36 071 Regels omtrent de oprichting en inrichting van een kiescollege voor de Eerste Kamer voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn alsmede wijziging van de Kieswet ten behoeve van de verkiezing van de leden van het kiescollege voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn en de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer door de leden van dit kiescollege (Wet kiescollege niet-ingezetenen)

B VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING1

Vastgesteld 3 oktober 2022

1. Inleiding

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en bezien het voorstel met een positieve grondhouding. De leden hebben de navolgende vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel voor de vormgeving van het kiescollege voor niet-ingezetenen. Zij vinden het van groot belang dat alle Nederlanders, ook Nederlanders in het buitenland, hun stemrecht en daarmee invloed op de Eerste Kamer, kunnen uitoefenen. De wetsvoorstellen waarover de Eerste Kamer stemt hebben immers ook invloed op deze Nederlanders. De leden van fractie van D66 zien graag dat Nederlanders in het buitenland al bij de Provinciale Statenverkiezingen in 2023 van dit recht gebruik kunnen maken en hechten daarom aan een spoedige doch zorgvuldige behandeling. Zij hebben nog enkele vragen voor de regering.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet kiescollege niet-ingezetenen van de Eerste Kamer. Zij hebben een enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel en wensen nog enkele vragen hierover te stellen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De wijze waarop de regering Nederlanders die in het buitenland wonen invloed wil geven op de samenstelling van de Eerste Kamer, namelijk met een door niet-ingezetenen gekozen kiescollege, beschouwen deze leden als evenwichtig. Voorts danken deze leden de regering voor de uitgebreide en heldere beantwoording van de vragen van de Tweede Kamer. Die beantwoording stelt deze leden namelijk in staat zich te beperken in het aantal aanvullende vragen.

De leden van de fractie van de SP hebben kennisgenomen van het voorstel en wensen de volgende vragen aan de regering te stellen.

De leden van de fractie van de SGP nemen met zorg kennis van de klaarblijkelijke snelheid waarmee dit wetsvoorstel lijkt te worden behandeld. De leden vragen zich af of op deze wijze er nog wel sprake kan zijn van een zorgvuldig wetgevingsproces daar het gaat om een ingrijpende verandering ten aanzien van de wijze waarop de Eerste Kamer wordt verkozen. Zij hebben nog enkele vragen bij dit wetsvoorstel.

2. Stemwaarde

De stemwaarde die wordt toegekend aan de leden van het kiescollege is van groot belang voor een eerlijke verkiezing van de Eerste Kamer, zeker met het oog op het grondwettelijke uitgangspunten van de gelijkheid van kiezers en evenredige vertegenwoordiging. De regering heeft uiteindelijk gekozen voor een stemwaardebepaling waarin het huidige systeem voor de provincies en Caribisch Nederland gehandhaafd blijven, en voor het kiescollege niet-ingezetenen hierbij zo nauw mogelijk wordt aangesloten. Omdat men niet beschikt over correcte gegevens over het aantal niet-ingezetene Nederlanders, wordt er daarom gekozen een correctiefactor te hanteren. Hierbij wordt aangenomen dat de verhouding tussen stemgerechtigden en niet-stemgerechtigden in Nederland hetzelfde is als in de groep van de niet-ingezetene Nederlanders. Op basis van welke gegevens is de regering overtuigd dat dat een correcte aanname is, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben er alle begrip voor dat de regering niet-ingezetenen zo snel mogelijk hun democratische rechten wil laten uitoefenen voor de Eerste Kamerverkiezingen. Tegelijkertijd hechten zij ook veel waarde aan het grondwettelijke beginsel van gelijkheid van kiezers. Daarom vinden de leden het opvallend dat deze correctie als permanente oplossing wordt aangedragen. Heeft de regering overwogen om tijdelijk gebruik te maken van deze correctiefactor, totdat de registratie van niet-ingezeten Nederlanders op orde is gemaakt? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen? Zo nee, wil de regering toezeggen om een wetsvoorstel in te dienen dat een meer waarheidsgetrouwe stemwaarde hanteert wanneer de registratie van niet-ingezeten Nederlanders op orde is gemaakt?

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is door verschillende leden ingebracht dat de stem van Nederlanders die in het buitenland wonen zwaarder zou gaan wegen dan die van Nederlanders die in Nederland wonen. In een stemverklaring is zelfs gesteld dat deze stemmen twee tot drie keer zwaarder zouden gaan wegen. Deelt de regering deze analyse en kan zij haar antwoord toelichten, zo vragen de leden van de D66-fractie.

De regering wijkt bij haar keuze voor de stemwaardebepaling af van het advies van de Kiesraad, vanwege «het karakter van de Eerste Kamerverkiezing». De Eerste Kamer wordt volgens de regering niet indirect gekozen door de kiezers, maar direct door de Statenleden.2 Vandaar dat niet het aantal kiesgerechtigden of uitgebrachte stemmen in een provincie bepalend is voor de stemwaarde, maar het aantal inwoners van die provincie. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven in welk formeel document dit «karakter van Eerste Kamerverkiezingen» als zodanig is omschreven?

Doorgaans wordt de indirecte verkiezing van de Eerste Kamer door de leden van de provinciale staten gezien als een belangrijke reden voor het politieke primaat van de Tweede Kamer. Is deze zienswijze volgens de regering zonder grond nu volgens haar de Eerste Kamer ook rechtsreeks is gekozen? De regering stelt dat het heroverwegen van het karakter van de Eerste Kamerverkiezing een fundamentele discussie vereist in breder verband en die gevoerd zou moeten worden vanuit beweegredenen die direct zien op het karakter van de Eerste Kamerverkiezing.3 Is de regering bereid die discussie te entameren, bijvoorbeeld in aanvulling op het voorstel Wijziging van de Grondwet inzake de verkiezing, de inrichting en samenstelling van de Eerste Kamer (35 532)? Zo nee, waarom niet?

Tot slot, de stellingname van de regering met betrekking tot «het karakter van de Eerste Kamerverkiezing», die in het geding zou komen bij het volgen van het advies van de Kiesraad, roept de verwachting op dat door haar keuze het inwonertal het belangrijkste criterium is bij de bepaling van de stemwaarde. Maar dat is niet het geval, omdat het praktisch onmogelijk is. Er moest dus worden afgeweken van een zuivere toepassing van het inwonertal-criterium. Waarom is daarom niet gekozen voor het advies van de Kiesraad dat immers ook een afwijking daarvan behelst en bovendien volgens de Kiesraad de gelijkheid van kiezers zou bevorderen?

De manier waarop de stemwaarde wordt bepaald is gedurende het wordingsproces van deze voorgestelde grondwetswijziging veranderd. De leden van de ChristenUnie-fractie herhalen graag hun waardering voor het feit dat de regering zich door de uitkomsten van het verrichte onderzoek heeft laten overtuigen om niet het aantal uitgebrachte stemmen, maar het aantal geregistreerde kiesgerechtigden, vermenigvuldigd met een correctiefactor, als uitgangspunt te nemen. Dit sluit immers beter aan bij het uitgangspunt van evenredige vertegenwoordiging. De rekenvoorbeelden die de regering desgevraagd aan de Tweede Kamer heeft verstrekt lijken dit beeld te bevestigen. Zijn er ook soortgelijke cijfermatige exercities uitgevoerd met alternatieve stemwaardebepalingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vormen de uitkomsten daarvan een bevestiging dat de voorgestelde wijze van stemwaardebepaling de meest uitgebalanceerde is?

3. Briefstemmen

De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat stemmen vanuit het buitenland zo eenvoudig mogelijk blijft. Zij lezen dat Nederlanders in het buitenland alleen per brief zullen kunnen stemmen, en niet per volmacht of met een kiezerspas, zoals bij de Tweede Kamer- en Europees Parlementsverkiezingen. Daarom vinden de leden het van belang dat briefstemmen naar de diplomatieke posten kunnen worden gestuurd of daar kunnen worden afgegeven, zodat deze onverwijld met de diplomatieke post kunnen worden doorgezonden naar het briefstembureau in Den Haag. Hoe worden Nederlanders in het buitenland over deze mogelijkheid geïnformeerd? Hoe kunnen zij nagaan of er in hun land een diplomatieke post aanwezig is waar zij hun stembiljet naartoe kunnen sturen? Hoe voorkomt de regering dat de briefstemmen van Nederlanders uit landen waar geen diplomatieke post aanwezig is te laat aankomen?

Op pagina 18 van de memorie van toelichting lezen de leden van de PVV-fractie het volgende «Elektronisch stemmen biedt in de ogen van de regering geen uitkomst, aangezien de technologie nog onvoldoende ontwikkeld is om te voorkomen dat er inbreuk kan worden gemaakt op de waarborgen van het verkiezingsproces. Dit betreft dan met name het waarborgen van de stemvrijheid, het stemgeheim van de kiescollegeleden en de integriteit en transparantie van het verkiezingsproces.» Kan de regering, gelet op deze risico’s voor met name het stemgeheim en de stemvrijheid, aangeven waarom kiezers in het buitenland dan wél gebruik kunnen maken van briefstemmen? Zijn bij briefstemmen de risico’s voor met name de stemvrijheid ook niet evident aanwezig?

Wijze van vergaderen en stemmen

Het stemt de leden van de GroenLinks-fractie positief dat er gekozen is voor een hybride regime waarbij de belangrijkste vergadering, die waarin gestemd wordt voor de Eerste Kamer, fysiek plaatsvindt, en de rest elektronisch kan plaatsvinden. De integriteit van het kiescollege is belangrijk, en dient ook gewaarborgd te worden in alles wat zij elektronisch doet. De leden merken echter op dat het wetsvoorstel alleen een algemene delegatiebepaling heeft om regels over de digitale omgeving bij AMvB te regelen. Waarom geeft het wetsvoorstel zelf geen richting aan de normering van de beveiliging van de digitale omgeving?

Daarnaast heeft de regering bij brief van 31 augustus 20224 aangegeven dat als de nodige wet- en regelgeving uiterlijk 11 oktober 2022 gereed is, de eerste verkiezingen voor het kiescollege nog volgend jaar kunnen plaatsvinden. Essentieel is dan dus ook dat de digitale omgeving voor het kiescollege op orde is. Op basis waarvan is de regering overtuigd dat dat tijdig kan lukken? En welke maatregelen worden genomen om de veiligheid van die digitale omgeving te garanderen? Zal er gebruik worden gemaakt van vrije en open source software, en zal en een beveiligingsaudit plaatsvinden?

Voorts hebben de leden van de D66-fractie vragen over het voorstel om de stemming voor de leden van de Eerste Kamer door het kiescollege fysiek in Nederland plaats te laten vinden. De leden achten het goedkoper, duurzamer en toegankelijker als de leden van het kiescollege kunnen stemmen vanuit het land waar zij woonachtig zijn. Is de regering voornemens om de mogelijkheid tot elektronisch stemmen te betrekken bij de voorgenomen evaluatie?

De leden van de fractie van de PVV lezen op pagina 17 van de memorie van toelichting het volgende «Het grote voordeel van een fysieke vergadering voor de stemming is dat qua inrichting kan worden aangesloten bij de wijze waarop provinciale staten en de kiescolleges Caribisch Nederland hun stemmen voor de Eerste Kamer uitbrengen.» Kan de regering toelichten wat de ervaringen met de kiescolleges voor Caribisch Nederland tot nu toe zijn? In hoeverre hebben zich hierbij problemen of onregelmatigheden voorgedaan?

Voorts lezen de leden van de PVV-fractie op pagina 8 van de memorie van toelichting «Aangezien de leden in het buitenland wonen, wordt het mogelijk gemaakt dat deze vergaderingen elektronisch plaatsvinden, waarbij wordt aangesloten bij de regeling die geldt op grond van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.» Kan de regering aangeven wat de consequenties zijn voor dit wetsvoorstel nu deze regeling ingetrokken is?

Op pagina 9 van de memorie van toelichting wordt gesteld «Omdat het niet de verwachting is dat de kiescollegeleden gedurende hun zittingsperiode op vaste momenten zullen vergaderen, bestaat de kans dat leden van het kiescollege de aankondiging van een vergadering over het hoofd zien.» De aan het woord zijnde leden vragen of de regering kan aangeven of voor het kiescollege ook voorzien is in een quorum en wat de gevolgen zijn als het quorum niet gehaald wordt?

Ook op pagina 9 van de memorie van toelichting staat «De vergaderingen van het kiescollege zijn, net als die van andere vertegenwoordigende organen, openbaar en moeten door geïnteresseerden kunnen worden gevolgd, ook op afstand. Dit kan door middel van een live-verbinding.» Kan de regering aangeven of een live-verbinding altijd verplicht is, dat dit zowel een video als audioverbinding betreft, dat belangstellenden vrije toegang hebben tot deze livestream zonder zich aan te hoeven melden en of de opname achteraf ook online terug te kijken moet zijn?

4. Verkiezingsproces

De leden van de PVV-fractie wijzen op de volgende passage uit de memorie van toelichting op pagina 3: «(...)bijvoorbeeld indien een regeling ten aanzien van de digitalisering van ondersteuningsverklaringen nader wordt uitgewerkt.» Wordt hiermee een regeling bedoeld enkel voor niet-ingezetenen, of voor álle Nederlandse kiezers? In het eerste geval, is er dan geen sprake van een ongelijke behandeling ten opzichte van kiezers in Nederland?

Op pagina 5 van de memorie van toelichting staat «In de permanente registratie voor kiezers buiten Nederland waren begin 2021 ruim 90.000 geregistreerde kiesgerechtigden voor de Tweede Kamerverkiezingen opgenomen.» Kan de regering aangeven hoe de kwaliteit en actualiteit van deze registraties geborgd wordt? Kan ten aanzien van de registraties worden uitgesloten dat bijvoorbeeld in het buitenland geregistreerde doch inmiddels overleden kiezers meegeteld worden in deze groep? Kan de regering aangeven hoe groot de risico’s op eventuele fraude en/of inconsistenties zijn door de afhankelijkheid van de bevolkingsadministratie in andere landen?

De aan het woord zijnde leden lezen het volgende op pagina 13 van de memorie van toelichting «Het elektronisch afleggen van ondersteuningsverklaringen is in zijn algemeenheid in Nederland tot nu toe niet mogelijk gemaakt vanwege onder meer het risico op ronselen van ondersteuningsverklaringen.» Kan de regering aangeven hoe groot zij het risico op ronselen onder niet-ingezetenen acht? Kan de regering tevens aangeven of voor in Nederland woonachtige kiezers het systeem van afleggen van ondersteuningsverklaring ook eenvoudiger wordt gemaakt, zodat er een gelijkwaardige uitgangspositie bestaat?

Voorts wordt op pagina 18 van de memorie van toelichting gesteld «Daarnaast wil de regering voorkomen dat er cyber-risico’s in het verkiezingsproces worden geïntroduceerd die ervoor zorgen dat de verkiezing vatbaar wordt voor digitale inmenging.» Kan de regering aangeven hoe dit risico zich verhoudt tot het indienen van de ondersteuningsverklaringen, die wél elektronisch mogelijk worden gemaakt?

De Raad van State laat in zijn advies weten dat het risico dat het aantal geregistreerde kiezers steeds meer gaat afwijken van het aantal daarvan dat daadwerkelijk een stem uitbrengt. Dat leidt bij de Raad van State tot de mogelijke gevolgen daarvan, met name waar het gaat om de gelijkwaardige behandeling van elke stem. De regering zegt de opvatting van de Raad van State niet te delen maar de uitleg is vooralsnog niet overtuigend. Kan de regering alsnog uitleggen waarom en hoe de gelijkwaardigheid van uitgebrachte stemmen op geen enkele manier wordt aangetast, zo vragen de leden van de SP-fractie.

5. Kiescollege

De leden van de fractie van de PVV lezen op pagina 5 van de memorie van toelichting «Het kiescollege zal, door aan te sluiten bij de staffel uit de Gemeentewet, altijd uit ten minste negen leden bestaan.» Kan de regering aangeven waarom hier aansluiting wordt gezocht bij de Gemeentewet, terwijl deze wet geen enkele betrekking heeft op de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer? Voor de huidige stemwaarde van de Eerste Kamer wordt gelet op artikel 55 Grondwet uitgegaan van artikel U2 Kieswet, waarbij het quotiënt van het aantal inwoners per provincie en het aantal Statenleden wordt vermenigvuldigd met 100. Kan de regering aangeven hoe deze factor voor niet-ingezetenen zich verhoudt tot de Nederlandse provincies, kan hierbij worden uitgesloten dat er een relatief voordelige positie ontstaat?

