34 605 Voorstel van wet van de leden Van Ginneken en Van Wijngaarden tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet basisregistratie personen in verband met het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning

I VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 juni 2022

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid1 hebben kennisgenomen van de brief van 21 maart 20222 over de toezeggingen gedaan tijdens de plenaire behandeling op 15 maart jl. van het voorstel van wet van de leden Van Ginneken en Van Wijngaarden tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet basisregistratie personen in verband met het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning. De leden van de SGP-fractie hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen.

Vervolgens is op 4 mei 2022 een brief gestuurd aan de Minister voor Rechtsbescherming.

De Minister heeft op 10 juni 2022 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Minister voor Rechtsbescherming

Den Haag, 4 mei 2022

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben kennisgenomen van uw brief van 21 maart 20223 over de toezeggingen gedaan tijdens de plenaire behandeling op 15 maart jl. van het voorstel van wet van de leden Van Ginneken en Van Wijngaarden tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet basisregistratie personen in verband met het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning. De leden van de SGP-fractie hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie verzoeken u nader aan te duiden wat de precieze implicatie is van de betreffende wet voor de situatie van een minderjarige moeder en een meerderjarige vader? Wat gebeurt er als de moeder geen minderjarigheidsverklaring aanvraagt of deze wordt afgewezen terwijl de vader meerderjarig is? Krijgt deze dan, na erkenning, wel het ouderlijk gezag en de minderjarige moeder niet? Onderkent u dat de positie van de vader in een dergelijke situatie door het wetsvoorstel versterkt zou worden? En als dat zo is, is dat niet reden temeer om nog eens te kijken of de minderjarige moeder ook meer geholpen kan worden? Hoe geeft u zich rekenschap van de kosten die de minderjarige moeten maken voor het verzoek tot meerderjarigverklaring? Het gaat om honderden euro’s, terwijl zij in een kwetsbare situatie zitten en al veel te regelen hebben. Kan hier geen vrijstelling van griffierecht of ten minste forse verlaging worden toegepast?

Inderdaad biedt de meerderjarigheidsverklaring een mogelijkheid voor minderjarige moeders om toch het ouderlijk gezag over hun kindje te verkrijgen. Echter, gaat u er in uw antwoord niet te licht aan voorbij dat dit wel verstrekkende implicaties heeft voor de moeder in kwestie? Zij is dan in algemene zin voor de wet zelfstandig, terwijl het doel is dat zij enkel zelf het ouderlijk gezag verkrijgt over het kindje dat ze heeft gekregen. Zou het niet wenselijk zijn om het uitoefenen van ouderlijk gezag op enigerlei wijze los te maken van het meerderjarig zijn voor de wet? Is hier niet meer maatwerk mogelijk?

Hoe terecht is het om uit het gegeven dat de minderjarige moeder zelf nog onder ouderlijk gezag staat, af te leiden dat de moeder dan per definitie niet in staat is om de belangen van het eigen kind te behartigen? Het gaat immers wel om de relatie tussen moeder en kind; één van de diepste banden die er tussen twee mensen kan ontstaan. In hoeverre doet de huidige regeling wel voldoende recht aan het natuurrecht dat de moeder heeft over haar kind? Kan dat, op grond van het gezagsargument, wel van elkaar losgemaakt worden? Is hier niet meer maatwerk mogelijk?

Hoe is de stelling over de minderjarigheid te rijmen met het feit dat op andere terreinen, zoals medische behandelingen, wordt uitgegaan van een verlaagde grens van 16 jaar? Waarom zou de waardering van belangen hier niet van toepassing kunnen zijn op de leeftijd van 16 jaar en op andere gebieden wel?

Hoe weegt u de keuzes over minderjarigheid tegen de achtergrond van de verplichtingen op grond van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind?

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien uw reactie – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, M.M. de Boer

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 juni 2022

In antwoord op de brief van de voorzitter van de vaste commissie van Justitie en Veilgheid van 4 mei jl. met nadere vragen van de leden van de SGP-fractie naar aanleiding van mijn brief van 21 maart jl. over de tijdens de plenaire behandeling gedane toezeggingen deel ik u graag het volgende mede.

De leden van de SGP-fractie verzoeken nader aan te duiden wat de precieze implicatie is van de initiatiefwet voor de situatie van een minderjarige moeder en een meerderjarige vader. Zij vragen of de vader na erkenning het ouderlijk gezag verkrijgt en de minderjarige moeder niet en of er in dat geval sprake is van een versterking van de positie van de vader.

Wanneer de moeder minderjarig is en zij niet meerderjarig is verklaard, is zij onbevoegd het gezag uit te oefenen. Ook de erkennende vader krijgt in dat geval (nog) geen gezag. Er zal dan een voogd worden benoemd of er kan worden gewacht op het meerderjarig worden van de moeder, waarbij zij het gezag alsnog van rechtswege verkrijgt. Op basis van artikel 1:251b BW zal op dat moment ook voor de vader die het kind heeft erkend het gezamenlijk gezag met de moeder ontstaan.

Gelet hierop is er geen sprake van een versterking van de positie van de meerderjarige vader ten opzichte van de minderjarige moeder.

De leden informeren ook naar de kosten van een meerderjarigverklaring van de moeder. Zij vragen of er vrijstelling van griffierecht of een verlaging hiervan kan worden toegepast.

In beginsel worden voor deze procedure reguliere griffierechten geheven. Het tarief bedraagt in 2022 € 314. Indien iemand als on- of minvermogende kan worden aangemerkt, bedraagt het tarief € 86 aan griffierechten. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om bij een laag inkomen de gemeente te verzoeken bijzondere bijstand te verlenen voor de griffiekosten. Tot slot is het kabinet voornemens zowel het reguliere tarief als het tarief voor on- of minvermogenden met ingang van 1 januari 2024 met 25% te verlagen.

Voorts wijs ik erop dat het verzoek tot meerderjarigverklaring, behalve door de (aanstaande) minderjarige moeder, ook door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) kan worden gedaan wanneer de minderjarige moeder hiervoor schriftelijke toestemming verleent.4 Hiermee kan worden voorkomen dat «drempelvrees» bij jonge moeders ten onrechte ook tot het uitblijven van een verzoek leidt.5

Als de RvdK het verzoek doet, heeft dit tot gevolg dat er door de (aanstaande) minderjarige moeder in het geheel geen griffierechten verschuldigd zijn.

Met betrekking tot de meerderjarigheidsverklaring vragen de leden verder of het niet wenselijk zou zijn om het uitoefenen van ouderlijk gezag op enigerlei wijze los te maken van het meerderjarig zijn voor de wet. Zij vragen of er meer maatwerk mogelijk is.

De meerderjarigverklaring heeft tot gevolg dat de minderjarige moeder ook op andere terreinen meerderjarig beschouwd wordt voor de wet. Wanneer haar meerderjarigheid alleen op de uitoefening van het gezag over haar kind zou zien, zou dit in de praktijk tot problemen kunnen leiden. Het uitoefenen van het gezag kan verschillende beslissingen t.a.v. van de persoon van het kind en t.a.v. van diens vermogen betreffen. Het zou lastig te onderscheiden zijn of een beslissing van de moeder in het kader van de gezagsuitoefening plaatsvindt of niet. Bovendien zou dit tot complexe situaties kunnen leiden en problemen kunnen geven tussen de minderjarige moeder en de over haar het gezag uitoefenende ouders of voogd.

De leden vragen hoe terecht het is om uit het gegeven dat de minderjarige moeder zelf nog onder ouderlijk gezag staat af te leiden dat de moeder per definitie niet in staat is om de belangen van haar eigen kind te behartigen. Zij wijzen op het natuurrecht van de moeder en vragen of meer maatwerk mogelijk is.

Een minderjarige staat onder gezag omdat de wetgever ervan uitgaat dat een minderjarige de eigen belangen nog niet (volledig) zelf kan behartigen en daarom bescherming nodig heeft. Dit geldt als uitgangspunt voor alle minderjarigen, dus ook voor minderjarige moeders. Maar juist voor minderjarige moeders van 16 jaar of ouder is dit uitgangspunt weerlegbaar. Deze situatie doet niets af aan de afstammingsrelatie die de moeder en het kind hebben waardoor zij ook op grond van de wet met elkaar verbonden zijn.

Het gaat bij de gezagsuitoefening van minderjarige moeders over de belangen van zowel de minderjarige moeder als het minderjarige kind. Het is dan ook van belang dat telkens wordt beoordeeld of de gezagsuitoefening door de minderjarige moeder zowel in het belang van het kind als van de minderjarige moeder wenselijk is. Hiertoe dient de beoordeling door de rechter in het kader van een verzoek om meerderjarigverklaring. Hiermee kan maatwerk worden geleverd. Wanneer deze beoordeling positief uitvalt, kan het gezag ook door moeder die nog geen achttien is, worden uitgeoefend.

Deze leden vragen naar de verhouding van de bevoegdheden van de minderjarige moeder ten opzichte van de bevoegdheden van minderjarigen op andere terreinen waar wordt uitgegaan van de grens van 16 jaar, zoals op het terrein van medische behandelingen.

Inderdaad geldt op bepaalde terreinen dat minderjarigen vanaf 16 jaar bevoegdheden toekomen van een meerderjarige. Zo kan een minderjarige zelf een geneeskundige behandelingsovereenkomst of een arbeidsovereenkomst aangaan. Het gaat op deze terreinen om een persoonlijke beslissing ten aanzien van een eigen specifiek belang van de minderjarige.

Bij de uitoefening van het gezag gaat het om de behartiging van al de belangen van een ander, namelijk die van het jonggeboren kind. De uitoefening van het gezag omvat daarmee ook terreinen waarop minderjarigen ook na hun zestiende voor zichzelf nog niet standaard bevoegd zijn. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan het beheer over het vermogen van het kind. Deze verschillen rechtvaardigen dat een minderjarige moeder niet standaard het gezag heeft over de eigen kinderen, maar dat eerst een rechterlijke toets plaatsvindt in het kader van een meerderjarigverklaring.

Tot slot vragen de leden naar de weging van de keuzes over minderjarigheid tegen de achtergrond van de verplichtingen van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).

Het IVRK verstaat onder een kind ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt. Het IVRK ziet zowel op de belangen van zowel het minderjarige kind als de minderjarige moeder. Met het in de wet voor meerderjarigverklaring opgenomen criterium dat de gezagsuitoefening in het belang van de moeder en haar kind wenselijk moet zijn, wordt zowel het kind als de minderjarige moeder de bescherming geboden die hen op grond van het IVRK toekomt. Daarmee wordt rekenschap gegeven van de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de minderjarige moeder (overeenkomstig artikel 5 IVRK), het recht van moeder en kind op passende begeleiding op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens (eveneens artikel 5 IVRK) en het recht van het kind om door zijn of haar ouders te worden verzorgd (artikel 7 IVRK).

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), Baay-Timmerman (50PLUS), Van den Berg (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU) en Hiddema (Fractie-Frentrop).

X Noot
2

Kamerstukken I 2020/21, 34 605, H.

X Noot
3

Kamerstukken I 2020/21, 34 605, H.

X Noot
4

Artikel 253ha, tweede lid, BW.

X Noot
5

Toelichting op artikel 291a (oud) van Boek 1 BW waaraan artikel 253 ha is ontleend, Kamerstukken II 1976/77, 14 167, nr. 3, p. 13.

Naar boven