nr. 204
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 13 mei 1998
1
Tijdens het AO van 16 april jl. over M&O-beleid, werd door enige leden
van de Kamer gevraagd naar de datum, waarop de harmonisatie van de vervolgingsrichtlijnen
voor uitkerings- en voor fiscale fraude zou worden voltooid. Mede namens de
Staatssecretaris voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid antwoord ik u hierop
als volgt.
In mijn brief van 30 januari 1998 (17 050, nr. 202) gaf ik mede namens
de Staatssecretaris voor Sociale Zaken en Werkgegelegenheid aan, dat het voornemen
bestaat de aangiftedrempel voor uitkeringsfraude te verhogen van f 6 000
naar f 12 000, maar dat die verhoging zeer waarschijnlijk niet voor
1 januari 1999 zou kunnen plaatsvinden.
De nieuwe richtlijn uitkeringsfraude, herzien in verband met de inwerkingtreding
van de Wet boeten en maatregelen sociale zekerheid, is in werking getreden
op 1 februari 1997 voor de sociale verzekeringen en op 1 juli 1997 voor de
Bijstand en aanverwante regelingen. De richtlijn is dus nog nauwelijks een
jaar van kracht. Hetzelfde geldt voor de Wet boeten en maatregelen, waarmee
de richtlijn nauw samenhangt. In de genoemde brief gaf ik aan, dat de uitvoeringsorganen
sociale zekerheid – die in beginsel instemmen met het streven naar harmonisatie –
te kennen hebben gegeven de voorkeur te geven aan een stapsgewijze verhoging
van de aangiftedrempel voor uitkeringsfraude en deze te willen koppelen aan
de evaluatie van de werking van de Wet boeten en maatregelen. Het openbaar
ministerie deelt het standpunt van de uitvoeringsorganen. Ik meldde, dat de
Staatssecretaris voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik dit standpunt
steunen.
De evaluatie van de Wet boeten en maatregelen wordt thans voorbereid;
de resultaten worden in het najaar verwacht. De Staatssecretaris voor Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en ik stellen ons nog steeds – met de uitvoeringsorganen
en het openbaar ministerie – op het standpunt dat het wenselijk is,
de werking van de Wet boeten en maatregelen te evalueren alvorens
definitief te besluiten tot het gelijk trekken van de aangiftedrempel voor
de uitkeringsfraude met die voor de fiscale fraude (door particulieren). Dat
betekent, dat wij nog steeds geen andere datum kunnen noemen dan voorlopig
en onder evengenoemd voorbehoud 1 januari 1999.
2
Tijdens eerdergenoemd AO werd tevens gevraagd wanneer de Kamer een nadere
uiteenzetting tegemoet kon zien over de problematiek van de «spreekplicht»
versus het «zwijgrecht» in verband met artikel 6 EVRM in de sfeer
van de administratieve boeten. Ik antwoord hierop als volgt.
Bij de behandeling van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht
heb ik toegezegd dat in het kader van een algemene regeling inzake de bestuurlijke
boete, die zal worden opgenomen in de vierde tranche van de Awb, nader zal
worden ingegaan op de problematiek van het zwijgrecht. Genoemde algemene regeling
inzake de bestuurlijke boete wordt – als bekend – voorbereid door
de Commissie wetgeving algemene regels van bestuursrecht. De commissie verwacht
haar voorontwerp rond de zomer uit te kunnen brengen.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager