34 808 Wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141), alsmede in verband met de uitvoering van verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PbEU 2015, L 141) (Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn)

31 477 Bestrijden witwassen en terrorismefinanciering

N1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 september 2022

De leden van de vaste commissie voor Financiën2 hebben kennisgenomen van de brief van 30 mei 2022 ter aanbieding van de onderzoeksrapporten rond de aanpak van witwassen en terrorismefinanciering.3 Deze brief gaf voor de leden van de fracties van het CDA en de PvdD aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

Naar aanleiding hiervan is op 30 juni 2022 een brief gestuurd aan de Minister van Financiën.

De Minister heeft op 6 september 2022 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Financiën, Bergman

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN

Aan de Minister van Financiën

Den Haag, 30 juni 2022

De leden van de vaste commissie voor Financiën hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van 30 mei 2022 ter aanbieding van de onderzoeksrapporten rond de aanpak van witwassen en terrorismefinanciering.4 Deze brief geeft voor de leden van de fracties van het CDA en de PvdD aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het EY-onderzoek ter evaluatie van specifieke aspecten van de Nederlandse implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn.5 In het bijzonder bevestigt dit onderzoek de disproportionele gevolgen van de wijze waarop in Nederland de regeling inzake politiek prominente personen (politically exposed persons, hierna: PEP’s) wordt uitgevoerd. In de praktijk heeft deze uitvoering vergaande gevolgen voor de privacy en vrijheid van niet alleen de hier bedoelde PEP’s maar ook van hun familieleden en collega-bestuursleden en zelfs de familieleden van laatstvermelden. Ook blijkt in de praktijk veel ongelijkheid te bestaan in de wijze van behandeling van deze personen door onder meer banken. Deze leden vragen u dan ook om aan te geven op welke wijze en binnen welke termijn zij een einde gaat maken aan deze niet met doel en strekking van de desbetreffende richtlijn overeenkomende gevolgen.

Vragen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie danken u voor de toezending van de onderzoeksrapporten en de appreciatie ervan. Zij hebben de volgende vragen.

In het plenaire debat over de vierde anti-witwasrichtlijn vroeg het lid Prast of de last voor PEP’s en banken wellicht zou kunnen worden verminderd door onderlinge afstemming door de banken. De Minister antwoordde toen dat hij dit een creatieve en intrigerende vraag vond, en dat hij die bij DNB zou neerleggen.6 Is dat gebeurd, en zo ja wat is het antwoord? Zo niet, bent u bereid dit alsnog te doen?

Ziet u ook mogelijkheden om een vrijwillig in te schakelen centraal informatiepunt (bijvoorbeeld de Belastingdienst) in te stellen, waar PEP’s een Verklaring Omtrent Financieel Gedrag kunnen aanvragen vergelijkbaar met de reeds bestaande Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), die naar wens gedeeld kan worden door belanghebbenden met instanties die daarom vragen?

Deelt u de opvatting dat uitvoering van de richtlijn op de huidige wijze tot buitenproportionele inspanningen van zowel banken als andere financiële instellingen leidt, waarin sprake is van een groot aantal doublures als PEP’s elke financiële instelling volgens verschillende protocollen moeten bedienen met vragen die voortvloeien uit de richtlijn? Deelt u de opvatting dat sommige financiële instellingen de richtlijn te rigide uitvoeren door van PEP’s, maar ook van hun verwanten zoals familieleden, zakenpartners en medebestuurders van bijvoorbeeld stichtingen te vragen dat die hun belastingaangifte over meerdere jaren moeten delen met de financiële instelling en kunt u aangeven hoe zich dit verhoudt met de vigerende privacywetgeving?

Deelt u de zorg dat stichtingsbestuurders zouden kunnen besluiten niet langer met een PEP in een stichtingsbestuur zitting te willen nemen, gelet op de daarmee samenhangende onderzoeksplicht die financiële instellingen uitstrekken tot relaties van de PEP’s?

De Minister antwoordde in datzelfde debat op een vraag van het lid Prast of de screening van PEP’s principle- of rule based zou worden dat deze principle-based zou worden.7 Is, nu de wet al enige tijd wordt toegepast, onderzocht of dat inderdaad het geval is? Zo ja, wat is de uitkomst? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?

Is onderzocht of er banken zijn die PEP’s en hun naasten weigeren als klant omdat ze de lasten van de controle te hoog vinden? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, bent u bereid dat in kaart te brengen? Uit andere EU-landen komen geluiden dat banken klanten om deze reden weigeren. Kunt u aangeven of er banken in Nederland zijn die geen rekeningen van stichtingen meer wensen te openen gelet op de daarmee samenhangende administratieve lasten voor de financiële instelling? Mocht dat het geval zijn, bent u dan bereid financiële instellingen, in het bijzonder banken, te verplichten om stichtingen in de gelegenheid te stellen een bankrekening te openen?

De Ecorys-studie brengt voor- en nadelen van de vestiging van de nieuwe anti-witwasautoriteit in Nederland in kaart.8 Het kabinet overweegt mee te dingen. Gaat het kabinet hierbij een vestigingsplaats binnen Nederland noemen? Zo ja, welke? Het kabinet heeft als onderbouwing van het belang van Schiphol verwezen naar het winnen van het bod op het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA), dat mede te danken zou zijn aan de hub-functie van Schiphol. Betekent dit dat eventuele vestiging van de nieuwe autoriteit in Nederland ertoe zal leiden dat de beperkte passagiersruimte op Schiphol meer zal worden ingenomen door zakenreizigers? Zo ja, kunt u reflecteren op de kosten en baten (niet alleen financieel) van vestiging voor omwonenden van Schiphol? Kunt u ook nader ingaan op het effect op de woonproblematiek in de Randstad? Het Ecorys-onderzoek noemt de kosten van nieuwbouw, maar niet de inname van schaarse stikstofruimte en de extra CO2-uitstoot door deze nieuwbouw. Bent u het met de leden van de PvdD-fractie eens dat deze moet worden meegenomen? Hoeveel huizen kunnen er minder gebouwd worden in de Randstad als er nieuwbouw zal plaatsvinden voor de nieuwe autoriteit?

De leden van de PvdD zien uit naar de antwoorden op deze vragen.

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien uw reactie met belangstelling en bij voorkeur

binnen vier weken na dagtekening van deze brief tegemoet.

Een gelijkluidende brief is verstuurd aan de Minister van Justitie en Veiligheid.

Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, P.H.J. Essers

BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 september 2022

Hierbij doe ik u, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, de beantwoording toekomen van bovenvermelde vragen van 30 juni jl.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag

171554.01U

Vragen van leden van de fracties van de CDA en de PvdD naar aanleiding van de brief van 30 mei jl. ter aanbieding van drie rapporten met betrekking tot de aanpak van witwassen en terrorismefinanciering.

Vraag 1

In het plenaire debat over de vierde anti-witwasrichtlijn vroeg het lid Prast of de last voor PEP’s en banken wellicht zou kunnen worden verminderd door onderlinge afstemming door de banken. De Minister antwoordde toen dat hij dit een creatieve en intrigerende vraag vond, en dat hij die bij DNB zou neerleggen. Is dat gebeurd, en zo ja wat is het antwoord? Zo niet, bent u bereid dit alsnog te doen?

Antwoord vraag 1

Het is allereerst goed om te benadrukken dat de verplichting om verscherpt cliëntenonderzoek te verrichten bij politiek prominente personen rust op de individuele instelling waarbij de betreffende politiek prominente persoon client is of wil worden. Hoewel de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) instellingen een bepaalde mate van ruimte geeft om bij het cliëntenonderzoek gebruik te maken van de hulp van een andere instelling of een derde partij, geldt dit niet ten aanzien van het verscherpte cliëntenonderzoek dat moet worden uitgevoerd ten aanzien van politiek prominente personen. Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid werk ik, in het kader van het wetsvoorstel Wet plan van aanpak witwassen aan mogelijkheden voor het bevorderen van gegevensdeling. Hierbij gaat het om gegevensdeling tussen instellingen behorend tot dezelfde categorie, in situaties die een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering met zich brengen. Daaronder valt onder meer de verplichting om verscherpt cliëntenonderzoek te verrichten. Het kabinet streeft ernaar dit wetsvoorstel zo spoedig als mogelijk in te dienen bij de Tweede Kamer. Bovendien ontvangt uw Kamer op korte termijn de beleidsagenda witwassen bestaande uit prioriteiten en vervolgacties om de aanpak van witwassen op een aantal terreinen verder te verbeteren.

Vraag 2

Ziet u ook mogelijkheden om een vrijwillig in te schakelen centraal informatiepunt (bijvoorbeeld de Belastingdienst) in te stellen, waar PEP’s een Verklaring Omtrent Financieel Gedrag kunnen aanvragen vergelijkbaar met de reeds bestaande Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), die naar wens gedeeld kan worden door belanghebbenden met instanties die daarom vragen?

Antwoord vraag 2

Ik waardeer het dat de PvdD-fractie meedenkt om manieren te vinden waarmee het verscherpt cliëntenonderzoek bij politiek prominente personen mogelijk vergemakkelijkt kan worden. Het opvragen van een verklaring zoals de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) volstaat evenwel niet als alternatief voor het verscherpt cliëntenonderzoek. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, rust de verplichting tot het verrichten van verscherpt cliëntenonderzoek bij politiek prominente personen op de individuele instelling waarbij de betreffende politiek prominente persoon client is of wil worden. Hierbij geldt dat dit cliëntenonderzoek dient te leiden tot bepaalde wettelijk voorgeschreven resultaten. Zo zal de instelling onder andere passende maatregelen moeten treffen om de bron van het vermogen en van de middelen vast te stellen, en zal zij de zakelijke relatie met de politiek prominente persoon doorlopend moeten onderwerpen aan een verscherpte controle. Bovendien dient de instelling de documenten en gegevens die zij heeft gebruikt bij het cliëntenonderzoek op opvraagbare wijze vast te leggen. Aan het voorgaande zal een Wwft-instelling niet kunnen voldoen indien zij enkel beschikt over een document vergelijkbaar aan een VOG. Uiteraard blijft de praktische uitvoerbaarheid van de Wwft een aandachtspunt, zeker waar het kleine Wwft-instellingen betreft. Hierop zal nader worden ingegaan in de beleidsagenda witwassen die uw Kamer op korte termijn ontvangt.

Vraag 3

Deelt u de opvatting dat uitvoering van de richtlijn op de huidige wijze tot buitenproportionele inspanningen van zowel banken als andere financiële instellingen leidt, waarin sprake is van een groot aantal doublures als PEP’s elke financiële instelling volgens verschillende protocollen moeten bedienen met vragen die voortvloeien uit de richtlijn?

Antwoord vraag 3

Ten aanzien van doublures moet opgemerkt worden dat – zoals ook aangegeven in de beantwoording van vragen 1 en 2 – de verplichting tot het verrichten van verscherpt cliëntenonderzoek bij politiek prominente personen rust op de individuele instelling waarbij de betreffende politiek prominente persoon client is of wil worden. De nakoming van de verplichtingen uit de Europese anti-witwasrichtlijn en daarmee ook de Wwft vraagt inderdaad om inspanningen van de instellingen. Daar ben ik mij terdege bewust van. Deze inspanningen zijn gerechtvaardigd omdat deze instellingen fungeren als poortwachters en met hun inspanningen een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen dat criminelen hun dienstverlening gebruiken om geld wit te wassen of terroristen te financieren en daarmee aan het «schoon» houden van de financiële sector. De Wwft houdt hierbij rekening met het feit dat sommige instellingen kleiner zijn dan andere instellingen door voor te schrijven dat de maatregelen die zij moeten nemen om de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering vast te stellen en beoordelen in verhouding dienen te staan tot de aard en de omvang van de instelling. Bovendien berust de Wwft op de zogeheten risico-gebaseerde benadering, hetgeen zich bij de verplichting tot het verrichten van het cliëntenonderzoek uit in de eis dat het cliëntenonderzoek afgestemd dient te zijn op het risico op witwassen en terrorismefinanciering. Daarbij moeten de maatregelen afgestemd zijn op het product of de dienst die wordt geleverd. Dit maakt dat het cliëntenonderzoek kan verschillen tussen instellingen bij een relatie met dezelfde politiek prominente persoon.

Tegelijk zien we, zoals ook uit het onderzoek van EY blijkt, dat instellingen op verschillende wijzen de wet uitvoeren en de betrokkenen veel lasten ervaren bij het aangaan van een zakelijke relatie. Op korte termijn kom ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid met een integrale reactie op de verschillende onderzoeken die zijn gedaan naar de effectiviteit van het Nederlandse anti-witwasbeleid, waarin we ook de resultaten ten aanzien van het verscherpt onderzoek naar politiek prominente personen meenemen.

Vraag 4

Deelt u de opvatting dat sommige financiële instellingen de richtlijn te rigide uitvoeren door van PEP’s, maar ook van hun verwanten zoals familieleden, zakenpartners en medebestuurders van bijvoorbeeld stichtingen te vragen dat die hun belastingaangifte over meerdere jaren moeten delen met de financiële instelling en kunt u aangeven hoe zich dit verhoudt met de vigerende privacywetgeving?

Antwoord vraag 4

De cliëntenonderzoeksmaatregelen die instellingen nemen, dienen in verhouding te staan tot het risico op witwassen of terrorismefinanciering. In het geval van een politiek prominente persoon, een familielid van een politiek prominente persoon of een persoon bekend als een naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon dienen bij de vaststelling van de bron van het vermogen en van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie worden gebruikt, passende maatregelen te worden getroffen. Om de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie gebruikt worden te kennen, kan het ook nodig zijn om inzicht te hebben in de vermogenspositie van de cliënt. De diepgang van het onderzoek naar de herkomst van de gelden is afhankelijk van het risico. Het is daarbij goed om op te merken dat een instelling alleen aan haar Wwft-verplichtingen kan voldoen indien daarvoor persoonsgegevens van de cliënt worden verwerkt. In artikel 34a van de Wwft is hierover bepaald dat instellingen de persoonsgegevens die zij hebben verzameld op grond van de Wwft alleen mogen verwerken met het oog op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. De persoonsgegevens mogen niet verder worden verwerkt op een manier die niet met dit doel verenigbaar is. Commerciële doelen zijn per definitie onverenigbaar met dit doel. Bovendien schrijft de Wwft voor dat een instelling, alvorens een zakelijke relatie wordt aangegaan of een incidentele transactie wordt verricht, aan de cliënt informatie dient te verstrekken over de wettelijke verplichtingen die gelden als er persoonsgegevens worden verwerkt. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan de wettelijke bewaartermijn van vijf jaar. Daarnaast is het mogelijk dat er naast de Wwft ook andere wet- en regelgeving van invloed is op de wijze waarop met persoonsgegevens dient te worden omgegaan, zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).9 Bij overtreding van de Wwft kan de betreffende toezichthouder optreden. Daarnaast houdt de Autoriteit Persoonsgegevens in algemene zin toezicht op de verwerking van persoonsgegevens door private instellingen en overheidsorganisaties.

Vraag 5

Deelt u de zorg dat stichtingsbestuurders zouden kunnen besluiten niet langer met een PEP in een stichtingsbestuur zitting te willen nemen, gelet op de daarmee samenhangende onderzoeksplicht die financiële instellingen uitstrekken tot relaties van de PEP’s?

Antwoord vraag 5

De verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen in relatie tot politiek prominente personen zijn nadrukkelijk preventief van aard. Een zakelijke relatie afwijzen alleen omdat een cliënt een politiek prominente persoon is, druist in tegen de gedachte achter de Wwft en de Europese anti-witwasrichtlijn. Het is en blijft van belang dat ook politiek prominente personen, familieleden van politiek prominente personen en personen bekend als een naaste geassocieerden van politiek prominente personen – al dan niet via een stichting – een bijdrage kunnen leveren aan de maatschappij. Nu de Europese Commissie vorig jaar een pakket met wetgevende maatregelen heeft gepubliceerd op het terrein van het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering, zet ik mij bij de onderhandelingen over dat pakket in voor een proportionele verhouding tussen het verscherpt cliëntenonderzoek en het risico op witwassen of terrorismefinanciering dat zich voordoet bij politiek prominente personen, familieleden van politiek prominente personen en personen bekend als een naaste geassocieerden van politiek prominente personen. In geval de risico’s beperkt zijn, zouden wat Nederland betreft de maatregelen ook minder verstrekkend hoeven te zijn.

Vraag 6

De Minister antwoordde in datzelfde debat op een vraag van het lid Prast of de screening van PEP’s principle- of rule based zou worden dat deze principle-based zou worden. Is, nu de wet al enige tijd wordt toegepast, onderzocht of dat inderdaad het geval is? Zo ja, wat is de uitkomst? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?

Antwoord vraag 6

De screening van PEPs is hoofdzakelijk principle based. Eén van de onderliggende principes van de Europese anti-witwasrichtlijn en daarmee ook de Wwft is de risico-gebaseerde benadering. Daarmee is het regelgevend kader voor het beheersen en mitigeren van de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering, risico-gebaseerd. Dit betekent dat instellingen alle maatregelen dienen toe te passen die de wet voorschrijft, en dat zij de intensiteit waarmee zij dat doen afstemmen op de risico’s die bepaalde type cliënten, producten, diensten, transacties en leveringskanalen (de wijze waarop doorgaans het contact met de cliënt plaatsvindt) alsook landen of geografische gebieden met zich meebrengen. Een risico-gebaseerde benadering creëert dus de nodige ruimte voor instellingen. Dit betekent onder andere dat instellingen meer aandacht moeten schenken aan cliënten (onder andere politiek prominente personen), producten, diensten, transacties, leveringskanalen en landen of geografische gebieden die een verhoogd risico op het terrein van witwassen en financieren van terrorisme met zich meebrengen. Bij cliënten, producten, diensten, transacties, leveringskanalen en landen of geografische gebieden die een geringer risico met zich meebrengen, kan worden volstaan met een minder intensieve controle. De toezichthouders toetsen of de risico-gebaseerde aanpak van de instellingen conform de Wwft plaatsvindt.

Ik heb uw Kamer op 30 mei jl. onder meer een onderzoeksrapport van EY toegestuurd.10 In dat onderzoek is – mede op verzoek van uw Kamer – gekeken naar een aantal specifieke aspecten van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn. Eén van deze aspecten is de vraag of de verplichting om een risico-gebaseerde benadering te verankeren in de bedrijfsvoering van instellingen effectief is gerealiseerd. Over het algemeen geven de instellingen aan dat zij de verplichting om een risico-gebaseerde beoordeling in hun bedrijfsvoering te verankeren voor het merendeel hebben gerealiseerd en dat deze verplichtingen tot effect hebben dat instellingen een betere risico-inschatting kunnen maken. Daardoor kunnen risico’s beter geïdentificeerd worden en dit leidt tot het beter herkennen van ongebruikelijke transacties. Graag verwijs ik voor meer details naar mijn Kamerbrief van 30 mei jl. en het onderzoeksrapport van EY dat ik met die brief meestuurde.

Vraag 7

Is onderzocht of er banken zijn die PEP’s en hun naasten weigeren als klant omdat ze de lasten van de controle te hoog vinden? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, bent u bereid dat in kaart te brengen?

Antwoord vraag 7

Ja, in het onderzoeksrapport van EY waarnaar ik hierboven verwees, is onder andere onderzocht in hoeverre de wijzigingen in de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn met betrekking tot het cliëntenonderzoek van invloed zijn geweest op de clientacceptatie. Daarbij is met name ingegaan op de gevolgen van de verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen voor binnenlandse politiek prominente personen. Op dit specifieke punt is in het onderzoeksrapport onder meer het volgende vermeld: «Vervolgens is onderzocht of de wijzigingen met betrekking tot binnenlandse PEP’s volgens de Wwft-instellingen uit de onderzoekspopulatie van invloed zijn geweest op de acceptatie van de PEP’s. Een meerderheid van de Wwft-instellingen uit de onderzoekspopulatie is van mening dat dat niet het geval is. Daarnaast geeft een meerderheid van de Wwft-instellingen uit de onderzoekspopulatie aan neutraal te staan tegenover de vraag of bij PEP’s vaker additionele informatie moet worden opgevraagd. Tegelijkertijd geeft ook een groot deel van deze Wwft-instellingen aan het vaker niet dan wel nodig te vinden om over te gaan tot het opvragen van extra (cliënt)informatie bij PEP’s. Verder geeft een meerderheid aan dat het cliëntenonderzoek bij PEP’s net zo vaak kan worden afgerond als bij «gewone» cliënten. Een groot deel van de Wwft-instellingen uit de onderzoekspopulatie geeft echter aan nooit te maken te hebben met PEP’s of familieleden of naaste geassocieerden van PEP’s, al is het de vraag in hoeverre deze Wwft-instellingen in staat zijn om PEP’s (op voorhand) te herkennen. Tijdens de diepte-interviews gaf een beperkt deel van de (kleinere) Wwft-instellingen aan dienstverlening aan PEP’s te weigeren vanwege de kosten en/ of de risico’s. Het beeld dat naar voren komt uit de interviews met binnenlandse PEP’s zelf wijkt af van voorgaande observaties. PEP’s geven in de interviews aan veel hinder te ondervinden van de verscherpte maatregelen. De hoeveelheid informatie die zij moeten aanleveren en de doorberekening van de kosten leiden er soms toe dat de PEP’s besluiten om geen dienstverlening af te nemen bij een Wwft-instelling. Ook gaf één PEP tijdens een diepte-interview aan dat een Wwft-instelling de zakelijke relatie met hem had beëindigd alleen omdat hij een PEP was. De verplichting om verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen bij binnenlandse PEP’s en hun familieleden en naaste geassocieerden is een verplichting die rechtstreeks voortvloeit uit de Europese vierde anti-witwasrichtlijn11

