35 608 Voorstel van wet van de leden Bromet en Tjeerd de Groot tot wijziging van de Waterschapswet in verband met het schrappen van de geborgde zetels voor de categorie bedrijven, het schrappen van de eis dat ten minste één lid van het dagelijks bestuur houder is van een geborgde zetel en het introduceren van een vaste verdeling van de resterende geborgde zetels

H VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING1

Vastgesteld 10 oktober 2022

1. Inleiding

De leden van de fractie van het CDA hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de beantwoording van de vragen door de initiatiefnemers en de regering. Deze leden wensen naar aanleiding hiervan enkele vragen te stellen aan zowel de initiatiefnemers als aan de regering. De leden van de VVD-fractie en de leden van de SGP-fractie sluiten zich bij deze vragen aan.

De leden van de fractie van D66 danken de initiatiefnemers en de regering voor hun antwoorden op de eerder gestelde vragen en wensen de initiatiefnemers en de regering nog een aanvullende vraag te stellen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie danken de initiatiefnemers en de regering voor hun antwoorden op de eerder gestelde vragen naar aanleiding van voorliggend wetsvoorstel. Deze leden wensen de initiatiefnemers nog enkele vragen te stellen.

Het lid van de fractie van de OSF heeft kennisgenomen van de antwoorden van de initiatiefnemers en de regering. Dit lid heeft daarover nog enkele vragen aan de initiatiefnemers en de regering.

2. Vragen van de fractie van het CDA

Vragen aan de initiatiefnemers

De leden van de fractie van het CDA hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de antwoorden van de initiatiefnemers op de eerder gestelde vragen omdat ogenschijnlijk gemakkelijk wordt voorbijgegaan aan de grote tegenstelling die bestaat tussen het gewijzigde en het oorspronkelijke initiatiefvoorstel. Bovendien wordt niet op alle eerder gestelde vragen inhoudelijk ingegaan. Daarom verzoeken deze leden de initiatiefnemers nogmaals om in te gaan op de kern van het gewijzigde wetsvoorstel, dat voorziet in behoud van geborgde zetels. Nemen de initiatiefnemers nu afstand van hun oorspronkelijke gedachte dat alle geborgde zetels moeten worden afgeschaft? Indien zulks het geval is, wat is dan de meerwaarde van het voorliggende wetsvoorstel? Indien zulks niet het geval is, waarom verdedigen de initiatiefnemers dan het sterk gewijzigde voorstel?

De leden van de fractie van het CDA vragen de initiatiefnemers hoe zij de kritiek op het gewijzigde wetsvoorstel van emeritus hoogleraar staatsrecht prof. mr. D.J. Elzinga, geuit tijdens de deskundigenbijeenkomst over het initiatiefvoorstel die op 13 september 2022 in de Eerste Kamer plaatsvond2, beoordelen. Hoe oordelen de initiatiefnemers over de door professor Elzinga gebezigde kwalificatie «broddelwerk» over het gewijzigde voorstel van wet? Voornoemde emeritus hoogleraar Elzinga gaf verder aan dat «door deze amendering het waterschapsbestel niet meer consistent is en de initiatiefwet is ontdaan van zijn dragende gedachte en uitgangspunt». Hoe oordelen de initiatiefnemers over de suggestie van professor Elzinga om het wetsvoorstel aan te houden of te verwerpen? Zouden de initiatiefnemers ook voelen voor een novelle om wél te komen tot een juridisch verantwoord en breder gedragen wetsvoorstel?

De leden van de fractie van het CDA vragen de initiatiefnemers hoe zij oordelen over het recent verschenen rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) «Water Governance in the Netherlands: Fit for the Future»3 en dan in het bijzonder over het oordeel over de kwaliteit van het Nederlandse waterschapsbestel. Erkennen de initiatiefnemers dat in dit rapport óók een positief oordeel wordt gegeven over het waterschapsbestel, inclusief de zogenaamde geborgde zetels? De leden van de fractie van het CDA hebben in de memorie van antwoord weliswaar een verwijzing naar voormeld OESO-rapport gelezen4, maar opvallend genoeg niet een oordeel kunnen vinden over de positieve beoordeling van het Nederlandse bestel die uit het rapport naar voren komt. Hebben de initiatiefnemers dit over het hoofd gezien of niet willen zien?

De leden van de fractie van het CDA constateren dat geborgde zetels een specifiek belang vertegenwoordigen. Kunnen de initiatiefnemers ermee uit de voeten als de vertegenwoordigers van de categorieën natuur, landbouw en bedrijfsleven binnen de bedoelde geledingen worden gekozen? Met andere woorden: Zijn «getrapte verkiezingen» voor de geborgde zetels naar het oordeel van de initiatiefnemers een denkbare optie? Zo nee, waarom niet?

De leden van de fractie van het CDA vragen de initiatiefnemers of zij kunnen aangeven hoeveel hectare het bedrijfsleven – niet zijnde landbouw of natuur – in gebruik heeft? Klopt de mededeling van het lid van het dagelijks bestuur bij Wetterskip Fryslân, mevrouw A. van der Hoek, gedaan tijdens voormelde deskundigenbijeenkomst van 13 september jongstleden, dat 27 procent van het bebouwde oppervlak in Nederland uit bedrijfsterreinen en terreinen voor detailhandel en horeca bestaat? Kunnen de initiatiefnemers duidelijk maken hoeveel bedoeld bedrijfsleven aan heffingen om de waterschapstaken uit te voeren, opbrengt? Willen de initiatiefnemers dit ook aangeven voor de categorieën natuur en landbouw?

Mede naar aanleiding van de eerdere beantwoording van vragen van de VVD-fractie5 vragen de leden van de fractie van het CDA de initiatiefnemers opnieuw of de opvatting zoals te lezen in het rapport van de Adviescommissie geborde zetels bij waterschapsbesturen «Geborgd gewogen: Advies over de geborgde zetels in waterschapsbesturen»6 wordt gedeeld dat waterschappen geen of zeer beperkt invloed hebben op de lasten die bedrijven moeten betalen voor de zuiveringsheffing. Hoe oordelen de initiatiefnemers over het feit dat waterschapbestuurders deze opvatting van de Adviescommissie geborgde zetels bij waterschapsbesturen en de initiatiefnemers bestrijden? Kunnen de initiatiefnemers een overzicht geven van de zuiveringsheffing voor het bedrijfsleven per waterschap?

Verder zijn de leden van de fractie van het CDA benieuwd naar de opvatting van de initiatiefnemers over de mogelijke datum waarop het gewijzigde wetsvoorstel van kracht wordt. Achten de initiatiefnemers het, mede gelet op de relatief korte periode van voorbereiding, juist en verdedigbaar om in een zo laat stadium met een dergelijke substantiële wijziging van het wetsvoorstel te komen? Is het de initiatiefnemers bekend dat inmiddels voor alle geborgde zetels de procedures met het oog op de volgende waterschapsverkiezingen in gang zijn gezet? Getuigt het te voorziene tijdpad in het kader van de noodzakelijke gedegen voorbereiding en alle daarmee samenhangende procedures van voldoende zorgvuldigheid? Meerdere partijen hebben inmiddels hun lijsten met kandidaten en programma’s in grote lijnen vastgesteld. Daarbij zijn deadlines binnen de partijen voor kandidaatstelling ondertussen verstreken of bijna verstreken. Mocht het gewijzigde wetsvoorstel worden aangenomen en het bedrijfsleven de geborgde zetels uit het bestel zien verdwijnen, hoe kunnen bedrijven dan alsnog kandidaten op de lijsten van de verschillende partijen een plek geven? Is hier sprake van gewenste en noodzakelijke zorgvuldigheid, zowel in de richting van het bedrijfsleven als van alle andere partijen die aan de waterschapsverkiezingen deelnemen? Deze vraag is des te relevanter omdat de initiatiefnemers in de memorie van antwoord aangeven dat de finale datum van de vaststelling van de kandidatenlijsten 19 december 2022 is.7 In de praktijk zal het dan niet meer haalbaar zijn om de lijsten van kandidaten, met de daarbij behorende democratische procedures per partij, aan te passen. Als de initiatiefnemers dit anders zien, vragen de leden van de fractie van het CDA om per partij en per waterschap duidelijk te maken hoe de procedures met deadlines zijn vastgesteld. Indien de initiatiefnemers de opvatting van de leden van de fractie van het CDA delen, dan is de vraag relevant hoe aan dit bezwaar tegemoet kan worden gekomen. Is het een optie om de door de initiatiefnemers gewenste verandering pas met ingang van de volgende waterschapsverkiezingen in 2027 in te laten gaan? Zo niet, wat is er tegen?

Vragen aan de regering

De leden van de fractie van het CDA wensen voorts enkele vragen te stellen aan de regering. De volgende vragen gaan in het bijzonder de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aan, temeer omdat deze Minister in antwoord op de eerder gestelde vragen heeft aangegeven «neutraal» in de discussie over het waterschapsbestel te staan8.

Deze leden vragen de Minister in te gaan op de vraag of het klopt dat de individuele waterschappen wel degelijk per waterschap zelf beleidsruimte hebben om tarieven vast te stellen. De Adviescommissie geborgde zetels bij waterschapsbesturen heeft in haar rapport «Geborgd gewogen: Advies over de geborgde zetels in waterschapsbesturen»9 met name over de positie van het bedrijfsleven specifieke opmerkingen gemaakt. De leden van de fractie van het CDA zijn benieuwd naar het oordeel van de Minister over de tarieven, in het bijzonder de hoogte van de lasten die voor rekening van het bedrijfsleven komen alsmede de beleidsruimte van waterschappen om de tarieven zelf vast te stellen.

Tevens vernemen de leden van de fractie van het CDA graag het oordeel van de Minister op de fundamentele kritiek van professor Elzinga, voornoemd, op het voorliggende gewijzigde wetsvoorstel. Zoals hiervoor aangegeven, zegt de Minister «neutraal» tegenover de strekking van de wet te staan, maar desondanks stellen deze leden een opvatting van de Minister over het oordeel van professor Elzinga op prijs. Hoe oordeelt de Minister over de suggestie van professor Elzinga om het wetsvoorstel aan te houden of te verwerpen? Hoe oordeelt de Minister over het recent verschenen rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) «Water Governance in the Netherlands: Fit for the Future»10 en dan in het bijzonder over het oordeel betreffende de kwaliteit van het waterschapsbestel? In hoeverre is het bestaande bestel internationaal inderdaad een voorbeeld voor andere landen?

De volgende vragen gaan in het bijzonder de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan.

De leden van de fractie van het CDA gaan ervan uit dat ook deze Minister inmiddels kennis heeft genomen van het aan de orde zijnde sterk gewijzigde initiatiefvoorstel. Deze leden zijn met name benieuwd naar het oordeel van de Minister over de kwaliteit van het wetsvoorstel, mede in relatie tot de door professor Elzinga, voornoemd, tijdens voormelde deskundigenbijeenkomst van 13 september jongstleden gebezigde kwalificatie «broddelwerk» daar waar hij sprak over het gewijzigd wetsvoorstel. De leden van de fractie van het CDA zijn van oordeel dat ook de Minister een oordeel over het wetsvoorstel en de daaruit voortkomende gevolgen dient te geven, vanwege de relatie met de verkiezingen voor provinciale staten en de daarbij vereiste zorgvuldigheid.

De leden van de fractie van het CDA zijn eveneens benieuwd naar het oordeel van de Minister over de mogelijke datum waarop het gewijzigde voorstel van wet van kracht wordt. Acht de Minister het verantwoord om in een zo laat stadium met een dergelijke substantiële wijziging van het wetsvoorstel te komen? Is het in praktische zin, mede uit oogpunt van zorgvuldigheid, billijk en redelijk om zo kort voor de geplande verkiezingen in maart 2023 de voorziene opzet van de verkiezingen aan te passen? Is dit wenselijk?

De leden van de fractie van het CDA vragen of het de Minister bekend is dat inmiddels ook voor alle geborgde zetels de procedures met het oog op de volgende waterschapsverkiezingen in gang zijn gezet of (bijna) zijn afgerond. Getuigt het te voorziene tijdpad in het kader van de noodzakelijke gedegen voorbereiding en alle daarmee samenhangende procedures van voldoende zorgvuldigheid? Meerdere partijen hebben inmiddels hun lijsten met kandidaten en programma’s in grote lijnen vastgesteld. Daarbij zijn deadlines binnen de partijen voor kandidaatstelling verstreken of bijna verstreken. Mocht het gewijzigde voorstel worden aangenomen en het bedrijfsleven de geborgde zetels uit het bestel zien verdwijnen, hoe kunnen bedrijven dan alsnog kandidaten op de lijsten van de verschillende partijen een plek proberen te geven? Is hier sprake van gewenste en noodzakelijke zorgvuldigheid, zowel in de richting van het bedrijfsleven als alle andere partijen die aan de waterschapsverkiezingen deelnemen? Deze vraag is des te relevanter omdat de initiatiefnemers in de memorie van antwoord aangeven dat de finale datum van de vaststelling van de kandidatenlijsten 19 december 2022 is.11 Hoe oordeelt de Minister over de haalbaarheid om in december de lijsten nog aan te passen en kan daarbij het democratisch proces ook nog worden gewaarborgd? Is het niet beter om, na eventuele aanname van het wetsvoorstel, de waterschapsverkiezingen uit te stellen dan wel het nieuwe stelsel bij de eerstvolgende verkiezingen in 2027 te introduceren?

