Gemeenteblad van Bergeijk
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Bergeijk | Gemeenteblad 2025, 559016 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Bergeijk | Gemeenteblad 2025, 559016 | beleidsregel |
Integraal Huisvestingsplan kindontwikkeling 0-13 jaar 2025-2040
De gemeente Bergeijk beschikt over een Integraal Huisvestingsplan (IHP) voor de periode 2022 – 2037 1 . Dit document betreft een actualisatie van dat IHP. Hiermee sluit de gemeente Bergeijk aan op het wetsvoorstel ‘Planmatige en doelmatige aanpak onderwijshuisvesting’ 2 . Hierin worden gemeenten verplicht een IHP vast te stellen 3 en deze elke vier jaar te actualiseren volgende wettelijke procedure.
Daarnaast zijn er verschillende ontwikkelingen die een actualisatie van het IHP noodzakelijk maken. Deze ontwikkelingen zijn als volgt:
Het voorliggende IHP is opgesteld onder begeleiding van ICSadviseurs en in samenwerking met Atalenta (kinderopvang en onderwijs), Fluks (kinderopvang en onderwijs), Nummereen kinderopvang, kinderdagverblijf Kiekeboe, kinderdagverblijf Buitenblij en de gemeente Bergeijk.
Dit IHP is tot stand gekomen in overleg met gemeente, schoolbesturen en kinderopvangorganisaties. Het biedt een kader voor investeringsbeslissingen in onderwijshuisvesting voor de periode 2025-2040. Het IHP is een koersdocument en geen blauwdruk, waardoor er ruimte blijft voor verantwoorde flexibiliteit.
De gemeenteraad stelt het IHP formeel vast met een vaststellingsbesluit. Hiermee worden de investeringen voor de eerste vier jaar vastgelegd en is bekend welke investeringen vanaf jaar vijf en verder worden verwacht. Over deze investeringen dient de gemeenteraad jaarlijks aparte besluiten te nemen.
Naast de gemeentelijke investeringen dragen ook schoolbesturen financieel bij aan de uitvoering van het IHP. Indien een partij zich niet aan het IHP kan houden of er onderling geen overeenstemming wordt bereikt, wordt teruggevallen op de gemeentelijke verordening voorzieningen huisvesting basisonderwijs Bergeijk.
2. De Bergeijkse visie op kindontwikkeling 0-13 jaar
De gemeente Bergeijk beschikt over een ambitiedocument ‘Kansrijk opgroeien in Bergeijk 0-13 jaar’ (2022-2026). Dit IHP sluit aan op het ambitiedocument.
Onze visie is toekomstbestendige, inclusieve en duurzame kindcentra waarin alle kinderen in de gemeente Bergeijk zich optimaal kunnen ontwikkelen. Dit vindt plaats in een omgeving die aansluit bij hun behoeften en talenten.
Het vormen van een kindcentrum voor kinderen in de leeftijd van 0-13 jaar is het uitgangspunt. Hier werken onderwijs en kinderopvang intensief en gelijkwaardig samen binnen hetzelfde gebouw of in elkaars directe nabijheid. Dit bevordert een geïntegreerde aanpak, waarbij kinderen in een vertrouwde omgeving kunnen spelen, leren en zich ontwikkelen.
De kindpartners (onderwijs en kinderopvang) in een kindcentrum werken inhoudelijk samen4 . De ambities per kindcentrum zijn minimaal als volgt:
Een belangrijk element is de warme overdracht. Dit zorgt ervoor dat individuele zorg- en/of leerbehoeften van kinderen vroegtijdig worden gesignaleerd, zodat tijdig passende ondersteuning kan worden geboden.
Ieder kindcentrum heeft haar eigen pedagogisch-didactisch aanbod, passend bij de behoeften uit de wijk/kern en de fysieke locatie.
Een kindcentrum kan worden uitgebreid met andere voorzieningen rondom het kind (jeugdgezondheidszorg, bibliotheek et cetera) maar ook breder zoals een wijkcentrum met ruimte voor cultuur en ontmoeting. Het is maatwerk per keer en het sluit aan op de behoeften van het onderwijs, kinderopvang en de wijk/kern. Onderwijs, kinderopvang en gemeenten stemmen dit onderling met elkaar af.
De ontwikkelomgeving van het kind centraal.
In Bergeijk stellen we de ontwikkelomgeving van het kind centraal. Het is belangrijk om hierover structureel met partners in gesprek te zijn (Ambitiedocument kansrijk opgroeien in Bergeijk 0 -13 jaar). Een kindcentrum staat centraal in de ontwikkelomgeving van het kind. Onderstaand figuur geeft een weergave van deze ontwikkelomgeving.
Het ontwikkelen van talenten en vaardigheden van kinderen vindt plaats in de thuisomgeving 5 , in het kindcentrum, de kinderopvang en in de vrije tijd. Samenwerking tussen schoolbesturen, ouders/opvoeders, kinderopvangorganisaties (ook niet verbonden aan een kindcentrum), (jeugd)hulp en andere (maatschappelijke) verenigingen versterkt het netwerk aan voorzieningen rondom een kind en is van grote maatschappelijke waarde. Ook losstaande kinderopvangorganisaties (niet gekoppeld aan een kindcentrum) zijn van grote toegevoegde waarde om te voorzien in een breed aanbod van kinderopvang.
Door structureel in gesprek te blijven en actief samen te werken, vergroten we de ontwikkelkansen van het kind. Het hele netwerk deelt één gezamenlijke drijfveer: het beste voor kinderen.
Omgevingsvisie en losstaande kinderopvangorganisaties Om losstaande kinderopvangorganisaties ruimtelijk goed in te passen, is het belangrijk dat zij worden meegenomen in de Omgevingsvisie. Dit draagt bij aan een divers en toegankelijk aanbod van kinderopvang in de directe leefomgeving. Bij een actualisatie van de Omgevingsvisie dient hiermee expliciet rekening te worden gehouden. Concreet betekent dit dat de Omgevingsvisie de mogelijkheid moet bieden om maatschappelijke bestemmingen toe te staan en dat het omgevingsplan hierop aansluit.
De gemeente Bergeijk bestaat uit zes kernen: ’t Hof, ’t Loo, De Weebosch, Luyksgestel, Riethoven en Westerhoven. De ambitie is om elk kind dichtbij huis toegang te bieden tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs en kinderopvang. Momenteel beschikt elke kern over een onderwijs- en kinderopvangvoorziening (peuterprogramma).
Om dit kwaliteitsaanbod nu en in de toekomst te waarborgen, zijn een passende organisatievorm, sterke samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang, ouderbetrokkenheid en lokaal partnerschap essentieel. Vanuit schoolbesturen en kinderopvangorganisaties staat de kwaliteit en continuïteit van het aanbod voorop en vanuit de gemeente het borgen van een voorziening in elke kern. Beide zijn nevengeschikt aan elkaar en vragen telkens om een zorgvuldige afweging.
Een netwerkstructuur van kindcentra biedt kansen om te voorzien in een breed onderwijs- en kinderopvangaanbod, bijvoorbeeld vanuit passend en inclusief onderwijs en verdere profilering. Kernvoorzieningen met extra expertise kunnen via een netwerk verbonden worden met andere locaties, waardoor kennisdeling, coaching en maatwerk mogelijk worden. Kinderen kunnen naar een kernvoorziening gaan voor specifieke ondersteuning, of de expertise komt naar hen toe. Dit stimuleert samenwerking, met behoud van de eigen identiteit van elke locatie.
Huisvesting speelt een belangrijke rol in deze structuur, bijvoorbeeld door het delen van technieklokalen of samenwerking met het voortgezet onderwijs. Daarnaast biedt de netwerkstructuur ruimte voor vernieuwingen op pedagogisch en didactisch vlak.
2.3 Inclusief en passend aanbod
Ieder kind in de gemeente Bergeijk heeft recht op gelijke ontwikkelkansen door goede kinderopvang en onderwijs, zeker kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte en ontwikkelachterstand.
