Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Algemene regels ter verzekering van de beveiliging door waterkeringen tegen overstromingen door het buitenwater en regeling van enkele daarmee verband houdende aangelegenheden (Wet op de waterkering) (21195), en over:

- de motie-Van den Berg over de onderhoudskosten van primaire waterkeringen (21195, nr. 34);

- de motie-Van den Berg/Biesheuvel over maatgevende hoogwaterstanden (21195, nr. 35);

- de motie-Lilipaly c.s. over het Markermeer (21195, nr. 36).

(Zie vergadering van 15 november 1995.)

De voorzitter:

De heer Van den Berg heeft gevraagd om een heropening van de beraadslaging. Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

De heer Van den Berg (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil allereerst een opmerking maken over het amendement op stuk nr. 26. Dit beoogt wijziging van artikel 11, waar staat dat alleen voor de eerste maal aan waterschappen vergoedingen voor investeringen in dijkverzwaringen worden toegekend. De SGP-fractie vond dit ten principale niet juist. Waarom zou, als opnieuw aanpassing nodig is, geen investeringsvergoeding worden toegekend? De minister heeft verklaard dat dit, gezien de stand van de rivierdijkversterking, op dit moment niet aan de orde is. Bovendien heeft zij te kennen gegeven dat, als werkelijk sprake is van ontwikkelingen die tot nieuwe investeringen zouden nopen, dit dan bespreekbaar zou zijn en men eventueel met het Rijk in overleg zou kunnen treden. Onder deze omstandigheden geeft onze fractie er de voorkeur aan deze nogal toekomstgerichte discussie ten principale te voeren na de evaluatie van de wet die wij nog krijgen. Daarom wil ik nu het amendement op stuk nr. 26 intrekken.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Van den Berg (stuk nr. 26) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! De motie op stuk nr. 34 betreft een verzoek om een onderzoek te doen naar de feitelijke ontwikkeling van de onderhoudskosten van waterkeringen. De minister heeft toegezegd dat zij gegevens inzake deze materie bij het jaarlijkse verslag aan de Kamer zal meezenden, zodat de Kamer zich langs die weg een oordeel over deze materie kan vormen, in het bijzonder ook over de mogelijke stijging van de onderhoudskosten in het licht van de implementatie van de aanbevelingen van de commissie-Boertien. Omdat daarmee materieel in belangrijke mate aan deze motie is tegemoetgekomen, wil ik haar intrekken.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van den Berg (21195, nr. 34) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Over het onderwerp van de motie op stuk nr. 35, inzake de spoedige vaststelling van nieuwe maatgevende hoogwaterstanden, hebben wij hier een uitvoerige discussie gevoerd. De minister heeft erop gewezen dat zij ingevolge de nieuwe wet, als deze straks in het Staatsblad zal verschijnen, op dit punt in ieder geval bepaalde activiteiten moet gaan ondernemen, overeenkomstig artikel 4, en daarom lijkt het mij goed om de motie aan te houden tot dat moment.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van den Berg stel ik voor, zijn motie (21195, nr. 35) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

In de vergadering van 9 november 1995 zijn de amendementen met de nrs. 22, 24, 27 en 28 van de heer Van den Berg door de regering overgenomen.

In stemming komt het amendement-Biesheuvel/Van den Berg (stuk nr. 21, II).

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, de groep-Nijpels, het AOV, de CD, de RPF, de SGP, het GPV, de SP en het lid Hendriks voor dit amendement hebben gestemd en die van de overige fractie ertegen, zodat het is verworpen.

Ik stel vast, dat door de verwerping van dit amendement de andere op stuk nr. 21 voorkomende amendementen als verworpen kunnen worden beschouwd.

Artikel 1 wordt zonder stemming aangenomen.

De artikelen 2 t/m 6 worden zonder stemming aangenomen.

In stemming komt het amendement-M.B. Vos (stuk nr. 32).

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van GroenLinks, de SP, de groep-Nijpels en het lid Hendriks voor dit amendement hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

Artikel 6a wordt zonder stemming aangenomen.

In stemming komt het amendement-M.B. Vos (stuk nr. 33, I).

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van GroenLinks en de SP voor dit amendement hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

Ik stel vast, dat door de verwerping van dit amendement het andere op stuk nr. 33 voorkomende amendement als verworpen kan worden beschouwd.

Artikel 6b wordt zonder stemming aangenomen.

In stemming komt het amendement-Van den Berg (stuk nr. 23).

De voorzitter:

Ik constateer, dat dit amendement met algemene stemmen is aangenomen.

Artikel 7, zoals het is gewijzigd door de aanneming van het amendement-Van den Berg (stuk nr. 23), wordt zonder stemming aangenomen.

Artikel 8 wordt zonder stemming aangenomen.

In stemming komt het amendement-Van den Berg (stuk nr. 25, I).

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de SGP, de RPF, het GPV, GroenLinks, de SP, het CDA, de groep-Nijpels, het AOV, de CD en het lid Hendriks voor dit amendement hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

Ik stel vast, dat door de verwerping van dit amendement het andere op stuk nr. 25 voorkomende amendement als verworpen kan worden beschouwd.

