Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 januari 2023
Hierbij bied ik u aan het ontwerpbesluit tot uitvoering van de Wet invoering minimumuurloon
(Besluit invoering minimumuurloon).
Inhoud ontwerpbesluit
In dit ontwerpbesluit worden technische wijzigingen doorgevoerd in 17 algemene maatregelen
van bestuur (amvb’s) die samenhangen met het wetsvoorstel tot invoering van een minimumuurloon.
Dit betreft een initiatiefwetsvoorstel van de Kamerleden Kathmann (PvdA) en Maatoug
(GroenLinks). Dit voorstel is momenteel in behandeling in Uw Kamer.1
De technische wijzigingen uit het ontwerpbesluit betreffen wijzigingen in amvb’s van
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Financiën,
het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap. Voor nadere inhoud van het ontwerpbesluit verwijs ik u naar de ontwerp-nota
van toelichting.
Voorlegging
De voorlegging geschiedt in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure
(artikel 18, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 19ab,
vijfde lid, van de Ziektewet, artikel 6, vijfde lid, van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen, artikelen 1a:1, negende lid, 2:5, zevende lid, 3:1, negende lid,
van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 2, achtste
lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 82a, zevende
lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen) en biedt uw Kamer
de mogelijkheid zich uit te spreken over het ontwerpbesluit voordat het aan de Afdeling
advisering van de Raad van State zal worden voorgelegd en vervolgens zal worden vastgesteld.
Op grond van de aangehaalde bepalingen geschiedt de voordracht aan de Koning ter verkrijging
van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het ontwerpbesluit
niet eerder dan vier weken nadat het ontwerpbesluit aan beide Kamers der Staten-Generaal
is overgelegd.
Een gelijkluidende brief heb ik gezonden aan de voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip