is door de commissie de brief van de Utrechtse wethouder van Sociale Zaken c.s., de heer Spekman, van 14 februari 2005 aan de orde gesteld. Het deel van deze brief dat betrekking heeft op gegevensuitwisseling door gemeenten in het kader van de uitvoering van de WWB in relatie tot het Inlichtingenbureau, is behandeld in mijn brieven van 6 juni 2005, 14 september 2005 en 23 december 20051.

De heer Spekman vraagt in zijn brief ook aandacht voor het belang van multidisciplinaire samenwerking in de fraudebestrijding en heeft naar aanleiding van een concreet voorbeeld kritische kanttekeningen geplaatst bij de samenwerking met het Openbaar Ministerie.

De vaste commissie heeft in het Algemeen Overleg van 15 september 2005 gevraagd naar de oplossing voor dit probleem. Ik heb de vaste commissie toegezegd dat ik haar hierop schriftelijk zal antwoorden. In deze brief treft u mijn antwoord aan.

In zijn brief stelt de heer Spekman dat het bij multidisciplinaire samenwerking belangrijk is dat vooraf in de gehele keten, inclusief de betrokken ministeries, commitment moet zijn omtrent de uitvoering en dat iedere partij ook in het verlengde van het commitment zal handelen.

Ik onderschrijf dit standpunt van harte en wordt daarin gesteund door de ervaringen uit de praktijk. Het gezamenlijk voorbereiden en uitvoeren van interventieprojecten heeft de onderlinge samenwerking tussen de deelnemende diensten in het bestrijden van illegale tewerkstelling en fraude versterkt. Dit vertaalt zich ook in de resultaten die worden geboekt.

Het project waaraan de heer Spekman in zijn brief refereert, is uitvoerig besproken in de Landelijke Stuurgroep Interventieteams. In deze Stuurgroep zijn alle direct bij de interventieprojecten betrokken partijen, inclusief het OM, vertegenwoordigd. Sinds september 2005 maakt ook de Vreemdelingenpolitie deel uit van de Stuurgroep. De heer Spekman vertegenwoordigt in de Stuurgroep de gemeenten.

In vervolg op deze bespreking heeft overleg plaatsgevonden tussen mijn ministerie en het OM over de wijze waarop de persoonlijke bescherming van medewerkers van het interventieteam kan worden gewaarborgd. Naar aanleiding van het geval dat de heer Spekman in zijn brief beschrijft, is in dit overleg door SZW en het OM de noodzaak benadrukt om maatregelen te nemen die extra bescherming bieden aan medewerkers van interventieteams.

Bij ieder interventieproject dienen vooraf tussen de projectleiding, de politie en het lokale OM afspraken te worden gemaakt over bijstand tijdens acties van het interventieteam. Onderdeel van deze afspraken is dat aangiften in verband met agressie tegen ambtenaren altijd op specifieke aandacht van het Openbaar Ministerie kunnen rekenen en op een zo zorgvuldig mogelijke manier worden behandeld.

Indien, naar het oordeel van het interventieteam, door het lokale OM onvoldoende zorgvuldig wordt omgegaan met dergelijke aangiften, kan dat worden gemeld bij het Functioneel Parket. Het Functioneel Parket kan dan, mede als vertegenwoordiger van het OM in de Landelijke Stuurgroep Interventieteams, indien noodzakelijk een bemiddelende rol vervullen.

Aangezien deze problematiek niet alleen bij interventieteams maar ook bij inspectiediensten in hun reguliere controles speelt, heeft het College van procureurs-generaal in zijn brief van 16 januari jl. aan de Hoofdofficieren van Justitie verzocht om binnen het arrondissement voor deze problematiek specifiek aandacht te vragen bij de officieren van justitie en parketsecretarissen en bij de korpschef(s). Daarnaast heeft het College van procureurs-generaal, in zijn brief van 14 februari jl. over de aanpak van geweld tegen de politie, onderstreept dat politie-mensen (en andere ambtenaren en personen belast met orde- en rechtshandhaving) hun taken onbelemmerd moeten kunnen uitoefenen. Afschriften van beide brieven zijn als bijlage bij deze brief gevoegd1.

In lijn hiermee is in het Handhavingsarrangement 2006, dat tussen het OM en mijn ministerie is afgesloten, opgenomen dat het OM het als zijn taak ziet om de toenemende agressie in woord en daad tegen uitvoerende, controlerende en opsporende ambtenaren, die daarmee geconfronteerd worden in de uitoefening van hun beroep, zo adequaat mogelijk te bestrijden.

In dat kader hebben de organisaties die binnen het beleidsterrein van mijn ministerie met bijzondere opsporing zijn belast, beleid ontwikkeld en zal het OM er bij de politie aandacht voor vragen dat aangiften en processen-verbaal van deze incidenten naar het OM worden doorgeleid, zodat – zo mogelijk – strafrechtelijke vervolging kan plaatsvinden.

Ik ben van oordeel dat hiermee de randvoorwaarden aanwezig zijn om de interventieteams beter te beschermen tegen uitingen van agressie waarmee zij in de uitvoering van projecten kunnen worden geconfronteerd.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

TK 2004–2005, 17 050, nr. 298; TK 2005–2006, 28 870 en 26 648, nr. 145; TK 2005–2006, 28 870, nr. 149.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven