U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Ontwerp-wijzigingsbesluit archeologie

Het college van burgemeester en wethouders van Gemeente Land van Cuijk

gelezen de tekstinhoud van ”Omgevingsplan gemeente Land van Cuijk” DATUM

Overwegende dat:

Op 4 april 2024 de Beleidsnota archeologie gemeente Land van Cuijk is vastgesteld;

In het huidige omgevingsplan nog archeologieregels zijn opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan die niet aansluiten op de Beleidsnota archeologie Land van Cuijk; 

Met deze wijziging van het omgevingsplan voor het hele grondgebied van de gemeente Land van Cuijk de regels met betrekking tot archeologie actueel worden gemaakt. 

Besluit;

Artikel I

"Omgevingsplan gemeente Land van Cuijk" opgenomen in Bijlage A wordt vastgesteld.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking per [Juridisch werkend vanaf (Aanlevering)]

Aldus vastgesteld door Gemeente Land van Cuijk, DATUM

Het college van burgemeester en wethouders van Gemeente Land van Cuijk

Bijlage A Bijlage bij artikel I

A

Artikel 1.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.

  • 2.

    Bijlage II bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.

  • 3.

    Bijlage III bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van dit omgevingsplan, met uitzondering van hoofdstuk 22.

B

Hoofdstuk 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 2 Doelen en omgevingswaarden

[Gereserveerd]

Artikel 2.1 Doelen omgevingsplan

  • 1.

    Dit omgevingsplan is, met het oog op de doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet en de Omgevingsvisie Land van Cuijk, in ieder geval gericht op:

    • a.

      de fysieke leefomgeving;

    • b.

      activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving;

    • c.

      bouwwerken;

    • d.

      infrastructuur;

    • e.

      watersystemen;

    • f.

      water;

    • g.

      bodem;

    • h.

      lucht;

    • i.

      landschappen;

    • j.

      natuur;

    • k.

      cultureel erfgoed;

    • l.

      werelderfgoed.

  • 2.

    Ten behoeve van het behalen van de beoogde doelen in eerste lid zijn in dit omgevingsplan regels opgenomen, die in ieder geval betrekking kunnen hebben op:

    • a.

      het waarborgen van de veiligheid;

    • b.

      het beschermen van de gezondheid;

    • c.

      het beschermen van het milieu;

    • d.

      het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;

    • e.

      het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;

    • f.

      het behoud van cultureel erfgoed;

    • g.

      het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed;

    • h.

      de natuurbescherming;ihet tegengaan van klimaatverandering;

    • i.

      de kwaliteit van bouwwerken;

    • j.

      een evenwichtige toedeling van functies en locaties, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid;

    • k.

      het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

    • l.

      het beheer van infrastructuur;

    • m.

      het beheer van watersystemen;

    • n.

      het beheer van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen;

    • o.

      het beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • p.

      het beheer van natuurgebieden;

    • q.

      het gebruik van bouwwerken;

    • r.

      het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen.

C

Hoofdstuk 4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 4 Waardengebieden

[Gereserveerd]

Afdeling 4.1 Waardengebied archeologie

Artikel 4.1 Werkingsgebied

De regels in 4.1 zijn van toepassing op het werkingsgebied archeologisch waardengebied.

Artikel 4.2 Doel

De regels hebben als doel:

  • a.

    het duurzaam behoud en beschermen van archeologische waarden in de bodem (in situ);

  • b.

    het duurzaam behoud en beschermen van archeologische verwachtingswaarden in de bodem (in situ);

  • c.

    het duurzaam behoud en beschermen van aangewezen archeologische rijksmonumenten;

  • d.

    het duurzaam behoud en beschermen van aangewezen archeologische gemeentelijke monumenten;

  • e.

    het veiligstellen (ex situ) van behoudenswaardige archeologische waarden als duurzaam behoud in situ niet mogelijk is.

 

Artikel 4.3 Voorrangsregel
  • 1.

    De regels in deze afdeling gaan voor op regels die zijn opgenomen ter bescherming van archeologische waarden in het tijdelijk deel van dit omgevingsplan, zoals bedoeld in artikel 22.1 onder a van de Omgevingswet;

  • 2.

    De regels in deze afdeling zijn van toepassing ter plaatse van het werkingsgebied opgenomen in artikel 4.1 als er in het tijdelijk deel van dit omgevingsplan geen regels zijn gesteld met betrekking tot de bescherming van archeologische waarden.

Artikel 4.4 Aanvullende meet- en rekenbepaling

De volgende meet- en rekenbepalingen zijn een aanvulling op hoofdstuk 1:

  • a.

    bij het bepalen van het maaiveld moet uitgegaan worden van het verloop van de aansluitende gronden. Kunstmatige ophogingen worden niet betrokken in de bepaling van het maaiveld;

  • b.

    bij het bepalen van de archeologische verstoringsdiepte zoals bedoeld in artikel 4.6 dienen alle gevolgen te worden betrokken. Bij het gebruik van zwaar materieel in de te ontgraven zone wordt een aanvullende verstoringsdiepte van 0,3 meter bij de ontgravingsdiepte opgeteld;

  • c.

    bij het bepalen van de archeologische verstoringsoppervlakte zoals bedoeld in artikel 4.6 dient het totaal aan grondroerende/vergunningplichtige activiteiten te worden betrokken;

  • d.

    als op basis van de oppervlakte van de grondroerende/vergunningplichtige activiteiten, archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is, dan vindt dit plaats in het hele archeologisch plangebied en niet alleen voor de locatie van de beoogde bodemingrepen;

  • e.

    als er meerdere archeologische waarden voorkomen in het hele archeologisch plangebied, dan wordt uitgegaan van de hoogste waarde, waarbij 1 het hoogste is en 8 het laagst, op voorwaarde dat deze meer dan 10% van de oppervlakte van het totale archeologisch plangebied beslaat. Is dit niet het geval, dan wordt uitgegaan van de naast hogere waarde.

Artikel 4.5 Aanvullende aanvraagvereisten

Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 4.6 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een omschrijving van de aard van de activiteit en alle grond-roerende activiteiten, zoals aangewezen in artikel 4.6, die hiermee samenhangen, met vermelding van:

    • 1.

      de omvang in vierkante meters; en

    • 2.

      de diepte in centimeters ten opzichte van het maaiveld;

  • b.

    doorsnedetekeningen met de exacte locatie, omvang en diepte van de afzonderlijke ingrepen ten opzichte van het maaiveld;

  • c.

    als sprake is van een gravend onderzoek, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch eindrapport, inclusief de daarbij horende programma’s van eisen en rapporten van de eerdere onderzoeken;

  • d.

    als sprake is van een opgraving: een motivering waarom er geen concrete maatregelen bestaan zoals bedoeld in artikel 4.7;

  • e.

    als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument: overzichtsfoto’s van de bestaande situatie en plantekeningen van de nieuwe situatie;

  • f.

    als sprake is van een sloopactiviteit: bestaande funderingstekeningen; en een door het bevoegd gezag goedgekeurde sloopmethode.

Artikel 4.6 Vergunningplichtige activiteiten (met betrekking tot archeologie)
  • 1.

    Het is alleen met een omgevingsvergunning toegestaan om de volgende activiteit(en) uit te voeren:

    • a.

      grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven (inclusief grondverbetering), egaliseren, afplaggen, diepploegen en diepwoelen van gronden;

    • b.

      het indrijven van voorwerpen in de grond zoals het plaatsen van hei-/boorpalen, damwanden en het boren van pompputten;

    • c.

      waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;

    • d.

      het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;

    • e.

      het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;

    • f.

      het aanbrengen van diepwortelende beplanting; 

    • g.

      het rooien van diepwortelende beplanting voor zover daarbij stobben worden verwijderd;

    • h.

      het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

    • i.

      het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd zoals boomteelt, graszodenteelt, aspergeteelt en siergewassenteelt;

    • j.

      het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van grondwerken meer dan 0,5 meter bedraagt;

    • k.

      het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie;

    • l.

      het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;

    • m.

      het aanleggen van een fundering;

    • n.

      het bouwen van een kelder.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien aan een of meerdere van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      deze activiteiten niet dieper gaan dan aangegeven met de omgevingsnorm archeologische verstoringsdiepte of deze activiteiten een kleiner verstoringsoppervlakte hebben dan aangegeven met de omgevingsnorm archeologische verstoringsoppervlakte;

    • b.

      het betreft normaal agrarisch grondgebruik tot een maximale verstoringsdiepte van 0,50 m onder maaiveld;

    • c.

      het betreft normaal beheer en onderhoud ten behoeve van gebruiksactiviteiten die zijn toegestaan op grond van dit omgevingsplan en anders dan bedoeld onder b;

    • d.

      het betreft de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing die op grond van dit omgevingsplan zijn toegestaan, waarbij de oppervlakte en verstoringsdiepte niet wordt vergroot en de locatie niet wordt gewijzigd;

    • e.

      het betreft werkzaamheden en bouwwerken ten dienste van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige;

    • f.

      de bodem wordt in minder dan 5% van het archeologisch plangebied verstoord. In dat geval kan het bevoegd gezag afzien van de verplichting tot uitvoering van archeologisch onderzoek, nadat de gemeentelijk archeoloog hierover positief heeft geadviseerd. Activiteiten zoals bomenteelt en palenbouw zijn hiervan uitgezonderd, hierbij dient te allen tijde vooronderzoek plaats te vinden. De werkingsgebieden zoals benoemd in 4.1 blijven onverminderd van kracht.

  • 3.

    Als er sprake is van een activiteit met geleidelijk effect, geldt een vergunningplicht, ongeacht of voldaan wordt aan het tweede lid. 

Artikel 4.7 Beoordelingsregels vergunningplichtige activiteiten
  • 1.

    Voor het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel  moet aan een van de volgende beoordelingsregels worden voldaan:

    • a.

      vaststaat dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn op basis van informatie die al beschikbaar is bij het bevoegd gezag;

    • b.

      aangetoond kan worden dat de archeologische waarden in de bodem (in situ) behouden kunnen blijven door concrete maatregelen;

    • c.

      op basis van archeologisch onderzoek dat is uitgevoerd door een archeologisch deskundige kan worden aangetoond dat:

      • 1.

        er geen archeologische waarden aanwezig zijn op de betreffende locatie; of

      • 2.

        op basis van concrete maatregelen is aangetoond dat de archeologische waarden in de bodem (in situ) behouden kunnen blijven;

    • d.

      op basis van archeologisch onderzoek dat is uitgevoerd door een archeologisch deskundige kan worden aangetoond dat:

      • 1.

        er archeologische waarden aanwezig zijn; en

      • 2.

        er geen concrete maatregelen mogelijk zijn, waarbij de archeologische waarden in de bodem (in situ) behouden kunnen blijven, zodat aan één van onderstaande voorwaarden moet worden voldaan;

        • I.

          de archeologische waarden worden door opgraving veilig gesteld (ex situ) conform de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer en het bepaalde in hoofdstuk 5 van de Erfgoedwet; of

        • II.

          de archeologische resten worden in de bodem behouden door middel van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudensmaatregelenplan; of

        • III.

          de archeologische resten worden in de bodem beschermd door de uitvoering van de activiteiten te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.

  • 2.

    Voordat het bevoegd gezag kan beslissen over een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 4.6 wint zij schriftelijk advies in bij de gemeentelijk archeoloog van de gemeente Land van Cuijk omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke maatwerkvoorschriften dienen te worden gesteld.

Artikel 4.8 Maatwerkvoorschriften omgevingsvergunning

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning op basis van artikel 4.7 kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften aan de omgevingsvergunning toevoegen voor de volgende onderdelen:

  • a.

    de situering van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De maatwerkvoorschriften zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

D

Het opschrift van hoofdstuk 22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 22 ACTIVITEITEN Activiteiten

E

Het opschrift van afdeling 22.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 22.1 ALGEMEEN Algemeen

F

Het opschrift van afdeling 22.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 22.2 ACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT BOUWWERKEN, OPEN ERVEN EN TERREINEN Activiteiten met betrekking tot bouwwerken, open erven en terreinen

G

Artikel 22.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.22 Vrijstelling van archeologisch onderzoek

[Vervallen]

  • 1.

    Als er in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, regels worden gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, zijn die regels niet van toepassing als die activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van minder dan 100 m2.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor zover er met betrekking tot die regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een andere oppervlakte dan 100 m2 geldt. In dat geval geldt die afwijkende andere oppervlakte.

H

Het opschrift van afdeling 22.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 22.3 MILIEUBELASTENDE ACTIVITEITEN Milieubelastende activiteiten

I

Het opschrift van afdeling 22.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 22.4 AANLEGGEN OF WIJZIGEN VAN WEGEN OF SPOORWEGEN ZONDER GELUIDPRODUCTIEPLAFONDS Aanleggen of wijzigen van wegen of spoorwegen zonder geluidproductieplafonds

J

Het opschrift van afdeling 22.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 22.5 OVERIGE ACTIVITEITEN Overige activiteiten

K

Het opschrift van hoofdstuk 23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 23 SLOTBEPALINGEN Slotbepalingen

L

Na het lichaam wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

M

Het opschrift van bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage II BIJ ARTIKEL 1.1, TWEEDE LID, VAN DIT OMGEVINGSPLAN, BEGRIPSBEPALINGEN Bij artikel 1.1, tweede lid, van dit omgevingsplan, begripsbepalingen

N

Na bijlage II wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

Bijlage III Bij artikel 1.1, derde lid, van dit omgevingsplan, begripsbepalingen

archeologisch deskundige

zoals bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet, artikel 2 van het Besluit Erfgoedwet archeologie, alsmede de vertegenwoordiger archeologie van het bevoegd gezag, mits deze een studie archeologie op universitair niveau of hoger onderwijs heeft afgerond.

archeologisch eindrapport

archeologisch onderzoeksrapport waarmee de onderzoeksreeks in het kader van de archeologische monumentenzorg wordt afgesloten.

archeologisch plangebied

alle gronden die deel uitmaken van een te (her)ontwikkelen gebied en waar grondverstorende ingrepen en activiteiten mogelijk worden gemaakt.

archeologische verstoringsdiepte

de maximale diepte van een, voor mogelijk aanwezige archeologische waarden, grondverstorende ingreep onder het maaiveld.

archeologische verstoringsoppervlakte

de maximale oppervlakte van een, voor mogelijk aanwezige archeologische waarden, grondverstorende ingreep, gerekend aan het maaiveld.

duurzaam behoud

behoud van archeologische resten op een dusdanige wijze dat geen, of zo min mogelijk degradatie optreedt van de fysieke kwaliteit van de resten en geen sprake is van informatieverlies als gevolg van de toegestane activiteiten in het Omgevingsplan.

geleidelijk effect

een vorm van degradatie van archeologische resten die naar verloop van tijd optreedt als gevolg van een activiteit.

normaal agrarisch grondgebruik

alle grondroerende werkzaamheden die voorkomen bij een bepaalde teelt. Onder deze grondroerende werkzaamheden wordt in ieder geval, maar niet uitsluitend verstaan: diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van bodemingrepen zoals de aanleg van (drainage)leidingen. 

maaiveld

het raakvlak tussen de ondergrond en de lucht.

O

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en de Omgevingsregeling van toepassing verklaard op hoofdstuk  22  van dit omgevingsplan. Het gaat om een zogenaamde statische verwijzing. Dat betekent dat latere wijzigingen van de begrippen in de Omgevingswet of de AMvB’s geen invloed hebben op de betekenis van de begrippen in hoofdstuk  22.

Bijlage  II  bij dit omgevingsplan bevat de overige begripsbepalingen die voor hoofdstuk 22 nog nodig zijn in aanvulling op de begrippen van de wet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling.

Bijlage III bij dit omgevingsplan bevat de overige begripsbepalingen die voor de hoofdstukken in het nieuwe deel van het omgevingsplan nodig zijn in aanvulling op de begrippen van de wet, de AMvB's en de Omgevingsregeling. 

