Gemeenteblad van Maasgouw
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Maasgouw | Gemeenteblad 2025, 571467 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Maasgouw | Gemeenteblad 2025, 571467 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Algemene subsidieverordening Maasgouw
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 127), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;
de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352), verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing op de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9) en verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 betreffende de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), dan wel daarvoor in de plaats tredende latere Europese regelgeving;
Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die is vastgesteld door de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, op grond van de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag over de werking van de Europese Unie.;
Het college is bevoegd te besluiten over het verlenen en vaststellen van subsidies met in achtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen. Als de begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd kan het college slechts subsidie verlenen onder het voorbehoud dat voldoende middelen door de raad ter beschikking worden gesteld.
Het college is bevoegd om bij of krachtens de subsidiebeschikking – zowel bij subsidieverlening als bij directe subsidievaststelling - aanvullende verplichtingen op te leggen aan de subsidieontvanger, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie of noodzakelijk zijn voor een juiste verantwoording of uitvoering daarvan. Deze verplichtingen worden vastgesteld met inachtneming van afdeling 4.2.4 van de Wet..
Artikel 3 Reikwijdte verordening
Deze verordening is ook van toepassing op door het college te verstrekken subsidies zoals bedoeld in artikel 4:23, derde lid van de Wet (de zogeheten “buitenwettelijke subsidies”), tenzij het college bij afzonderlijk besluit bepaalt dat deze verordening geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft.
HOOFSTUK 3 AANVRAAG VAN DE SUBSIDIE
Artikel 6 Bij aanvraag in te dienen gegevens
Een aanvraag voor subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college. Als daarvoor een aanvraagformulier is vastgesteld wordt de aanvraag daarmee ingediend. Als geen gebruik wordt gemaakt van het vastgestelde aanvraagformulier, kan het college de aanvraag buiten behandeling laten, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gekregen om het verzuim binnen een redelijke termijn te herstellen.
Indien de aanvraag onvolledig is, wordt de beslistermijn opgeschort met ingang van de dag na verzending van het verzoek van het college tot aanvulling van de aanvraag. De opschorting eindigt op de dag waarop de gevraagde gegevens zijn ontvangen of de gestelde aanvullingstermijn ongebruikt is verstreken.
HOOFDSTUK 4 WEIGERING VAN DE SUBSIDIE
HOOFDSTUK 6 VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER
Artikel 13 Vergoeding vermogensvorming
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking voor subsidies van ten minste € 50.000 en ten hoogste € 125.000 kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, een vergoeding is verschuldigd aan burgemeester en wethouders indien zich een situatie voordoet zoals bedoeld in artikel 4:41 lid 2 van de Wet.
Bij de vaststelling van de subsidie beoordeelt het college of en zo ja welk deel van het niet-bestede subsidiebedrag kan worden toegevoegd aan de egalisatiereserve, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:72 lid 2 van de Wet. Toevoeging is slechts toegestaan voor zover het niet-bestede bedrag niet uitgaat boven het bedrag van de voor het desbetreffende kalender- of boekjaar verleende subsidie.
HOOFDSTUK 7 VERANTWOORDING EN VASTELLING VAN DE SUBSIDIE
Artikel 15 Verantwoording en vaststelling eenmalige subsidies tot €50.000
Eenmalige subsidies tot €5.000 worden ambtshalve vastgesteld. Bij de subsidieregeling of in de verleningsbeschikking wordt bepaald dat, op welke manier en binnen welke termijn de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan. De ambtshalve vaststelling vindt plaats binnen dertien weken nadat de gevraagde informatie volledig is verstrekt.
Artikel 19 Vaststelling subsidie
Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.
HOOFDSTUK 8 OVERIGE BEPALINGEN
Het college kan in bijzondere gevallen een artikel of artikelen van deze verordening, met uitzondering van de artikelen 2, 3, 4 en 9 van deze verordening, alsmede de op deze verordening gebaseerde subsidieregelingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger, leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Maasgouw,
d.d. 16-12-2025.
De raad voornoemd;
De griffier,
G.H. Bakkes
De voorzitter,
D.W.J. Schneider
Toelichting Algemene subsidieverordening gemeente Maasgouw
De Algemene subsidieverordening (hierna: Asv) is gebaseerd op een modelverordening die de VNG heeft opgesteld vanuit haar adviserende functie om het subsidiebeleid van gemeenten te stroomlijnen en te actualiseren. De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent in Titel 4.2 een uitgebreide regeling voor subsidieverstrekking door bestuursorganen. Deze regeling in de Awb biedt gemeenten een bepaalde mate van vrijheid bij de invulling van hun lokale subsidiebeleid.
Hoofdstuk 1 De Algemene subsidieverordening en de subsidieregelingen
Het juridisch kader voor de verstrekking van subsidies wordt in eerste instantie gevormd door Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht. De bepalingen in Titel 4.2 van de Awb vormen het wettelijke kader waarbinnen bestuursorganen subsidies kunnen verstrekken. Sommige subsidiebepalingen uit de Awb bieden de mogelijkheid eigen regels te stellen en andere bepalingen hebben een dwingend karakter. Daar waar een lokale overheid eigen regels wenst te stellen, kan zij dit doen in een verordening. De raad van de gemeente Maasgouw heeft het landelijke wettelijke kader voor subsidieverstrekking aangevuld en gepreciseerd in de Algemene subsidieverordening. In de Algemene subsidieverordening staat het algemeen subsidieproces opgenomen.
Artikel 4:23 lid 1 Awb bepaalt dat een bestuursorgaan uitsluitend subsidie verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Wil een gemeente voor bepaalde, concrete activiteiten subsidie kunnen verstrekken, dan moet zij daartoe dus een wettelijk voorschrift in het leven roepen. Dat kan door het vaststellen van een verordening of door het vaststellen van nadere regels bij een verordening: een verordening en nadere regels bij een verordening worden aangemerkt als wettelijke voorschriften. Voor Maasgouw geldt dat het college (daartoe aangewezen door de raad) nadere regels kan vaststellen bij de Algemene subsidieverordening. In die nadere regels (“subsidieregelingen” genoemd) wordt vastgelegd voor welke concrete activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Deze subsidieregelingen vormen dus het vereiste wettelijke voorschrift zoals bedoeld in artikel 4:23 lid 1 Awb. De Algemene subsidieverordening geldt dus niet als het vereiste wettelijk voorschrift: daarin wordt immers uitsluitend het subsidieproces beschreven en niet de concrete subsidiabele activiteiten.
In de praktijk wordt nogal eens subsidies verstrekt op basis van beleidsregels of beleidsnota’s. Echter: een beleidsregel of beleidsnota is geen wettelijk voorschrift en kan dus niet dienen als een wettelijke grondslag voor subsidieverstrekking.
Hoofdstuk 2 Het subsidiebegrip
Om de subsidietitel uit de Awb op een juiste wijze toe te passen, is het van belang dat helder is wat er onder subsidie wordt verstaan. Het begrip subsidie wordt omschreven in artikel 4:21, eerste lid Awb. Voldoet een geldverstrekking aan de daar genoemde voorwaarden, dan is het een subsidie, hoe ook genaamd.
Er is sprake van een subsidie als het gaat om geldverstrekkingen, die aan de volgende kenmerken voldoen:
In de praktijk kan het voorkomen, dat er afwijkende termen worden gebruikt, zoals bijdrage, uitkering of vergoeding, terwijl het in feite een subsidie betreft. De gekozen benaming is voor de toepasselijkheid van de subsidietitel niet van belang, ze is gewoon van toepassing als aan de voorwaarden is voldaan.
Er zijn drie soorten subsidies: eenmalige subsidies, jaarlijkse subsidies en meerjarige subsidies. De definities van de soorten subsidies zijn opgenomen in artikel 1 van de Algemene subsidieverordening. Een nadere toelichting op de definities is terug te vinden in ‘’de artikelsgewijze toelichting van artikel 1: definities’’.
B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel worden enkele begrippen verduidelijkt, die in de verordening worden gehanteerd. Een aantal definities behoeft een nadere toelichting. De toelichting is hieronder te vinden. De definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren subsidieregelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.
Subsidie: er is in de Asv geen definitie opgenomen van het begrip “subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Overigens: ook garanties en leningen kunnen onder het subsidiebegrip vallen. Zie CBb 06-10-2016, ECLI:NL:CBB:2016:317 en CBb 01-05-2018, ECLI:NL:CBB:2018:237.
Algemene groepsvrijstellingsverordening: voldoet een steunmaatregel (een subsidie is een steunmaatregel) aan de vijf cumulatieve staatssteuncriteria, dan moet deze maatregel volgens de Europese staatssteunregels worden aangemeld bij de Europese Commissie. Een gemeente (en provincie en waterschap) kan onderzoeken of de steun mogelijk vrijgesteld kan worden van deze aanmeldplicht. In de Algemene groepsvrijstellingsverordening is een aantal categorieën opgenomen dat is vrijgesteld van deze aanmeldingsplicht.
De-minimisverordening: steun die op basis van een de-minimisverordening wordt verleend, voldoet niet aan het vijfde staatsteuncriterium: ‘de maatregel vervalst de mededinging (in potentie) en (dreigt te) leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU’. Volgens de Europese Commissie heeft steun die verstrekt wordt op basis van een de-minimisverordening namelijk maar beperkt effect op het handelsverkeer tussen lidstaten. De-minimissteun vormt daarom geen staatssteun en is dan ook vrijgesteld van de aanmeldingsplicht bij de Europese commissie. Als de steunmaatregel van een decentrale overheid (bijvoorbeeld een subsidie) aan alle voorwaarden van een de-minimisverordening voldoet, is de steun dus toegestaan en kan die gewoon worden verstrekt.
Eenmalige subsidie: een eenmalige subsidie is een subsidie die is bedoeld voor activiteiten met een bijzonder en/of eenmalig karakter. De activiteit heeft een specifiek doel, aanleiding of concept en komt niet herhaaldelijk voor. Het kan hierbij ook gaan vernieuwende, innovatieve of pilotactiviteiten (projecten met een experimenteel karakter). De eenmaligheid zit niet per se in de duur van het project, maar juist in de unieke opzet. Ook projecten die meerdere jaren duren kunnen onder de definitie vallen, mits ze niet structureel terugkeren. De activiteit waarvoor de subsidie wordt verleend kan dus langer dan één jaar duren.
Europees steunkader: het Europees steunkader zijn regels die door de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie zijn vastgesteld voor het toestaan van overheidssteun aan ondernemingen en onder welke voorwaarden dit moet gebeuren.
Meerjarige subsidie: hieronder vallen ook de subsidies die tweejaarlijks worden verleend en vastgesteld. Het gaat hierbij immers om activiteiten die voor een aaneengesloten periode van meerdere jaren (bijvoorbeeld twee jaar) worden verleend en vastgesteld.
Met dit artikel heeft het college de bevoegdheid gekregen om:
1. te beslissen over het verstrekken van subsidies.
Onder ‘verstrekken’ wordt verstaan het verlenen en vaststellen of het direct vaststellen van de subsidie. Bij het verlenen en vaststellen van de subsidie dient wel rekening gehouden te worden met de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen. Als de begroting nog niet is vastgesteld (en er formeel dus nog geen financiële ruimte is voor het verlenen van de subsidie) kan het college de subsidie slechts verlenen met het voorbehoud dat er voldoende middelen door de raad beschikbaar worden gesteld (ook wel een ‘begrotingsvoorbehoud’ genoemd). Dit ‘begrotingsvoorbehoud’ wordt opgenomen in de subsidiebeschikking. De subsidie wordt in dat geval verleend onder de opschortende of ontbindende voorwaarde dat de raad daarvoor geld beschikbaar zal stellen. Met een opschortende voorwaarde wordt bedoeld dat de subsidieverlening pas werking krijgt als de begroting is vastgesteld of goedgekeurd. Met een ontbindende voorwaarde wordt bedoeld dat de subsidie komt te vervallen als uiteindelijk door de raad niet voldoende financiële middelen beschikbaar zijn gesteld. Een opschortende voorwaarde wordt vaak opgenomen als er niet al voorschotten hoeven te worden betaald. Een ontbindende voorwaarde kan worden opgenomen als er wel al voorschotten moeten worden verleend. In dit laatste geval moet de beschikking tot subsidieverlening namelijk al meteen haar werking krijgen.
2. het vaststellen van nadere regels (hierna: subsidieregelingen)
Het college kan subsidieregelingen vaststellen en daarin bepalen voor welke activiteiten een subsidie wordt verstrekt, welke doelgroep in aanmerking komt voor de subsidie, hoe de subsidie wordt berekend en op welke wijze en in welke termijnen de subsidiebedragen worden uitbetaald. Deze subsidieregelingen (en, zoals hiervoor al werd opgemerkt, niet de Algemene subsidieverordening), vormen de grondslag voor het verstrekken van de subsidies. De hoofdregel uit de Awb (artikel 4:23 lid 1) is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld.
Voor zover het college geen gebruik maakt van de bevoegdheid om subsidieregelingen vast te stellen is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb bestaan er vier uitzonderingen op de hoofdregel dat subsidie uitsluitend kan worden verstrekt op basis van een wettelijk voorschrift:
Artikel 3 Reikwijdte verordening
In het eerste lid wordt aangegeven voor welke beleidsterreinen subsidie kan worden verstrekt. Daarbij wordt verwezen naar programma’s in de programmabegroting. Deze programma’s zijn bijvoorbeeld:
In het tweede lid is de Algemene subsidieverordening ook van toepassing verklaard op de buitenwettelijke subsidies (artikel 4:23 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht), tenzij het college bepaalt dat deze verordening geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft voor deze subsidies. Door deze bepaling op te nemen in de Asv, wordt duidelijk dat de procedures, voorwaarden en kaders uit de Asv ook gelden voor de verstrekking van buitenwettelijke subsidies.
Buitenwettelijke subsidies zijn subsidies die niet op basis van een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, worden verstrekt. De Algemene wet bestuursrecht noemt in artikel 4:23, derde lid, vier uitzonderingen waarbij verstrekking toch mogelijk is (deze staan allen opgesomd onder de toelichting op artikel 2). Voor de gemeentelijke praktijk zijn de uitzonderingen genoemd onder sub c en d van het derde lid van artikel 4:23 Awb vooral relevant:
(sub c) Begrotingssubsidie: wanneer een bepaalde activiteit wordt uitgevoerd door één of een beperkt aantal ontvangers, hoeft er niet speciaal voor hen een subsidieregeling in het leven te worden geroepen. Wel moet de naam van de ontvanger en het maximale subsidiebedrag in de begroting (of de toelichting daarop) worden opgenomen.
(sub d) Incidentele subsidie: deze uitzondering is opgenomen om spontaan ingediende subsidieaanvragen, waarvoor geen subsidieregeling is opgesteld, toch te kunnen honoreren. Deze subsidies mogen voor een tijdvak van maximaal vier jaar worden verstrekt.
Het Europees steunkader bevat verschillende regels van de Europese Unie die bepalen wanneer en hoe overheden subsidies mogen geven. Soms wil een gemeente een subsidie geven voor een project dat of activiteit die onder zo’n Europees steunkader valt. In dat geval moet de gemeente zich aan die Europese regels houden.
Soms zijn de Europese regels anders dan de regels in deze gemeentelijke verordening. Om een subsidie in overeenstemming te brengen met het toepasselijke Europese steunkader, dient de subsidieregeling inhoudelijk te worden afgestemd op de voorwaarden en vereisten van dat specifieke kader. Dit kan betekenen dat wordt afgeweken van bepalingen in de Algemene subsidieverordening, of dat aanvullende bepalingen worden opgenomen om aan de Europese staatssteunregels te voldoen.
Het eerste lid verleent het college de bevoegdheid om dergelijke afwijkingen of aanvullingen door te voeren, zodat de subsidieregeling juridisch houdbaar en in lijn met het betreffende Europese steunkader is.
Het tweede en derde lid geven uitvoering aan de eis van de Europese Commissie dat subsidieregelingen en -beschikkingen, waarbij gebruik wordt gemaakt van een Europees steunkader, het toepasselijk kader uitdrukkelijk moeten vermelden.
Het vierde en vijfde lid geven aan dat de gemeente alleen subsidie mag geven als het past binnen de regels van het betreffende Europese steunkader. Bijvoorbeeld: de gemeente wil een subsidie verstrekken in het kader van steun aan culturele en erfgoedinitiatieven. Om in aanmerking te komen voor vrijstelling van aanmelding bij de Europese Commissie, dient de subsidie te voldoen aan de voorwaarden en bepalingen uit de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV). In de AGVV staat bijvoorbeeld voor steun aan culturele en erfgoedinitiatieven dat er specifieke kosten, zoals bouw, modernisering of instandhouding van cultuurvoorzieningen, verplaatsing en bescherming van erfgoed en kosten voor tentoonstellingen, opvoeringen, festivals in aanmerking komen. In de AGVV staat daarnaast ook hoe hoog het steunbedrag mag zijn. De gemeente moet dus bij het verstrekken van steun rekening houden met deze voorwaarden.
In dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in een subsidieregeling een subsidieplafond vast te stellen. Een subsidieplafond is het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van een bepaalde, met name genoemde subsidie die op basis van een bepaald wettelijk voorschrift wordt verstrekt. Een subsidieplafond is iets anders dan de vermelding op de begroting dat er voor een bepaald beleidsterrein een bepaald bedrag beschikbaar is voor subsidies. Dit bedrag op de begroting kan uiteraard wel de basis zijn voor vaststelling van een subsidieplafond. Daarbij wordt voor de volledigheid nog opgemerkt dat de vermelding van de naam van een subsidieontvanger op de begroting met daarbij het maximale subsidiebedrag (ook wel een begrotingssubsidie) ook niet hetzelfde is als een subsidieplafond.
Bij het vaststellen van een subsidieplafond wordt ook bepaald op welke wijze het beschikbare bedrag wordt verdeeld (dit volgt mede uit artikel 4:26 van de Algemene wet bestuursrecht). Als dit niet (juist) geregeld is, kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend vóór bekendmaking van het plafond (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Er zijn verschillende manieren voor de verdeling van het beschikbare bedrag, bijvoorbeeld: het wie-het-eerst-komt-het-eerst-maalt-systeem, het tendersysteem (waarbij aanvragen op kwaliteit worden beoordeeld en tegen elkaar afgewogen) of een loting.
Verlaging van het subsidieplafond
In dit artikel wordt verwezen naar de mogelijkheid om een subsidieplafond te verlagen. Hierbij worden ook de voorwaarden voor het verlagen van het subsidieplafond opgenomen.
De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).
Dat is anders indien (artikel 4:28 Awb):
1) aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd,
2) verlaging voortvloeit uit vaststelling van de begroting, en
3) de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.
Verhoging van het subsidieplafond
Verhoging van het subsidieplafond is niet geregeld in de Awb, maar is ook mogelijk. Er kan bijvoorbeeld tijdens het subsidietijdvak extra geld beschikbaar komen. Ook een hoger subsidieplafond moet worden bekendgemaakt vanwege de transparantie en om alle mogelijke gegadigden een gelijke kans te geven. Het gevolg van een verhoogd plafond is dat er meer aanvragen gehonoreerd kunnen worden dan oorspronkelijk gedacht, maar dit hangt ook samen met de manier van verdelen. Als er is gekozen voor een verdeelsysteem waarbij aanvragen tegen elkaar worden afgewogen (tendersysteem), dan hangt het af van de fase waarin het proces verkeert of een verhoging van het plafond nog uitvoerbaar is. Het mag er uiteraard niet toe leiden dat het afwegingsproces niet meer eerlijk en transparant verloopt. Als er sprake is van een tendersysteem en het aanvraagtijdvak is al gesloten, dan lijkt het meest simpel om een nieuwe aanvraagronde open te stellen door het nieuwe subsidieplafond bekend te maken met verwijzing naar de bijbehorende verordening. Zo nodig zullen daarbij dan ook nieuwe aanvraag- en beslistermijnen bekend moeten worden gemaakt. Uiteraard zal intussen over de aanvragen in de eerste ronde beslist moeten worden met inachtneming van de beslistermijnen die daarop betrekking hadden en met inachtneming van het oorspronkelijke subsidieplafond. Ook zal de subsidieregeling moeten worden aangepast om uit te sluiten dat aanvragers die al in de eerste ronde een subsidie kregen, een tweede keer kunnen meedingen.
Als het gaat om een verdeelsysteem volgens 'wie het eerst komt het eerst maalt' en het plafond nog niet bereikt is, dan kan het nieuwe subsidieplafond bekendgemaakt worden waardoor er meer aanvragen gehonoreerd kunnen worden dan eerder was voorzien. Als er al subsidies geweigerd waren omdat het plafond was bereikt, kan er ook een nieuw plafond bekend gemaakt worden; daarbij moet dan vermeld worden dat er opnieuw aangevraagd kan worden, met verwijzing naar de desbetreffende subsidieregeling. Degenen die in eerste instantie geweigerd waren, kunnen dan opnieuw aanvragen. De kans bestaat uiteraard dat er aanvragers zijn die ook al bij de 'eerste ronde' subsidie hebben ontvangen. Om dit uit te sluiten zal er een nieuwe subsidieregeling moeten worden vastgesteld.
Als voor een bepaalde activiteit is te voorzien dat er lopende het jaar het plafond kan worden verhoogd, dan is het beste om de desbetreffende subsidieregeling daarop in te richten. Het is bij een tendersysteem bijvoorbeeld goed mogelijk om te bepalen dat er in een jaar twee aanvraagtijdvakken zijn met elk een eigen plafond.
Artikel 6 Bij aanvraag in te dienen gegevens
In het eerste lid is opgenomen dat een subsidie schriftelijk moet worden aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders. Met “schriftelijk” wordt niet alleen bedoeld dat je een papieren brief stuurt. Een digitale aanvraag via e-mail of een online formulier valt hier ook onder.
Als er een officieel aanvraagformulier is vastgesteld, moet dat gebruikt worden. Wordt aan die eis niet voldaan, dan mag de gemeente de aanvraag buiten behandeling stellen. Dit mag echter pas nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld om het verzuim binnen een redelijke termijn te herstellen (artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht). Bij het verzoek om het verzuim binnen een redelijke termijn te herstellen, wordt de beslistermijn opgeschort (artikel 4:15, eerst lid aanhef en onder a, Algemene wet bestuursrecht). Dit moet worden medegedeeld aan de aanvrager.
Het tweede lid geeft aan welke gegevens in elk geval moeten worden verstrekt. Dit geldt voor zowel natuurlijke personen, rechtspersonen, een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid en een onderneming.
In de leden drie en vier wordt aangegeven welke gegevens een rechtspersoon, een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid en een onderneming óók moet aanleveren. Deze gegevens worden dus aangeleverd aanvullend op de gegevens zoals opgenomen in het tweede lid van dit artikel. Bij elke aanvraag moeten de gegevens genoemd in het tweede lid worden aangeleverd, bij aanvragen door een rechtspersoon of een organisatie zonder rechtspersoonlijk moeten de documenten zoals opgenomen in het tweede en het derde lid worden aangeleverd en bij een aanvraag door een onderneming moeten de documenten zoals opgenomen in het tweede, derde en vierde lid aangeleverd worden.
Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Daarom is een tweetal extra aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste: om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onder d, sub 1°). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede: om subsidie onder een de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onder d, sub 2°). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring moet het college controleren of verlening van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.
In dit artikel wordt gesproken van zowel een “rechtspersoon”, als een “organisatie zonder rechtspersoonlijkheid” als een “onderneming”. Het verschil tussen deze drie begrippen kan als volgt worden geduid:
een onderneming is een eenheid die, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, een economische activiteit uitoefent door het aanbieden van goederen of diensten op een markt.
een rechtspersoon is een juridische entiteit die zelfstandig rechten en verplichtingen heeft, los van de natuurlijke personen die erachter staan. Dit betekent dat de rechtspersoon zelf contracten kan afsluiten, bezittingen kan hebben en aansprakelijk is voor schulden. De bestuurders of aandeelhouders zijn in principe niet persoonlijk aansprakelijk voor de verplichtingen van de rechtspersoon, tenzij er sprake is van wanbeheer. Voorbeelden van rechtspersonen zijn een naamloze vennootschap (NV), een besloten vennootschap (BV), een stichting en een vereniging.
een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid is een juridische constructie waarbij er geen sprake is van een zelfstandige juridische entiteit. Dit betekent dat de onderneming en de eigenaar(s) juridisch gezien één en dezelfde zijn. De eigenaar is persoonlijk aansprakelijk voor alle verplichtingen en schulden van de onderneming. Er is dus geen scheiding tussen privévermogen en ondernemingsvermogen. Voorbeelden hiervan zijn een eenmanszaak, een maatschap, een vennootschap onder firma (VOF) en een commanditaire vennootschap (CV).
Hier worden de termijnen genoemd, waarbinnen aanvragen voor subsidie moeten worden ingediend bij het college. In dit artikel wordt slechts een uiterste indiendatum genoemd voor jaarlijkse en meerjarige subsidies. Voor eenmalige subsidies en andere subsidies (bijvoorbeeld een incidentele subsidie zoals bedoeld in artikel 4:23 lid 3 sub d Awb) geldt dat de aanvraag moet zijn ingediend dertien weken voorafgaand aan de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
Het derde lid van dit artikel ziet op de aanvraagtermijn voor begrotingssubsidies (artikel 4:23 lid 3 sub c Awb). De aanvraag voor dergelijke subsidies moet zijn ingediend uiterlijk 1 maart van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft. Deze ruimere termijn heeft te maken met de procedure die moet worden doorlopen voor een begrotingssubsidie: op grond van jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2025: 3399) worden begrotingssubsidies aangemerkt als “schaarse subsidies” waarvoor de gemeente mededingingsruimte moet bieden.
In het vijfde lid is de mogelijkheid voor het college opgenomen om alsnog een te laat ingediende aanvraag in behandeling te nemen. Deze bepaling geeft het college de bevoegdheid om soepel om te gaan met een termijnoverschrijding. Dat is geen plicht maar een bevoegdheid. De optie is bedoeld voor (bijvoorbeeld) kleine termijnoverschrijdingen (een dag of enkele dagen te laat), overmacht situaties (ziekte, technische storing), situaties waarin de aanvraag inhoudelijk goed is en tijdige besluitvorming nog mogelijk is. De bepaling biedt ruimte voor maatwerk bij kleinere organisaties/individuen die minder vertrouwd zijn met formele procedures. In de beschikking wordt aangegeven dat gebruik is gemaakt van dit artikellid.
Hier worden de termijnen gegeven, waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. In de regel wordt een termijn van acht tot dertien weken redelijk geacht.
In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen de beslistermijn voor eenmalige, jaarlijkse, meerjarige en buitenwettelijke subsidies.
Uitgangspunt moet zijn dat afhandelen binnen 13 weken de maximale termijn is. In principe wordt de aanvraag zo servicegericht en dus zo snel mogelijk afgehandeld.
Het is mogelijk om de genoemde beslistermijnen éénmalig te verlengen met maximaal 13 weken. De aanvrager dient hierover tijdig worden geïnformeerd. Met ‘tijdig’ wordt bedoeld in ieder geval voor het verlopen van de genoemde beslistermijnen in lid één tot en met lid vier.
Als een aanvraag niet volledig is (denk hierbij aan het niet volledig invullen van het vastgestelde aanvraagformulier of het niet volledig aanleveren van alle gevraagde documenten) dan dient de aanvrager de mogelijkheid te krijgen om de aanvraag aan te vullen. Als de aanvrager verzocht wordt om de aanvraag aan te vullen, kan de beslistermijn opgeschort worden. Dit betekent dat de beslistermijn gepauzeerd wordt. De opschorting is vanaf de dag na de verzending van het verzoek en eindigt op het moment dat de gevraagde gegevens zijn ontvangen óf de gestelde termijn voor de aanvulling is verstreken zonder dat de (volledige) gegevens zijn aangeleverd.
Als de termijn voor het aanvullen van de aanvraag is verstreken en de gevraagde documenten niet zijn aangeleverd, kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld. Als een aanvraag buiten behandeling wordt gesteld, dan dient dit besluit tot buiten behandeling stelling binnen vier weken nadat de aanvraag onvolledig is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, aan de aanvrager bekend gemaakt te worden.
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
In het eerste lid, sub a van artikel 9 wordt bepaald dat een subsidie geweigerd moet worden wanneer de Europese Commissie heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt. Dit is een absolute weigeringsgrond. Met ‘onverenigbaar met de interne markt’ wordt bedoeld, wanneer bijvoorbeeld een subsidie direct de werking van de Europese interne markt verstoort of ondermijnt. Dit is het geval wanneer door het nemen van financiële maatregelen (bijvoorbeeld subsidiëring) bepaalde voordelen worden toegekend aan bepaalde ondernemingen die concurreren in de EU-interne markt en daardoor mededinging op de interne markt wordt verstoord. Dergelijke voordelen kunnen leiden tot staatssteun.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure (=een procedure waarbij een steun verlenende overheidsorganisatie de Europese Commissie op de hoogte stelt van een steunmaatregel. De steun hoeft dan niet gemeld te worden). Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).
Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Hoewel sommige Europese regels dit verbod beperken tot specifieke soorten steun, zorgt de gekozen formulering in deze Asv bewust voor een bredere toepassing: het college weigert in dat geval elke vorm van subsidie.
Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een ‘onderneming in moeilijkheden’ wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren (van de Europese Commissie) voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.
In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht. Dit volgt uit het feit dat dit lid een ‘kan’ bepaling betreft.
Onderdelen a, c en d spreken voor zichzelf. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt. De beoordeling in verband hiermee kan per geval verschillen. Zij kan bijvoorbeeld plaatsvinden aan de hand van de balans, begroting en/of jaarrekening van de subsidieaanvrager.
Onder e is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet eerder is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is voorgelegd aan de Europese Commissie.
Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie aanmelden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen. Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Tenslotte geeft onderdeel f het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Dit op grond van artikel 3 van de Wet terugvordering staatssteun. Een bepaling daarover in de (model-)ASV (2013) is daarvoor niet nodig, omdat deze verplichting rechtstreeks uit de Wet terugvordering staatssteun voortvloeit.
Een subsidie kan ook (geweigerd en) ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van de Wet Bibob.
Intrekkings-, wijzigings- en terugvorderingsgronden
In artikel 9 worden enkel de weigeringsgronden verder uitgewerkt. De intrekkings-, wijzigings- en de terugvorderingsgronden zijn geregeld in artikel 4:48 tot en met 4:50 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
Een subsidie die nog niet is vastgesteld kan na de verlening worden ingetrokken in de gevallen die staan genoemd in artikel 4:48, eerste lid, van de Awb. Deze intrekking of wijziging heeft terugwerkende kracht, dat betekent dat eventueel verleende voorschotten kunnen worden teruggevorderd.
Bij subsidievaststelling ontstaat de verplichting tot betalen. Als een subsidie eenmaal is vastgesteld, is het moeilijker om die beschikking terug te draaien dan wanneer er alleen nog is verleend. In artikel 4:49 eerste lid, van de Awb is geregeld in welke gevallen het bestuursorgaan een vastgestelde subsidie kan intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger kan wijzingen.
In artikel 4:50 van de Awb is bepaald in welke gevallen een verleende subsidie vóór vaststelling kan worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger kan worden gewijzigd.
In het eerste lid wordt bepaald dat het college in het besluit tot subsidieverlening aangeeft op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie moet verantwoorden. Door deze verplichting al in de verleningsbeschikking vast te leggen, is voor de subsidieontvanger vanaf het begin duidelijk aan welke voorwaarden en administratieve eisen hij moet voldoen. Dit draagt bij aan transparantie en voorkomt onduidelijkheid achteraf over de verantwoordingseisen. De regels over de verantwoording van de subsidie zijn ook opgenomen in artikel 15, 16 en 17 van deze verordening. In de verleningsbeschikking kan hiervan worden afgeweken.
Het tweede lid biedt het college de bevoegdheid om aan de subsidieontvanger aanvullende verplichtingen op te leggen. Deze verplichtingen kunnen worden opgenomen in (een bijlage bij) het besluit tot subsidieverlening of, als geen subsidieverlening plaatsvindt, in het besluit tot subsidievaststelling. Een bijlage is overzichtelijk en draagt bij aan een klantvriendelijke uitvoering van het subsidieproces.
De aard van de verplichtingen zal doorgaans worden afgestemd op de specifieke situatie van de subsidieontvanger en de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt. Het opnemen van een uitputtende lijst van mogelijke verplichtingen in de verordening zou de overzichtelijkheid en flexibiliteit van de regeling niet ten goede komen.
Voorbeelden van verplichtingen die het college op grond van dit artikel kan opleggen zijn:
Het is van belang voor de verantwoording, dat op een heldere manier wordt aangegeven wat met de verlening van de subsidie wordt verlangd. Oftewel: welke indicatoren leiden tot beantwoording van de vraag of de prestatie is geleverd. Toegevoegd is dat de op te leggen subsidieverplichtingen ook kunnen strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.
Let op: ingeval van een directe subsidievaststelling (dus zonder een voorafgaand subsidieverleningsbesluit) wordt met “verplichting” zoals bedoeld in lid 2 sub b (de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten) een aanduiding van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt bedoeld. Hiermee wordt bedoeld dat er dus geen voorwaarde voor het uitvoeren van de activiteiten in het vaststellingsbesluit wordt opgenomen: daarvan wordt immers uitgegaan bij directe vaststelling.