Passend onderwijs richt zich niet op de beperkingen, maar kijkt naar wat het kind (of groepen kinderen) nodig heeft (hebben). Daarbij is aandacht voor inclusiviteit op het gebied van cognitief, sociaal en fysieke vlak. Alle betrokken organisaties (schoolbesturen, kinderopvangorganisaties en gemeente) dragen een gezamenlijke verantwoordelijkheid vanuit hun taakbetrokkenheid.
Het uitgangspunt is inclusiever en zo thuisnabij mogelijk. Wanneer extra ondersteuning nodig is, wordt dit zo thuisnabij mogelijk aangeboden.
Dit betekent dat zoveel als mogelijk de expertise naar de scholen wordt gebracht in plaats van de kinderen naar speciale voorzieningen. Bijvoorbeeld specialistische expertise en zorg in het reguliere onderwijs. In deze gedachte staat de ontwikkeling van het kind voorop. Vanuit de ontwikkeling van het kind betekent dit soms ook dat kinderen juist beter tot ontwikkeling komen op een speciaal (basis)onderwijsvoorziening. Dit kan tijdelijk van aard zijn, maar ook structureel. Deze voorzieningen blijven dan ook voor een bepaalde doelgroep benodigd.
Inclusiever en passend onderwijs en kinderopvang heeft ook gevolgen voor de huisvesting. Het vraagt om andere typen ruimten (zie tekstkader hiernaast), maar ook de inrichting en toegankelijkheid van deze ruimten speelt een grote rol (prikkelarm, materiaalgebruik et cetera).
Voor passende kinderopvang wordt naast de inrichting van ruimten ook gekeken naar expertise van professionals en meer professionals op een groep kinderen. De passende kinderopvang sluit aan bij het onderwijs vanuit de doorgaande ontwikkellijn van kinderopvang naar onderwijs.
Denkrichting: extra vierkante meters voor inclusiever en passend onderwijs
De ontwikkeling van inclusiever en passend onderwijs heeft invloed op de ruimtebehoefte en -vraag vanuit het onderwijs. Het gaat om diversiteit aan werkplekken, spreekruimten en aanvullende ondersteuningsruimten (mindervalidentoilet, douche, interventieruimte et cetera). Dit om meer ruimte te geven aan begeleiding/ondersteuning (bijvoorbeeld vanuit school en/of jeugdhulp) maar ook dat kinderen kunnen leren op de plek die bij de leerling/activiteit past (bijvoorbeeld in stilte of in groepsverband).
In een bestaand gebouw met overmaat kan de leegstand ingezet worden, maar bij nieuwbouw ‘die aan de maat’ gemaakt wordt, bestaat die mogelijkheid niet. Hiervoor is een beleidsregel van ‘extra vierkante meters voor inclusiever en passend onderwijs’ een mogelijkheid om het onderwijs tegemoet te komen. Het schoolbestuur kan – bij nieuwbouw, uitbreiding of renovatie - een goede onderbouwing aanleveren, waaruit blijkt dat er behoefte is aan extra vierkante meters. Na overleg met de gemeente wordt gezamenlijk besloten of dit aan de gemeenteraad wordt voorgelegd.
De investering van deze ‘extra meters’ wordt - na akkoord van de gemeente - gepleegd vanuit de gemeente. De exploitatielasten komen voor rekening van het schoolbestuur. Indicatief kan per primair onderwijsvoorziening gedacht worden aan 5% aanvullende ruimtebehoefte.
NB: Het biedt de ruimte om ‘boven-normatief’ te denken en ook maatwerk te leveren. Per project wordt de afweging gemaakt of onderwijsinstellingen de extra meters kunnen exploiteren en welke kansen multifunctioneel ruimtegebruik biedt zonder investering in extra meters. Hierbij wordt ook de kinderopvang betrokken als samenwerkingspartner in een gebouw.
Ook nieuwkomers moeten aansluiting vinden in het onderwijs- en kinderopvangsysteem in Bergeijk. De visie is om deze leerlingen thuisnabij naar school te laten gaan. Op dit moment is het mogelijk om de opvang van nieuwkomers te realiseren binnen de bestaande capaciteit, mede dankzij de 5% extra ruimte die is toegekend voor inclusief onderwijs. Indien het aantal nieuwkomers echter aanzienlijk toeneemt, zal er opnieuw overleg moeten plaatsvinden om te bepalen of aanvullende maatregelen of voorzieningen noodzakelijk zijn.
De actuele ontwikkelingen in Metropoolregio Eindhoven zullen naar verwachting ook leiden tot een toename van het aantal nieuwkomers die een beroep zullen doen op NT2-onderwijs. Het is daarmee één van de extra voorzieningen die noodzakelijk zijn om de regionale groei te faciliteren. In het Beethoven convenant (2024) erkennen Rijk en regio dat de beoogde groei van de Brainport Eindhoven exceptioneel is. Daarom is afgesproken een verkenning uit te voeren naar de sociaal-maatschappelijke opgaven in de regio waaronder faciliteiten als onderwijshuisvesting. Voorzieningen voor nieuwkomersonderwijs zullen worden ingebracht in deze verkenning die de input vormt voor het verdere gesprek met het Rijk om te komen tot afspraken op het brede voorzieningenniveau in de regio.
2.4 Flexibiliteit en ruimtegebruik
Om in te spelen op groei en krimp en mogelijke veranderingen in het gebruik, is het van belang om huisvesting te realiseren die flexibel mee kan bewegen. Flexibele schoolgebouwen zijn gebouwen die eenvoudig aanpasbaar zijn aan een veranderende ruimtevraag en het onderwijs- en kinderopvangconcept. Het zijn gebouwen die over ruimten beschikken die voor verschillende doeleinden kunnen worden ingezet. Dit vraagt om een flexibele inrichting en het mogelijk maken van dubbel gebruik door bijvoorbeeld de buitenschoolse opvang (bso) of door andere gebruikers na schooltijd.
Het realiseren van flexibele huisvesting vraagt in de planvormingsfase van (vervangende) nieuwbouw of renovatie rekening te houden met:
Toekomstige (interne) aanpasbaarheid voor onderwijs en-/of kinderopvang. Bij planvorming rekening houden met toekomstige aanpasbaarheid om groei, krimp, technische vernieuwing en/of onderwijsontwikkeling (flexibel) op te vangen. Het gebouw faciliteert daarmee de gebruikers en niet andersom. Daarnaast is er aandacht voor het installatieconcept om grote investeringen bij aanpassing zo veel mogelijk te voorkomen.
Ontwikkelstrategie De Kempen 2024-2040
De Brainportregio, waarin de vier Kempengemeenten Reusel-De Mierden, Eersel, Bladel en Bergeijk liggen, is aan het groeien. Er liggen grote opdrachten om te zorgen voor meer woningen, goede voorzieningen, het verbeteren van de bereikbaarheid en het welzijn van de inwoners. Deze groei heeft ook gevolgen voor het landschap en het klimaat.
Ontwikkelstrategie De Kempen 2024-2040 bevat de gezamenlijke ambitie van de vier Kempengemeenten. Ten aanzien van woningbouw betekent dit het volgende:
Bij het opstellen van de leerlingenprognoses zijn de autonome woningbouwplannen van de gemeente Bergeijk meegenomen. De groeispurt is echter (nog) niet verwerkt, omdat op dit moment onduidelijk is hoe deze ontwikkeling zich precies zal vertalen naar de regio en welke doelgroepen zich in Bergeijk zullen vestigen.
Voor nu is hier op twee manieren op ingespeeld:
De verwachting is dat bij een actualisering van het IHP meer duidelijkheid zal zijn over de ontwikkelrichting van de regio en specifiek voor Bergeijk. Daarbij geldt dat de verwachting is dat de behoefte aan onderwijshuisvesting de komende jaren zal groeien.
