Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor
Infrastructuur en Waterstaat met betrekking tot het onderhavige wetsvoorstel (Kamerstukken II,
2022/23, 36 268, nr. 5) en ik dank de leden voor hun inbreng. In wat volgt ga ik in op de vragen die in
het verslag worden gesteld. De hoop wordt uitgesproken dat met onderstaande reactie
de vragen en opmerkingen afdoende zijn beantwoord zodat de openbare behandeling van
het voorstel van wet voldoende is voorbereid.
Omgevingswet
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het uitstel van de datum voor
de vijfjaarlijkse toets- en herzieningscyclus voor actieplannen door de wijziging
van de Richtlijn omgevingslawaai bij Verordening (EU) 2019/1010. Deze leden vragen
wat het gevolg is van het jaar uitstel op het doorlopen van de balanced approach,
die op deze actieplan-doelstellingen volgt? Wat betekent de vertraging voor het opstellen
en ingaan van het nieuwe actieplan? Wat is het gevolg van het jaar uitstel van de
toets- en herzieningscyclus voor de geluidsgehinderden?
De Verordening (EU) 2019/10101 wijzigt de Richtlijn omgevingslawaai2. Op grond van deze verordening wordt de datum voor de vijfjaarlijkse toets- en herzieningscyclus
voor actieplannen eenmalig uitgesteld van 18 juli 2023 naar 18 juli 2024. De vraag
van de leden van de D66-fractie heeft geen betrekking op het onderhavige wetsvoorstel
maar op de nota van wijziging met betrekking tot het voorstel van wet tot wijziging
van de Wet luchtvaart (Kamerstukken II 2022–2023, 36 168, nr. 7) en zal in het kader van de behandeling van dat voorstel aan de orde kunnen komen.
Artikel XI (Wijziging Wet zeevarenden)
Het lid van de fractie BBB leest in de memorie van toelichting op pagina 13 dat de
voorgestelde wijziging van artikel 62 een grondslag biedt om een tarief vast te stellen
voor de afgifte, vervanging of vernieuwing van het op grond van het Verdrag betreffende
werk in de visserijsector, maar dat deze grondslag in het verleden over het hoofd
was gezien. Met dit voorstel wordt deze grondslag alsnog opgenomen in de Wet zeevarenden.
Wat zijn tussen 2019 en nu de gevolgen geweest van het ontbreken van deze grondslag
en is het wenselijk voor de visserijsector dat er extra tarieven komen gezien de erbarmelijke
omstandigheden waarin de sector momenteel verkeert?
Door het ontbreken van de grondslag in de Wet zeevarenden worden sinds het in werking
treden van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector en de bijbehorende uitvoeringswetgeving
op 15 november 2019 geen kosten in rekening gebracht voor de inspecties en afgifte
van het visserij-arbeidscertificaat. Dat is pas mogelijk nadat de grondslag is geregeld.
De verplichting om te beschikken over een visserij-arbeidscertificaat geldt voor een
specifieke groep vissersvaartuigen. In het verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie
is bepaald dat vissersvaartuigen die langer dan drie dagen op zee blijven en een lengte
hebben van 24 meter of meer dan wel normaliter meer dan 200 zeemijlen uit de kustlijn
van de vlaggenstaat of buiten de buitengrens van zijn continentaal plat varen, naar
gelang welke afstand het grootst is, voorzien moeten zijn van een geldig visserij-arbeidscertificaat
om aan te tonen dat het schip is geïnspecteerd ten behoeve van de naleving van de
bepalingen van het verdrag inzake leef- en werkomstandigheden. Het gaat om een groep
van ongeveer 160 vissersvaartuigen. De geldigheidsduur van een dergelijk certificaat
is maximaal vijf jaar. Inmiddels zijn 130 certificaten kosteloos afgegeven. Het tarief
voor de inspecties en afgifte van het visserij-arbeidscertificaat is nog niet vastgesteld.
Na het opnemen van de grondslag in de wet dient nog een tarief bepaald te worden.
Dat tarief wordt opgenomen in de Regeling tarieven transportsectoren. Wijzigingen
van deze regeling worden ter consultatie aan de maritieme sector voorgelegd.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers