36 544 Wijziging van de Wet basisregistratieondergrond in verband met het aanwijzen van drinkwaterbedrijven als bronhouders en enkele andere wijzigingen

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 12 juni 2024

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. ALGEMEEN DEEL

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken omtrent de wijziging van de Wet basisregistratie ondergrond (hierna: Wet Bro). Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben het wetsvoorstel bestudeerd en hebben hierover geen verdere vragen. Deze leden bedanken de regering voor deze nuttige en goede wetswijziging.

De leden van de BBB-fractie hebben de stukken gelezen en hebben hierover een aantal vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet Bro. Deze leden hebben daar geen verdere vragen over.

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

1.1.1 Context

De leden van de VVD-fractie lezen dat de informatie in de basisregistratie ondergrond (hierna: BRO) gebruikt kan worden voor de inrichting van de fysieke leefomgeving. In hoeverre wordt deze informatie al ingezet voor dit doel? Indien deze informatie dus op een positieve manier ingezet kan worden, is de regering dan voornemens om het gebruik van de informatie in de BRO voor de inrichting van de fysieke leefomgeving te stimuleren?

De leden van de NSC-fractie vragen waarom er een vervolgfase is gestart waarin de BRO zal worden uitgebreid met milieuhygiënische gegevens. Deze leden vragen of hier sprake is van een voorgenomen Nederlandse kop op Europees beleid.

De leden van de NSC-fractie merken op dat in de memorie van toelichting van 2013–2014 BRO wordt gesproken over twee onderzoeken (archeologie en milieukwaliteit). In de voorliggende memorie van toelichting komt alleen de milieukwaliteit terug. Deze leden vragen of het onderzoek naar archeologie gegevens uitgevoerd is en wat de bevindingen daarvan waren.

1.1.2 Aanleiding voor de wetswijziging

De leden van de NSC-fractie merken op dat drinkwaterbedrijven vaak naamloze vennootschappen zijn met provincies en gemeenten als aandeelhouders. Kan de regering nader toelichten waarom wordt gekozen om drinkwaterbedrijven als bronhouder toe te voegen, terwijl zij feitelijk al «van de overheid» zijn? Is het niet mogelijk om de gegevens via de provincie te leveren (zoals dat nu al is) voor de BRO? Wat zijn hier voordelen en/of nadelen van?

De leden van de NSC-fractie merken tevens op dat drinkwaterbedrijven investeringen te doen hebben in, bijvoorbeeld, de uitbreiding van hun capaciteit horend bij hun primaire en wettelijke taak. Is het niet beter als drinkwaterbedrijven al hun middelen voor die wettelijke taak behouden? Immers, hun leencapaciteit is door de WACC behoorlijk beperkt waardoor zij begrensd worden in hun toegang tot de kapitaalmarkt. Deze leden willen voorkomen dat middelen naar secundaire taken gaan. Hoe kijkt de regering hier tegenaan?

De leden van de BBB-fractie lezen in de memorie van toelichting het volgende: «Dit vermindert de kans dat er op grond van cijfers uit verschillende bronnen conclusies worden getrokken die strijdig kunnen zijn met de winning en distributie van drinkwater.» Deze leden vragen zich af op basis van welke gegevens er nu conclusies worden getrokken. In hoeverre is er sprake van dat er strijdige conclusies zijn getrokken in de afgelopen vijf jaar, wat is het exacte aantal daarvan? Welke partijen leveren nu deze gegevens, en welke partijen kunnen deze gegevens nu gebruiken?

De leden van de BBB-fractie vragen in hoeverre de huidige gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water en de Europese wetgeving nu niet toereikend zijn. Ook vragen deze leden in hoeverre deze wet er voor zorgt dat iedere stakeholder die gebruik maakt van water nu gegevens aanlevert voor de Kaderrichtlijn Water en de Europese wetgeving.

2. Inhoud

2.1 Objecten met betrekking tot grondwater

De leden van de NSC-fractie merken op dat er gezinspeeld wordt op een toekomstige uitbreiding van de BRO met het type «toegepast booronderzoek». Deze leden vragen waarom er niet voor gekozen is om deze wijziging bij dit wetsvoorstel te betrekken en welke andere wijzigingen de regering voornemens is nog door te voeren in de BRO, en op welke termijn.

2.2 Vertrouwelijkheid en niet-openbaarheid

De leden van de NSC-fractie lezen dat de drinkwaterbedrijven toegang zullen krijgen tot alle gegevens. Deze leden vragen welke gegevens hiermee bedoeld worden en of de gegevens van de domeinen «modellen» en «mijnbouw» hier ook onder vallen. Graag zien deze leden een toelichting hoe en waarom deze afweging gemaakt is.

