nr. 303
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juli 2005
Tijdens het Algemeen Overleg (17 050, nr. 302) over de uitvoering
van de motie Noorman-den Uyl/Van Oerle-van der Horst inzake proportie controle
op het voeren van een gezamenlijke huishouding door AOW'ers van 26 mei
2005 (17 050, nrs. 279 en 297), heeft mevrouw Van Gent (Groenlinks) mij
een rapport aangeboden met een aantal voorbeelden van verontrustende klachten
die de afgelopen maanden zijn binnengekomen over het optreden van de sociaal
rechercheurs van de verschillende uitvoerende instanties.
Zoals ik reeds in het Algemeen Overleg heb toegezegd, zal ik, hoewel ik
geconstateerd heb dat het beleid om de hoeveelheid fraudegevallen te verminderen
effectief is geweest, serieus kijken naar deze voorbeelden van het optreden
van sociaal rechercheurs omdat ik van mening ben dat er in onze rechtstaat
geen misstanden mogen plaatsvinden bij het horen van mensen bij wie een vermoeden
van fraude is opgetreden.
Naar aanleiding van deze signalen zal ik laten onderzoeken wat de staande
praktijk is. Mede op basis daarvan zal ik de mogelijkheden en wenselijkheid
bezien van het aanwezig zijn van een raadsman/vrouw en het maken van video-
of bandopnamen bij het verhoor.
De in het rapport beschreven situaties hebben, voorzover te herleiden,
betrekking op gemeenten (9), UWV (4) en SVB (2).
Gezien de betrokkenheid van meerdere partijen, zullen bovengenoemde activiteiten
enige tijd in beslag nemen.
Ik zal Uw Kamer uiterlijk 1 oktober 2005 over mijn bevindingen berichten.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. A. L. van Hoof