Artikel 11 Betaling en bevoorschotting
Dit artikel regelt de bevoorschotting van subsidies. In dit artikel is bepaald dat er geen voorschot wordt verstrekt, tenzij de subsidie wordt verleend voor activiteiten die vooraf financiering vereisen. In het tweede lid wordt er gesproken over ‘activiteiten die vooraf financiering vereisen’. Dit betreft bijvoorbeeld kosten die vóór de start van een project moeten worden gemaakt, zoals aanbetalingen, inhuur van derden of materiaalkosten. Als deze kosten niet (of slechts beperkt) kunnen worden voorgeschoten door de aanvrager zelf, kan een (gedeeltelijke) bevoorschotting noodzakelijk zijn.
In artikel 4:95 van de Awb wordt al een en ander geregeld met betrekking tot bevoorschotting. Als voorschotten worden verstrekt, dan worden deze voorschotten automatisch (ambtshalve) verstrekt volgens het in de subsidieregeling of de verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsritme. De bevoorschottingsbeschikking kan ambtshalve gegeven op het moment van de verleningsbeschikking. De bevoorschottingsbeschikking kan in hetzelfde besluit worden opgenomen als de verleningsbeschikking. Mocht er in de verleningsbeschikking geen rekening zijn gehouden met een eventuele bevoorschotting, dan kan hiervoor een aparte bevoorschottingsbeschikking worden genomen. De subsidieaanvrager hoeft dus geen aanvraag voor bevoorschotting in te dienen of tussentijdse overzichten van prestaties of uitgaven te overleggen. Dit leidt tot lastenbesparingen bij zowel de subsidieontvanger als de subsidieverstrekkende gemeente.
Het derde lid spreekt voor zich.
Het vierde lid biedt het college de mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van de regels die staan in het tweede en derde lid. Het gaat hier dus om een discretionaire bevoegdheid: het college mag hiervan afwijken, maar is daartoe niet verplicht.
De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden bij de gemeente als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, als dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening.
Artikel 13 Vergoeding vermogensvorming
Sommige organisaties ontvangen jarenlang een subsidie en bouwen uit die subsidie voorzieningen en reserves op. Het is gewenst dat dit vermogen terugvloeit naar de gemeente (de gemeenschap), wanneer daar aanleiding toe bestaat, bijvoorbeeld bij het beëindigen van de activiteiten. Op grond van artikel 4:41 van de Awb kan in een verordening worden geregeld dat de subsidieontvanger aan de subsidieverstrekker een vergoeding moet betalen, als de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming. Vermogensvorming is de toename van het vermogen van een subsidieontvanger als gevolg van een van de vijf in het tweede lid van artikel 4:41 genoemde gebeurtenissen.
Artikel 4:41, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb geeft aan dat een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan, mits dit bij wettelijk voorschrift of bij subsidieverlening is bepaald. Artikel 13 van de verordening geeft hieraan invulling. In het eerste lid staat dat bij subsidies tussen €50.000 en €125.000 in de subsidiebeschikking of regeling kan worden opgenomen dat een vergoeding verschuldigd is bij vermogensvorming, als een situatie uit artikel 4:41, tweede lid, van de Awb zich voordoet. Dit is een facultatieve bepaling (kan bepaling): het college hoeft dit niet altijd op te nemen, maar kan dit doen als het risico op vermogensvorming aanwezig is. Dit is bijvoorbeeld niet/minder snel het geval als de subsidie wordt verleend en pas na verantwoording wordt vastgesteld, want dan kan de te veel ontvangen subsidie worden verrekend in een lagere vaststelling.
In het tweede lid is geregeld dat bij hogere subsidiebedragen (vanaf €125.000) een vergoeding in beginsel verplicht is als er sprake is van vermogensvorming én wanneer zich een situatie voordoet zoals bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb.
In het tweede lid van artikel 4:41 van de Awb staat het volgende:
De vergoeding is slechts verschuldigd als:
Bij de beoordeling of een vergoeding verschuldigd is, dient er naast het beoordelen of er sprake is van een van de gevallen genoemd in het tweede lid van artikel 4:41 van de Awb, ook gekeken te worden of er sprake is van een causaal verband tussen de subsidie die is verleend en de opgebouwde vermogensvorming. Er ontstaat namelijk alleen een vergoedingsplicht wanneer er een causaal verband is tussen beiden. Er moet een vermogenstoename hebben plaatsgevonden, waarvan vaststaat dat deze niet zou hebben plaatsgevonden als de subsidie niet zou zijn verleend.
In artikel 4:41, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb staat dat de hoogte van de vergoeding bij wettelijk voorschrift moet worden bepaald. Het derde lid van artikel 13 in de Asv geeft hier deels uitvoering aan. Aangezien het niet mogelijk is om voor alle gevallen een specifieke berekening van de hoogte van de vermogensvorming in de Asv op te nemen, zal dit per geval in de subsidieregeling of in de subsidieverleningsbeschikking moeten worden opgenomen.
De drempelbedragen genoemd in dit artikel zien op de in totaliteit ontvangen subsidies door een subsidieontvanger.
In dit artikel staan de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het vormen van reserves en voorzieningen. De bepaling van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de ASV, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen worden opgelegd, voor per kalender- of boekjaar verstrekte subsidies.
Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt en die meer dan € 50.000bedraagt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.
Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het tweede lid elke subsidieontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen.
Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing van het eerste of tweede lid alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.
Dit artikel is bedoeld om een doelmatige besteding en beheer van subsidiegelden te waarborgen. Daarnaast dient het als stimulans voor de subsidieontvanger om efficiënt met het subsidiegeld om te gaan.
