17 050
Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies

22 343
Handhaving milieuwetgeving

nr. 229
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 15 maart 2002

Op 19 december 2001 is een Algemeen Overleg gevoerd met de Vaste Commissies voor Justitie, voor Financiën, voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de voortgangsrapportage «Bestrijding financieel-economische criminaliteit over het jaar 2000» (Kamerstuk 17 050, nr. 221).

In deze voortgangsrapportage is aangegeven dat vrijwel elk milieu-onderzoek een fraudecomponent bevat (economisch delict). Vanuit de commissies is meer inzicht in de omvang van de milieufraude wenselijk geoordeeld.

Mijn ambtgenoot van Justitie heeft mij gevraagd om u te berichten over mogelijkheden om in de toekomst een nadere uitsplitsing te geven.

Een precieze registratie is lastig, omdat het bij milieu-onderzoeken steeds om zeer uiteenlopende misdrijven en wetsovertredingen gaat. Veelal is er geen dan wel een indirecte relatie met eventueel door de overheid verstrekte subsidiegelden.

Ik heb de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van mijn departement (VROM-IOD) opdracht gegeven om bij milieu-onderzoeken expliciet vast te gaan leggen welk wederrechtelijk (financieel) voordeel met het plegen van het betreffende delict (vermoedelijk) is verkregen.

Hiermee zal geen alomvattend beeld van de omvang van milieufraude in Nederland kunnen worden gegenereerd. Wel zal dit een betrouwbare indicatie opleveren van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel bij op milieucriminaliteit gerichte opsporingsonderzoeken.

Ik zal u hierover nader informeren bij de reguliere voortgangsberichten over de handhaving van de milieuwetgeving.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven