Gemeenteblad van Nederweert
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Nederweert | Gemeenteblad 2025, 75231 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Nederweert | Gemeenteblad 2025, 75231 | beleidsregel |
Wijzigingsbesluit van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Nederweert 2024
Aldus vastgesteld in de vergadering van 18 februari 2025,
Burgemeester en wethouders van Nederweert,
De secretaris,
drs. J.C.T. Bakens,
De burgemeester,
B.M.T.J. Op de Laak
Bijlage 1: Bijlage 2 – Normenkader huishoudelijke ondersteuning 2025
Bureau HHM heeft veel gemeenten geholpen bij het aanpassen van de regelgeving en het beleid rond de Huishoudelijke Ondersteuning8. Dit begon na de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in mei 2016 met empirisch onderzoek naar normtijden en de objectieve en onafhankelijke onderbouwing daarvan, in collegiale samenwerking met KPMG Plexus. De uitkomsten daarvan toetsten we binnen een groot aantal gemeenten aan de lokale situatie.
Hieruit is een normenkader tot stand gekomen dat alle gemeenten kunnen gebruiken bij het toekennen van Huishoudelijke Ondersteuning op maat voor cliënten die dit nodig hebben. In haar uitspraken van december 2018 bevestigde de CRvB dat dit normenkader voldoet aan de eisen (onderbouwing met objectief, onafhankelijk en deskundig onderzoek) die in mei 2016 werden gesteld aan de onderbouwing van normtijden. In december 2024 heeft de CRvB bepaald dat de normtijden voor het resultaat wasverzorging moesten worden bijgesteld, eveneens op basis van de eerder uitgevoerde onderzoeken in 2016. Daarmee zijn ook deze normtijden geaccordeerd door de CRvB.
Het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning is bedoeld om cliënten ondersteuning op maat te bieden. Onderzocht is hoeveel tijd per week van een professional nodig is voor volledige overname van het huishouden in een ‘gemiddelde cliëntsituatie’ ofwel de ‘ijk-cliënt’. Waarbij ook is onderzocht in welke situaties hoeveel tijd minder of meer mogelijk of nodig is om ondersteuning op maat van de persoon te bieden. Door de situatie van een (nieuwe) cliënt goed te onderzoeken en te vergelijken met de ijk-cliënt uit dit kader, leidt toepassing van het normenkader tot ondersteuning op de individuele maat voor deze cliënt. Dit normen¬kader is in principe in elke gemeente en voor elke cliënt toe te passen. Waarbij het normenkader niet allesbepalend is, maar wel een zwaarwegende leidraad vormt voor de Wmo-consulent9.
Aan de hand van 13 vragen geven we inzicht in het normenkader voor Huishoudelijke Ondersteuning en de mogelijkheden voor toepassing daarvan door gemeenten. Het staat gemeenten vrij deze handreiking te gebruiken. Bronvermelding wordt op prijs gesteld, net als reacties van gemeenten die deze handreiking gebruiken.
De eerste versie van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning hebben we in 2019 uitgebracht: het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019.
In september 2022 hebben we een ‘aangevulde’ versie van het normenkader uitgebracht, het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 (met aanvullingen 2022). Deze versie is wat normtijden betreft volledig gelijk aan de eerste versie van 2019. In bijlage 1 zijn aanvullende instructies opgenomen voor de toepassing van het normenkader.
In januari 2025 hebben we naar aanleiding van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2025:46) de normtijden voor het resultaat Wasverzorging met enkele minuten aangepast. Daarmee is een nieuwe versie van dit normenkader ontstaan, met ook een bijgestelde naam: het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2025. Dit kader is onverminderd gebaseerd op de onderzoeken die in 2016 zijn uitgevoerd door KPMG Plexus en bureau HHM.
De instructies uit bijlage 1 zijn tot stand gekomen op basis van de vele tientallen gesprekken die we over de details en instructie van de toepassing van het normenkader hebben gevoerd. Met name tijdens en naar aanleiding van de vele trainingen die we in het veld hebben verzorgd en voorgelegde praktijkcasussen over hoe dit normenkader te gebruiken bij het indiceren.
NB. Wij hebben geprobeerd deze tekst geheel voor zichzelf te laten spreken. Hierbij is geen (verder) extern onderzoek of advies noodzakelijk. Heeft u toch vragen, opmerkingen of verbetersuggesties voor deze handreiking, dan horen wij die uiteraard graag: info@hhm.nl | telefoon 053 433 0548
1 Hoe ziet het normenkader eruit?
De volgende pagina geeft het normenkader voor de Huishoudelijke Ondersteuning weer. Per resultaatgebied is uitgewerkt hoeveel professionele inzet nodig is voor volledige overname van deze taken, voor een cliënt die wat situatie betreft overeenkomt met de ‘gemiddelde cliëntsituatie’ ofwel de ‘ijk-cliënt’, waarbij deze ondersteuning op wekelijkse basis wordt geboden. En wat het effect hierop is van factoren die het mogelijk maken minder ondersteuning in te zetten (eigen kracht van de cliënt, netwerk, andere voorliggende mogelijkheden) of die het nodig maken meer ondersteuning in te zetten (als gevolg van beperkingen of belemmeringen van de cliënt of overige relevante aspecten). Zodat uiteindelijk individuele ondersteuning op maat van de cliënt tot stand komt. Er is dus geen sprake van een standaard inzet of ‘one size fits all’, het gaat om ondersteuning op maat van het individu.
De normtijden zijn in navolgend ‘blokkenschema’ weergegeven in ‘uren/minuten per week’. Daarmee komen we tegemoet aan de wettelijke plicht om de omvang van de te bieden ondersteuning concreet inzichtelijk te maken in tijd voor de cliënt. In bijlage 2 is dit blokkenschema ook in ‘uren per jaar’ opgenomen.
2 Hoe moet ik het normenkader toepassen?
De Wmo-consulent van de gemeente doet naar aanleiding van de hulpvraag van een cliënt integraal onderzoek. Hierbij volgt de consulent de vijf stappen zoals voorgeschreven door de CRvB.
De Wmo-consulent onderzoekt eerst welke ondersteuning de cliënt naar aard en omvang (bruto) nodig heeft.
Vervolgens onderzoekt deze wat de mogelijkheden zijn vanuit eigen kracht, netwerk of andere voorliggende opties/ voorzieningen om invulling te geven aan deze ondersteuningsvraag.
Daaruit volgt welke (netto) ondersteuning vanuit de Wmo nodig is, in de vorm van een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden.
De Wmo-consulent gebruikt dit normenkader als hulpmiddel, als leidraad, om te komen tot een professionele afweging over de benodigde ondersteuning op maat van de individuele cliënt. Dit wordt per subresultaat (schoon en leefbaar huis, wasverzorging, etc.) bekeken en daarna opgeteld tot de totaal te indiceren tijd. Hierbij wordt de situatie van de cliënt vergeleken met de ‘gemiddelde cliëntsituatie’ ofwel de ‘ijk-cliënt’. Dit leidt tot dezelfde of ‘meer’ of ‘minder’ inzet van ondersteuning dan de volledige overname die voor de ijk-cliënt aan de orde is. Het resultaat is dan ondersteuning op maat van de individuele cliënt, die wordt vastgelegd in de indicatie (beschikking).
Het normenkader wordt op de volgende manier geïnterpreteerd:
De professionele hulp maakt, in samenspraak met de cliënt, een planning wanneer welke werkzaamheden worden gedaan, binnen de gegeven omvang van de indicatie. Zo worden in de tijd uiteindelijk alle activiteiten zoals opgenomen in het ondersteuningsplan uitgevoerd. In bijlage 3 is een overzicht opgenomen van de activiteiten en frequentie van uitvoering hiervan waarop het normenkader is gebaseerd, uitgaande van volledige professionele overname van alle werkzaamheden, op wekelijkse basis, waarbij geen bijzonderheden spelen in de cliëntsituatie die minder inzet mogelijk of meer inzet nodig maken.
In het normenkader is naast directe tijd ook indirecte tijd opgenomen. Dit is tijd die nodig is voor binnenkomen, afspraken maken, interactie met de cliënt en bijvoorbeeld het pakken en opruimen van schoonmaakmiddelen. Hierin kan eventueel ook een snel kopje koffie zitten, á la de ‘Italiaanse espresso aan de bar’. Deze indirecte tijd is even noodzakelijk als de directe tijd om de beoogde resultaten te behalen.
De totale tijd die wordt geïndiceerd, is te zien als een totaal over het jaar heen voor alle te bereiken resultaten. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat deze totaaltijd toereikend is om te doen wat nodig is in de gemiddelde cliënt-situatie (zie vraag 12). Voorwaarde hiervoor is wel dat goed onderzoek wordt gedaan naar de individuele situatie van de cliënt (keukentafelgesprek) om te komen tot een individuele afweging op maat.
In de totale tijd zoals weergegeven in het blokkenschema in geval van volledige overname, zit tijd voor wekelijks en niet-wekelijks uit te voeren activiteiten. De tijd per week voor niet-wekelijks uit te voeren activiteiten (die ene week doet de hulp dit, de andere week dat) maakt in de norm 20 minuten uit van de totale tijd (gebaseerd op het onderzoek uit 2016 in Utrecht).
Als een cliënt zodanig veel eigen kracht heeft (of inzet vanuit het netwerk of andere voorliggende mogelijkheden) dat sprake kan zijn van ondersteuning op maat door niet wekelijks, maar één maal per twee weken ondersteuning bij het huishouden te bieden, dan is dit voor deze cliënt gewoon een passende oplossing. Een oplossing die ook al sinds jaar en dag gebruikelijk is bij een deel van de HO-cliënten. In bijlage 1 is hier een nadere instructie over opgenomen.
Met dit normenkader kan een verantwoord niveau van een schoon, opgeruimd en georganiseerd huishouden worden gerealiseerd. Aandachtspunt is dat persoonlijke opvattingen van cliënten of hulpen soms anders zijn dan waarop dit normenkader is gebaseerd. In deze is het normenkader leidend, omdat dit op basis van onderzoek bij en met vele cliënten en in afstemming met verschillende deskundigen tot stand is gekomen.
3 Is het normenkader toe te passen in mijn gemeente?
Iedere gemeente kan het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning gebruiken door het te verankeren in het beleid.
De gemeente bepaalt uiteraard haar eigen beleid ten aanzien van de Huishoudelijke Ondersteuning voor haar inwoners (cliënten). Dat doet zij op grond van de Wmo 2015.
Dit normenkader is gebaseerd op algemene beleidsuitgangspunten die veel gemeenten hanteren (zie ook bij vraag 4).
Als een gemeente er voor kiest substantieel af te wijken van de uitgangspunten die onder het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning liggen, dan kan dat tot gevolg hebben dat in bezwaar en beroep wordt geconstateerd dat het normenkader niet meer van toepassing is (het beleid van de gemeente rust dan niet meer op objectief, onafhankelijk en deskundig uitgevoerd onderzoek).
4 Welke uitgangspunten verankeren in het beleid?
Het normenkader is gebaseerd op de navolgende uitgangspunten. Die moeten in het beleid worden vastgelegd.
Deze teksten zijn voorbeelden die we in meerdere gemeenten zijn tegengekomen.
Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen.
Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen.
Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
Maatwerk, ondersteuning op maat:
Het normenkader ziet op maatwerk voor de individuele cliënt. In het normenkader is aangegeven hoeveel tijd nodig is als sprake is van volledige overname van het huishouden bij de omschreven ‘gemiddelde cliëntsituatie’ (ofwel ‘ijk-cliënt’) en op grond waarvan minder als mogelijk of meer als nodig ondersteuning wordt geboden.
5 Bekostiging in relatie tot het normenkader?
Voor de bekostiging van de Huishoudelijke Ondersteuning zijn verschillende modellen denkbaar. Die hebben in de kern steeds twee componenten: een ‘p’ (een reëel uurtarief) en een ‘q’ (het aantal uren dat bekostigd wordt). Doorgaans wordt de ‘p’ eenmalig bepaald en periodiek bijgesteld. Over de ‘q’ kunnen verschillende afspraken worden gemaakt, variërend van declaratie van feitelijk geleverde inzet, tot een normatief bepaalde omvang van de ondersteuning, bijvoorbeeld gebaseerd op het gepresenteerde normenkader.
De gemeente is gehouden om voor de maatschappelijke ondersteuning een reëel tarief te betalen. De AMvB ‘Reële Prijs Wmo 2015’ die sinds de zomer van 2017 van kracht is, beschrijft op basis van welke parameters (kostprijsbestanddelen) het tarief tot stand komt. Het begrip ‘reëel’ weerspiegelt daarbij de (goede) prijs- kwaliteitverhouding. Wanneer een tarief ‘reëel’ is, is niet in de AMvB bepaald, dat is en blijft een keuze van de gemeente. Belangrijke toetssteen hierbij is dat het tarief tot stand komt in een transparant proces naar/met de aanbieders en dat het tarief herleidbaar en herkenbaar is.
Op grond van onze ervaringen, denken wij dat de discussie over de juiste parameters van een kostprijsmodel voor Huishoudelijke Ondersteuning en de passende waarden daarbij, inmiddels is uitgekristalliseerd. Ook op dit punt is naar ons inzicht, net als bij normtijden, geen aanvullend onderzoek nodig.
Hierbij ligt het voor de hand om aan te sluiten bij het normenkader en daarmee bij de uren die de cliënt krijgt toegekend. Daardoor ontstaat balans tussen het belang van de aanbieder en dat van de cliënt en is er volstrekte duidelijkheid over de omvang van de inzet en daarmee over de rechtspositie van de cliënt.
6 Wat is het doel van het normenkader?
Met dit normenkader willen we gemeenten helpen om inwoners (cliënten) die dit nodig hebben, passende Huishoudelijke Ondersteuning op maat van de cliënt te bieden. Deze handreiking maakt de daarvoor benodigde kennis toegankelijk voor iedereen.
Het is een hulpmiddel voor de Wmo-consulenten om te komen tot een zorgvuldige professionele afweging voor ondersteuning op maat van de individuele cliënt.
Gemeenten kunnen met dit normenkader komen tot Huishoudelijke Ondersteuning op maat die voldoet aan de eisen die de Centrale Raad in mei 2016 stelde aan de onderbouwing van normtijden.
7 Hoe is het normenkader tot stand gekomen?
Gemeenten bieden hun inwoners (cliënten) ondersteuning in de vorm van Huishoudelijke Ondersteuning op grond van de Wmo 2015. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) deed op 18 mei 2016 vier uitspraken waarin zij kritisch was over de keuzes die gemeenten hierbij tot dan toe maakten. Dit had betrekking op de onderbouwing van de omvang van de ondersteuning en op de positie van de inwoner (cliënt) ten opzichte van de professional.
Naar aanleiding van deze uitspraken herzagen veel gemeenten hun beleid. Bureau HHM en KPMG Plexus onderbouwden met onderzoek de benodigde omvang van de ondersteuning. De kern van deze onderzoeken is het uitgangspunt van triangulatie: het grondig onderzoeken van een vraagstuk vanuit meerdere perspectieven. Dit betreft de oordelen van cliënten, expert-oordelen en onderbouwing met data vanuit de uitvoeringspraktijk.
Zowel gezamenlijk als apart hebben beide bureaus een groot aantal gemeenten geadviseerd op basis van deze onderzoeken. Met name het onderzoek dat we hebben uitgevoerd voor de gemeente Utrecht is in veel gemeenten overgenomen als basis voor het eigen beleid.
De CRvB heeft op 10 december 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3835) het onderzoek dat door bureau HHM en KPMG Plexus is uitgevoerd, beoordeeld als ‘objectief, onafhankelijk en deugdelijk’. De laatste uitspraak daarover is gedaan in januari 2025, waarmee ook de normtijden voor de Wasverzorging definitief zijn vastgesteld (ECLI:NL:CRVB:2025:46).
Daarmee voldoet het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning aan de criteria die eerder door de Raad zijn gesteld. En kan het worden benut voor onderbouwing van de in te zetten omvang van de Huishoudelijke Ondersteuning door een gemeente.
Bureau HHM en KPMG Plexus ontwikkelden in opdracht van verschillende gemeenten een nieuwe actuele maatstaf voor de Huishoudelijk Ondersteuning, passend bij het beleidskader van de betreffende gemeenten10. De kern van de aanpak was steeds de combinatie van tijdbestedingsonderzoek, professionele ervaringen, onafhankelijk experts en cliëntinterviews. Hiermee bepaalden we de benodigde activiteiten, frequentie van uitvoering en de tijdbesteding hieraan die nodig zijn voor het behalen van de resultaten die met de voorzieningen Huishoudelijke Ondersteuning worden beoogd11.
Voor enkele activiteiten, die in de praktijk zeer weinig voorkomen en die we daarom in de onderzoeken in 2016/2017 niet in voldoende aantallen hebben kunnen onderzoeken, blijven we gebruik maken van de normtijden zoals die in de CIZ-richtlijn uit 2006 zijn opgenomen. Ook omdat de deskundigen in de verschillende expertgroepen hebben aangegeven dat voor deze onderdelen nog steeds sprake is van relevante normtijden vanuit de CIZ-richtlijn. Dit betreft het voeren van de regie over het huishouden, advies/instructie/voorlichting (AIV) en de verzorging van maaltijden.
In het verlengde van deze onderzoeken hebben wij vanuit HHM in de periode najaar 2016 tot op heden voor vele gemeenten en regio’s de uitkomsten in de lokale praktijk getoetst. Op basis van het onderzoek in meerdere gemeenten en toetsing van de uitkomsten in een groot aantal andere gemeenten en regio’s, concluderen wij dat de tijdnormen die we in deze handreiking beschrijven, breed toepasbaar zijn en daarmee de CIZ-richtlijn uit 2006 op die onderdelen kunnen vervangen.
8 Houdt dit stand bij bezwaar en beroep?
Als gemeenten de in deze handreiking gepresenteerde norm voor de toekenning van huishoudelijke hulp onder de Wmo 2015 onverkort overnemen en verankeren in hun beleid, verwachten wij dat dit normenkader juridisch stand zal houden in geval van bezwaar en beroep. Zie in dit verband ook de hiervoor bij vraag 7 genoemde bepalende uitspraken: (ECLI:NL:CRVB:2018:3835) en (ECLI:NL:CRVB:2025:46).
Bureau HHM biedt geen definitieve juridische zekerheid, daarvoor kunnen individuele zaken te veel onvoorziene omstandigheden bevatten. Bureau HHM kan op generlei wijze aansprakelijk worden gesteld door de gebruiker van deze norm c.q. deze handreiking.
9 Is lokaal aanvullend onderzoek nodig?
Gemeenten kunnen dit normenkader overnemen als het aansluit op het lokale beleid. Aanvullend onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning wordt inmiddels in het grootste deel van de gemeenten in Nederland gebruikt. Het blijkt als kader overal toepasbaar te zijn. Op cliëntniveau is uiteraard zorgvuldig onderzoek vereist en moet, met gebruikmaking van dit kader, de afweging worden gemaakt die leidt tot passende ondersteuning op maat van de individuele cliënt.
10 Kan ik het normenkader toepassen per jaar?
Ja, dat kan. Bij vraag 2 presenteerden wij het normenkader uitgedrukt in uren en minuten per week. Gemeenten kunnen kiezen om een andere tijdseenheid te hanteren (zoals uren per maand, kwartaal of jaar). Bijlage 2 bevat het normenkader in een tabel op basis van uren per jaar. Iedereen kan met deze informatie het normenkader ook terugrekenen naar elke andere denkbare variant.
Daarbij moet wel worden bedacht dat door afronding verschillen kunnen ontstaan. Een normenkader uitgedrukt in decimalen lijkt ons niet wenselijk. Daarom zijn beide tabellen afgerond op hele uren of minuten per week of per jaar. Wij adviseren te rekenen vanuit de tabel in ‘minuten per week’. Indien bij doorrekenen naar andere eenheden decimalen ontstaan, is ons advies om naar boven af te ronden. Daarmee wordt een eventuele marge in het voordeel van de cliënt toegepast.
11 Kan ik losse onderdelen uit het normenkader gebruiken?
Dit kan alleen als gedoeld wordt op de verschillende resultaatgebieden uit de Huishoudelijke Ondersteuning. Alle activiteiten en beïnvloedende factoren zijn per resultaatgebied gebundeld onderzocht. Zij vormen een logisch en samenhangend geheel. Dus een gemeente kan ervoor kiezen om alleen het normenkader voor het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’ over te nemen, zonder het kader voor het resultaat ‘wasverzorging’. Bijvoorbeeld omdat hiervoor een algemene voorziening/centrale wasservice is ingericht. Dit kan wanneer deze keuze in het beleid is verankerd. Voor alle onderdelen van het normenkader moet de gemeente op een of andere wijze in mogelijkheden van ondersteuning voorzien voor cliënten die dit nodig hebben, als er geen andere voorliggende oplossingen zijn.
In dit normenkader presenteren we totaaltijden. Die zijn bepaald op grond van de triangulatie-aanpak die we eerder hebben benoemd. In de onderliggende onderzoeken zijn ook onderzoektijden per activiteit uitgewerkt. Het gebruik van tijden per activiteit (stofzuigen woonkamer, dweilen gang, nat afnemen, etc.) als los te indiceren onderdelen raden wij af en dit is ook door de CRvB aangegeven als niet toegestaan. Dit betreft onderzoektijden die samengevoegd leiden tot een passende omvang van ondersteuning op maat voor de cliënt. Hierbij is dus ook sprake van middeling van tijden.
Individuele situaties verschillen altijd wat van elkaar, dit maakt in dit normenkader dat het grote geheel klopt, maar er is geen sprake van ‘instructietijden of uitvoeringsnormen per activiteit’. Het zijn de totaaltijden die de Wmo-consulent helpen om te komen tot passende ondersteuning op maat waarmee de gestelde doelen als geheel kunnen worden gerealiseerd.
12 Is het normenkader voor elke cliënt op maat?
Het vertrekpunt bij het ontwikkelen van dit normenkader was ‘hoe veel tijd is nodig voor volledige professionele overname van het huishouden bij een gemiddelde cliëntsituatie’. Deze gemiddelde cliëntsituatie dient als ijkpunt, waaraan cliënten worden gespiegeld. Het normenkader geeft richtlijnen voor het maken van een afweging door de Wmo-consulent, die leidt tot ondersteuning op maat van de individuele cliënt (gelijk aan, minder als mogelijk of meer als nodig dan bij de ijk-cliënt).
Door de vele individuele casuïstiek die we in de verschillende onderzoeken hebben gezien, hebben we een duidelijk beeld van wat deze ‘gemiddelde cliëntsituatie’ of ‘ijk-cliënt’ inhoudt. Op basis van deze gemiddelde cliëntsituatie krijgen de normtijden een algemeen karakter en wordt voorkomen dat op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. De gemiddelde cliëntsituatie of ijk-cliënt is als volgt omschreven:
Cliënten passen zeker niet altijd precies in deze omschrijving van ‘de gemiddelde cliëntsituatie’. Er is sprake van invloeds-factoren die minder of juist meer ondersteuning nodig maken (eigen kracht e.d. versus vaker of beter moeten schoon-maken). Door een zorgvuldige afweging te maken hiervan voor iedere cliënt, komt de Wmo-consulent tot individuele ondersteuning op maat (maatwerk).
De volgende drie groepen invloedsfactoren maken dat inzet van minder ondersteuningstijd mogelijk is of inzet van meer ondersteuningstijd nodig is:
Mogelijkheden cliënt zelf : de fysieke mogelijkheden van de cliënt om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten.
Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de cliënt mee.
Beperkingen en belemmeringen van de cliënt , die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. De hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is, is leidend, niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:
Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers : de hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de cliënt en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.
Samenstelling van het huishouden : het aantal personen en de leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet persé extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke hulp12).
De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk, gebruikelijke hulp). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.
Huisdieren : door de aanwezigheid van een of meer huisdieren in het huishouden, kan eventueel door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Verzorging van huisdieren valt niet onder huishoudelijke ondersteuning. Een huisdier veroorzaakt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding. Met de cliënt moet in voorkomende gevallen overleg plaatsvinden over aantal of aard van huisdieren en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente/samenleving komen.
Inrichting van de woning : extra inzet nodig door bijvoorbeeld extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties, waarin de inrichting een aanzien¬lijke extra ondersteuning vergt. Ook hierbij kan nader overleg met de cliënt zijn aangewezen over wie wat doet in het huishouden.
Omvang van de woning : een grote woning kan, maar hoeft niet persé meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer vergt wel extra tijd.
N.B. Er zijn cliëntsituaties denkbaar die niet passen in het normenkader. Deze zijn zo uitzonderlijk dat hiervoor geen algemene normstelling mogelijk is. Wij adviseren daarom bij de indicatiestelling in gezamenlijk overleg te bepalen welke ondersteuningsbehoefte er in deze cliëntsituaties is. Dit normenkader is daarbij veelal wel ondersteunend.
13 Is ‘x’ minuten voor ‘dweilen’ wel voldoende?
In dit normenkader presenteren we totaaltijden voor verschillende onderdelen. Deze zijn bepaald op grond van de triangulatie-aanpak die we eerder hebben benoemd bij vraag 7. In de onderzoeken die ten grondslag liggen aan dit normenkader zijn ook onderzoektijden per activiteit uitgewerkt. Het gebruik van tijden per activiteit (stofzuigen woonkamer, dweilen gang, nat afnemen, etc.) als los te indiceren onderdelen raden wij af en is ook door de CRvB niet toegestaan. Dit betreft onderzoektijden die samengevoegd leiden tot een passende omvang van ondersteuning op maat voor de cliënt. Hierbij is sprake van middeling van tijden.
Individuele situaties verschillen altijd van elkaar. Dit maakt in dit normenkader dat het grote geheel zeker klopt, maar er is geen sprake van ‘instructietijden of uitvoeringsnormen per activiteit’. Het zijn de totaaltijden die de Wmo-consulent helpen om te komen tot passende ondersteuning op maat waarmee de gestelde doelen als geheel kunnen worden gerealiseerd.
Bijlage 1. Aanvullende instructie toepassing Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2025
In deze bijlage hebben we nadere instructies uitgewerkt voor het toepassen van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2025.
Deze instructies zijn uitgewerkt op basis van:
Tijdens de trainingen over het normenkader voor gemeenten/de Wmo-consulenten geven we de instructies uit deze bijlage mondeling al mee.
Deze instructies zijn te zien als een inhoudelijke verrijking of inkleuring van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2025.
Deze instructies hebben geen invloed op de tijdnormen uit het norme-nkader, de eerder uitgevoerde onderliggende onderzoeken vormen hiervoor de basis.
1. Minder inzet dan volledige overname/afschalen
We krijgen regelmatig vragen over het ‘afschalen’ of ‘minderen’ ten opzichte van de in de norm aangegeven minuten per week in geval van volledige overname. De vragen die worden gesteld, gaan over waarop dit ‘afschalen’ is gebaseerd en of het mogelijk is om verder af te schalen dan de mogelijkheden die in het normenkader staan benoemd.
We hebben in 2016 de uitvoerders HO gevraagd hoeveel cliënten, die géén volledige overname nodig hebben zoals beschreven in de ‘gemiddelde cliëntsituatie’, gemiddeld zélf doen onder het resultaat Schoon en Leefbaar huis. Zij gaven aan dat dit zo’n 15 minuten is.
Dat betreft dan schoonmaken op middenniveau (afstoffen en nat afnemen) en algemeen opruimen.
Afstoffen middenniveau = zonder bukken of klimmen/hoog reiken.
Dit komt feitelijk overeen met de ‘lichte activiteiten’ van het CIZ 2006.
Als de cliënt nog duidelijk meer kan doen en ook werkelijk duurzaam doet dan afstoffen op middenniveau, bijvoorbeeld t.a.v. het sanitair schoonmaken of de keuken of stofzuigen, dan kan zeker nog één of eventueel zelfs tweemaal een extra mindering met 15 minuten plaatsvinden. Mits dit duidelijk wordt toegelicht/gemotiveerd.
Bovenop of in plaats van de mindering vanwege de mogelijkheden van de cliënt zelf, kan ook nog aftrek plaatsvinden vanwege ondersteuning vanuit het netwerk of door inwonende personen op basis van het beleid gebruikelijke hulp. Dit kan 15 minuten zijn, maar dit kan ook meerdere keren 15 minuten zijn. Vaak is dat dan vanwege gebruikelijke hulp.
De taak van de gemeente op grond van de Wmo 2015 is onder-steuning op maat te bieden. Als dat bij een cliënt ook 1 x per 2 weken kan zijn, dan kan dit zeker worden geïndiceerd. Dit komt ook al lange tijd algemeen voor.
Toelichting normtijd Huishoudelijke Ondersteuning 1 x per 2 weken:
In gemeenten wordt ook wel overwogen hierbij extra rekening te houden met eigen kracht, mits deze er ook echt is bij de cliënt, en de inzet te bepalen op 2 uur per 2 weken.
Wij adviseren daar voor nu terughoudend mee om te gaan. Dat kan alleen als dit duidelijk zo is en niet ten laste gaat van de hulp.
Zeker bij de wasverzorging is vaak ruimte voor eigen inzet door de cliënt. Daarom staat hierbij ook een aftrekoptie voor de helft van de omvang (-/- 20 minuten). Je ziet vaak dat de cliënt de zware/grote stukken was niet meer kan hanteren, maar de kleine stukken nog wel, zoals kleding, ondergoed e.d.
Met de invoering van centrale wasservices in steeds meer gemeenten, wordt ook steeds opnieuw weer duidelijk dat ergens tussen de 10 en 20% van de HO-cliënten ondersteuning bij de wasverzorging nodig heeft. De overige cliënten kunnen dit in de praktijk zelf of op een andere wijze voorliggend regelen.
2. Enige extra inzet of veel extra inzet (30 of 60 minuten)
Wanneer moet ik enige extra inzet of juist veel extra inzet indiceren?
Dit gaat over situaties waarin door beperkingen of belemmeringen van de cliënt extra goed of extra vaak moet worden schoongemaakt.
We zien dit in de volgende situaties:
In geval van een tweede keer moeten komen vanwege stof of zand/haren op de vloer vanwege huisdieren, vanwege allergie, vanwege rolstoelgebruik et cetera: overweeg of het mogelijk is dat de cliënt zelf een eenvoudige (basis) robotstofzuiger aanschaft en gebruikt, als algemeen gebruikelijke voorziening.
3. Kamer wel/niet in gebruik (als slaapkamer!)
Binnen het normenkader rekenen we extra tijd voor extra kamers. Er is een verschil tussen de tijd die wordt gerekend wanneer een extra kamer ‘wel of niet in gebruik’ is. Maar wanneer moeten we als gemeente een kamer aanmerken als ‘in gebruik’ en wanneer als ‘niet in gebruik’?
Als een extra kamer daadwerkelijk als slaapkamer in gebruik is, dan vergt dat 18 minuten per week zoals genoemd in het normenkader (bijv. voor een stel dat altijd apart slaapt, twee mensen -geen stel- die samen een huis bewonen, een kind, mits geen gebruikelijke hulp mogelijk is: betekent zelf schoonmaken door het kind), et cetera.
Voor de niet-slaapkamers indiceer je 5 minuten per week. Dat is in principe onafhankelijk waar deze andere kamer voor wordt gebruikt. Van leeg tot logeerkamer tot strijkkamer tot computerkamer etc. Want: met 20 minuten per maand heeft de hulp genoeg tijd om die kamer een keer te kunnen stoffen en stofzuigen e.d. en blijft deze acceptabel schoon. Wmo-consulenten kunnen op basis van hun professionele oordeel in een uitzonderlijke situatie zo nodig een uitzonderlijke beslissing nemen en toch 18 minuten toekennen.
Een logeerkamer die (zeer) incidenteel wordt beslapen: die kan in principe door de logee weer schoon worden opgeleverd. Of door de ouders van het kleinkind dat komt logeren. Het is niet aan de gemeente om dit soort zaken altijd te moeten oplossen. In principe blijft dan de genoemde 5 minuten per week (20 minuten per maand) toereikend om die kamer voldoende schoon te houden.
Ook hier geldt weer: uitzonderingen daargelaten, zoals bijvoorbeeld: twee kleinkinderen logeren enkele dagen per week bij opa en oma om het gezin te ontlasten waar al jeugdzorg in zit: dan is HO inzetten een betere optie dan meer jeugdzorg inzetten.
4. Wanneer ruimtes wel of niet als ‘extra kamer’ aanmerken
Binnen het normenkader rekenen we extra tijd voor extra kamers. Er is een verschil tussen de tijd die wordt gerekend wanneer een extra kamer wel of niet in gebruik is als slaapkamer. Maar wanneer merk je een extra ruimte nu ook aan als extra kamer? Hier kan sprake zijn van interpretatie-verschillen, vooral als het meer om een ‘overige ruimte’ gaat en niet zozeer een extra kamer.
Grote bijkeuken: een bijkeuken is in principe onderdeel van ‘de keuken’. Het kan natuurlijk voorkomen dat sprake is van een serieus grote keuken in combinatie met een serieus grote bijkeuken: dan kan opplussen op basis van ‘extra kamer niet in gebruik als slaapkamer’ of op basis van de factor ‘omvang van de woning’ aan de orde zijn. Dat kan spelen als de hele woning duidelijk bovengemiddeld groot is.
5. Samenstelling huishouden (= eigen kracht + gebruikelijke hulp)
In het normenkader is de mogelijkheid benoemt om extra tijd toe te kennen op grond van de ‘samenstelling van het huishouden”. Hiervoor hanteren we een aanvullende instructie, gebaseerd op de uitgangs¬punten van eigen kracht en het beleid gebruikelijke hulp van de gemeente.
Heb aandacht voor wat vanuit de gemeente wordt verwacht van kinderen tussen de 18 en 21 (soms 23) jaar vanuit het beleid gebruikelijke hulp. Volgens de indicatierichtlijn van het CIZ uit 2006 kunnen kinderen een ‘eenpersoons huishouden’ voeren. Effectief betekent dit dat er nagenoeg geen ondersteuningstijd meer over blijft wanneer het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning wordt toegepast.
Het is van belang goed af te wegen of dit een realistische eis is ten aanzien van deze jongeren, vooral omdat zij veelal ook nog meerdere mantelzorgtaken kennen.
6. Huisdieren (die extra inzet van ondersteuning noodzakelijk maken)
Omdat huisdieren een extra bron van vervuiling kunnen zijn binnen een huishouden, kan het nodig zijn vanwege de noodzaak van extra vaak of extra goed schoonmaken 15 minuten extra ondersteuningstijd toe te kennen.
Er zijn gemeenten die uitsluiten dat er extra ondersteuningstijd nodig kan zijn vanwege de aanwezigheid van huisdieren, omdat dit een ‘eigen keuze van de cliënt’ is. Andere gemeenten zien juist de belangrijke rol die huisdieren in het leven van mensen kunnen hebben en komen hier zo nodig in tegemoet als dit nodig is.
Als sprake is van keuzen van de cliënt die boven het ‘gewone’ uitstijgen, dan is gesprek nodig over wat aan de cliënt zelf is en wat aan de gemeente/samenleving is.
Ofwel: als de cliënt ervoor kiest meer vervuiling te laten ontstaan door huisdieren dan als algemeen redelijk is aan te merken, dan wordt dat vervolgens niet door de gemeente opgelost.
Want: in het beleid van de gemeente staat dat de cliënt is gehouden om niet meer ondersteuning te vragen of noodzakelijk te maken dan in redelijkheid nodig is.
Voorbeelden: meerdere honden die vrij door het hele huis mogen lopen of losvliegende vogels die veel troep maken. Cliënten met COPD die binnen roken en binnen 20 parkieten houden en vervolgens om extra vaak schoonmaak vragen.
In dezelfde lijn: cliënten met zware allergie of COPD, die weigeren de woning te saneren, maar wel extra ondersteuning vragen.
7. Overige kenmerken van de woning: omvang, bewerkelijkheid, inrichting
Op basis van het normenkader is het mogelijk om 15 minuten extra ondersteuningstijd toe te kennen op basis van ‘overige kenmerken’.
Wat zijn deze overige kenmerken?
8. Strijken en boodschappen (meestal voorliggend op te lossen)
De afgelopen jaren zijn er diverse ontwikkelingen geweest rondom strijken en boodschappen. Deze hebben invloed op het indiceren van hulp bij het huishouden:
9. Regie en organisatie; Advies-instructie-voorlichting
Het kan zijn dat een cliënt niet meer zelf (volledig) de regie kan voeren over het huishouden. Als het zo is dat een hulp daardoor aantoonbaar extra werkzaamheden moet doen of bijvoorbeeld door het gedrag van de cliënt extra tijd nodig heeft, dan kun je hiervoor 30 minuten per week structureel extra indiceren. Van hulpen mag worden verwacht dat deze zelfstandig hun werkzaamheden kunnen plannen. Het gegeven dat een cliënt de hulp niet kan instrueren, betekent dus niet automatisch inzet van extra ondersteuningstijd. Er moet wel sprake zijn van extra werk.
Advies-instructie-voorlichting heeft betrekking op het, op tijdelijke basis, aanleren van praktisch vaardigheden in het huishouden aan een cliënt. Bijvoorbeeld als een partner net is weggevallen en een cliënt zelf wil kunnen bijdragen aan het huishouden, het schoonmaken, het leren koken van enkele basis-maaltijden, et cetera. Soms is het dan praktisch hiervoor aan de dan in het algemeen al langere tijd vertrouwde huis-houdelijke hulp voor een aantal weken extra tijd toe te kennen. Dit is dus altijd tijdelijk en is te onderscheiden van de inzet van Wmo-begeleiding.
10. Algemeen (activiteiten en -onderzoektijden)
Het normenkader is gebaseerd op uitgebreid onderzoek, waarin we ook gemiddelde tijden in kaart hebben gebracht van de verschillende activiteiten.
In het algemeen is het advies: indiceer niet gedetailleerd in minuten op activiteitniveau. Deze zijn in het Normenkader ook niet opgenomen. Uiteraard staan deze wel in de onderliggende onderzoeksrapporten, zoals dat van Utrecht. Waarom dan niet per activiteit een tijd indiceren?
Ten eerste: de tijden per activiteit in deze onderzoekrapporten zijn gemiddelde onderzoektijden over een grote situaties waarin tijd is gemeten. Dit zijn zeker géén instructietijden op activiteitenniveau. Door de verschillende activiteiten en tijden bij elkaar op te tellen, hebben we een totaaltijd verkregen. Deze totaaltijd is toereikend om het resultaat te schoon en leefbaar huis te behalen in veel verschillende situaties. Maar de uitvoeringstijd per activiteit varieert altijd per individuele situatie. En dat is prima, dat is de praktijk, maar de totaaltijd als geheel is uiteindelijk toereikend.
Een optie is om te werken met een totaaltijd in uren per jaar: dan kun je meer flexibiliteit bieden aan aanbieder en cliënt om bijvoorbeeld in de zomer wat te minderen en een grote schoonmaak in het voorjaar in te bouwen of mee te bewegen met een variabele gezondheidstoestand van de cliënt. Dit is een nu (nog) niet algemeen gebruikelijke keuze.
Het kan wel handig zijn voor consulenten als zij een lijst met activiteiten en frequenties met de cliënt kunnen bespreken, zoals deze in de bijlagen van het Normenkader staan. Zodat er aan verwachtingenmanagement kan worden gedaan, omdat de cliënt een beeld krijgt van welke activiteiten nodig zijn voor het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’ en welke frequentie gemiddeld genomen verwacht mag worden.
Puur om een idee te hebben van de orde van grootte, kunnen de consulenten de onderzoektijden uit het rapport van Utrecht een keer bekijken. We raden niet aan dit op cliëntniveau te doen, laat staan dit samen met de cliënt te doen.
11. Afronding van de indicatie (op 5 minuten of per kwartier)
Bij het indiceren komen consulenten soms op een ‘bijzonder’ aantal minuten. Hoe ronden we dan af?
Afronding van de indicatie kan het beste per 5 minuten of per kwartier. Het is verstandig hierover met de aanbieders te overleggen. We horen frequent dat wordt gekozen voor afronding per 5 minuten, op kwartier-niveau afronden is zeker ook een optie.
Spreek goed af hoe je de afronding met elkaar wilt doen. Indiceer niet op de minuut nauwkeurig, zoals ‘2 uur en 23 minuten’. Het normenkader is niet bedoeld om met zo’n precisie te kunnen indiceren en dit veroorzaakt verwarring bij cliënten.
Gemeenten die het normenkader gaan gebruiken, maken verschillende keuzen ten aanzien van het wel/niet herindiceren van cliënten.
Veel gemeenten kiezen bij invoeren van het normenkader voor geleidelijk herindiceren, bij afloop van indicaties. Er zijn ook gemeenten die kiezen voor volledige herindicatie of gedeeltelijke herindicatie van met name de (heel) hoge indicaties. Herindicaties vergen optimale zorgvuldigheid, zeker als lopende indicaties vanwege nieuw beleid worden herzien.
Bij een herindicatie constateert de cliënt vaak dat diens situatie de afgelopen jaren achteruit is gegaan, maar dat de indicatie nu plots omlaag gaat. Dit roept dan vragen op bij de cliënt.
Mogelijke reactie 1: ‘het klopt dat uw situatie achteruit is gegaan, dat begrijpen wij. Maar uw woning raakt daardoor niet meer vervuild dan voorheen. Daarom is geen extra inzet van HO nodig.’ (als dit het geval is uiteraard. En als er geen gevolgen zijn vanwege vermindering van eigen kracht).
Mogelijke reactie 2: ‘de gemeente hanteert nieuw beleid, met een actueel en algemeen geaccepteerd normenkader voor het indiceren van HO. Met dit normenkader indiceren wij ‘zinnig en zuinig’, in overeenstemming met hedendaagse normen en opvattingen over het huishouden en wat we als schoon en leefbaar aanmerken. We begrijpen dat het verlagen van uw indicatie vervelend is. Wij houden contact met u en met uw aanbieder om in de gaten te houden of het met deze nieuwe indicatie lukt om uw woning schoon en leefbaar te houden.’
Dit alles laat onverlet: als de situatie van de cliënt het noodzakelijk maakt juist meer te indiceren, dan moet dat uiteraard ook gebeuren.
Ook mogelijk en soms noodzakelijk: bij herindicaties van grote indicaties vooraf met de aanbieder (en de huishoudelijke hulp) afstemmen over wat nu echt nodig is bij deze cliënten. En wat de hulp allemaal doet in de 5-6-7 uur die beschikbaar is. En of dat allemaal wel de bedoeling is vanuit de Wmo en of dit in lijn is met het beleid en de inzichten bij de gemeente en de aanbieder. Een indicatie met veel uren is in voorkomende gevallen ook gewoon heel hard nodig, dus zorgvuldigheid is vereist.
Bijlage 2. Normenkader in uren per jaar
Bijlage 3. Normenkader: activiteiten en frequenties
Tabel 1. Activiteiten benodigd voor een schoon en leefbaar huis.
Tabel 2. Frequenties benodigd voor een schoon en leefbaar huis (basisactiviteiten).
Tabel 3. Frequentie benodigd voor een schoon en leefbaar huis (incidentele activiteiten).
Tabel 4. Activiteiten en frequenties benodigd voor de wasverzorging
* In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2x per week.
Tabel 5. Activiteiten en frequenties benodigd voor de boodschappen
Tabel 6. Activiteiten en frequenties benodigd voor de maaltijden
* Of minder als de cliënt hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien.
|
Afstemming/sociaal contact (aankomst, vertrek, administratie, contact met cliënt) |
Tabel 7. Activiteiten voor verzorgen van minderjarige kinderen
Tabel 8. Activiteiten voor advies, instructie en voorlichting
Bijlage 2: Bijlage 5 – Normeringskader begeleiding 2.0
Normenkader begeleiding, versie 2.0
Instrument voor het indiceren van Wmo -begeleiding
Dit Normenkader Begeleiding is ontwikkeld door bureau HHM en Factum Advies, op basis van opdrachten uitgevoerd voor meerdere gemeenten en een gezamenlijke doorontwikkeling en validatie door beide bureaus.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, geluidsopname, elektronisch of op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgevers.
Dit normenkader is ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het bepalen van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en het afwegen en onderbouwen van de aard en omvang van indicaties voor Wmo-begeleiding.
Het Normenkader Begeleiding is als versie 1.0 in 2022 uitgewerkt op basis van voorgaande ontwikkel- en implementatie-trajecten door bureau HHM (Normenkader Begeleiding) en Factum Advies (FAQT-V) met en voor meerdere gemeenten. In de jaren 2022 - 2024 hebben beide bureaus het normenkader samen doorontwikkeld tot versie 2.0 van het Normenkader Begeleiding. In het separate Ontwikkelverslag Normenkader Begeleiding 2.0 (bureau HHM, Factum Advies, 2024) is de ontwikkelhistorie en validatie van het normenkader beschreven.
In geschillen rondom de Hulp bij het huishouden heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) aangegeven dat gemeenten voor de onderbouwing van indicaties gebruik mogen maken van een normenkader, mits dit normenkader tot stand is gekomen op basis van objectief, deskundig en onafhankelijk uitgevoerd onderzoek13.
Een goed onderzocht normenkader leunt daarbij op drie pijlers (triangulatie):
In het Ontwikkelverslag Normenkader Begeleiding 2.0 beschrijven wij hoe we vorm en invulling hebben gegeven aan deze drie pijlers bij de uitwerking van het Normenkader Begeleiding 2.0.
In deze handleiding de uitwerking: hoe kan het Normenkader Begeleiding worden toegepast door gemeentelijk consulenten.
1.2 Doel Normenkader Begeleiding
Veel inwoners van de gemeente regelen alleen of samen met anderen de vraagstukken die zij tegenkomen in hun leven. Een deel van de inwoners heeft hierbij tijdelijk of langdurend ondersteuning nodig, bijvoorbeeld in de vorm van Wmo-begeleiding: individuele begeleiding en/of dagbesteding.
|
De Wmo 2015 kent als hoofddoel: Inwoners van de gemeente zo nodig ondersteuning bieden ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie. |
Als een cliënt14 om ondersteuning vraagt, doet de gemeente hier onderzoek naar. De gemeente onderzoekt de gehele ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Bepaalt daarna wat de mogelijkheden zijn om hierin te voorzien vanuit eigen kracht, het netwerk en overige voorliggende voorzieningen. Om tot slot te bepalen welke maatwerkvoorziening hierop aanvullend nodig is. Deze maatwerkvoorziening (ondersteuning op maat van het individu) wordt vastgelegd in een beschikking ofwel een indicatie. De cliënt ‘verzilvert’ de indicatie vervolgens ‘in natura’ en/of met een persoonsgebonden budget (pgb).
De cliënt wil daarbij weten “wat ga ik nu krijgen en waarom krijg ik dit?”, de gemeente moet dit ook inzichtelijk maken.
De Wmo-consulent15 van de gemeente heeft behoefte aan een kader om transparant en zo objectief mogelijk te kunnen bepalen welke ondersteuning de cliënt nodig heeft, binnen de lokale en wettelijke kaders.
De aanbieder wil weten welke inzet van ondersteuning van hen wordt verwacht.
Met dit normenkader helpen we de Wmo-consulent om diens professionele afweging - nog meer - transparant, afgewogen en eenduidig te maken. In de indicatie wordt de aard, omvang en duur van de te bieden ondersteuning vastgelegd, in overeen-stemming met het juridisch kader zoals bepaald door de CRvB. Het is aan de gemeente om te bepalen hoe zij dit normen¬kader willen implementeren in hun eigen werkprocessen. Dit vraagt om situationeel maatwerk. Dit normenkader is algemeen van karakter en is daarmee voor alle gemeenten bedoeld.
N.B.: het indiceren van Wmo-begeleiding is geen ‘harde wetenschap’ met vaste uitkomsten op basis van harde ‘rekenregels’. Het indiceren van begeleiding vraagt om een professionele afweging, op basis van veel elementen, met als doel onder¬steuning op maat te bieden voor de inwoner. Dit normenkader helpt dit transparant en afgewogen te doen, maar vereist wel een basisdeskundigheid van de Wmo-consulent om het te kunnen gebruiken.
N.B.: in het normenkader volgen we de lijn van het algemene werkproces van Wmo-indicatiestelling met als focus de aard, omvang en duur van de te indiceren ondersteuning. We beschrijven daarom niet het gehele werkproces in al zijn facetten.
Dit bevat meer stappen en elementen, zoals het wijzen op de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning, het kunnen kiezen tussen zorg in natura of pgb, hoe wordt omgegaan met het vastleggen van gegevens, de mogelijkheid van het aanreiken van een persoonlijk plan, de mogelijkheid tot het maken van bezwaar en dergelijke.
Bureau HHM en Factum Advies spannen zich in om dit Normenkader Begeleiding juridisch houdbaar te laten zijn in geval van bezwaar en beroep. Wij kunnen succes bij juridische toetsing echter niet garanderen en aanvaarden geen aansprakelijkheid voor eventuele schade die hierdoor kan ontstaan.
Wij bevelen sterk aan om – voordat men met het normenkader gaat werken - een training te volgen over het werken met het Normenkader Begeleiding zodat het normenkader wordt gebruikt zoals het is bedoeld.
Na de algemene inleiding in hoofdstuk 1, schetsen we in hoofdstuk 2 het proces van indicatiestelling voor begeleiding.
In hoofdstuk 3 beschrijven we de start van het proces van indicatiestelling: het integrale onderzoek en het beschrijven van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt (stappen 1, 2 en 3, conform de CRvB-uitspraak).
In hoofdstuk 4 beschrijven we stap 4 (conform de CRvB-uitspraak) van het proces, het onderzoeken van de eigen mogelijkheden van cliënt en netwerk en overige voorliggende oplossingen.
In hoofdstuk 5 beschrijven we de afsluitende stap 5 (conform de CRvB-uitspraak) van het proces: het vertalen van de nog in te vullen ondersteuningsbehoefte van de cliënt naar een Wmo-maatwerkvoorziening.
De Centrale Raad van Beroep heeft in een uitspraak16 vastgelegd welke vijf stappen een gemeente moet doorlopen om op een zorgvuldige wijze tot een besluit te komen. Het proces om te komen tot een indicatie voor begeleiding hebben wij uitgewerkt in deze vijf stappen, zie figuur 1.
Figuur 1. Proces besluitvorming Wmo -begeleiding
Stap 1. Wat is de hulpvraag van de cliënt?
De cliënt meldt zich met een hulpvraag. De Wmo-consulent start het onderzoek en gaat met de cliënt in gesprek.
De cliënt heeft recht op onafhankelijke cliëntondersteuning en kan een persoonlijk plan uiterlijk binnen 7 dagen indienen.
Tijdens het onderzoek bevraagt de Wmo-consulent de cliënt, gerelateerd aan het gebruik van het Normenkader Begeleiding, op drie aspecten:
Stap 3. Welke ondersteuning is naar aard en omvang nodig?
Vaststellen aard en omvang van de bruto ondersteuningsbehoefte van de cliënt bij participatie en/of zelfredzaamheid.
Stap 4. Afweging voorliggende oplossingen?
Vervolgens weegt de Wmo-consulent af welke andere oplossingen dan wel voorliggende oplossingen beschikbaar zijn voor de cliënt om tot oplossingen te komen voor diens ondersteuningsbehoefte:
onderzoek overige voorliggende voorzieningen17.
Tot slot komt de Wmo-consulent in drie substappen tot de voor de cliënt benodigde maatwerkondersteuning op grond van de Wmo 2015 (netto):
Dit hoofdstuk omschrijft de eerste drie stappen uit het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep:
De Wmo-consulent bespreekt met de cliënt diens problematiek ten aanzien van participatie en/of zelfredzaamheid (aandoeningen, stoornissen en beperkingen), inventariseert diens ondersteuningsbehoefte en de effecten hiervan op verschillende leefgebieden en inventariseert de situatie van de cliënt op een aantal specifieke kenmerken.
Stap 1. Cliënt meldt zich, start onderzoek
Wanneer de cliënt zich meldt, bespreekt de Wmo-consulent diens hulpvraag met de cliënt. De Wmo-consulent onderzoekt ook de leefsituatie van de cliënt (gezinssituatie et cetera). Cliënten hebben de mogelijkheid een persoonlijk plan aan te dragen, dat de Wmo-consulent vervolgens meeneemt in het proces.
Tijdens het onderzoek bevraagt de Wmo-consulent de cliënt, voor zover nodig en gerelateerd aan het gebruik van het Normenkader Begeleiding, op drie aspecten:
Ad a. De problematiek (aandoeningen, stoornissen en beperkingen) t.a.v. zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt
De Wmo-consulent brengt het functioneren van de cliënt in kaart aan de hand van de aandoeningen, stoornissen en beperkingen. De onderzoeksmethodiek ICD/ICF18 kan hierbij helpend zijn.
Ad b. Inventarisatie van de aard en omvang van de ondersteuningsbehoefte per leefgebied
De Wmo-consulent brengt de ondersteuningsbehoefte van de cliënt in kaart aan de hand van elf leefgebieden19. Per leefgebied wordt bekeken op welke manier de aandoeningen, stoornissen en beperkingen invloed hebben en leiden tot zelfredzaam-heids- of participatieproblemen.
Belangrijk is hierbij dat de Wmo-consulent per leefgebied beschrijft welke ondersteuning de cliënt nodig heeft. Ook als dit nu op een andere manier wordt opgelost of wanneer een cliënt geen ondersteuning op dit gebied wenst. Zo doe je het meest recht aan de feitelijke situatie van de cliënt en wordt de ‘bruto’ behoefte aan ondersteuning van de cliënt duidelijk. In stap 4 worden de voor de cliënt al beschikbare of andere nog in te zetten mogelijke oplossingen op deze leefgebieden geïnventariseerd, waardoor deze uiteindelijk niet meewegen in de toe te kennen ‘netto’ maatwerkvoorziening.
Let op: we bevelen aan ieder leefgebied aan de orde te stellen, waarbij alleen de voor het onderzoek relevante informatie wordt vastgelegd in de rapportage.
De elf leefgebieden beschrijven we op volgende pagina’s.
Persoonlijk functioneren : dit leefgebied gaat over het zelfbeeld/zelfinzicht van de cliënt en de controle over het gedrag.
Kan de cliënt zelf een hulpvraag formuleren en kan de cliënt deze ook uitstellen? Dit omvat bijvoorbeeld ook het begrijpen van consequenties, omgaan met veranderingen, keuzes maken, emoties reguleren, eigen grenzen aangeven en agressie.
Sociaal functioneren : dit leefgebied gaat over het gedrag van cliënt in relatie tot anderen.
Is de cliënt beïnvloedbaar? Kan de cliënt rekening houden met anderen? Is de cliënt in staat om te functioneren binnen het gezin, de familie of binnen de vriendengroep? Kan de cliënt vriendschappen aangaan, deze behouden en onderhouden?
Gezondheid en zelfzorg : dit leefgebied gaat over de zelfzorg en het inzicht van de cliënt in gezondheidsrisico’s.
Denk hierbij aan problematiek gerelateerd aan slapen, evenwichtig dag- en nachtritme, volhouden van een gezond voedingspatroon, uiterlijke verzorging en tijdig medische professionals inschakelen wanneer er iets speelt.
Wonen : dit leefgebied focust zich op problematiek rondom het onderhouden van de woning, zelfstandig kunnen wonen, het veroorzaken van dan wel omgaan met overlast en het contact met de eigenaar van de woning. Hieronder valt bijvoorbeeld ook het hebben van een veilige, passende woning en het veilig bewonen van de woning.
Zie bijlage 3 voor een aanvullende lijst met aandachtspunten per leefgebied. Dit is een hulpmiddel wat kán helpen bij het concreet in kaart brengen van de specifieke problemen van de cliënt per leefgebied, zowel tijdens het huisbezoek als bij het uitwerken van het verslag.
In bijlage 4 zijn indicatieve beschrijvingen opgenomen die kunnen helpen om de zwaarte van de problematiek en de daaruit volgende ondersteuningsbehoefte per levensgebied te bepalen.
Let op: het gaat hier om de mate waarin ondersteuning nodig is naar het oordeel van de Wmo-consulent.
Ad c. Inventarisatie van overige kenmerken van de cliënt
Tot slot van stap 2 inventariseert de Wmo-consulent een aantal overige kenmerken van de cliënt (zie tabel 1).
Deze overige kenmerken worden in combinatie met de scores op de leefgebieden later in stap 5 gebruikt bij de definitieve bepaling van de aard, omvang en duur van de in te zetten ondersteuning.
Tabel 1. Overige kenmerken van de cliënt
Toelichting overige cliëntkenmerken
De draagkracht van het netwerk is hoog/gemiddeld/laag.
In geval van overbelasting of afwezigheid van het netwerk is de draagkracht laag. Overbelasting of afwezigheid van het netwerk kán problematiserend zijn.
Bij een gemiddelde draagkracht kan het netwerk de cliënt op een reguliere wijze ondersteunen.
Als sprake is van een hoge draagkracht, dan helpt het netwerk nadrukkelijk om de problematiek van de cliënt op te lossen of te laten verminderen.
Stap 3. Vaststellen aard en omvang ondersteuningsbehoefte
De Wmo-consulent bepaalt, zoveel als mogelijk in samenspraak met de cliënt en/of het netwerk, de te behalen aandachtspunten per leefgebied en de noodzakelijke ondersteuning hiervoor. Zodat duidelijk wordt wat de aard en omvang van de ondersteuningsbehoefte is van de cliënt en waar ook eventuele prioriteiten en keuzes van de cliënt liggen. Hierbij kan onder andere gebruik worden gemaakt van een zorginventarisatie, het persoonlijk plan of het ondersteuningsplan van de cliënt.
In stap 4 weegt de Wmo-consulent vervolgens af welke andere oplossingen dan op grond van de Wmo 2015 beschikbaar zijn voor de cliënt om diens ondersteuningsbehoefte in te vullen.
De Wmo-consulent bespreekt met de cliënt en onderzoekt de mogelijkheden van de cliënt zelf, van het cliëntsysteem en het netwerk van de cliënt om oplossingen te vinden voor de door de cliënt ervaren zelfredzaamheids- en/of participatie¬problemen. Dit betreft naast de mogelijkheden van de cliënt persoonlijk ook mogelijkheden om gebruik te maken van andere regelingen dan de Wmo. Deze oplossingen kunnen onder andere zijn: algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen, laagdrempelige steunpunten, de Zorgverzekeringswet, de Participatiewet en/of de Wet langdurige zorg (Wlz).
Alle oplossingen die voorliggend zijn op een Wmo-maatwerkvoorziening worden als eerste benut. Hierover wordt de cliënt geadviseerd in het gespreksverslag. Daarbij is het conform de uitspraak van de CRvB van belang dat de Wmo-consulent nadrukkelijk onderzoekt of de voorliggende oplossing daadwerkelijk een oplossing biedt voor het probleem van de cliënt én ook voor de cliënt beschikbaar is. Het is ook mogelijk dat de ondersteuningsbehoefte van de cliënt wordt ingevuld door een combinatie van eigen kracht en/of voorliggende oplossingen met daarop aanvullend een maatwerkvoorziening.
In de laatste stap van het indicatieproces volgen de substappen 5a, 5b en 5c:
5a. Concreet maken benodigde Wmo-maatwerkvoorziening.
5b. Kiezen van het best passende profiel, dat richting geeft aan het uiteindelijk te nemen besluit.
5c. Afweging op basis van alle verzamelde informatie: definitieve aard, omvang en duur van de te indiceren ondersteuning.
5.1 Stap 5a - Concreet maken benodigde Wmo -maatwerkvoorzieningen
Na de stappen 3 en 4 is duidelijk voor welke aandachtspunten op welke leefgebieden een Wmo-maatwerkvoorziening nodig is om de cliënt te helpen diens zelfredzaamheids- en/of participatieproblemen op te lossen.
De Wmo-consulent maakt in deze stap ook keuzes over:
Ad b-1. Ontwikkelgerichte begeleiding
Primair doel van de begeleiding is het realiseren van een duidelijke ontwikkeling (leren, groeien, versterken) van de mogelijk-heden van de cliënt om zich (meer) zelfstandig te redden in het leven. Hiervoor wordt een overzichtelijke periode bepaald, bijvoorbeeld een aantal maanden tot een jaar (eventueel twee jaar). Hierbij kan dus ook een secundair element van behouden aan de orde zijn.
Ad b-2. Behoudgerichte begeleiding
Primair doel van de begeleiding is het behouden of zoveel als mogelijk behouden van de mogelijkheden van de cliënt om zich zelfstandig te redden in het leven. Er kan ook sprake zijn van begeleiding bij achteruitgang. Hierbij kan dus ook een bijkomend element van ontwikkeling aan de orde zijn.
De keuze voor ontwikkelgericht dan wel behoudgericht heeft niet zozeer gevolgen voor de omvang van de te indiceren ondersteuning. Maar wel voor de opdracht die wordt meegegeven aan de aanbieder en voor de duur van de indicatie.
Op basis van onderzoek in de uitvoeringspraktijk hebben we ‘profielen’ uitgewerkt. Zowel voor individuele begeleiding als voor dagbesteding en voor beide een ontwikkelgerichte en een behoudgerichte versie. Deze profielen geven een beschrijving van cliëntgroepen aan de hand van de mogelijke scores op de set met leefgebieden en overige cliëntkenmerken zoals hiervoor beschreven.
Aan ieder profiel is een omvang van de te indiceren ondersteuning gekoppeld. Deze omvang is richtinggevend en dus nietdwingend bepalend.
Want: het kiezen van een profiel gebeurt op basis van de inhoudelijke beschrijving van de ondersteuningsvraag van de cliënt. Maar: er zijn ook altijd cliënten waarbij zodanige bijzonderheden aan de orde zijn dat het nodig is buiten de bandbreedte van het profiel te indiceren. En dat kan dan uiteraard, op grond van twee stelregels: ‘Pas toe of leg uit’ en ‘Het enige doel dat je hebt, is ondersteuning op maat voor de cliënt indiceren’.
In stap 5b kiest de Wmo-consulent op basis van alle over de cliënt verzamelde informatie het voor deze cliënt best passende profiel. Dit doet de Wmo-consulent op basis van het totaalbeeld uit stap 2: de problemen van de cliënt, de scoring op de leefgebieden en de scoring op de overige cliëntkenmerken. Dit kunnen ook twee profielen zijn: één voor individuele begeleiding en één voor dagbesteding. Hierna geven we een nadere beschrijving van deze twee typen profielen.
I. Profielen individuele begeleiding
We onderscheiden vier profielen voor individuele begeleiding met een ontwikkelgericht respectievelijk behoudgericht karakter.
De ontwikkelgerichte individuele begeleiding wordt in het algemeen voor relatief korte duur geïndiceerd.
De behoudgerichte individuele begeleiding wordt in het algemeen voor lange duur geïndiceerd.
Per profiel is een bandbreedte gesteld van de gemiddelde tijd die een cliënt binnen dit profiel nodig heeft aan individuele begeleiding. De uren in het profiel zijn de direct cliëntgebonden uren. Dit betreft de uren die een begeleider direct besteedt aan het begeleiden van de cliënt (fysieke afspraken, telefonisch contact, digicontact et cetera). Alle andere uren die een begeleider besteedt aan een cliënt - denk hierbij bijvoorbeeld aan reistijd of rapportage - vallen niet binnen de uren in het normenkader.
Zie tabel 2 op de volgende bladzijde voor een samenvatting van de profielen.
In bijlage 1 zijn de profielen helemaal uitgeschreven.
Tabel 2. Profielen individuele begeleiding
Uit het door ons uitgevoerde data-onderzoek blijkt dat bij een ontwikkelgericht profiel, de volgende kenmerken naar voren komen:
Als sprake is van een behoudgericht profiel, komen de volgende kenmerken naar voren:
Op basis van data-onderzoek in het uitvoeringsveld hebben we nader inzicht gekregen welke leefgebieden en overige cliënt-kenmerken welke mate van invloed hebben op de keuze van een profiel.
In figuur 2 hebben we dit zichtbaar gemaakt.
N.B.: het kiezen van het voor deze cliënt best passende profiel blijft een nadrukkelijke kwalitatieve component houden. Maar op basis van onderzoeksdata kunnen we wel aangeven wat de denkrichting is. En nogmaals: het gaat om het kiezen van het best passende profiel en dus niet om een 100% match met een profiel.
Figuur 2. Individuele begeleiding
De ‘totaalscore’ die in figuur 2 wordt benoemd = de optelling van de scores op alle leefgebieden. Zie de beschrijving van de profielen voor individuele begeleiding in bijlage 1 voor de bijbehorende getallen.
We onderscheiden twee profielen voor dagbesteding met een ontwikkelgericht respectievelijk behoudgericht karakter.
De ontwikkelgerichte dagbesteding (begeleiding groep) wordt in het algemeen voor relatief kortere duur geïndiceerd.
De behoudgerichte dagbesteding (begeleiding groep) wordt in het algemeen voor lange duur geïndiceerd.
De profielen voor dagbesteding zijn gesplitst naar 1 t/m 4 dagdelen (1 of 2 dagen) versus 5 t/m 9 dagdelen (3, 4, of 4,5 dagen).
Zie tabel 3 voor een samenvatting van de profielen. In bijlage 2 zijn de profielen uitgeschreven.
|
Dagbesteding Ontwikkelgericht 1 (DBO-1) |
Dagbesteding Behoudgericht 1 (DBB-1) |
|
|
Dagbesteding Ontwikkelgericht 2 (DBO-2) |
Dagbesteding Behoudgericht 2 (DBB-2) |
|
Tabel 3. Profielen dagbesteding
Als sprake is van een ontwikkelgericht profiel, komt het volgende kenmerk naar voren:
Als sprake is van een behoudgericht profiel, komt het volgende kenmerk naar voren:
Een ander aspect dat bij de keuze voor een profiel voor dagbesteding heel bepalend is, is de hoofdvraag binnen de ondersteuningsbehoefte van de cliënt:
Primaire vraag van de cliënt = zinvolle daginvulling
Voor een deel van de cliënten is de primaire vraag het bieden van een zinvolle daginvulling, ter vervanging van werk of studie. Waarbij de cliënt ook wordt gesteund en gestimuleerd bij het persoonlijk functioneren. Bijkomend kan sprake zijn van het ontlasten van mantelzorg/netwerk.
Primaire vraag van de cliënt = ontlasten van mantelzorg/netwerk
Voor een deel van de cliënten is de primaire vraag gericht op het ontlasten van mantelzorgers of het netwerk. Zodat de cliënt samen of alleen zo lang mogelijk in een zelfstandige huisvestingssituatie kan verblijven.
Aan de cliënt zelf wordt een zinvolle daginvulling geboden en deze wordt gesteund en gestimuleerd bij het persoonlijk functioneren.
Het data-onderzoek in het uitvoeringsveld liet niet zien dat bepaalde leefgebieden of overige cliënt¬kenmerken een duidelijke statistisch te bepalen invloed hebben op de keuze van een dagbestedingsprofiel. De leefgebieden werk/school en vrije tijd zijn van belang voor de keuze óf inzet van dagbesteding zinvol is voor de cliënt. Op basis van aanvullend kwalitatief onderzoek werd duidelijk welke elementen belangrijk zijn in de keuze voor het aantal dagdelen dagbesteding. In figuur 3 hebben we dit zichtbaar gemaakt.
Figuur 3. Afweging omvang dagbesteding
5.3 Stap 5c - Laatste afweging, vaststellen definitieve indicatie
Het in stap 5b gekozen profiel geeft richting aan de te stellen indicatie: ‘dit is de aard en omvang van de indicatie die bij deze cliënt, gezien de ondersteuningsbehoefte en kenmerken van de cliënt, verwacht mag worden nodig te zijn’.
In stap 5c maakt de Wmo-consulent de definitieve afweging over de omvang en de duur van de te stellen indicatie.
Zo wordt gekomen tot een indicatie op maat voor deze cliënt.
Omvang ondersteuningstijd bepalen
In het gekozen profiel (individuele begeleiding en/of dagbesteding) is de mogelijke omvang van de benodigde ondersteuning indicatief in een bandbreedte aangegeven.
Op basis van de specifieke situatie van de cliënt weegt de Wmo-consulent af of er meer of minder omvang van de ondersteuning nodig is dan gemiddeld in het profiel staat.
In eerste instantie gebeurt dit binnen de aangegeven bandbreedte. Maar dit kan daar ook buiten zijn, als dit de daadwerkelijk benodigde ondersteuning voor de cliënt is.
Cliënten kunnen zo nodig voor individuele begeleiding en dagbesteding tegelijk een indicatie krijgen.
Bij het definitief afwegen, het finetunen van de omvang van de indicatie, maakt de Wmo-consulent gebruik van het totaalbeeld dat deze heeft van de cliënt en maakt een gemotiveerde inschatting of de cliënt, afgezet tegen de ‘gemiddelde cliënt in het profiel’, hoger of lager dan dit gemiddelde moet worden geïndiceerd.
Voor alle profielen kan het risico-aspect een doorslaggevende factor zijn voor de aard, omvang en duur van de ondersteuning. Als sprake is van een groot risico voor de cliënt of de omgeving, dan kan deze factor belangrijker zijn dan bijvoorbeeld leerbaarheid, motivatie of de draagkracht van het netwerk. Dan is afdoende ingrijpen belangrijker.
Bij individuele begeleiding gericht op het ontwikkelen van vaardigheden zijn vooral de leerbaarheid en motivatie van de cliënt leidend bij de beslissing of meer ondersteuning wordt geboden tijdens een kortere termijn. Of dat juist minder ondersteuning tegelijk wordt geboden, maar gedurende een langere termijn.
Bij individuele begeleiding gericht op het behouden van vaardigheden is vooral leidend wat minimaal nodig is om de situatie van de cliënt stabiel te houden.
Als de ondersteuningsvraag van de cliënt dagbesteding betreft die is gericht op het behoud van vaardigheden, speelt meestal de belastbaarheid van het netwerk een grote rol in het toekennen van het aantal dagdelen. Naast de belastbaarheid van de cliënt zelf. Soms moet een gebalanceerd evenwicht worden bereikt tussen deze twee.
Wanneer het gaat om ontwikkelgerichte dagbesteding dan is met name de belastbaarheid en het lerend vermogen van de cliënt zelf doorslaggevend. Is sprake van een positieve verwachting van het kunnen leren door of ontwikkelen van de cliënt, dan kan worden overwogen een groter aantal dagdelen in te zetten voor een kortere termijn. Als de leerbaarheid en belastbaarheid beperkt is, dan is een lagere omvang van de inzet gedurende een langere periode meer aangewezen.
Verder spelen bij alle profielen de ondersteuningsmogelijkheden van het netwerk van de cliënt een rol. Positief of negatief.
Duur van de ondersteuning bepalen
De Wmo-consulent bepaalt op cliëntniveau de best passende duur20 van de indicatie.
Bij de duur van een indicatie is vooral de verwachting van de snelheid van ontwikkeling of situatie van de cliënt bepalend.
Als snelle ontwikkeling wordt verwacht, is sprake van ontwikkelgerichte ondersteuning en is een indicatie voor korte duur passend. Zodat controle of herijking van het indicatiebesluit kan plaatsvinden.
Als geen snelle ontwikkeling of situatie van de cliënt wordt verwacht of sprake is van langdurig behoudgerichte ondersteuning, is een indicatie voor lange duur passend.
Bijlage 1. Profielen individuele begeleiding
Afwegingen die gemaakt kunnen worden om te kiezen tussen ontwikkel- en behoudgerichte profielen bij individuele begeleiding:
Bijlage 2. Profielen dagbesteding
Afwegingen die gemaakt kunnen worden om te kiezen tussen ontwikkel- en behoudgerichte profielen bij dagbesteding:
Bijlage 3. Aandachtspunten per leefgebied
De navolgende tabellen kunnen als hulpmiddel dienen bij het concreet in kaart brengen van de specifieke problemen van de cliënt per leefgebied, zowel tijdens het huisbezoek als bij het uitwerken van het verslag. Bijlage 4 bevat een inhoudelijke beschrijving van de verschillende niveaus van problematiek die hierbij kunnen worden gebruikt.
Let op: deze tabellen zijn geen afvinklijsten, neem alleen de onderwerpen mee die voor het onderzoek relevant en nodig zijn.
Bijlage 4. Beschrijving problematiek per leefgebied
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-75231.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.