Gemeenteblad van Zwolle
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Zwolle | Gemeenteblad 2025, 65905 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Zwolle | Gemeenteblad 2025, 65905 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Jeugdhulp Zwolle 2025
De Raad van de gemeente Zwolle, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 november 2024, gelet op de artikelen gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet en gezien het advies van de Participatieraad van 15 april 2024;
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Artikel 2. Laagdrempelige informatie en advies over voorzieningen
Het college zorgt er in ieder geval voor dat ingezetenen die daar om verzoeken:
Artikel 3. Draagkracht en draaglast
Een gezonde draagkracht betekent dat ouders of andere huisgenoten onderling zorg kunnen dragen voor de normale, dagelijkse gang van zaken. Ouders zijn bevoegd en verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden. Dit geldt ook als sprake is van een minderjarig kind met een ziekte, aandoening of beperking. Het college kent geen specialistische voorziening toe, voor zover ouders in staat zijn hun kinderen zelf hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf te bieden.
Als de noodzakelijke hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf van ouders voor hun kinderen voor wat betreft de aard, frequentie en benodigde tijd voor deze handelingen zwaarder is dan de zorg die kinderen van dezelfde leeftijd redelijkerwijs nodig hebben, neemt het college in het onderzoek, bedoeld in artikel 12, de balans tussen draaglast en draagkracht mee. Het college bepaalt of de draagkracht van het gezin om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden in overeenstemming is met de draaglast, op basis van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders, samen met de personen die tot hun sociale omgeving behoren en beschikbare voorliggende voorzieningen.
In kortdurende situaties neemt het college aan dat draagkracht en draaglast in balans zijn en bieden ouder(s) of huisgenoten alle vormen van hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf zelf, tenzij dit gezien de aard van de benodigde hulp (geheel of gedeeltelijk) niet van ouder(s) of huisgenoten mag worden verwacht. In langdurende situaties bieden ouder(s) of huisgenoten alle vormen van hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf zelf als het college op basis van algemeen aanvaarde maatstaven vaststelt dat draaglast en draagkracht in balans zijn, tenzij dit gezien de aard van de benodigde hulp (geheel of gedeeltelijk) niet van ouder(s) of huisgenoten mag worden verwacht.
Artikel 4. Afbakening Jeugdwet en Wet passend onderwijs
De afbakening tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en aanspraken op basis van de Wet passend onderwijs is als volgt geregeld:
Als een jeugdige voor het behalen van onderwijsdoelen begeleiding of persoonlijke verzorging nodig heeft op school in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problemen en stoornissen, valt die ondersteuning onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet. Daarbij zijn algemene voorzieningen voorliggend op specialistische voorzieningen;
Als op basis van wettelijke bepalingen onduidelijk is of de hulpvraag valt onder de Wet passend onderwijs of onder de Jeugdwet, dan rust op het college een inspanningsverplichting om in samenwerking met het onderwijs met behulp van het ondersteuningsplan of het onderwijsperspectiefplan tot een passende oplossing te komen voor de hulpvraag.
Artikel 5. Afbakening Jeugdwet en de Wet langdurige zorg
De afbakening tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en op basis van de Wet langdurige zorg is als volgt geregeld:
Ondersteuning valt niet onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet als een jeugdige vanwege een somatische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke handicap een blijvende behoefte heeft aan zorg én als de jeugdige blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht nodig heeft:
Als jeugdige of zijn ouder(s) weigeren mee te werken aan het verkrijgen van een besluit op basis van de Wet langdurige zorg terwijl er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige recht heeft op zorg op grond van de Wet langdurige zorg, bijvoorbeeld bij de noodzaak tot meer dan 4 dagdelen dagbesteding, dan weigert het college een specialistische voorziening op grond van de Jeugdwet.
Als een jeugdige met een besluit op basis van de Wet langdurige zorg een aanvraag indient voor behandeling voor een psychische stoornis, verleent het college een specialistische voorziening jeugdhulp, mits de behandeling integraal onderdeel uitmaakt van de geboden behandeling vanuit de Wet langdurige zorg.
Artikel 6. Afbakening Jeugdwet en Zorgverzekeringswet
De afbakening tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en op basis van de Zorgverzekeringswet is als volgt geregeld:
Als er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de problematiek van de jeugdige en daardoor zowel een vorm van zorg, op grond van een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, als een soortgelijke voorziening op grond van de Jeugdwet kan worden verkregen, verleent het college een specialistische voorziening.
Persoonlijke verzorging voor jeugdigen die nodig is in verband met een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, valt niet onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet. Persoonlijke verzorging die gericht is op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen valt wel onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet. Het college verleent alleen laatstgenoemde specialistische voorziening, mits jeugdige daarvoor gezien zijn jeugdhulpvraag in aanmerking komt.
Jeugdhulp met verblijf valt niet onder de Jeugdwet als het een medisch noodzakelijk verblijf betreft vanwege geneeskundige zorg of als het gaat om tijdelijk, kortdurend geneeskundig verblijf buiten de thuissituatie. Jeugdhulp met verblijf valt wel onder de jeugdhulplicht van de Jeugdwet als het een verblijf van jeugdige buiten de thuissituatie betreft, niet zijnde een ziekenhuisverblijf. Het college verleent alleen laatstgenoemde specialistische voorziening, mits jeugdige daarvoor gezien zijn jeugdhulpvraag in aanmerking komt.
Artikel 7. Afbakening Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
De afbakening tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is als volgt geregeld:
Als naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, dan verleent het college geen voorziening op grond van de Jeugdwet, tenzij sprake is van een maatwerkvoorziening inhoudende begeleiding als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het betreft dan bijvoorbeeld:
Artikel 8. Afstemming met voorzieningen werk en inkomen
Inzake de afstemming tussen aanspraken op een voorziening op basis van de Jeugdwet en op basis van wet- en regelgeving inzake werk en inkomen, zie het college erop toe:
Artikel 10. Jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. De jeugdhulpaanbieder dient zich bij het beoordelen van de jeugdhulpvraag na een verwijzing te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de inkoop.
Het college is niet verplicht jeugdhulp te vergoeden als deze wordt geleverd door een jeugdhulpaanbieder waarmee de gemeente geen contract- of subsidierelatie heeft, tenzij het college met de gecontracteerde of gesubsidieerde jeugdhulpaanbieders niet in staat is de bij de jeugdhulpvraag passende jeugdhulp te laten leveren.
Artikel 11. Jeugdhulp via het Sociaal Wijkteam
Het college bevestigt de ontvangst van een melding en wijst de jeugdige en zijn ouders voor het onderzoek, bedoeld in artikel 12, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning en op de mogelijkheid om binnen twee weken na de melding een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan. Deze ondersteuning kan geboden worden door een onafhankelijke derde of een professionele hulpverlener, indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen. Indien de jeugdige of zijn ouders dit gemotiveerd verzoeken, kan het college de termijn voor het opstellen van een familiegroepsplan met twee weken verlengen voor zover dit in het belang van de jeugdige is.
Artikel 12. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
Bij het onderzoek wordt aan de jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een pgb. De jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.
Indien het onderzoek, bedoeld in artikel 12, leidt tot een aanvraag van een specialistische voorziening, stelt het college binnen zes weken na het laatste gesprek over de uitkomsten van dat onderzoek een ondersteuningsplan op. Bij de opstelling van het ondersteuningsplan wordt, bij de aanwezigheid daarvan, het familiegroepsplan betrokken.
Artikel 16. Criteria voor een specialistische voorziening
Een algemene voorziening die beschikbaar, passend en toereikend is, is voorliggend op een specialistische voorziening. Bij elke jeugdhulpvraag moet eerst worden beoordeeld of een algemene voorziening passend en toereikend is. Als dit zo is, komen jeugdigen en zijn ouder(s) niet in aanmerking voor een specialistische voorziening.
Een jeugdige of ouder komt in aanmerking voor een specialistische voorziening indien het college van oordeel is dat de jeugdige of ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn en gebruikmaking van een algemene voorziening deze noodzaak niet kan verminderen of wegnemen.
Artikel 17. Toekenning voorziening in de vorm van een pgb
Artikel 18. Weigeringsgronden voorziening inclusief pgb
Een specialistische voorziening wordt in ieder geval geweigerd:
Artikel 19. Regels en tarieven voor het pgb
Het pgb voor jeugdhulp bedraagt maximaal:
50% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate specialistische voorziening in natura, met een maximumtarief per uur voor een niet-professionele zorgverlener zoals in artikel 5.22, eerste lid, van de Regeling langdurige zorg is vermeld, indien het een persoon betreft uit het sociale netwerk, dan wel een persoon anders dan de onder a en b genoemde jeugdhulpaanbieders.
De tarieven voor het pgb worden opgenomen in het Financieel besluit pgb jeugdhulp. Voor de vergoeding van noodzakelijk vervoer van de jeugdige van en naar de locatie waar jeugdhulp wordt verleend, sluit het college in het Financieel besluit pgb jeugdhulp aan bij de hoogte van de belastingvrije kilometervergoeding in de inkomstenbelasting.
Artikel 20. Verantwoording pgb
De persoon die een persoonsgebonden budget ontvangt, geeft de middelen uit in overeenstemming met het pgb-plan. Hij bewaart gedurende een periode van vijf jaar de originele aankoopbewijzen, overeenkomsten en betaalbewijzen van alle tot het bestedingsdoel van het persoonsgebonden budget behorende goederen of diensten.
Wanneer geen passende voorziening in natura beschikbaar is, én niet door de gemeente alsnog gecontracteerd kan worden, én de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet in staat is op verantwoorde wijze uitvoering te geven aan het pgb, dan zal de gemeente een coördinator (zorg in natura) aanwijzen of (al dan niet tijdelijk) toestaan dat een pgb-bureau voor ondersteuning wordt ingeschakeld. Er vindt daarbij in ieder geval functiescheiding plaats tussen de coördinatortaken en het bieden van daadwerkelijke hulp.
Artikel 21. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een specialistische voorziening al dan niet in de vorm van een pgb.
Als verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan na intrekking van het besluit het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten specialistische voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van een jeugdige of ouder(s) afwijken van de bepalingen in deze verordening, wanneer toepassing van deze verordening of van de hieruit voortvloeiende nadere regels, leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Het college behandelt klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht en volgens de door het college vastgestelde Procedureregeling Klachtbehandeling.
Artikel 24. Voorkomen en bestrijding van misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik
Het college kan toezichthouders aanwijzen die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van de rechtmatige uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik van de wet.
Artikel 25. Reële tarieven jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
Bij het vaststellen van de tarieven bedoeld in het eerste lid wordt tariefdifferentiatie toegepast door rekening te houden met de omvang en mate van specialisatie van de betreffende aanbieder en het belang van de aanbieder in het zorglandschap. Het college bedingt bij door hem gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieders van preventie, jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen dat zij het verlenen van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering alleen aan derden uitbesteden indien zij die derden daarvoor een reële prijs betalen, die tot stand is gekomen met gebruikmaking van de kostprijselementen bedoeld in het eerste lid.
Het eerste tot en met het derde lid gelden voor een subsidie slechts voor zover zij wordt verstrekt voor de daadwerkelijke verlening van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering aan jeugdigen of hun ouders en met de subsidie wordt beoogd de te subsidiëren diensten volledig te bekostigen.
TOELICHTING VERORDENING JEUGDHULP ZWOLLE 2025
In Zwolle zetten we ons in om jeugdigen en gezinnen een goede basis te geven. We willen dat alle kinderen gezond, veilig en met gelijke kansen opgroeien. Sinds 2015 is de verantwoordelijkheid van de gemeente voor jeugdigen groter geworden met de inwerkingtreding van de Jeugdwet. Met die wet zijn diverse vormen van ondersteuning, hulp en zorg die voorheen vielen onder diverse andere wetten, onder de verantwoordelijkheid gebracht van gemeenten. De opdracht aan de gemeente is om het opvoedkundige klimaat in het gezin, de school en in de wijk te versterken en waar nodig integrale hulp te bieden. Daarvoor is een brede blik nodig. Niet zozeer gericht op het jeugdhulpaanbod, maar juist op het gezin. Door goed te kijken en te luisteren naar elk gezin met een hulpvraag, kan samen afgewogen worden wat goed gaat en waar ondersteuning bij nodig is. En vervolgens wie die ondersteuning kan bieden.
Met de Jeugdwet is beoogd niet vanuit het bestaande aanbod, maar vanuit de behoefte van jeugdigen en gezinnen de noodzakelijke hulp in te zetten. Daarom schrijft de wet niet voor welke hulpvormen precies vallen onder ‘jeugdhulp’. Inwoners hebben geen recht op bepaalde, concreet beschreven hulpvormen, maar de gemeente heeft een jeugdhulpplicht: als een jeugdige of ouder problemen heeft bij het opgroeien of opvoeden en deze niet zelf en met de sociale omgeving het hoofd kan bieden, dan dient de gemeente op basis van een deskundig oordeel de noodzakelijke hulp in te zetten die de jeugdige in staat stelt gezond en veilig op te groeien naar zelfstandigheid. Daarbij is ook wettelijk geregeld dat hulp die op grond van andere wettelijke kaders verkregen kan worden, voorrang heeft op de jeugdhulpplicht. In de loop van de tijd is gebleken dat nog vaak onduidelijkheden en discussies ontstaan over wat de verantwoordelijkheid van de gemeente is ten opzichte van met name de eigen verantwoordelijkheid van gezinnen, ondersteuning die vanuit het passend onderwijs moet worden geboden, inzet vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning en zorg die op grond van de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg verkregen kan worden.
Om professionals in het Sociaal Wijkteam, maar ook andere verwijzers zoals de huisartsen en gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering, scherpere kaders mee te geven over de afwegingen die hierbij gemaakt moeten worden, bakenen we in deze verordening de gemeentelijke verantwoordelijkheid inzake jeugdhulp explicieter af. Hiermee geven we meer duidelijkheid, zodat in de praktijk minder vaak zoektochten en discussies nodig zijn over de vraag wie verantwoordelijk is. Opdat vruchtbaar samen gewerkt kan worden aan de doelen van de jeugdige en zijn gezin. Niet meer met de blik op de vraag wie is waarvan, maar met de ogen gericht op onze inwoners.
Aanleiding voor afbakening in deze verordening
In onze Hervormingsagenda sociaal domein (2020-2024) hebben we vier bewegingen centraal gesteld:
En in de Koers Sociaal Domein (2024-2030) heeft de Zwolse gemeenteraad daarop voortgebouwd door expliciet de leefwereld van de inwoners centraal te stellen.
De meeste professionals in het brede jeugddomein herkennen nut en noodzaak van deze uitgangspunten. De eerste beweging heeft in de afgelopen jaren veel aandacht gekregen onder de noemer ‘normaliseren’. Over het begrip ‘normaliseren’ bestaan in de maatschappij zeer wisselende beelden. Het is dan ook niet voor niets dat de Staatssecretaris van VWS in april 2023 hierover een maatschappelijke dialoog opstartte.1 Gesprekken over wat normaal is bij opgroeien en opvoeden, dragen bij aan een gemeenschappelijk beeld daarover. Ook de Regionale Kenniswerkplaats
Jeugd IJsselland stimuleert dit gesprek actief in het project “Doen we nog wel
normaal?!”.2 En ook de Zwolse gemeenteraad heeft aan het thema ‘Normaliseren in de praktijk van jeugdzorg’ aandacht gegeven in een rondetafelgesprek op 4 december 2023.3
Vanuit de aanname dat een helder afwegingskader over wat wel en niet valt onder jeugdhulp, verwijzers en hulpverleners helpt om zorgvuldige en eenduidige keuzes te maken over jeugdhulp, zijn we in 2022 in Zwolle gestart met een traject over het maken van keuzes over de inzet van jeugdhulp in Zwolle. We zagen en hoorden dat dit thema in Zwolle leeft, zeker onder de professionals bij het Sociaal Wijkteam, jeugdhulpaanbieders en scholen. In diezelfde periode zijn we ook gestart met de proeftuin Samenspel in de wijk.4 We leerden in beide trajecten dat sturen op een afwegingskader het risico heeft een te statisch instrument op te leveren voor afwegingen in de dynamische context van de ondersteuningsvraag. Een dergelijk instrument helpt ons niet om ‘van deelprobleem naar totaaloplossing’ te komen. Niet het wel of niet inzetten van jeugdhulp zou de vraag moeten zijn, maar de vraag wat speelt er in of om het gezin waardoor zij problemen niet het hoofd kunnen bieden en wat is nodig om dat te veranderen. En pas daarna komt de vraag aan bod uit welk wettelijk kader een noodzakelijke voorziening geboden kan worden.
Professionals geven aan dat zij vakmanschap, tijd en positie nodig hebben voor het goede gesprek met jeugdigen en ouders om samen met hen te bespreken wat zij nodig hebben. En welke ondersteuning effectief is. Dat vraagt een brede blik vanaf het begin, gericht op het gezin; en geen ‘beslisboom’ met vragen over welke hulpvormen er allemaal bestaan, gericht op het aanbod. De systemische werkwijze die we ontwikkelden in de proeftuin Samenspel in de wijk is gestoeld op dat principe. Die werkwijze leidt steeds vaker niet tot inzet van een jeugdhulptraject, maar tot bijvoorbeeld het inschakelen van voorzieningen in de sociale basis, met ondersteuning vanuit het Sociaal Wijkteam. Of het leidt tot een minder intensieve inzet van een specialistische voorziening die meer in verbinding met het gezin en de sociale omgeving wordt uitgevoerd.
Indien een specifieke vorm van ondersteuning, hulp of zorg nodig is, dan is van belang dat duidelijk is wie daarvoor de verantwoordelijkheid draagt. Daarom bieden we met deze Verordening Jeugdhulp Zwolle 2025 een actueel en aangescherpt kader voor wat jeugdhulp is, wat de eigen verantwoordelijkheid van ouders is en welke afweging daarbij hoort. Tevens bakenen we jeugdhulp scherper af met Passend Onderwijs, de Wmo, Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg. Daarbij is de kernvraag niet ‘wat is jeugdhulp’, maar gaat het om de vraag op grond van welk wettelijk kader een vorm van ondersteuning, hulp of zorg beschikbaar is en wie daarvoor verantwoordelijk is. Zie ter illustratie ook onderstaande figuur, waarin de verschillende domein zijn weergegeven.
Uitspraken van de Centrale Raad van Beroep
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 29 mei 2024 in drie hoger beroepszaken uitspraken gedaan waarin een belangrijk procedureel punt aan de orde kwam.5 Het betreft het begrippenkader ‘eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen’ met betrekking tot de beoordeling van de noodzaak tot de inzet van jeugdhulp in artikel 2.3 van de Jeugdwet. Namens het college kan het Sociaal Wijkteam een aanvraag om jeugdhulp afwijzen voor zover de jeugdige of de ouder(s) door hun ‘eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen’ in staat zijn de problemen het hoofd te bieden. De CRvB stelt dat de gemeenteraad in de verordening een duidelijke hoofdrichting moeten neerleggen voor de betekenis die aan deze begrippen mag worden gegeven, omdat dit een van de afwegingsfactoren is bij het al dan niet toekennen van een voorziening. Gelet op dit oordeel van de CRvB wijzen we op de artikelen 3 en 12 van deze verordening, waarin regels zijn gesteld over de beoordeling van de noodzaak tot de inzet van jeugdhulp. Daarbij is onder meer uitdrukkelijk geregeld dat de balans tussen draaglast en draagkracht moet worden meegewogen.
Daarnaast is de CRvB ook ingegaan op de deskundigheid die nodig is voor het beoordelen van een jeugdhulpvraag. Ook daarover dient de gemeenteraad bij verordening expliciet regels te stellen. In artikel 12 zijn daarom twee leden opgenomen over de deskundigheid die door het Sociaal Wijkteam moet worden ingezet bij het onderzoek naar de hulpvraag en de bepaling van de in te zetten voorziening.
Opbouw van de verordening: leeswijzer
Voor een groot deel is de inhoud van de Verordening Jeugdhulp Gemeente Zwolle 2018 overgenomen, waarbij formuleringen zijn geactualiseerd of verduidelijkt. Om te voorkomen dat met het intrekken van de Verordening Jeugdhulp Gemeente Zwolle 2018 onduidelijkheid ontstaat over de toelichting bij artikelen die inhoudelijk niet nieuw zijn, worden in deze toelichting álle artikelen toegelicht. Daarbij is vanzelfsprekend aangesloten bij de ‘oude’ toelichting. In de bijlage bij deze toelichting is een tabel opgenomen waarin is aangegeven welke nieuwe artikelen corresponderen met oude artikelen.
De belangrijkste nieuwe bepalingen in deze verordening betreffen artikel 3 (aangaande de weging tussen de draagkracht van betrokkenen en de draaglast die ouders en andere huisgenoten hebben te dragen in de onderlinge hulp aan elkaar), de artikelen 4 tot en met 8 (aangaande de afbakening met andere wettelijke domeinen) en artikel 22 (hardheidsclausule).
Daarnaast zijn enkele bepalingen gebaseerd op de modelverordening van de VNG en is waar mogelijk beter aangesloten bij de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Zwolle. Inhoudelijk zijn dit de belangrijkste veranderingen:
Het begrip ‘overige voorziening’ is vervangen door: algemene voorziening. Daarmee sluiten we aan bij de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Zwolle. Deze term past beter bij de waardering van deze voorzieningen in de sociale basis. Het is geen ‘restcategorie’, maar het zijn waardevolle, algemeen toegankelijke voorzieningen.
De term ‘individuele voorziening’ is vervangen door ‘specialistische voorziening. In de praktijk worden problemen en stoornissen zichtbaar en ervaren in de onderlinge relaties in en om een gezin en de focus op het individu (het kind) is daarbij vaak niet helpend. Als een specifieke deskundigheid ingezet moet worden, spreken we in deze verordening niet meer over ‘individuele voorziening’ maar over ‘specialistische voorziening’.
Artikel 11 regelt dat er meer tijd is voor inwoners om een familiegroepsplan op te stellen: binnen 2 weken in plaats van binnen 7 dagen. Op advies van de Participatieraad is tevens toegevoegd dat het college deze termijn nog met twee weken kan verlengen voor zover dit in het belang van de jeugdige is.
De verplichting om jeugdigen, ouders en pleegouders te informeren over de mogelijkheid om gebruik te maken van een onafhankelijke vertrouwenspersoon, is ondergebracht in het artikel over het onderzoek (artikel 12). Hiermee wordt benadrukt dat dit in deze fase aan de orde dient te komen. Inwoners kunnen in voorkomend geval contact opnemen met een vertrouwenspersoon van Jeugdstem (www.jeugdstem.nl).
Artikel 25 is vernieuwd op basis van het recent gewijzigde Besluit Jeugdwet inzake de bevordering van een goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit van jeugdzorg (inwerkingtredingsdatum 1 juli 2024).6
Jeugdhulp via een gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming of jeugdreclassering
Op grond van artikel 3.5 van de Jeugdwet kan een gecertificeerde instelling (GI) die in het kader van een jeugdbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering betrokken is bij een jeugdige, ook besluiten een specialistische voorziening op het gebied van jeugdhulp in te zetten. De wet regelt dat de GI daarover overleg met de gemeente. In de Subsidieverordening Gecertificeerde Instellingen Regio IJsselland heeft de raad daarover reeds nadere regels gesteld (zie met name artikel 19 van die verordening). Daarin is geregeld dat de GI contact opneemt met het Sociaal Wijkteam indien overwogen wordt jeugdhulp in te zetten. Vervolgens bekijken GI en Sociaal Wijkteam samen welke hulp passend is. Als jeugdhulp ingezet moet worden, wordt in principe alleen gebruik gemaakt van een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder. Mochten GI en Sociaal Wijkteam het niet eens worden, dan is het doordeel van de GI doorslaggevend aangezien de Jeugdwet nu eenmaal voorschrijft dat de GI bevoegd is jeugdhulp in te zetten.
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet of de Algemene wet bestuursrecht. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening maken we onderscheid tussen algemene voorzieningen, specialistische voorzieningen en andere voorzieningen.
Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk en inwoners kunnen er dus gebruik van maken zonder beschikking van het college. Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan: een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van het passend onderwijs, werk en inkomen, maatschappelijke ondersteuning of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de Jeugdwet.
Daarnaast spreekt de verordening over ‘specialistische voorzieningen’. Dit zijn voorzieningen waarvoor een beschikking van het college vereist is en die nodig zijn vanwege de specifieke jeugdhulpvraag van de jeugdige of de ouder(s). Voorheen hanteerden we hiervoor de term ‘individuele voorziening’. In de praktijk – met name in de proeftuin Samenspel in de wijk – leerden we echter dat problemen en stoornissen zichtbaar en ervaren worden in de onderlinge relaties in en om een gezin en dat de focus op het individu (het kind) vaak niet helpend is. Juist een aanpak die aandacht heeft voor alle relaties die ertoe doen in en om het gezin, leidt tot duurzame hulp. Daarom spreken we in deze verordening niet meer over ‘individuele voorziening’ maar over ‘specialistische voorziening’. Als vanwege de jeugdhulpvraag een specifieke deskundigheid ingezet moet worden, dan gaat het om een schaars goed én om maatwerk. Een dergelijke specialistische voorziening is daarom niet vrij toegankelijk, maar vereist een beschikking van (of namens) het college. In juridische zin komt op basis van die beschikking dan nog steeds wel een individueel en afdwingbaar recht tot stand. Maar het woord ‘individueel’ suggereert meer dan we beleidsmatig willen dat het gaat om voorzieningen die louter op het individu gericht zijn. Met het begrip ‘specialistische voorzieningen’ benadrukken we dat het gaat om de inzet van een specifieke deskundigheid die in de betreffende situatie nodig is.
De beschikbare algemene voorzieningen en specialistische voorzieningen zijn opgenomen in artikel 9. Hoe specialistische voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in artikel 10 en verder.
De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’. Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).
Artikel 2. Laagdrempelige informatie en advies over voorzieningen
Artikel 2 bevat nieuwe bepalingen over kosteloze, laagdrempelige informatie en advies over beschikbare voorzieningen. De verantwoordelijkheid om dit te bieden, berust bij het Sociaal Wijkteam en omvat ook ondersteuning bij het verhelderen van de jeugdhulpvraag. Daarbij hoort ook dat het Sociaal Wijkteam inwoners op verzoek informeert over de mogelijkheid om kosteloos gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.
In de praktijk voert het Sociaal Wijkteam dit reeds uit als wettelijke taak op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. De expliciete bepalingen in het nieuwe artikel 2 versterken en verduidelijken deze taak en daarmee ook de rechtspositie van ingezetenen in onze gemeente.
Artikel 3. Draagkracht en draaglast
Artikel 3 is geheel nieuw. In de voorgaande verordening was in artikel 9 reeds aangegeven dat geen jeugdhulp wordt ingezet indien met ‘gebruikelijke hulp’ de problemen verminderd of weggenomen kunnen worden. Het begrip ‘gebruikelijke zorg’ is afkomstig uit de Wet langdurige zorg (en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die opgevolgd is door de Wlz) en het afwegingskader dat daarbij gehanteerd werd, ging sterk uit van uitgeschreven gebruikelijke zorgtaken die voor iedereen gelden. Dat doet onvoldoende recht aan het uitgangspunt van de Jeugdwet dat uitgaat van maatwerk en waarbij we aansluiten bij de leefomgeving van onze inwoners. Daarom wordt dit vraagstuk met de begrippen draagkracht en draaglast nu breder ingevuld. Door uit te gaan van (herstel van) gezonde draagkracht, wordt bovendien meer recht gedaan aan de uitgangspunten van positieve gezondheid en de veerkracht die er wel is. Bij opvoed- en opgroeiproblemen of psychische problemen, komt een gezin in de knel wanneer de te dragen last voor het gezin groter wordt dan de draagkracht die het gezin heeft. Omdat de draagkracht per gezin kan verschillen, is de impact van draaglast niet altijd hetzelfde. Er kan bijvoorbeeld in korte tijd veel tegelijk gebeuren of het is een periode extra druk is, waardoor de draaglast groter wordt (zwaarder). Maar het kan ook zijn dat iemand moe of ziek is, waardoor zijn draagkracht vermindert. Het gaat in artikel 3 om de weging van beide factoren. Indien sprake is van een draaglast die de draagkracht overstijgt, dan zijn de eisen die gesteld worden groter dan wat de persoon of het gezin aan kan of denkt aan te kunnen.
Mensen uit het sociaal netwerk zijn voor kortere tijd doorgaans goed in staat om ondersteuning te bieden, maar na verloop van enkele maanden begint dit vaak zwaarder te wegen. Daarom maken we in het derde lid een onderscheid tussen kortdurende en langdurende disbalans in draagkracht/draaglast. Wanneer de draaglast langer dan drie maanden uit balans is, wordt het moeilijker om zaken structureel te regelen. De keuze voor drie maanden als onderscheid tussen kortdurend en langdurend, sluit aan bij veel kortdurende zorgverlofregelingen van werkgevers, die voor in ieder geval drie maanden ruimte bieden om invulling te geven aan extra zorgtaken.
Artikel 4. Afbakening met Passend onderwijs
Naast de ouders, hebben ook onderwijsinstellingen een belangrijke verantwoordelijkheid voor kinderen en jongeren. Wanneer het op school niet goed gaat met een kind, is niet altijd direct duidelijk wat daarvoor de aanleiding is. Maar we gunnen alle kinderen een fijne en veilige onderwijstijd en kinderen hebben ook recht op passend onderwijs. Daarom willen we ervoor waken dat leerproblemen of stagnerende onderwijsontwikkelingen worden “opgelost” met inzet jeugdhulp. Daarom is in artikel 4 de afbakening tussen de Jeugdwet en de Wet passend onderwijs expliciet geregeld.
Artikel 5 tot en met 8. Afbakening met verzekerde zorg ( Wlz en Zvw ), Wmo en Werk in inkomen
In de artikelen 5 tot en met 8 is expliciet afgebakend waar de jeugdhulpplicht van de gemeente ophoudt omdat op grond van andere wetten diverse voorzieningen verkregen kunnen worden. Dit geeft duidelijke kaders bij het bespreken van de hulpvraag en het beoordelen van de noodzaak om jeugdhulp in te zetten. Het gaat daarbij niet louter om de heldere afbakening van verantwoordelijkheden, maar juist ook om het duidelijk afstemmen van voorzieningen indien ten behoeve van dezelfde jeugdige of ouder(s) op grond van meerdere wetten voorzieningen ingezet worden.
Artikel 9. Vormen van algemene en specialistische voorzieningen
In artikel 9 is opgesomd welke algemene en specialistische voorzieningen in ieder geval beschikbaar zijn voor jeugdigen en ouders.
Voor de algemene voorzieningen in het eerste lid geldt dat zij vrij toegankelijk zijn.
Veilig Thuis geeft als vrij toegankelijke voorziening advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling aan iedereen die daarom vraagt. Bij adviesvragen registreert Veilig Thuis geen persoonsgegevens. Als een melding wordt gedaan van (vermoedens van) huiselijk geweld of kindermishandeling, registreert Veilig Thuis wel persoonsgegevens en weegt het af of nader onderzoek nodig is. Zo nodig motiveert Veilig Thuis ouders tot het accepteren van hulp en legt daartoe contacten met het Sociaal Wijkteam. Deze gang van zaken wordt in de Jeugdwet zelf geregeld.
Indien gewenst kunnen inwoners kosteloos gebruik maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. Dit wordt uitgevoerd door een externe organisatie op kosten van de gemeente. Deze cliëntondersteuners helpen inwoners met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
De specialistische voorzieningen op het gebied van jeugdhulp worden slechts ingezet als door het Sociaal Wijkteam (conform artikel 11 en 12) is beoordeeld dat dit noodzakelijk is of als een andere verwijzer tot dat oordeel is gekomen (conform artikel 10).
Bij de regionale inkoop van specialistische jeugdhulp is aan de voorkant reeds extra duidelijkheid gecreëerd door expliciet af te bakenen wat we wel en niet verstaan onder specialistische jeugdhulp. In het inkoopdocument is een opsomming opgenomen van voorzieningen die we expliciet niet beschouwen als specialistische jeugdhulp en dus ook niet hebben ingekocht.7 Dit draagt bij aan de duidelijkheid waar inwoners, het Sociaal Wijkteam en andere verwijzers behoefte aan hebben.
Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Jeugdigen en ouders kunnen zich voor deze voorzieningen rechtstreeks en dus zonder een beschikking van de gemeente, wenden tot de betreffende organisatie (zie het vierde lid). Ook alle activiteiten van het basistakenpakket van de jeugdgezondheidszorg (zie artikel 5 van de Wet publieke gezondheid) en alle met de gemeente afgesproken aanvullende taken die de jeugdgezondheidszorg uitvoert vallen hieronder.
Het begrip voorziening is lastig te vatten. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp in artikel 1 van de Jeugdwet. Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten.
Artikel 10. Jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Jeugdigen en ouders kunnen in Zwolle terecht bij het Sociaal Wijkteam met vragen over opvoeden en opgroeien en psychische problemen bij jeugdigen. Indien nodig kan het Sociaal Wijkteam zelf ondersteuning bieden en/of een jeugdhulpaanbieder inschakelen om specialistische jeugdhulp in te zetten. Om vindbaar en beschikbaar te zijn en goed samen te werken met het onderwijs en met huisartsen, werken jeugd- en gezinswerkers van het Sociaal Wijkteam ook bij scholen en huisartsen.
Op grond van artikel 2.6, eerste lid, onder g, van de Jeugdwet hebben huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen zelf ook het recht om jeugdigen of ouders te verwijzen naar jeugdhulpaanbieders. In dat geval is de gemeente verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke jeugdhulp. In artikel 10 is geregeld dat ook in dergelijke situaties de betreffende jeugdhulpaanbieder zich dient te houden aan de afspraken die gemaakt zijn bij de inkoop van de jeugdhulp.
Een verwijzing van een huisarts, medisch specialist of jeugdarts leidt niet tot de verplichting voor de gemeente om jeugdhulp te vergoeden, als die jeugdhulp wordt geboden door een jeugdhulpaanbieder die niet door de gemeente is gecontracteerd.
In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze jeugdhulpaanbieder bepaalt in overleg met de jeugdige of ouders de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. De aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en zal zijn oordeel – naast hetgeen daarover via de inkoop is afgesproken met de gemeente - mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen.
Artikel 11. Jeugdhulp via het Sociaal Wijkteam
De artikelen 11 tot en met 16 regelen de inzet van jeugdhulp via het Sociaal Wijkteam van de gemeente Zwolle. Ze zijn opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen, ter uitvoering van artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarde voor toekenning en de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Zoals toegelicht bij artikel 1 hanteren we in deze verordening niet het begrip ‘individuele voorzieningen’ maar spreken we in plaats daarvan over ‘specialistische voorzieningen’.
In het tweede lid is de termijn voor inwoners om een familiegroepsplan op te stellen, verruimd van 7 dagen naar 2 weken. Als inwoners dat wensen, kunnen zij daar ondersteuning bij krijgen. Dit kunnen zij bij het Sociaal Wijkteam aangeven.
Op advies van de Participatieraad is toegevoegd dat het college deze termijn nog met twee weken kan verlengen voor zover dit in het belang van de jeugdige is.
Voor het onderzoek en de inhoudelijke beoordeling als bedoeld in de artikelen 12 en volgende zijn tevens de artikelen 3 tot en met 9 van belang, omdat deze artikelen gaan over de afbakening met andere domeinen. Het is immers goed denkbaar dat vanwege de hulpvraag een hulpvorm noodzakelijk is die uit een ander domein en dus op grond van andere wetgeving geboden wordt. In dat geval is het niet aan het Sociaal Wijkteam om daar namens de gemeente over te beslissen, maar het Sociaal Wijkteam kan de inwoners wel helpen in de juiste richting.
Jeugdigen en ouders hebben op grond van de Jeugdwet geen wettelijk recht of een individuele aanspraak op jeugdhulp. Wel kent de Jeugdwet een jeugdhulpplicht voor de gemeente (artikel 2.3 van de Jeugdwet) en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure (Algemene wet bestuursrecht).
Deze verordening bevat een aantal bepalingen die dit waarborgen. Hiermee kan de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratisch proces gaat. Dit is echter geenszins de bedoeling. De werkwijze van het Sociaal Wijkteam is erop gericht tijd te nemen om de jeugdige en ouder(s) te ontmoeten en hun hulpvraag goed te begrijpen. Dat vergt vakmanschap en tijd voor het goede gesprek met jeugdigen en ouders om samen met hen te bespreken wat zij nodig hebben. Niet om zo snel mogelijk een voorziening toe te kennen, maar om samen helder te krijgen welke problemen in het gezin spelen en welke ondersteuning nodig is om daar duurzaam verandering in te brengen. Als een jeugdige al bekend is bij het Sociaal Wijkteam, Deze verordening regelt dat het Sociaal Wijkteam bij een melding van een jeugdhulpvraag zorgvuldig handelt en onderzoekt of een voorziening noodzakelijk is en zoja, welke voorziening dit dient te zijn en onder wiens verantwoordelijkheid deze valt.
Ook andere bepalingen, zoals over het verslag (artikel 14) en over de aanvraag (artikel 15) zijn opgenomen met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en borgen de rechtspositie van de jeugdigen en ouders.
Indien spoed geboden is en het niet in het belang van de jeugdige is om de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 12 af te wachten, kan op grond van het derde lid na een melding direct een tijdelijke specialistische voorziening wordt ingezet, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de jeugdige of zijn ouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan om ernstige ggz-problematiek of situaties waarin sprake is van een zeer onveilige thuissituatie.
Artikel 12. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
Om tot een goede beoordeling te komen van de hulpbehoefte, is een zorgvuldig proces nodig. In artikel 12 is beschreven hoe namens het college de hulpbehoefte onderzocht dient te worden, naar aanleiding van een melding van een jeugdhulpvraag van een jeugdige of een ouder.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een locatie van het Sociaal Wijkteam plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis of bij een andere deskundige, zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een passende voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen, waaraan professioneel onderzoek en afweging ten grondslag ligt. Het tweede en derde lid schrijven voor dat de benodigde deskundigheid daarvoor moet worden ingezet. Deze bepalingen zijn expliciet opgenomen naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 29 mei 2024.8 Deze bepalingen schrijven voor dat het college de benodigde deskundigheid inzet bij het onderzoek naar de noodzaak om jeugdhulp in te zetten. En tevens dat dit onderzoek uitgevoerd moet worden door of onder verantwoordelijkheid van een jeugdprofessional die is ingeschreven in het SKJ-register of een arts, verpleegkundige, gezondheidszorgpsycholoog, orthopedagoog-generalist of psychotherapeut die is ingeschreven in het BIG-register.
In het eerste lid is bepaald dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan. Namens het college brengt het Sociaal Wijkteam de situatie en de hulpbehoefte in beeld, om te komen tot een beoordeling van eventueel noodzakelijk in te zetten hulp. Dit artikel volgt het stappenplan dat volgt uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.9 Dat stappenplan ziet er in het kort als volgt uit:
In dit artikel is ook opgenomen dat een eventueel familiegroepsplan, dat door jeugdige of de ouders zelf is opgesteld, wordt betrokken bij het onderzoek.
Artikel 13. Vooronderzoek en identificatie
Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht. Hierdoor worden de jeugdige en de ouders niet belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn, en nodig zijn voor een goede afstemming met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. Wel zijn jeugdigen en ouders gehouden de informatie te verstrekken die nodig zijn voor het onderzoek en waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken (derde lid).
De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of de ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn.
Met het oog op de rechtmatigheid wordt de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld, met behulp van een identiteitsbewijs. Op grond van de Jeugdwet dient ook het burgerservicenummer van de jeugdige geregistreerd te worden. In artikel 7.2.4 van de Jeugdwet is een uitzondering geregeld voor jeugdigen die om wat voor reden dan ook (nog) geen burgerservicenummer hebben. In dat geval volstaat het opnemen van naam, adresgegevens en geboortedatum van de betreffende jeugdige.
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wmo 2015 staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de inwoner in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de jeugdige en de ouders. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de jeugdige en de ouders van mening zijn goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag voor een specialistische voorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de jeugdige en ouders overeengekomen plan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij (tweede lid).
Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet, waar is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan regels over de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijke termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb). Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een voorziening worden ingezet, maar in vaak zal in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Indien bijvoorbeeld een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.
Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.
Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat op grond van de artikelen 2 en 11 het Sociaal Wijkteam inwoners bij het melden van een jeugdhulpvraag wijst op de mogelijkheid om gratis gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. Dit geldt niet alleen als uiteindelijk een specialistische voorziening in natura wordt ingezet maar ook indien een pgb wordt verstrekt.
Artikel 16. Criteria voor een specialistische voorziening
Artikel 16 geeft de criteria op basis waarvan namens het college op basis van het onderzoek uiteindelijk wordt bepaald of iemand in aanmerking komt voor een specialistische voorziening. Dit geeft als toetsingskader een compleet beeld van de rechten en plichten van de jeugdige of ouder met een concrete jeugdhulpvraag.
Artikel 17. Toekenning voorziening in de vorm van een pgb
In dit artikel is verankerd dat het college op grond van de wet een pgb kan verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Een pgb wordt slechts verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de specialistische voorziening die door een specialistische jeugdhulpaanbieder wordt geleverd, niet passend is. In de Jeugdwet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb. Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura, omdat er minder overheadkosten worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura.
Artikel 18. Weigeringsgronden voorziening inclusief pgb
Artikel 18 geeft weigeringsgronden op basis waarvan mede bepaald wordt of iemand wel of niet in aanmerking komt voor een specialistische voorziening. Daarbij maakt het niet uit of het gaat om een voorziening in natura of op basis van een pgb. Ook dit artikel is opgenomen om in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de jeugdigen en ouders te geven.
Allereerst zijn voorliggende voorzieningen een reden om een specialistische voorziening te weigeren. Dit kan gaan om algemene voorzieningen, die vrij toegankelijk zijn. Daarnaast kan het gaan om andere voorzieningen, die op grond van een andere wettelijk kader verkregen kunnen worden. Zie ook de artikel 4 tot en met 8 aangaande de afbakening met die andere wettelijke kaders.
We kennen daarop één uitzondering, namelijk in de situatie dat de jeugdige ook op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning in aanmerking zou komen voor begeleiding als maatwerkvoorziening. In dat geval geldt – conform artikel 1.2, eerste lid, onder b, van de Jeugdwet – dat het college de betreffende voorziening dient in te zetten op grond van de Jeugdwet.
Artikel 19. Regels en tarieven voor het pgb
Met dit artikel wordt specifiek inzake het pgb invulling gegeven aan de plicht in art 2.9 van de Jeugdwet om regels te stellen over de voorwaarden voor het toekennen van voorzieningen. Wanneer een jeugdige of ouder op basis van een pgb zelf een specialistische voorziening wenst in te zetten, ligt er een bijzondere verantwoordelijkheid bij hen. Om de wettelijke verantwoordelijkheid van het college te kunnen waarborgen, regelt dit artikel dat het pgb gebaseerd moet zijn op een pgb-plan van de jeugdige of de ouders (eerste lid, onder a), dat het pgb toereikend moet zijn om een goede voorziening in te zetten (onder b) en dat de kosten van het pgb niet hoger zijn dan een vergelijkbare voorziening in natura (onder c). In het tweede lid is geregeld dat het college ruimte heeft om van dit laatste af te wijken en een hoger pgb kan verstrekken.
In het derde en vierde lid wordt geregeld dat de tarieven voor het pgb worden gebaseerd op de bij de inkoop vastgestelde tarieven voor jeugdhulp in natura, waarbij rekening wordt gehouden met een lagere overhead.
Het vijfde lid is nieuw en regelt met het oog op de duidelijkheid en rechtszekerheid, dat de tarieven voor het pgb jaarlijks door het college worden vastgesteld in een Financieel besluit pgb jeugdhulp. Hiermee sluiten we ook aan bij de wijze waarop dit inzake maatschappelijke ondersteuning is geregeld.
Met betrekking tot een pgb dat bestemd is voor het vergoeden van noodzakelijk vervoer als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Jeugdwet, wordt nu bepaald dat het college voor de hoogte ervan aansluit bij het belastingvrije bedrag voor kilometervergoeding dat landelijk wordt gehanteerd in de inkomstenbelasting. Omdat dit niet jaarlijks wordt geïndexeerd was het concrete bedrag voorheen expliciet opgenomen in de verordening. In het vijfde lid is nu geregeld dat het college in het Financieel besluit pgb jeugdhulp aansluit bij dat landelijke bedrag.
Artikel 20. Verantwoording pgb
De budgethouder moet het pgb besteden in overeenstemming met het pgb-plan. Hij dient na de besteding verantwoording af te leggen. De budgethouder is verplicht om alle administratie betreffende de aankoop of huur of andere overeenkomsten van een voorziening, gedurende een periode van vijf jaar te bewaren. De budgethouder is geïnformeerd over welke vereisten hij moet naleven. Hierbij gaat het niet alleen om de verantwoording van het budget, maar ook om de vraag of de voorziening voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen.
Conform het amendement ‘Handhaving Verantwoordingsvrij bedrag PGB Jeugdzorg’ regelt het vijfde lid dat de houder van een pgb een beperkt deel van het pgb niet hoeft te verantwoorden.10
Artikel 21. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Deze bepaling gaat over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een pgb of een specialistische voorziening, misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Het behoort tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot het pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de Jeugdwet, in de verordening uitgebreid tot de specialistische voorziening in natura. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de specialistische voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen. Het vierde lid is gebaseerd op artikel 8.1.4 van de Jeugdwet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de Jeugdwet uitgebreid tot de specialistische voorziening in natura.
Het is op voorhand niet uit te sluiten dat in bijzondere situaties de nauwkeurige uitvoering van deze verordening, voor jeugdigen of ouders objectief beschouwd toch zou leiden tot een uitkomst die niet billijk is. Bijvoorbeeld als de belangen van de jeugdige onevenredig geschaad zouden worden. Voor dergelijke situaties is in artikel 22 een hardheidsclausule opgenomen, die de ruimte biedt om in bijzondere situaties ten gunste van jeugdigen of ouders af te wijken van bepalingen in deze verordening.
Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is op grond van de Awb reeds in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan. In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in paragraaf 4.2.a van de Jeugdwet. Bij gedragingen van gemeenteambtenaren komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht. Ook gedragingen van de medewerkers van het Sociaal Wijkteam vallen onder de gemeentelijke klachtregeling. Indien gewenst, kunnen jeugdigen en ouders gebruik maken van ondersteuning als zij een klacht overwegen en bij de indiening en behandeling van een klacht. Hiervoor kunnen zij contact opnemen met Jeugdstem, de landelijke organisatie van vertrouwenspersonen in de jeugdzorg.
Artikel 24. Voorkomen en bestrijding van misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik
Deze bepaling bevat een juridische grondslag voor het college om toezichthouders aan te wijzen die belast worden met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet. De Jeugdwet zelf geeft die bevoegdheid niet aan het college, zodat een dergelijke bevoegdheid in de verordening moet worden opgenomen. De bevoegdheid tot aanwijzing van toezichthouders Jeugdwet draagt bij aan het bestrijden van misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik van de Jeugdwet en de daarop gebaseerde verordening.
Artikel 25. Reële tarieven jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
In het Besluit Jeugdwet (de Algemene maatregel van bestuur waarin het Rijk op grond van de Jeugdwet nadere regels heeft gesteld) zijn de regels over de prijs-kwaliteitverhouding in het kader van de Jeugdwet per 1 juli 2024 aangescherpt. In het nieuwe artikel 25 sluiten we naadloos aan bij deze nieuwe regels. In de praktijk hadden we hierop reeds geanticipeerd in het nieuwe regionale inkoopmodel dat per 2023 is ingevoerd.
Gemeenten dienen op grond van artikel 2.3 van het Besluit Jeugdwet in de verordening specifieke regels op te nemen over de kostprijselementen waarop tarieven ten minste moeten worden gebaseerd. Doel achter deze regeling is dat met zo reëel mogelijke tarieven, de publieke middelen zo verantwoord mogelijk worden besteed én dat tevens de aanbieders voldoende betaald krijgen voor hun dienstverlening om als organisatie overeind te blijven en zo bij te dragen aan de beschikbaarheid van de noodzakelijke ondersteuning, hulp en zorg.
Het tweede lid betreft de tariefdifferentiatie. Het is de bedoeling van de wetgever dat voor complexere zorgvormen hogere tarieven worden vastgesteld dan voor eenvoudige vormen van hulp. Dit komt de continuïteit en beschikbaarheid van complexe zorg – die vaak schaars is - ten goede. En anderzijds voorkomt tariefdifferentiatie dat aanbieders van eenvoudige hulpvormen onterecht hoge winsten kunnen maken. Het structureel kunnen aanbieden van complexere en schaarse zorgvormen vraagt behalve specifieke deskundigheid, ook meer van organisaties, die bijvoorbeeld ruimere openingstijden moeten hanteren en meer moeten investeren in (interne) opleidingsplaatsen. Daarom bepaalt artikel 25 van deze verordening dat bij het vaststellen van de tarieven rekening moet worden gehouden met de omvang van de aanbieder, de mate van specialisatie van de aanbieder en het belang van de aanbieder in het zorglandschap.
Artikel 26. Betrekken van inwoners bij het beleid
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet. In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Met het tweede tot en met vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Omdat met deze nieuwe verordening de voorgaande Verordening Jeugdhulp Gemeente Zwolle 2018 wordt ingetrokken, is in dit artikel overgangsrecht opgenomen. Op grond daarvan blijven bestaande rechten die zijn gevestigd op grond van de voorgaande verordening in stand, totdat die rechten aflopen of totdat het college expliciet een nieuw besluit neemt waarin een voorziening wordt beëindigd of ingetrokken.
Het tweede lid regelt dat aanvragen die zijn ingediend terwijl de voorgaande verordening van kracht was maar waarover nog niet was beslist, worden afgehandeld op grond van de nieuwe verordening zodra deze in werking is getreden.
Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel
Deze verordening vervangt de voorgaande verordening, die daarom wordt ingetrokken. Na het besluitvormingsproces in de gemeenteraad dienen nog stappen ondernomen te worden om de vastgestelde verordening te publiceren in het Gemeenteblad, alvorens de verordening rechtskracht heeft. Dit artikel regelt daarom dat de verordening in werking treedt per 1 januari 2025, ook indien zij na dit datum wordt gepubliceerd.
Bijlage bij toelichting Verordening Jeugdhulp Zwolle 2025
Transponeringstabel Verordening Jeugdhulp Zwolle
Deze tabel toont per artikel van de nieuwe tekst, in welk artikel het betreffende onderwerp was geregeld in de ‘oude’ verordening.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-65905.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.