Voorts staat op pagina 7 van de memorie van toelichting «Op basis van het voorgaande wordt voorgesteld om de burgemeester van Den Haag voorzitter te maken van het kiescollege en hem ambtelijke ondersteuning te bieden vanuit de gemeente Den Haag. De provincie Zuid-Holland heeft aangegeven zich erin te kunnen vinden dat het voorzitterschap niet wordt belegd bij de CdK van Zuid-Holland.» Voor een commissaris van de Koning geldt dat voor zulke taken diens verantwoordelijkheid als zogenoemde Rijksheer geldt. Een burgemeester kent daarentegen geen positie als Rijksheer. Kan de regering aangeven hoe de democratische controle en verantwoording op deze taken is voorzien? Kan bij onregelmatigheden of andere kwesties de burgemeester van Den Haag hierop door het parlement worden gecontroleerd of ook door de Haagse gemeenteraad worden aangesproken?

Tevens staat op pagina 7 van de memorie van toelichting «De gemeente Den Haag heeft geadviseerd om deze taken niet specifiek bij de griffier te beleggen, maar bij de gemeente. Dat is advies is niet overgenomen, omdat in de systematiek van alle vertegenwoordigende organen deze specifieke taken worden neergelegd bij een griffier.» De griffier is in beginsel in dienst van de gemeenteraad, waarbij vanuit de gemeenteraad ook een werkgeverscommissie voor de griffier functioneert. Kan de regering aangeven in hoeverre voor deze taak van de griffier ook het werkgeverschap vanuit de gemeenteraad van toepassing is?

De Raad van State zet vragen bij het criterium van niet-ingezetenschap als voorwaarde voor het passief kiesrecht voor het kiescollege. De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij nogmaals – en met meer overtuiging – kan uitleggen waarom de zorgen van de Raad van State niet terecht zijn en waarom het gestelde criterium niet in strijd zou kunnen zijn met art. 55 van de Grondwet?

De regering erkent dat de kring van mogelijke kandidaten voor het kiescollege aanzienlijk ingeperkt wordt door het criterium van niet-ingezetenschap voor het passief kiesrecht voor het college. De regering erkent ook dat er veel gevraagd wordt van politieke partijen om kandidaten te vinden voor het kiescollege onder deze beperking. Vanwaar dan de haast om toch de wet te laten werken bij de eerstkomende verkiezing van de Eerste Kamer? Kan de regering uitleggen dat hiermee geen partijen worden benadeeld?

De regering richt zich vooralsnog hoofdzakelijk op de formele en procedurele gang van zaken rondom de inrichting van het kiescollege niet-ingezetenen. Heeft de regering daarbij voldoende aandacht voor de praktische consequenties die de inrichting van dit kiescollege heeft voor de aard en werking van de democratie, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Immers, vragen en suggesties vanuit onder andere de Raad van State worden aan de kant geveegd met de enkele opmerking dat de «zienswijze van de Afdeling» niet «deelt».5

Daarbij komt dat het inrichten vaan een kiescollege, op zeer korte termijn, nauwelijks kan worden uitgevoerd door de vele politieke partijen. Dat heeft uiteindelijk consequenties.

Kan de regering puntsgewijs uiteenzetten op welke wijze er met dit wetsvoorstel rekenschap wordt gegeven van de mogelijke gevolgen van de inrichting van dit kiescollege voor de keuzemogelijkheden en representativiteit van burgers bij de verkiezingen voor dit kiescollege?

Tegengeworpen kan worden dat het de verantwoordelijkheid van politieke partijen zelf is om kandidaten te benaderen en kieslijsten op te stellen voor verkiezingen en dat de regering een inspanningsverplichting heeft om kiezers te informeren over het nieuwe kiescollege niet-ingezetenen en hen ook te wijzen op de mogelijkheid zich te kandideren.

Is dit nog mogelijk op de korte termijn voor de eerstvolgende verkiezingen?

6. Verkiezingen 2023

In de Eerste Kamer heeft de regering desgevraagd gezegd dat er uiterlijk half september 2022 duidelijkheid zou moeten zijn over de wetgeving, om deze wetgeving nog een rol te laten spelen bij de eerstkomende verkiezing van de Eerste Kamer in 2023. Nu hebben de leden van de SP-fractie vernomen dat 11 oktober 2022 ook kan. Eerder opperde de regering als uiterste datum 1 november 2022. Kan worden uitgelegd hoe deze fluctuatie in data mogelijk is, en wat er nu werkelijk waar is?

De leden van de SGP-fractie merken op dat in het debat6 in de Eerste Kamer over deze Grondwetswijziging de Minister heeft aangegeven dat de uitvoerbaarheid niet meer zorgvuldig zou kunnen, binnen het tijdpad dat voorlag. Nu blijkt dat tijdpad net iets ruimer, aldus de brief van de Minister. Is dat iets ruimer nu een reële optie voor alle partijen?

Immers, tegelijkertijd heeft de regering ook de inspanningsverplichting om toe te zien op eerlijke, transparante en evenredige verkiezingen waarbij er sprake is van politieke gelijkheid voor iedereen. Hoe wil de regering artikel 4 van de Grondwet waarborgen als er een niet denkbeeldig risico bestaat dat de inrichting van het kiescollege niet-ingezetenen een onevenredig voordeel oplevert voor bepaalde partijen ten koste van andere (veelal kleinere) partijen, waardoor zich de reële mogelijkheid voordoet dat burgers geen stem kunnen uitbrengen op een kandidaat die hen vertegenwoordigd en zodoende geen gebruik kunnen maken van hun actief kiesrecht?

7. Evaluatie

De regering gaf eerder al aan dat het voorgestelde systeem met een kiescollege voor niet-ingezetenen uniek is in de wereld. Zolang dat het geval is betekent dat dat het leren van ervaringen elders onmogelijk is. Des te belangrijker achten de leden van de ChristenUnie-fractie de evaluatie van de verkiezing van de leden van het kiescollege niet-ingezetenen en de evaluatie van de verkiezingen van de Eerste Kamer. In reactie op de constatering door de Raad van State en door de ChristenUnie-fractie in de Tweede Kamer dat het voorliggende wetsvoorstel geen evaluatiebepaling bevat reageert de regering met een herhaalde formulering die erop neer komt dat het staand beleid is dat elke verkiezing door het Ministerie van BZK geëvalueerd wordt. Om die reden is een afzonderlijke evaluatiebepaling in het wetsvoorstel overbodig, zo begrijpen de leden van de ChristenUnie-fractie de regering.

Bij de behandeling van de grondwetswijziging die aan dit wetsvoorstel vooraf ging heeft de ChristenUnie-fractie onder meer aandacht gevraagd voor het «nauw en actief» betrekken van de Kiesraad bij de evaluatie van deze uitvoeringswet. De stelling van de regering dat het aan de Kiesraad zelf is of zij het opportuun vindt om een evaluatieadvies uit te brengen wekt, evenals de formulering dat de Minister van BZK gebruik maakt van verschillende evaluaties van andere instanties en ook het advies van de Kiesraad zal betrekken bij de evaluatie die BZK uitvoert, bij deze leden niet de indruk dat het hier gaat om het nauw en actief betrekken van de Kiesraad.

Nu het gaat om de uitoefening van een heel fundamenteel recht als het kiesrecht en uiteindelijk om de samenstelling van een van beide Kamers van de Staten-Generaal hecht de ChristenUnie-fractie grote waarde aan de best mogelijke evaluatie van de uitvoeringswetgeving en verwacht zij dat de regering zich bereid zal tonen onverwijld aanpassingen van de wetgeving voor te stellen als de evaluatie daartoe aanleiding geeft. Daarbij is wat deze leden betreft de inbreng van de Kiesraad onmisbaar. Kan de regering dan ook toezeggen dat de Kiesraad nauw en actief betrokken wordt bij deze evaluatie?

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning ziet met belangstelling uit naar de memorie van antwoord en ontvangt deze graag uiterlijk dinsdag 4 oktober 2022, 17.00 uur, in verband met de door u gewenste spoedige plenaire behandeling.

De voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Dittrich

De griffier van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van den Berg (VVD), Crone (PvdA), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Talsma (CU) en Dessing (FVD).

X Noot
2

Kamerstukken II 2021/22, 36 071, nr. 3, p. 24.

X Noot
3

Kamerstukken II 2021/22, 36 071, nr. 3, p. 25.

X Noot
4

Kamerstukken I 2021/22, 36 071, A.

X Noot
5

Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2021/22, 36 071, nr. 4, p. 4.

X Noot
6

Handelingen I 2021/22, nr. 35, items 3 en 9.

Naar boven