P

Na sectie ' Begripsbepalingen' worden vier secties ingevoegd, luidende:

Artikel 4.1 Werkingsgebied

Alle gebieden op de archeologische beleidskaart zijn ingedeeld in categorieën. Categorie 1 t.m. 4 betreft gebieden waarvan op grond van reeds uitgevoerd archeologisch onderzoek in het gebied of de directe omgeving is aangetoond dat sprake is van een behoudenswaardige vindplaats. Hier wordt dan ook gesproken over gebieden met een archeologische waarde.

De categorieën 5 t.m. 7 zijn gebieden waar op grond van landschappelijke, historische en archeologische gegevens een verwachting kan worden uitgesproken over de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Hier wordt dan ook gesproken van een archeologische verwachtingswaarde. De aan- of afwezigheid van een archeologische vindplaats in deze gebieden dient nog te worden aangetoond middels onderzoek.

Categorie 8 betreft gebieden waarvan het zeker is dat hierin geen archeologische resten meer aanwezig zijn. Dit betreft gebieden waarvan het zeker is dat deze zijn ontgrond, maar ook gebieden waar alle aanwezige archeologische resten middels een opgraving ex situ (buiten de grond) duurzaam zijn behouden. Ook gaat het hier om gebieden waarvan middels archeologisch onderzoek is vastgesteld dat hier geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Voor gebieden in categorie 8 geldt geen onderzoeksplicht.

Artikel 4.4 Aanvullende meet- en rekenbepaling

Bij het bepalen of een bepaalde activiteit vergunningplichtig is dienen alle grondroerende activiteiten die met de vergunningverlening worden toegestaan mee te worden genomen in de oppervlaktebepaling. Een voorbeeld is de nieuwbouw van een gebouw of bouwwerk. Hierbij worden het grondoppervlak van het gebouw of bouwwerk, eventuele verhardingen als inritten, parkeerplaatsen en andere verhardingen waarbij graafwerkzaamheden nodig zijn, nutsleidingen en eventuele waterberging meegenomen in het bepalen van de oppervlakte.

Artikel 4.5 Aanvullende aanvraagvereisten

Het eindrapport is niet verbonden aan één specifieke onderzoeksvorm. De status ‘eindrapport’ wordt gegeven op het moment dat de omgang met de archeologische resten binnen een plangebied, naar tevredenheid van burgemeester en wethouders is geborgd. Het eindrapport wordt bekrachtigd in het selectiebesluit. Voorbeelden: 

Wanneer op grond van een bureauonderzoek onomstotelijk blijkt dat binnen een plangebied geen archeologische resten (meer) verwacht kunnen worden, geldt het door het bevoegd gezag goedgekeurde rapport van dit onderzoek als eindrapport.

Wanneer de volledige AMZ-onderzoekenreeks is doorlopen, is het laatste stadium een opgraving. Hierbij worden alle archeologische resten gedocumenteerd en permanent uit een plangebied verwijderd. Het door het bevoegd gezag goedgekeurde rapport van een opgraving geldt dan als eindrapport. De rapporten van de hiervoor uitgevoerde onderzoeken zijn dan slechts tussenfases.

Bovengenoemde voorbeelden zijn twee uitersten. Het eindrapport zoals bedoeld, kan, afhankelijk van de resultaten, aan het einde van iedere onderzoeksvorm in de AMZ-onderzoekenreeks worden opgesteld.

Artikel 4.6 Vergunningplichtige activiteiten (met betrekking tot archeologie)

Voorbeelden van activiteiten met een geleidelijk effect zijn grondwaterstandverlaging, afplaggen van bodems, het aanbrengen van diepwortelende beplanting waardoor verdroging optreedt, het oogsten van bomen waarbij een grondvolume wordt ontgraven na een aantal jaren.

Q

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage II BIJ ARTIKEL 1.1, TWEEDE LID, VAN DIT OMGEVINGSPLAN, BEGRIPSBEPALINGEN Bijlage II Bij artikel 1.1, tweede lid, van dit omgevingsplan, begripsbepalingen

I Overzicht Documentenbijlagen

Motivering wijziging archeologie omgevingsplan gemeente Land van Cuijk

/join/id/pubdata/gm1982/2025/bbce02af2b014621b42dad52c4be31b5/nld@2025‑03‑03;10544976

Naar boven