Indien een situatie ontstaat waarbij een onderwijsvoorziening te maken heeft met leegstand, dan bepaalt de onderwijsorganisatie zelf in hoeverre leegstand een (financieel) probleem is. Het college behoudt zich het recht voor om te vorderen onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Verordening voorzieningen huisvesting basisonderwijs Bergeijk 2022. Indien de leegstand structureel is, dient in afstemming met de gemeente een plan opgesteld te worden om de leegstand terug te dringen. Deze plannen dienen afgestemd te zijn op de (maatschappelijke) toekomstige behoeften en ontwikkelingen binnen een gebied 6 . Het uitgangspunt is niet te bouwen voor leegstand. Dit vanuit de filosofie dat de voorzieningen bekostigd zijn of worden met maatschappelijke middelen. Investeringen worden daarom beargumenteerd en maatschappelijk verantwoord gepleegd. In lijn met de ambitie om op locaties doorlopende leerlijnen en kindcentra te realiseren, dient bij het maken van integrale en toekomstbestendige plannen vanzelfsprekend ook te worden gekeken naar het inpassen van kinderopvangfuncties en/of overige kindpartner.
Gelijkwaardigheid onderwijs en kinderopvang
In kindcentra zijn onderwijs en kinderopvang op basis van gelijkwaardigheid gehuisvest. Dit betekent dat bij groei van het onderwijs de kinderopvang niet hoeft te wijken, maar dat in overleg tussen gemeente, onderwijs en kinderopvang wordt gezocht naar passende oplossingen. Deze aanpak maakt maatwerk per kindcentrum mogelijk, met als doel de continuïteit van een duurzame, inhoudelijke samenwerking te waarborgen.
Gezonde schoolgebouwen met een goed binnenklimaat zijn een voorwaarde voor goed onderwijs en kinderopvang en voor een goede werkomgeving. Een goed binnenklimaat heeft een positief effect op de leerprestaties en vermindert gezondheidsklachten. Schoolgebouwen met een gezond binnenklimaat dragen daarom bij aan een omgeving waarin al haar gebruikers optimaal kunnen leren en werken.
Een gezonde school is een schoolgebouw met een laag energieverbruik en een gezond binnenklimaat als het gaat om luchtkwaliteit, temperatuur, comfort, licht en geluid. Gezonde scholen dragen bij aan een duurzaam gebouw, omdat ze het energieverbruik terugdringen en de CO2-uitstoot beperken. In de praktijk zijn vooral de CO2-concentratie en de binnentemperatuur vaak te hoog als gevolg van slechte ventilatie.
Bij nieuwbouw of levensduurverlengende renovatie (scope 40 jaar) van schoolgebouwen geldt als uitgangspunt het kwaliteitsniveau gemiddeld Frisse Scholen Klasse B. De gemeente heeft hiervoor een financiële verplichting.
Voor de bestaande bouw (zonder renovatie) is de ambitie gemiddeld Frisse Scholen Klasse B zo goed mogelijk te benaderen met nog verantwoorde investeringen. De investeringen die nodig zijn voor een gezond binnenklimaat worden zorgvuldig afgewogen en gekoppeld aan de resterende levensduur van het gebouw. Het schoolbestuur heeft hiervoor een financiële verplichting.
Voor de kinderopvangvoorzieningen gelden de binnenmilieu eisen uit het kwaliteitskader huisvesting kinderopvang. Dit zijn ook de kaders van waaruit de GGD de voorzieningen controleert. Vooral de temperatuur, CO2, relatieve luchtvochtigheid en de invloed van de seizoenen hierop zijn belangrijke aandachtspunten. De kinderopvangorganisatie investeert zelf of voldoet de bekostiging van de gepleegde investeringen (voor het deel dat ze gebruiken) via een huurvergoeding.
Een belangrijk aspect van gezondheid is ervoor zorgen dat kinderen voldoende beweging krijgen in en rondom het kindcentrum. Het bevorderen van beweging heeft directe voordelen voor hun leerprestaties en algemene ontwikkeling. Om dit te bereiken, is het van belang dat de leer- en ontwikkelomgeving zo wordt ingericht dat beweging wordt gestimuleerd. Denk hierbij aan het plaatsen van klimmuren, het aanleggen van niveaus en het gebruik van meubilair dat uitnodigt tot beweging. Ook de activiteiten die de school of kinderopvang organiseert, zoals beweegactiviteiten tijdens pauzes en naschoolse sportactiviteiten, dragen hieraan bij. Een beweegvriendelijke omgeving draagt bij aan de gezondheid van kinderen. Bij de ontwikkeling van deze gezonde buitenruimte is aandacht voor: veiligheid, uitdaging, uitnodiging tot spel, uitnodiging tot ontwikkeling, uitnodiging tot bewegen, uitnodiging tot ontdekken, groene en natuurlijke uitstraling (met buffer ter voorkoming van vervuiling in het gebouw) en onderhoudsvriendelijkheid.
Bij bestaande locaties wordt de bestaande buitenruimte behouden, maar er wordt gekeken naar manieren om deze groener te maken 7. Bij nieuwbouw of levensduurverlengende renovatie wordt de omvang van de buitenruimte als een belangrijke factor gezien. Voor de kinderopvang wordt er voldaan aan de geldende regelgeving. Voor het onderwijs wordt minimaal uitgegaan van de meest recente versie van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs, zodat er voldoende speelruimte beschikbaar is en kinderen volop mogelijkheden hebben om te bewegen. Het is aan het schoolbestuur en de kinderopvangorganisaties om de buitenruimte en binnenruimte op een interessante wijze vanuit de gezamenlijke pedagogisch en educatieve visie vorm te geven en in te richten. Ook is er oog voor het zelfstandig naar school komen van leerlingen lopend of met de fiets.
Schoolpleinen zijn privéterrein van de school, maar kunnen onderdeel uitmaken van speelplekken als ze openbaar worden en toegankelijk zijn na schooltijd. De gemeente is in principe voorstander van openbaar toegankelijke en groene schoolpleinen. Voor het groener inrichten van schoolpleinen zijn diverse subsidiemogelijkheden beschikbaar voor schoolbesturen. Het beheer en onderhoud van speeltoestellen is de verantwoordelijkheid van de school, tenzij er geen andere speelplek in de buurt is, dan kan de gemeente een uitzondering maken. Bij het openbaar maken van een schoolplein moeten er heldere afspraken worden gemaakt tussen schoolbestuur en gemeente over wie waarvoor verantwoordelijk is. Zo’n overeenkomst tussen de school en de gemeente bevat afspraken over financiën, onderhoud, beheer en aansprakelijkheid.
Vanuit visie wordt een buitenruimte die aantrekkelijk is, ook belangrijk gevonden voor het mentale welbevinden van kinderen, jongeren en personeel.
Voor accommodaties voor het bewegingsonderwijs gelden de volgende uitganspunten:
Nabijheid: de voorziening voor bewegingsonderwijs ligt op redelijke loopafstand van de school. De verordening volgend wordt binnen 1 km hemelsbreed gezien als redelijke loopafstand 8.
Duurzaamheid is een belangrijk thema bij het realiseren van toekomstbestendige onderwijshuisvesting. Met het Klimaatakkoord van Parijs (2015) en vanuit Europese regelgeving vraagt dit van maatschappelijk vastgoed, en daarmee onderwijs, om een verantwoord gebruik van beschikbare energiebronnen. Op deze manier wordt de invloed van klimaatverandering op de mens en milieu zoveel mogelijk beperkt.
Vanuit de huidige wet- en regelgeving (Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)) is het verplicht om bij nieuwbouw een bijna energieneutraal gebouw (BENG) te realiseren en ook dat dit gebouw aardgasvrij is. In dit IHP geldt het advies om een stap extra te nemen en te bouwen volgens ENG (Energieneutraal Gebouw). De reden hiervoor is dat met een ‘minimale’ investering een grote kwaliteitsslag richting de toekomst kan worden gemaakt door de gebouwgebonden energieverbruik te minimaliseren tot nul.
De gemeente is verantwoordelijk voor de wettelijke investering. Het is aan het schoolbestuur of zij willen investeren in de stap van BENG naar ENG (mits passend binnen wet- en regelgeving).
Voor renovatie geldt dat de ambitie van BENG beargumenteerd benaderd moet worden tot het niveau dat de te plegen investeringen in verhouding staan tot de opbrengsten. Voor alle bestaande gebouwen geldt dat deze pas aardgasloos worden zodra vanuit de warmtetransitie zich een kans voordoet bij de spreekwoordelijke voordeur van het gebouw 9 .
EPBD IV: Zero Emission Building (ZEB)
De Energy Performance of Buildings Directive IV (EPBD IV) is een Europese richtlijn voor de energieprestatie van gebouwen. Lidstaten hebben tot mei 2026 de tijd om de richtlijn om te zetten naar nationale wetgeving.
De EPBD IV stelt als einddoel een emissievrije gebouwenvoorraad in 2050, met tussendoelen die helder maken wat op weg daarnaartoe nodig is. Dit betekent de overgang van de huidige BENG-eisen (Besluit bouwwerken en leefomgeving) naar ZEB (Zero Emission Building). Een ZEB-gebouw voldoet aan 4 aspecten:
In Nederland wordt momenteel gewerkt aan de vertaling van de richtlijn in nationale regelgeving. Bij een actualisering van het IHP is meer duidelijk over de praktische uitvoering. Wel kan er nu uitgegaan worden van de verplichting van ZEB voor alle nieuwe schoolgebouwen vanaf 1 januari 2030.
Een aandachtspunt vormt de netcongestie. Het advies is om vroegtijdig te inventariseren welke mogelijkheden er zijn binnen het elektriciteitsnetwerk. Netcongestie verlangt op gebouwniveau een grote reductie van de energiebehoefte (c.q. belasting van het netwerk). In het gehele ontwikkelproces van het Programma van Eisen (PvE) tot en met ontwerp en uitvoering dient hiermee rekening gehouden te worden.
Een extra focuspunt hierbij is dat bij de keuze van een technische installatie geborgd moet worden dat deze installatie kan voldoen aan de eisen van onderwijs en kinderopvang, zowel bij de definitieve stroomaansluiting als bij tijdelijke voorzieningen tijdens de overbruggingsperiode tot de vaste aansluiting.
Andere onderwerpen die vanuit duurzaamheid van belang zijn:
Het klimaat verandert doordat de temperatuur op aarde stijgt. Deze klimaatverandering is inmiddels duidelijk waarneembaar, zoals extreme buien, lange perioden van droogte en hitte. Klimaatadaptatie is een instrument waarbij de samenleving zich aanpast aan het veranderende klimaat, waardoor klimaatbestendigheid ontstaat. Het onderwerp klimaatadaptatie raakt aan verschillende andere (beleids)velden. Belangrijke relaties zijn er onder andere met groenvoorziening, gebruik en inrichting van de openbare ruimte, bebouwing, (regen)wateroverlast en droogte. Voor de schoolomgeving is het van belang om te anticiperen op meer groen (daar waar mogelijk met biodiversiteit) en het verminderen van bestaande verharding en/of het tegengaan van nieuwe verharding, bijvoorbeeld een groen schoolplein of door regenwater zichtbaar op de schoollocatie zelf te bergen.
Een opkomende ontwikkeling is het gebruik van regenwateropvangsystemen om toiletten op scholen door te spoelen. Deze systemen vangen regenwater op van daken en andere oppervlakken en slaan dit op in ondergrondse tanks. Het opgeslagen water kan vervolgens worden gebruikt voor sanitaire voorzieningen, zoals het doorspoelen van toiletten. Door regenwater in te zetten voor deze toepassingen, wordt het drinkwaterverbruik aanzienlijk verminderd, wat niet alleen leidt tot duurzamer waterbeheer maar ook tot lagere exploitatiekosten voor de scholen. Bovendien helpt het gebruik van regenwater om de druk op het lokale watersysteem te verlichten, vooral tijdens droge periodes. Deze ontwikkeling draagt bij aan de bredere inzet van milieuvriendelijke en kostenefficiënte oplossingen binnen de onderwijssector.
Daarnaast wordt er steeds meer aandacht besteed aan de implementatie van grijswatersystemen, waarbij licht vervuild water, zoals afkomstig van wastafels, wordt hergebruikt voor niet-drinkbare toepassingen. Deze technologieën dragen bij aan het verminderen van de ecologische voetafdruk van schoolgebouwen en passen binnen een bredere trend naar milieubewuste en duurzame oplossingen in de gebouwde omgeving.
Bovengenoemde duurzaam bouwen waarbij zodanig gebouwd en ingericht wordt dat een gebouw bijdraagt aan de lokale biodiversiteit en natuurwaarden. Natuurinclusief bouwen draagt ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving waaronder de gezondheid van bewoners, bevordering van sociale (en duurzame) contacten, bevordering van toerisme, het temperen van de temperatuur in een stad en verminderen van de luchtvervuiling in de stad.
Een voorbeeld in relatie tot onderwijs- en kinderopvanghuisvesting kan zijn een beweegvriendelijk gebouw of het aantrekkelijk maken van de omgeving voor insecten.
De kosten van een gebouw bestaan niet enkel uit de bouwkosten tijdens de realisatiefase van het proces. Tijdens de levensduur van het gebouw komen daar ook kosten bij voor het beheer en exploitatie (lees: de instandhouding, een school bestuurlijke verantwoordelijkheid). Het concept ‘Total Cost of Ownership’ (TCO) gaat hier over en tracht de totale eigendomskosten over de gehele levensduur in beeld te brengen. Om goed in beeld te krijgen hoeveel een gebouw kost over zijn gehele levensduur is het belangrijk om de overige eigendomskosten ook duidelijk te hebben. Dit kan namelijk gevolgen hebben voor keuzes tijdens het ontwerpproces.
Materialen, installaties of producten kunnen bij de aanschaf of installatie duurder zijn maar minder onderhoud nodig hebben of langer meegaan waardoor de totale kosten minder blijken. Hierbij valt te denken aan onderhoudsvrije vloeren of installaties die lagere energiekosten hebben. Dit vraagt om een andere manier van kijken naar gebouwen en hun levensloop. Op projectniveau moeten hiervoor keuzes worden gemaakt. Als bij een project dat voortkomt uit het IHP een haalbaarheidsonderzoek gedaan wordt, zal TCO in dit onderzoek worden meegenomen. Dit haalbaarheidsonderzoek kan ook gebruikt worden als onderbouwing voor de (eventuele) bijdrage vanuit het schoolbestuur, passend binnen de kaders van het onderwijsaccountantsprotocol 10 .
watersystemen brengen doorgaans meerkosten met zich mee. Per project bespreken gemeente en schoolbestuur of de aanleg van een dergelijk watersysteem haalbaar is en welke gevolgen dit heeft voor de investering en de exploitatie van het gebouw.
Een circulaire economie draagt bij aan de afname in het gebruik van fossiele energiedragers als grondstof (zoals aardolie voor plastic). Vanuit milieudoelstellingen kan het een afweging zijn om voor nieuwe en bestaande gebouwen te gaan werken met een registratie in een grondstoffendatabank. Dit bevordert het hergebruik van grondstoffen wat de duurzaamheid ten goede komt.#_ftn3 11
Dit is een vorm van duurzaam bouwen waarbij zodanig gebouwd en ingericht wordt dat een gebouw bijdraagt aan de lokale biodiversiteit en natuurwaarden. Natuurinclusief bouwen draagt ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving waaronder de gezondheid van bewoners, bevordering van sociale (en duurzame) contacten, bevordering van toerisme, het temperen van de temperatuur in een stad en verminderen van de luchtvervuiling in de stad.
Een voorbeeld in relatie tot onderwijs- en kinderopvanghuisvesting kan zijn een beweegvriendelijk gebouw of het aantrekkelijk maken van de omgeving voor insecten.
De kosten van een gebouw bestaan niet enkel uit de bouwkosten tijdens de realisatiefase van het proces. Tijdens de levensduur van het gebouw komen daar ook kosten bij voor het beheer en exploitatie (lees: de instandhouding, een school bestuurlijke verantwoordelijkheid). Het concept ‘Total Cost of Ownership’ (TCO) gaat hier over en tracht de totale eigendomskosten over de gehele levensduur in beeld te brengen. Om goed in beeld te krijgen hoeveel een gebouw kost over zijn gehele levensduur is het belangrijk om de overige eigendomskosten ook duidelijk te hebben. Dit kan namelijk gevolgen hebben voor keuzes tijdens het ontwerpproces.
Materialen, installaties of producten kunnen bij de aanschaf of installatie duurder zijn maar minder onderhoud nodig hebben of langer meegaan waardoor de totale kosten minder blijken. Hierbij valt te denken aan onderhoudsvrije vloeren of installaties die lagere energiekosten hebben. Dit vraagt om een andere manier van kijken naar gebouwen en hun levensloop. Op projectniveau moeten hiervoor keuzes worden gemaakt. Als bij een project dat voortkomt uit het IHP een haalbaarheidsonderzoek gedaan wordt, zal TCO in dit onderzoek worden meegenomen. Dit haalbaarheidsonderzoek kan ook gebruikt worden als onderbouwing voor de (eventuele) bijdrage vanuit het schoolbestuur, passend binnen de kaders van het onderwijsaccountantsprotocol 11 .
Het koelen van een schoolgebouw is bij langdurige hitte een steeds groter (maatschappelijk) probleem. Door de toenemende warmte worden gebouwen zonder koeling overdag steeds warmer. Hierdoor kan een situatie ontstaan waarin de lesruimte geen gezonde leer- en werkomgeving meer is. Met de opwarming en hetere aanloopperiode tot aan de zomervakantie is dit een reëel vraagstuk.
Ov erweging: prestatie afspraken
Bij het opleveren van nieuwe installaties is het aan te raden om prestatieafspraken te maken ten aanzien van (maximum) temperatuur, relatieve luchtvochtigheid, maximale CO2 waardes en luchtverversing. Op deze manier zijn scholen voor een lange duur verzekerd van kwaliteit. Per project wordt gekeken op welke manier dit vorm krijgt.
3. Type maatregelen in het IHP
Voor elke onderwijsvoorziening wordt binnen het IHP een maatwerkscenario beschreven dat leidend is voor de maatregelen en investeringen die de komende jaren door gemeente en schoolbesturen gepleegd worden. In het IHP wordt onderscheid gemaakt tussen schoolgebouwen die de komende periode in stand worden gehouden en gebouwen waar de noodzaak tot vervanging of een maatregel aanwezig is. In het IHP hanteren we daarom de volgende huisvestingsscenario’s:
Per scenario wordt hieronder een nadere toelichting gegeven. Hierbij wordt gesproken over gemeente en schoolbesturen vanuit hun positie als mogelijke bouwheren.
Een haalbaarheidsonderzoek bepaalt of nieuwbouw een beter alternatief is dan renovatie wanneer dit niet direct duidelijk is. Gemeente en schoolbestuur stellen dit gezamenlijk op om eenzijdige sturing te voorkomen. De kosten en verantwoordelijkheid voor het haalbaarheidsonderzoek worden gelijk verdeeld: 50% voor de gemeente en 50% voor het schoolbestuur.
Bij de maatregel (vervangende) nieuwbouw gaat het om schoolgebouwen waarvoor in het IHP een noodzaak tot vervanging is aangetoond. Deze gebouwen vereisen op korte termijn grootschalige ingrepen in de vorm van nieuwbouw. Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en overige vigerende wet- en regelgeving zijn altijd van kracht.
Voor het realiseren van nieuwbouw gelden de volgende uitgangspunten:
Voor nieuwbouw wordt uitgegaan van een stichtingskostenbedrag van € 3.550,- tot € 3.900,- per bruto vierkante meter (BENG, prijspeil januari 2025). Deze bandbreedte is gebaseerd op recente aanbestedingsresultaten en sluit daarmee beter aan bij de actuele marktontwikkelingen. Hierdoor geeft dit een realistischer beeld dan de VNG-norm.
Hierin zijn meegenomen bouwkosten, directiekosten (architect, E&W-installateur, constructeur, projectmanagement et cetera) en bijkomende kosten (zoals overheidsheffingen/leges, kosten NUTS-aansluitingen, bestuurskosten, accountantskosten).
Het realiseren van uitbreiding bij een schoolgebouw is een variant van nieuwbouw. Vaak gaat het hier om kleinere projecten waardoor het bedrag voor nieuwbouw kan oplopen. Bij een dergelijk kleine uitbreiding voldoet deze aan de minimale wettelijke eisen.
3.2 Levensduurverlengende renovatie (scope 40 jaar)
Deze ingreep wordt beschouwd als een volwaardig alternatief voor vervangende nieuwbouw, waarbij het bestaande gebouw op kwalitatief hoog niveau wordt verbeterd om de levensduur met minimaal 40 jaar te verlengen en tegelijkertijd duurzamer en onderhoudsarmer wordt gemaakt. Deze maatregel komt voort uit het wetsvoorstel ‘Planmatige aanpak onderwijshuisvesting’. Renovatie wordt dan een voorziening in de onderwijshuisvesting waarvoor de gemeenten verantwoordelijk zijn. Daarbij wordt renovatie gedefinieerd als een alternatief voor nieuwbouw. Bij levensduurverlengende renovatie wordt uitgegaan van BENG, gemiddeld Frisse Scholen klasse B en aardgasloos (waar al mogelijk/verplicht). Bij renovatie wordt gekeken naar:
Verder wordt bij renovatie het kwaliteitskader primair onderwijs als richtlijn gehanteerd. Op basis hiervan maken gemeente en schoolbestuur een gerichte afweging van te nemen maatregelen of maatregelen die achterwege worden gelaten (vervat in een businesscase annex maatregelenplan). Onderdeel van de businesscase is een vergelijking met de kosten van vervangende nieuwbouw op basis van kapitaallastniveau inclusief eenmalige investeringen zoals tijdelijke huisvesting. Indien de kosten te veel oplopen kan vervangende nieuwbouw de te prefereren keuze zijn in verband met het halen van maximaal rendement uit het inzetten van maatschappelijke middelen (lees: lage structurele lasten). De businesscase bestaat ten minste uit inzicht in:
Voor zowel renovatie als vervangende nieuwbouw wordt een investeringsraming op kengetallenniveau gemaakt. Deze investeringen worden vertaald naar een kapitaallast op basis van actuele parameters (zoals rekenrente en afschrijvingstermijnen) van de gemeente Bergeijk. Bij nieuwbouw wordt ook het eenmalig afboeken van de boekwaarde betrokken.
Voor de realisatie van een renovatie gelden de volgende uitgangspunten:
Dit betreft een activiteit van het schoolbestuur om een bestaand gebouw in stand te houden. Voor het kwaliteitsniveau geldt dat voor het gebouw een adequaat niveau gehandhaafd dient te worden. Hiervoor zet zij de materiële instandhoudingsvergoeding in. Deze activiteit vergt geen bijdrage vanuit de gemeente. Mogelijk wordt een schoolbestuur wel geconfronteerd met verplichte maatregelen vanuit het Activiteitenbesluit Milieubeheer. Op dat moment treden gemeente en schoolbesturen in overleg of dit kan vallen onder een natuurlijk moment (zie ook kader slim investeren) om in verduurzaming te investeren en ook valt binnen het spectrum van no-regret maatregelen.
Daarnaast neemt het schoolbestuur de verantwoordelijkheid om in bestaande voorzieningen te investeren in verduurzaming.
Het verduurzamen enkel uit te voeren in combinatie met grootschalige onderhoudswerkzaamheden of renovatie. Door deze combinatie kan efficiency bereikt worden in de uitvoering van de werkzaamheden. Bij investeren in verduurzamen is het noodzakelijk dat het gebouw nog een aanzienlijke periode in gebruik blijft of dat het gebouw courant is waardoor de investering ook interessant is bij toekomstige herbestemming.
Dit betreft gebouwen die niet langer als schoolgebouw in gebruik blijven en teruggegeven worden conform verordening Onderwijshuisvesting van de gemeente Bergeijk. Daarmee worden ze onttrokken aan de onderwijsbestemming.
3.5 Investeren in huisvesting kinderopvang
Vanwege de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang is huisvesting van kinderopvang een belangrijk gegeven. Bij nieuwbouw en levensduurverlengende renovatie is het uitgangspunt gezamenlijke huisvesting. Er zijn twee mogelijkheden om tot gezamenlijke huisvesting te komen:
De gemeente investeert transparant in de huisvesting en verkrijgt een vergoeding vanuit de kinderopvangorganisatie op basis van een marktconforme, maar minimaal kostprijsdekkende huurafspraak, rekening houdend met een leegstandsrisico 12 .
De vastgoedportefeuille van de gemeente Bergeijk bevat in totaal negen schoolgebouwen. St. Willibrordus in Riethoven is de enige school met een monumentale status.
Bij alle schoolgebouwen ligt het economisch claimrecht 13 bij de gemeente. Het juridisch eigendom ligt bij het betreffende schoolbestuur (Atalenta of Fluks).
De totale omvang van de onderwijscapaciteit is circa 11.567 m² bvo (exclusief semipermanente huisvesting). De gemiddelde leeftijd van de schoolgebouwen in Bergeijk is 50 jaar (gemiddeld bouwjaar 1975). Hierbij gaat het om het initiële bouwjaar. Er is dus geen rekening gehouden met eventuele uitbreidingen en/of renovatie van een schoolgebouw. Daarnaast is het initiële bouwjaar van St. Willibrordus 1920, waardoor de gemiddelde leeftijd hoger is.
Alle onderwijsgebouwen in de gemeente Bergeijk zijn bij het IHP van 2022-2037 op basis van verschillende kenmerken in kaart gebracht. Deze resultaten zijn voor de herijking aan de schoolbesturen voorgelegd ter beoordeling en aanpassing. Voor elk schoolgebouw is een zogenaamde factsheet opgesteld, waardoor inzicht is verkregen in de staat van de gebouwen (nulmeting). Deze factsheets zijn toegevoegd aan het bijlagedocument van dit IHP. Hierna wordt een beschrijving gegeven van de hoofdthema’s waarop de onderwijsgebouwen zijn beoordeeld.
Binnen het thema kwaliteit wordt onderscheid gemaakt tussen vier criteria:
De schoolbesturen hebben aangegeven dat de kwalitatieve beoordelingen van het vorige IHP nog steeds up-to-date is. De uitkomsten van de beoordeling zijn weergegeven in een figuur per criterium. Dit figuur is een weergave van de beoordeling door schoolbesturen.
Binnen het thema vraag en aanbod wordt de beschikbare onderwijscapaciteit vergeleken met de toekomstige normatieve ruimtebehoefte aan onderwijscapaciteit in 2041. De leerlingenprognoses zijn de basis voor de berekening van de ruimtebehoefte. Medegebruik, bijvoorbeeld door een kinderopvangorganisatie, is bij het bepalen van het ruimtetekort/overschot niet meegenomen in de berekening.
De leerlingenprognose voor het primair onderwijs is opgesteld door xxlnc Sociaal (september, 2024). Deze prognoses zijn vervolgens besproken met de schoolbesturen en vertegenwoordigers van de gemeente en gezamenlijk is besloten dat de prognoses een update behoeven. Daarom zijn de prognoses op de volgende manier aangepast:
De Zonnesteen zal stoppen te bestaan, de verwachting is dat de leerlingen zich zullen verspreiden over de Beisterveld, de Regenboog en Pr. Beatrix. Iedere school krijgt 1/3 van de verwachte leerlingenaantallen van de Zonnesteen erbij. De zonnesteen heeft in schooljaar 2025-2026 nog 51 leerlingen, hiervoor is de aanname gedaan dat 17 leerlingen per jaar uitstromen in de komende drie jaar. Deze leerlingen zijn van de prognose aantallen afgehaald, voordat deze prognoseaantallen verdeeld worden over de overige drie scholen.
De prognoses zijn aangepast aan de hand van de aangeleverde leerlingenaantallen van 2025-2026. Dit aantal is gedeeld door de prognose van 2026 en vervolgens vermenigvuldigd met de prognose van 2027, de uitkomst is de nieuwe prognose voor 2027. Vervolgens is deze nieuwe prognose gedeeld door de oude prognose van 2027 en dit getal vervolgens vermenigvuldigd met de prognose van 2028 geeft de nieuwe prognose voor 2028 enzovoort.
In dit IHP wordt deze aangepaste prognose als uitgangspunt gebruikt, als er projecten voortvloeien uit het IHP zal op dat moment een nieuwe prognose opgesteld worden door xxllnc Sociaal met de dan actuele gegevens.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de leerlingenprognose per school.
Tabel 1 - Oktobertelling en prognoses aantal leerlingen primair onderwijs
Het aantal leerlingen op een school bepaalt de benodigde normatieve ruimtebehoefte in vierkante meters. In onderstaande tabel is de normatieve ruimtebehoefte afgezet tegen de huidige onderwijscapaciteit. Net zoals in de voorgaande tabel gaat het om de actuele leerlingenaantallen en de prognose. Op het moment dat een businesscase wordt opgesteld, dienen de meest recente leerlingenaantallen en -prognoses te worden opgenomen.
In veel gevallen wordt (een deel van) het overschot opgevuld door onderwijscapaciteit in medegebruik ten behoeve van kinderopvang.
Tabel 2 – Analyse beschikbare capaciteit versus ruimtebehoefte (exclusief semipermanente huisvesting)
5. Huisvestingsscenario’s per kern
Huisvestingsscenario’s per kern
De volgende paragrafen bevatten de scenario’s per kern en per school. Hieronder een toelichting van de onderdelen die daarin terugkomen.
De analyse per schoolgebouw betreft een weergave van de kansenkaart (knelpuntenanalyse). In de kansenkaart is de school beoordeeld op:
De kansenkaarten zijn gebaseerd op de factsheets (zie bijlage …). Een beoordeling van groen is goed, oranje is gemiddeld en rood is slecht. Bij een grijze beoordeling ontbreekt er informatie. Bij vraag en aanbod is groen een leegstand van minder van 10%, oranje een leegstand van 10 tot 20% en rood een ruimtetekort of meer dan 20% leegstand.
De huisvestingsscenario’s vormen het kader voor de financiële doorrekening (zie hoofdstuk 6). Bij uitvoering van het project komen schoolbestuur en gemeente tot een definitieve keuze middels het opstellen van een businesscase. Hetzelfde geldt voor de ruimtebehoefte bij nieuwbouw en/of renovatie. Voor nu is het leerlingenaantal in 2040 als voorlopig ijkpunt gekozen. In de businesscase wordt de ruimtebehoefte nader uitgewerkt op basis van recente leerlingenprognoses.
In de kern Weebosch is één school gevestigd: Fonkeltuin, behorend tot Atalenta. Deze school droeg voorheen de naam Sint Gerardus. Waar de school in het vorige IHP nog een prominente casus vormde, is nu in gezamenlijk overleg besloten dat andere scholen een hogere prioriteit hebben in dit IHP. De school heeft zich de afgelopen jaren sterker gepositioneerd, onder meer door de introductie van het FONK-concept. Dit sluit goed aan bij de natuurlijke omgeving waarin de school zich bevindt – aan de rand van een bosrijk natuurgebied.
Fonkeltuin is gehuisvest in een gebouw uit 1955 met een renovatie in 2005. Atalenta kinderopvang verzorgt een peuterprogramma in hetzelfde gebouw. Daarnaast is ook dorpshuis ’t Sant gehuisvest in het gebouw.