Vraag 8

Uit andere EU-landen komen geluiden dat banken klanten om deze reden weigeren. Kunt u aangeven of er banken in Nederland zijn die geen rekeningen van stichtingen meer wensen te openen gelet op de daarmee samenhangende administratieve lasten voor de financiële instelling? Mocht dat het geval zijn, bent u dan bereid financiële instellingen, in het bijzonder banken, te verplichten om stichtingen in de gelegenheid te stellen een bankrekening te openen?

Antwoord vraag 8

Het is zeker niet de bedoeling dat instellingen cliënten weigeren om de enkele reden dat deze personen een politiek prominente persoon, een familielid van een politiek prominente persoon of een persoon bekend als een naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon zijn. Zie in dat kader ook het onderzoeksrapport van EY dat ingaat op de vraag in hoeverre de wijzigingen in de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn met betrekking tot het cliëntenonderzoek van invloed zijn geweest op de clientacceptatie van bedoelde personen en de beantwoording van vraag 7. Bij de beantwoording van vraag 6 ben ik ingegaan op de risico-gebaseerde benadering die centraal staat binnen de Wwft. Deze benadering brengt niet met zich mee dat een verhoogd risico op witwassen of terrorismefinanciering betekent dat hele groepen cliënten categoraal geweigerd moeten worden door instellingen. ING heeft recent bekend gemaakt een tijdelijk geen nieuwe rekeningen aan te beiden aan stichtingen en verenigingen, vanwege een gebrek aan capaciteit voor cliëntenonderzoek. Ik ga ervan uit dat een bank bij het tijdelijk stopzetten van dienstverlening goed kijkt naar de gevolgen hiervan, met name dat een betaalrekening nodig is om mee te draaien in het maatschappelijk verkeer. Andere banken hebben geen vergelijkbare stappen gezet. Instellingen moeten voor elke (potentiële) cliënt cliëntenonderzoek verrichten. Een zakelijke relatie afwijzen alleen omdat een cliënt een politiek prominente persoon, een familielid van een politiek prominente persoon of een persoon bekend als een naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon is, druist in tegen de gedachte achter de Wwft en de Europese anti-witwasrichtlijn waarop de Wwft is gebaseerd.12

Vraag 9

De Ecorys-studie brengt voor- en nadelen van de vestiging van de nieuwe anti-witwasautoriteit in Nederland in kaart. Het kabinet overweegt mee te dingen. Gaat het kabinet hierbij een vestigingsplaats binnen Nederland noemen? Zo ja, welke?

Antwoord vraag 9

Ja, in een mogelijk Nederlands aanbod speelt de vastgoedpropositie voor het hoofdkantoor van de nieuwe anti-witwasautoriteit (AMLA) een belangrijke rol. Die propositie wordt voorbereid met een gemeente in Nederland die, naar analogie van de procedure bij European Medicines Agency (EMA), in het bidbook genoemd zal worden.