De leden van de fractie van het CDA vragen de Minister om het risico in te schatten op juridische procedures indien het wetsvoorstel wordt aanvaard en het bedrijfsleven of kandidaten van het bedrijfsleven onvoldoende of geen tijd meer hebben om zich te melden voor één van de kandidatenlijsten voor de waterschapsverkiezingen. Wat kan dit betekenen voor de koppeling van de verkiezingen van waterschapsbestuurders aan de verkiezingen van provinciale staten?

Tot slot vernemen de leden van de fractie van het CDA graag wanneer en op welke wijze de Minister bij de voorbereiding en implementatie van het initiatiefvoorstel is betrokken en welke adviezen inzake het te volgen tijdpad zijn gegeven.

3. Vraag van de fractie van D66

De leden van de fractie van D66 willen de initiatiefnemers en de regering vragen of het mogelijk is om de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel op verschillende momenten van kracht te laten worden als het wetsvoorstel door de Eerste Kamer wordt aanvaard.

4. Vragen van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat in het huidige geamendeerde wetsvoorstel ongebouwd (landbouw) en natuurterreinen nog over twee geborgde zetels beschikken. Dit is in lijn met de opvattingen van de Adviescommissie geborgde zetels bij waterschapsbesturen in haar rapport «Geborgd gewogen: Advies over de geborgde zetels in waterschapsbesturen».12 Kunnen de initiatiefnemers aangeven wat in hun visie de belangrijkste argumenten zijn voor de geborgde zetels voor deze partijen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen erop dat zowel de Adviescommissie Water als de Adviescommissie geborgde zetels bij waterschapsbesturen ervoor pleiten dat het aantal zetels in het algemeen bestuur van een waterschap wordt vastgelegd op de vaste omvang van dertig. Kunnen de initiatiefnemers hierop reflecteren?

5. Vragen van de fractie van de OSF

Het lid van de fractie van de OSF wil de initiatiefnemers en de regering de volgende vragen stellen.

  • 1. Kunnen de initiatiefnemers en de regering aangeven wat volgens hen de praktische implicaties zijn van het voorliggende wetsvoorstel voor de samenstelling van zowel algemeen bestuur als dagelijks bestuur van de 21 waterschappen die Nederland kent?

    Het lid van de fractie van de OSF wijst erop dat de initiatiefnemers en de regering in hun antwoorden op de eerder gestelde vragen hebben aangeven dat het gelijktijdig houden van de waterschaps- en Provinciale Statenverkiezingen een hogere opkomst tot gevolg heeft gehad voor de waterschapsverkiezingen.

  • 2. Betekent een hogere opkomst volgens de initiatiefnemers en de regering per definitie een hogere mate van democratisering? Wat zijn volgens de initiatiefnemers en de regering andere relevante factoren (bijvoorbeeld betrokkenheid en mate van onderbouwing van de keuze van de kiezer) voor de mate van democratisering, en hoe zien de initiatiefnemers en de regering het gelijktijdig houden van voornoemde verkiezingen in het licht van die factoren?

  • 3. Kunnen de initiatiefnemers en de regering aangeven wat volgens hen – al dan niet evidente – voordelen zijn voor het houden van de waterschapsverkiezingen op een geïsoleerd moment – en dus niet tegelijk met andere verkiezingen?

  • 4. Hoe kijken de initiatiefnemers en de regering aan tegen de (nog te ontvangen) voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State op het voorliggende wetsvoorstel – inclusief amendement?

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving zien met belangstelling uit naar de nota naar aanleiding van het verslag en het antwoord van de regering. Bij ontvangst van deze stukken uiterlijk vrijdag 4 november 2022, 12:00 uur, acht de commissie het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling op dinsdag 8 november 2022.

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, Meijer

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, Dragstra


X Noot
1

Samenstelling:

Atsma (CDA), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Pijlman (D66), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), Fiers (PvdA), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Janssen (SP), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Meijer (VVD) (voorzitter), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Prins (CDA), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), vacant (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA) (ondervoorzitter).

X Noot
2

Raadpleegbaar via: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20220913_iwo_2/verslag. Het woordelijk verslag van deze bijeenkomst is ten tijde van het opmaken van dit verslag nog niet beschikbaar.

X Noot
4

Kamerstukken I 2021/22, 35 608, C, p. 14.

X Noot
5

Kamerstukken I 2021/22, 35 608, C, p. 4.

X Noot
6

Kamerstukken I 2019/20, 31 986, B.

X Noot
7

Kamerstukken I 2021/21, 35 608, C, p. 19.

X Noot
8

Kamerstukken I 2021/22, 35 608, D, p. 5.

X Noot
9

Kamerstukken I 2019/20, 31 986, B.

X Noot
11

Kamerstukken I 2021/21, 35 608, C, p. 19.

X Noot
12

Kamerstukken I 2021/22, 31 986, B.

Naar boven