De kosten voor onderhoud die volgen uit het MJOP zijn gemiddeld in vergelijking met de ICS benchmark voor vergelijkbare schoolgebouwen. De energielasten zijn hoog in vergelijking met de ICS benchmark. De school herkent de financiën niet als zorgwekkend.
De onderwijscapaciteit van Fonkeltuin is 670 m² bvo. Gekeken naar de leerlingenprognose groeit de school van 41 leerlingen in 2025 naar 62 leerlingen in 2040. Vanaf het schooljaar 2025-2026 heeft de school 45 leerlingen en zit de school daarmee niet meer onder de opheffingsnorm van 43 leerlingen. Bij het verwachte leerlingenaantal in 2040 van 62 leerlingen hoort een ruimtebehoefte van 512 m2 bvo. Dit zou een ruimteoverschot ven 158 m2 bvo in 2040 betekenen.
Gemeente en Atalenta hebben tijdens het opstellen van het vorige IHP een afspraak gemaakt wat er gebeurt als de samen vastgestelde ’drempel’ van 35 leerlingen wordt bereikt. Deze afspraak is: sluiting van basisschool Fonkeltuin is aan de orde als de korte termijn leerlingenprognose (vier jaar, op te stellen in het laatste jaar met minimaal 35 ingeschreven leerlingen) ten minste drie jaar achter elkaar minder dan 35 leerlingen laat zien en geen duurzaam herstel van dit aantal te verwachten is. Sinds het maken van deze afspraak heeft Fonkeltuin echter belangrijke stappen gezet. Met de invoering van het FONK-concept en als gevolg een stijgende instroom van leerlingen, staat de school er inmiddels beter voor. De eerder vastgestelde drempelafspraak blijft formeel van kracht, maar gezien de positieve ontwikkelingen is de verwachting dat deze in de praktijk niet aan de orde zal zijn of gehandhaafd hoeft te worden.
Sinds het vorige IHP is het innovatieve onderwijsconcept FONK ingevoerd en staan er 45 leerlingen ingeschreven vanaf start schooljaar 2025-2026. Gemeente en schoolbestuur hebben afgesproken dat de ontwikkeling van het leerlingenaantal wordt aangezien. Uiteindelijk is het doel om te komen tot huisvesting voor Fonkeltuin die past binnen de exploitatiekaders van de school opdat de school nu en in de toekomst passend is gehuisvest. Hiervoor is in het IHP vervangende nieuwbouw of renovatie van het schoolgebouw opgenomen. In geval van renovatie dient rekening te worden gehouden met aan de maat maken van het schoolgebouw.
In de kern ’t Hof zijn 4 scholen gehuisvest, namelijk De Regenboog van schoolbestuur Fluks en Zonnesteen, Prinses Beatrix en Beisterveld van Atalenta.
Toekomstige clusters Midden, West en Oost
Lopende ontwikkeling Kindcentrum-Oost
Aan de Domineestraat in Bergeijk wordt een nieuw Kindcentrum gerealiseerd. Hier zullen de basisscholen Prinses Beatrix en Zonnesteen samengevoegd worden tot één school. De locatie ligt ten noorden van de huidige locatie van basisschool Prinses Beatrix. Ook wordt in dit kindcentrum kinderopvang gerealiseerd. De verwachte oplevering is in schooljaar 2027- 2028 en het kindcentrum biedt plaats aan 260 leerlingen.
Naast de ontwikkeling van Kindcentrum-Oost spelen er ook woningbouwontwikkelingen in kern ’t Hof. Tot 2039 zullen er in de kern naar verwachting 622 woningen bijkomen. Zowel de ontwikkeling van Kindcentrum-Oost als de woningbouwontwikkelingen hebben gevolgen voor het aantal leerlingen en de leerlingenstromen.
5.2.1 Kindcentrum-Oost (Prinses Beatrix en Zonnesteen)
Prinses Beatrix en Zonnesteen, scholen van Atalenta, zullen in Kindcentrum-Oost gaan fuseren. Het gebouw van Zonnesteen zal deels bij de renovatie van De Regenboog betrokken worden en deels zal deze ingezet worden als overlooplocatie/ tijdelijke huisvesting voor de leerlingen van De Regenboog. Het gebouw van Prinses Beatrix kan niet meer als schoolgebouw ingezet worden na de verhuizing van de school naar het nieuwe kindcentrum.
In Kindcentrum-Oost, zal een peuterprogramma, kinderdagopvang en BSO aangeboden gaan worden. Het kindcentrum zal gebouwd worden voor 260 leerlingen.
De Regenboog is gehuisvest in een gebouw uit 1976, met een uitbreiding in 2002. In de knelpuntenanalyse van De Regenboog zijn de onderdelen van financiën grijs gemarkeerd. Dit komt doordat niet alle benodigde financiële gegevens – zoals jaarrekeningen en het MJOP – beschikbaar of aangeleverd zijn. Hierdoor is een volledige financiële beoordeling op dit moment niet mogelijk. De Regenboog beschikt niet over een MJOP, omdat ze al gestart zijn met het traject om te komen tot een renovatie van 40 jaar met uitbreiding. De kinderdagopvang, het peuterprogramma en de BSO voor de leerlingen van De Regenboog en De Zonnesteen wordt door Nummereen vanuit de locatie De Zonnesteen georganiseerd.
De Regenboog heeft een onderwijscapaciteit van 1.001 m² bvo en de school heeft daarnaast al een noodlokaal van De Zonnesteen in gebruik (ca. 46 m2). Voor het toekomstige cluster is de ruimtebehoefte exclusief kinderopvang 1.297 m2 bvo. Dit betekent een uitbreidingsbehoefte van 296 m2 bvo.
Het schoolbestuur van De Regenboog beoordeelt de technische kwaliteit als matig tot slecht en de functionaliteit als redelijk tot goed. Met name de algemene technische staat, ventilatie, temperatuur en geluid (akoestiek) scoren slecht. Daarnaast streeft De Regenboog naar een meer duurzaam gebouw.
Het scenario voor De Regenboog is renovatie. Onderdeel van de renovatie is om te kijken op welke manier de school kan worden uitgebreid. De Regenboog heeft inmiddels een functioneel en technisch Programma van Eisen (PvE) opgesteld. Daarnaast is de school in gesprek met de gemeente over het beschikbaar stellen van een voorbereidingskrediet om het renovatieproces verder vorm te geven. Bij de renovatieplannen van de school wordt rekening gehouden met 220 leerlingen. In het nieuwe gebouw zal BSO, peuteropvang en te zijner tijd kinderdagopvang aangeboden worden.
Beisterveld is gehuisvest in een gebouw uit 1974 en in 2006 is de school uitgebreid door de patio dicht te maken. In het gebouw werkt Beisterveld samen met Nummereen voor BSO en een peuterprogramma.
Beisterveld heeft een onderwijscapaciteit van 1.635 m² bvo. De toekomstige ruimtebehoefte van dit cluster is 1.138 m2 bvo. De school heeft daarmee een normatief ruimteoverschot van 497 m2 bvo in 2040. Dit is echter niet wat de school ervaart. De school beschikt over een grote hal die niet in te zetten is als klaslokaal waardoor het functioneel vloeroppervlak een stuk lager ligt dan het bruto vloeroppervlak. De school geeft aan dat ze op het moment nog passend gehuisvest zijn, maar bij een groei in leerlingenaantallen verwachten ze dat ze een ruimtetekort gaan ervaren.
De technische kwaliteit en de functionaliteit zijn door Atalenta beoordeeld als redelijk, met uitzondering van ventilatie, temperatuur en facilitaire voorzieningen. Deze zijn als slecht beoordeeld.