Artikel 15 Verantwoording en vaststelling eenmalige subsidies tot €50.000
Eenmalige subsidies tot €5.000: ambtshalve vaststelling
Voor subsidies tot €5.000 is er sprake van een ambtshalve vaststelling. Dit betekent dat de subsidieontvanger geen formele aanvraag tot vaststelling hoeft in te dienen. Wel dient de subsidieontvanger aan te tonen dat de activiteiten zijn uitgevoerd en dat aan de verplichtingen is voldaan. Op welke manier en binnen welke termijn de subsidieontvanger dient moet aantonen, wordt geregeld in de subsidieregeling of in de verleningsbeschikking.
Eenmalige subsidies tussen de €5.000 en €50.000: aanvraag tot vaststelling
Bij hogere bedragen (tussen de €5.000 en €50.000) is een actieve handeling van de subsidieontvanger vereist, namelijk: het indienen van een aanvraag tot vaststelling. Deze aanvraag dient uiterlijk 13 weken na afloop van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, ingediend te worden. Als deze aanvraag niet binnen de 13 weken-termijn wordt ingediend, dan geldt hetgeen is opgenomen in artikel 19 lid 4: als de aanvraag tot subsidievaststelling niet wordt ingediend binnen de 13 weken-termijn, dan gaat het college zes weken na een eenmalig rappel over tot ambtshalve vaststelling.
Artikel 16 Verantwoording en vaststelling jaarlijkse en meerjarige subsidies tot €50.000
Jaarlijkse en meerjarige subsidie tot €15.000: direct vastgesteld
In het eerste lid is opgenomen dat jaarlijkse of meerjarige subsidies tot €15.000 direct worden vastgesteld. Dit houdt in dat er direct een betalingsverplichting ontstaat. Er vindt dan niet eerst een subsidieverlening plaats.
Jaarlijkse en meerjarige subsidie tussen €15.000 en €50.000: aanvraag tot vaststelling
Bij hogere bedragen (tussen de €5.000 en €50.000) is een actieve handeling van de subsidieontvanger vereist, namelijk: het indienen van een aanvraag tot vaststelling. Deze aanvraag wordt ingediend vóór 1 juni van het jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de activiteiten zijn verricht. Dit artikel geldt voor zowel subsidies die per kalenderjaar worden verleend als subsidies die per boekjaar worden verleend.
Het derde lid bepaalt, dat de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd. In beginsel gelden daarvoor de documenten zoals deze zijn opgenomen in het derde lid.
Het college kan op grond van het vierde lid bepalen om ook anderen, of minder dan, de in dit lid bedoelde gegevens te laten overleggen. Dit moet dan wel vooraf duidelijk worden gemaakt. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie) enz. Voor kleinere subsidies, bijvoorbeeld in het geval van een speeltoestel, zou kunnen worden volstaan met het mailen van een foto daarvan of iets dergelijks. Ook hiervoor biedt het vierde lid de mogelijkheid.
Artikel 17 V erantwoording subsidies > € 50.000
Bij subsidies van € 50.000 euro of meer wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten en baten. In het tweede lid staat opgesomd welke documenten de aanvraag tot subsidievaststelling moet bevatten.
Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om andere, of minder dan, de in het tweede lid genoemde gegevens en bescheiden op te vragen.
Artikel 18 Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling vastgelegd dienen te worden. De aanvrager zal daarmee dan bij zijn aanvraag rekening moeten houden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Artikel 19 Vaststelling subsidie
Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging op grond van het tweede lid is appellabel (dit in tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 van de Awb dat de – eventueel verdaagde – termijn niet gehaald wordt). Dat wil zeggen dat er bezwaar en beroep tegen dit besluit kan worden ingediend. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording.
Op grond van het derde lid kan het college – naast de situaties genoemd in deze Algemene subsidieverordening - categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen voor wie de subsidie wordt vastgesteld zonder dat hiervoor door de subsidieontvanger een aanvraag moet worden ingediend. Hierdoor kunnen de administratieve lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.
In de hardheidsclausule is zo concreet en nauwkeurig mogelijk aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. Toepassing van de hardheidsclausule moet altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen en dient beperkt te blijven tot individuele gevallen.
Zodra de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd en daardoor een bestendig karakter heeft gekregen, dient dit beleid in de Algemene subsidieverordening of subsidieregeling te worden neergelegd. Toegevoegd is dat de hardheidsclausule ook kan gelden voor de op deze verordening gebaseerde subsidieregelingen.
Alle slotbepalingen over intrekking, overgangsbepalingen, inwerkingtreding en citeertitel zijn nu verwerkt in één artikel.
Het vierde lid van dit artikel gaat over het ‘omhangen’ van de subsidieregelingen. Een verordening kent vaak diverse uitvoeringsbesluiten, zoals nadere regels, aanwijzingsbesluiten (van plaatsen waar of tijden waarop bepaalde regels gelden of juist niet gelden), beleidsregels, vergunningen, ontheffingen en dergelijke. Bij vervanging van een verordening door een nieuwe (zoals hier het geval is) is het vaak niet nodig dat al deze uitvoeringsbesluiten worden vervangen met een nieuw besluit; niet zelden kunnen ze nog uitstekend dienstdoen, maar dan in juridische zin gebaseerd op een artikel van de nieuwe verordening. Dan moeten ze worden ‘omgehangen’, d.w.z. aan hun nieuwe grondslag worden opgehangen. Dit wordt geregeld met het vierde lid van artikel 21. Op deze manier gelden de subsidieregelingen die op basis van de vorige Asv zijn vastgesteld, ook onder de nieuwe Asv.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-571467.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.