De leden van de BBB-fractie lezen in de memorie van toelichting het volgende: «Voor als niet-openbaar aangemerkte gegevens geldt dat bronhouders welinzage krijgen in de volledige brondocumenten, wanneer dat noodzakelijk is voor de vervulling van hun publiekrechtelijke taak.» Deze leden vragen of alle bronhouders inzage in alle volledige brondocumenten verkrijgen. In het licht van recente data hacks waarbij grote hoeveelheid persoonlijke gegevens buit zijn gemaakt, vragen zij of het vanuit digitale veiligheid verstandig is om alle gegevens (die gekenmerkt zijn als «vitale infrastructuur») niet op één plek inzichtelijk te maken voor alle organisaties die vanuit deze wet toegang hebben tot de gegevens. In hoeverre wordt de winning van oppervlaktewater door drinkwaterbedrijven meegenomen als bron, en hoe worden de gegevens daarvan gebruikt? Hebben drinkwaterbedrijven mogelijk commercieel belang bij de inzichtelijkheid van de gegevens uit andere gebieden?

2.3 Wijziging van artikel 22, lid 2, sub a

De leden van de NSC-fractie maken uit de stukken op dat van modellen nu niet aangegeven kan worden of in de BRO geregistreerde grondwaterstanden of boringen zijn gebruikt en dat niet te zien is of een model mede gebaseerd is op gegevens uit andere modellen. Kan de regering aangeven waarom deze modellen dan toch gevalideerd en gebruikt worden?

De leden van de NSC-fractie lezen dat «de makers van de modellen, TNO en WENR een herontwerp van de modellen onderzoeken waardoor de relaties met andere BRO-registratieobjecten wel worden vastgelegd». Deze leden vragen of aangegeven kan worden wat exact overwogen wordt en waar een go of no-go vanaf hangt.

2.4 Aanscherping artikel 40 van de Wet Bro

De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom in eerste instantie niet gekozen is voor een verplichtende bepaling, in plaats van een «kan-bepaling». Acht de regering het aannemelijk dat het beoogde doel door de verplichtende bepaling nu wel wordt gerealiseerd?

Verder lezen deze leden dat de regering geen noodzaak ziet om in het Besluit Bro en de Regeling Bro te specificeren wat er onder historische gegevens wordt verstaan, terwijl enkele stakeholders hier wel om hebben gevraagd. Wat waren de redenen van deze stakeholders om te vragen om deze specificatie? Op welke manier gaat de regering de stakeholders ondersteunen op het moment dat zij hierover onduidelijkheden ondervinden en daar vragen over hebben?

De leden van de NSC-fractie constateren dat er met dit wetsvoorstel opnieuw een termijn geregeld wordt om historische gegevens aan te leveren, ditmaal als plicht binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de gewijzigde BRO. Hierbij is het niet verplicht om papieren documenten te ordenen, te digitaliseren en aan te leveren aan de BRO, of om in het verleden ingeschakelde opdrachtnemers alsnog tot gegevensafgifte te bewegen, zo lezen deze leden. Kan de regering voorbeelden geven van gegevens die door de keuze om de plicht alleen te laten gelden voor gegevens die reeds gestructureerd en gedigitaliseerd zijn misschien niet beschikbaar komen? Wat zijn eventuele risico’s van het ontbreken van niet gedigitaliseerde en reeds gestructureerde gegevens?

3. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving

De leden van de NSC-fractie vragen of Nederland met dit wetsvoorstel verder gaat dan wat geëist wordt in Europese uitvoeringsbepalingen en richtlijnen.

4. Lastendruk burgers en bedrijven

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het rapport van het bureau KWR, waarin de verschillen van de lastendruk tussen de afzonderlijke bedrijven zijn gerapporteerd, niet openbaar gemaakt kan worden. Toch vragen deze leden de regering of zij kan toezeggen dat de lastendruk voor geen van de bedrijven onevenredig groot is. Hebben de bedrijven toegezegd dat zij deze extra lastendruk kunnen dragen?

De leden van de NSC-fractie lezen dat er sprake is van eenmalige investeringskosten van circa € 1,3 miljoen en structurele kosten van circa € 322.000. Deze leden vragen of met levering van gegevens via de provincies deze kosten voorkomen kunnen worden.

De leden van de BBB-fractie lezen dat de incidentele lasten variëren van vrijwel geen tot een kostenniveau tussen de € 200.000 en € 350.000. Deze leden vragen in hoeverre de kosten die drinkwaterbedrijven maken worden doorberekend aan de burger. Wat is het verwachtte neveneffect van de extra lasten voor bedrijven, en is een inschatting gemaakt waar die bedrijven het precies gaan doorberekenen?

5. Advies en consultatie

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) de regering adviseert het voorstel niet in te dienen, tenzij met de adviespunten rekening is gehouden. Op basis van dit advies heeft de regering het voorstel gewijzigd. Heeft de regering overwogen om het ATR te verzoeken een advies uit te brengen over het gewijzigde voorstel? Zo niet, waarom niet?

De fungerend voorzitter van de commissie, Peter de Groot

Adjunct-griffier van de commissie, Morrin

Naar boven