Vraag 10

Het kabinet heeft als onderbouwing van het belang van Schiphol verwezen naar het winnen van het bod op het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA), dat mede te danken zou zijn aan de hub-functie van Schiphol. Betekent dit dat eventuele vestiging van de nieuwe autoriteit in Nederland ertoe zal leiden dat de beperkte passagiersruimte op Schiphol meer zal worden ingenomen door zakenreizigers? Zo ja, kunt u reflecteren op de kosten en baten (niet alleen financieel) van vestiging voor omwonenden van Schiphol?

Antwoord vraag 10

Het EMA ontving jaarlijks meer dan 30.000 binnen- en buitenlandse bezoekers. Om die reden was nabijheid van Schiphol van groot belang. Het is nu nog onbekend hoe de werkwijze van AMLA precies zal zijn en tot hoeveel buitenlandse bezoekers dat jaarlijks zal leiden. Zelfs wanneer AMLA net zoveel buitenlandse bezoekers zou aantrekken als het EMA is dat aantal AMLA-bezoekers vergeleken met het totaal aantal passagiers op Schiphol zeer laag en zullen de kosten en baten van Schiphol daarvan voor omwonenden niet wezenlijk veranderen.

Vraag 11

Kunt u ook nader ingaan op het effect op de woonproblematiek in de Randstad? Het Ecorys-onderzoek noemt de kosten van nieuwbouw, maar niet de inname van schaarse stikstofruimte en de extra CO2-uitstoot door deze nieuwbouw. Bent u het met de leden van de PvdD-fractie eens dat deze moet worden meegenomen? Hoeveel huizen kunnen er minder gebouwd worden in de Randstad als er nieuwbouw zal plaatsvinden voor de nieuwe autoriteit?

Antwoord vraag 11

In de kosten- en batenanalyse die ik op 30 mei jl. aan uw Kamer toestuurde, wordt voor zover mogelijk, ingegaan op de woningmarkt. Aangegeven is dat de eventuele komst van AMLA naar Nederland zal betekenen dat werknemers van AMLA met hun familieleden zich in Nederland zullen vestigen. Dat zal positieve effecten hebben, onder andere vanwege consumptieve bestedingen, maar het kan ook de druk op de woningmarkt verhogen.13 In het vervolg van het traject richting een mogelijk Nederlands bod zal een locatie gevonden moeten worden die past in de stedenbouwkundige en planologische overwegingen van een regio. Daarbij worden de stikstofruimte en CO2 uitstoot in overweging genomen.


X Noot
1

De letter N heeft alleen betrekking op 34 808.

X Noot
2

Samenstelling:

Essers (CDA) (voorzitter), Prast (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Vos (VVD), Van Ballekom (VVD), Berkhout (Fractie-Nanninga), Crone (PvdA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Geerdink (VVD), Karimi (GL) (ondervoorzitter), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), Raven (OSF) en Fiers (PvdA).

X Noot
3

Kamerstukken I 2021/22, 34 808, M.

X Noot
4

Kamerstukken I 2021/22, 34 808, M.

X Noot
5

Bijlage «Onderzoek effecten Wwft: De effecten van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn op Wwft-instellingen (Ernst & Young, 6 juli 2021, 104 pag.)» bij: Kamerstukken I 2021/22, 34 808, M.

X Noot
6

Handelingen I 2017–2018, nr. 38, item 3, p. 3.

X Noot
7

Handelingen I 2017–2018, nr. 38, item 3, p. 7.

X Noot
8

Bijlage «Effectenanalyse AMLA (Ecorys, 24 november 2021, 42 pag.)» bij: Kamerstukken I 2021/22, 34 808, M.

X Noot
9

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119).

X Noot
10

Kamerstukken I 2021/22, 34 808, nr. M.

X Noot
11

Onderzoek effecten Wwft; De effecten van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn op Wwft-instellingen, Eindrapport, 6 juli 2021, p. 17 en 18. Bijlage 1032453 bij Kamerstukken I 2021/22, 34 808, nr. M.

X Noot
12

Zie ook overweging 33 bij Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141/73).

X Noot
13

Effectenanalyse AMLA, eindrapport, Ecorys, Rotterdam, 24 november 2021, p. 29 en 30. Bijlage 1032452 bij Kamerstukken I 2021/22, 34 808, nr. M.

Naar boven