Artikel 9 wordt zonder stemming aangenomen.

De artikelen 11 t/m 15j worden zonder stemming aangenomen.

In stemming komt het amendement-Biesheuvel (stuk nr. 30, I).

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA, het AOV, de CD, de SGP en het lid Hendriks voor dit amendement hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

Ik stel vast, dat door de verwerping van dit amendement de andere op stuk nr. 30 voorkomende amendementen als verworpen kunnen worden beschouwd.

Artikel 15k wordt zonder stemming aangenomen.

De artikelen 15ka en 15l worden zonder stemming aangenomen.

In stemming komt het amendement-Van den Berg (stuk nr. 31) tot invoeging van een artikel 15la.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van de SGP, de RPF, D66, de VVD, de PvdA, de SP, het CDA, de groep-Nijpels, het AOV, de CD en het lid Hendriks voor dit amendement hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.

Artikel 15m wordt zonder stemming aangenomen.

In stemming komt het amendement-Van den Berg c.s. (stuk nr. 29, I) tot het doen vervallen van artikel 15n.

De voorzitter:

Ik constateer, dat dit amendement met algemene stemmen is aangenomen.

Ik stel vast, dat door de aanneming van dit amendement het andere op stuk nr. 95 voorkomende amendement als aangenomen kan worden beschouwd.

Artikel 15o wordt zonder stemming aangenomen.

Artikel 16 wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Ik merk op, dat door de aanneming van het amendement-Van den Berg c.s. (stuk nr. 29, II) een artikel 16a is ingevoegd.

De artikelen 17 en 18 en de beweegreden worden zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Alvorens het wetsvoorstel in stemming te brengen, geef ik gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen.

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter! De fractie van het CDA heeft bij de behandeling van de Wet op de waterkering vooral gewezen op de onevenwichtigheid in het wetsvoorstel voor de mate waarin het Rijk verantwoordelijk is in financiële en bestuurlijke zin voor de waterkeringszorg. Aan het bovennationale waterschappelijke belang is nu, mede door het verwerpen van het amendement op stuk nr. 25, zodanig inhoud gegeven dat het Rijk in geen enkel opzicht direct verantwoordelijk is voor de waterkeringszorg in financiële zin. Op zichzelf zou dit voor mijn fractie een zelfstandige reden zijn geweest om tegen het wetsvoorstel als zodanig te stemmen. Tegelijkertijd zou daarmee een tegenstem zijn gegeven tegen de tweede tranche van de rivierdijkversterkingen. Daarom zullen wij, alles afwegende, toch voor deze wet stemmen. Bij de evaluatie van de wet wil mijn fractie wel terugkomen op de staatsrechtelijke positie van het waterschap zoals is neergelegd in artikel 21 van de Grondwet en artikel 98 van de Waterschapswet.

De heer Van den Berg (SGP):

Mijnheer de voorzitter! De Kamer heeft de afgelopen weken intensief gediscussieerd, zelfs bij nacht en ontij maar dat past wel bij het onderwerp van deze wet, over deze belangrijke wet voor de kerntaak van de overheid, de waterkering. De fractie van de SGP heeft tot haar spijt moeten constateren dat in ieder geval op twee punten deze wet naar ons oordeel niet voldoet aan de eisen waaraan een goede wettelijke regeling op dit terrein zou moeten voldoen.

In de eerste plaats betreft dat een goede regeling van de staatsrechtelijke verhoudingen. In het bijzonder de rijksverantwoordelijkheid is hier naar ons oordeel niet op de juiste wijze vastgelegd.

In de tweede plaats is door de inmiddels plaatsgevonden hebbende decentralisatie een aanmerkelijke verlaging van de rijksbijdrage in de onderhoudskosten van de waterschappen tot stand gekomen terwijl daartoe geen objectieve aanleiding bestaat. Het is ook in strijd met artikel 98 van de Waterschapswet.

Daar staat tegenover dat de wet een geïntegreerde procedure bevat voor de dijkverzwaringen, waarop mijn fractie lang heeft aangedrongen. Daarmee is een goed wettelijk kader geschapen voor de tweede tranche van de dijkversterkingen. Gelet op de snelle voortgang daarvan – wat absoluut noodzakelijk is – en gelet op enkele verbeteringen in het wetsvoorstel die bereikt werden door overname dan wel aanvaarding van amendementen onzerzijds, heeft onze fractie besloten haar steun aan het wetsvoorstel niet te onthouden. Wij hopen evenwel dat na de evaluatie nog een betere wet tot stand kan komen.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer, dat het wetsvoorstel met algemene stemmen is aangenomen.

In stemming komt de motie-Lilipaly c.s. over het Markermeer (21195, nr. 36).

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fractie van de CD tegen deze motie hebben gestemd en die van alle andere fracties ervoor, zodat zij is aangenomen.

Naar boven