Het scenario voor Beisterveld is vervangende nieuwbouw of renovatie van het schoolgebouw. De definitieve keuze wordt gemaakt aan de hand van een haalbaarheidsonderzoek. Het is belangrijk om de ontwikkelingen in leerlingenaantallen rond deze school goed te monitoren in verband met woningbouw in de omgeving. Op dit moment is dit lastig te voorspellen, onder andere omdat het onduidelijk is wat de aantrekkingskracht gaat zijn van Kindcentrum-Oost op de potentiële leerlingen van Beisterveld.
Klepper is gehuisvest in een gebouw uit 2013. De school maakt onderdeel uit van een multifunctionele accommodatie (MFA), genaamd Den Eijkholt. In Den Eijkholt is ook peuteropvang van Atalenta gehuisvest en er is een gemeenschapscentrum. Hiernaast werkt de school ook samen met kinderdagverblijf Kiekeboe. Zij verzorgen op een zelfstandige locatie in Luyksgestel dagopvang, BSO en een peuterprogramma.
Klepper heeft een onderwijscapaciteit van 1.774 m² bvo. Op basis van de leerlingenprognose is vast te stellen dat de school groeit van 225 leerlingen in 2025 naar 237 leerlingen in 2040. De normatieve ruimtebehoefte neemt daarmee toe naar 1.394 m² bvo. De school heeft hierdoor te maken met een normatief ruimteoverschot, maar dit wordt door Atalenta niet ervaren als een probleem. De technische kwaliteit en de functionaliteit zijn door Atalenta beoordeeld als goed.
In de kern Riethoven is basisschool St. Willibrordus van Atalenta gehuisvest. Vanuit de kern Riethoven/gemeenteraad is prioriteit gevraagd voor basisschool St. Willibrordus in dit IHP. De woningbouwplannen aan de Molenstraat van circa 220 woningen dragen hieraan bij, omdat de verwachting is dat de leerlingenaantallen zullen groeien.
St. Willibrordus is gehuisvest in een rijksmonument dat dateert uit 1920. In 2013 heeft een renovatie plaatsgevonden. De school werkt, op afstand, samen met Nummereen. Op een eigenstandige locatie biedt Nummereen voorschoolse opvang, dagopvang en een peuterprogramma aan. Deze locatie ligt tegenover de school. Buitenschoolse opvang bieden ze aan in de school zelf.
In de knelpuntenanalyse is het onderdeel ‘financiën: MJOP’ bij St. Willibrordus grijs gemarkeerd. Dit is het geval omdat het huidige MJOP slechts loopt tot 2029. In de laatste jaren van een MJOP worden doorgaans weinig grote uitgaven opgenomen, waardoor de financiële situatie op basis van dit document mogelijk een te positief beeld zou geven. Als het MJOP in deze vorm zou worden meegenomen in de analyse, zouden de financiën ten onrechte als ‘groen’ worden beoordeeld. Deze beoordeling zou echter geen recht doen aan de daadwerkelijke financiële situatie van de school. St. Willibrordus geeft aan dat de exploitatielasten structureel onder druk staan, met name vanwege hoge kosten voor het dagelijks onderhoud. Dit blijft een punt van zorg en vraagt om nadere aandacht bij het bepalen van de toekomstige huisvestingsopgave.
St. Willibrordus heeft een onderwijscapaciteit van 1.040 m² bvo. De leerlingenprognose laat een groei zien van 126 leerlingen in 2025 naar 181 leerlingen in 2040. Gekeken naar de normatieve ruimtebehoefte betekent dit op termijn een ruimtebehoefte van 1.108 m² bvo. Dit betekent een normatief capaciteitstekort van 68 m2 in 2040.
De technische staat van het gebouw is door Atalenta beoordeeld als matig tot slecht. De functionaliteit van het gebouw is goed, met uitzondering van de facilitaire voorzieningen. Daarnaast vraagt de verkeersveiligheid om aandacht in verband met drukte tijdens haal- en brengmomenten.
Het scenario voor St. Willibrordus is nieuwbouw op een andere locatie (met herbestemming rijksmonument) of renovatie (met aandacht voor het rijksmonument). Een haalbaarheidsonderzoek in relatie tot het algemene voorzieningenniveau in de kern Riethoven moet uitwijzen welk scenario het meest optimaal is. Daarbij is van belang dat in beide gevallen wordt onderzocht op welke manier de kindpartner (peuteropvang, dagopvang en BSO) een plek kan krijgen in hetzelfde gebouw als de school.
Eind 2025 zal een PvE worden opgesteld voor het nieuwe gemeenschapshuis in Riethoven. Bij het opstellen van dit PvE wordt rekening gehouden met de huisvestingsbehoeften van zowel de school als de kinderopvang. In het voorjaar van 2026 worden alle relevante stakeholders in Riethoven betrokken bij de verdere planvorming. Het doel is om eind 2026 een plan voor te leggen aan de gemeenteraad. Na besluitvorming kan gestart worden met een scenariostudie om tot een afgewogen keuze voor een voorkeursvariant te komen. Op basis van deze keuze wordt vervolgens een locatie-specifiek PvE opgesteld.
Ster is gehuisvest in een gebouw uit 2007. In het gebouw is samenwerking met Nummereen voor BSO en peuteropvang. Hiernaast werkt de school ook samen met kinderdagverblijf BuitenBlij. BuitenBlij biedt niet alleen opvang aan in samenwerking met de school, maar verzorgt daarnaast ook regiobrede kinderopvang voor kinderen uit Bergeijk en de omliggende gemeenten.
De onderwijscapaciteit van Ster is 1.690 m² bvo, waarvan 58 m² bvo in gebruik is door Nummereen. De leerlingenprognose laat een stijging zien van het aantal leerlingen. De school gaat van 139 leerlingen in 2025 naar 155 leerlingen in 2040. De normatieve ruimtebehoefte voor 155 leerlingen is 980 m² bvo, waardoor de school te maken heeft met een relatief groot ruimteoverschot. Atalenta ervaart het ruimteoverschot niet als een probleem.
De beoordeling van Atalenta is goed, zowel de technische kwaliteit als de functionaliteit. Uitzondering daarop is de verkeersveiligheid. Tijdens haal- en brengmomenten vraagt de verkeersveiligheid om aandacht.
Waterloop is gehuisvest in een recent gebouw uit 2017. Atalenta biedt peuteropvang en BSO aan, welke is gehuisvest in een gebouw nabij de school.
Waterloop heeft 1.030 m³ bvo als onderwijscapaciteit. Doordat de woningen in de kern ’t Loo sneller gerealiseerd zijn dan verwacht is het aantal leerlingen van Waterloop harder gestegen dan verwacht. In 2025 lopen de leerlingenaantallen gedurende het jaar op tot 152 leerlingen. Dit komt overeen met een ruimtebehoefte van 965 m2. De onderwijscapaciteit is normatief passend om dit aantal leerlingen te kunnen huisvesten 17 . De school ervaart echter een ruimtetekort doordat er maar zes lokalen en twee kleinere tussenlokalen aanwezig zijn in het gebouw. Het aantal functionele vierkante meters is lager dan het bruto vloeroppervlak. Dit verschil komt voort uit de huidige indeling van het gebouw en de keuze om zes leslokalen te realiseren. Op basis van de leerlingenprognoses is dit echter niet toereikend: in schooljaar 2025-2026 zijn er al zeven lokalen nodig, en de verwachting is dat de school verder zal groeien naar acht groepen. Daarmee ontstaat de behoefte aan acht volwaardige leslokalen. De bestaande indeling sluit dus niet aan bij de huidige en toekomstige ruimtevraag, wat knelpunten oplevert in het gebruik en de functionaliteit van het gebouw.
De technische kwaliteit beoordeelt Atalenta als goed.
Gemeente en schoolbestuur zijn in overleg over een oplossing voor het tekort aan groepsruimten. De gezamenlijke inzet is gericht op het toevoegen van tenminste één extra tijdelijke groepsruimte, waarbij aanvullende mogelijkheden worden onderzocht in de vorm van aanpassing van het bestaande gebouw en/of medegebruik van ruimten in het aansluitende gemeenschapshuis. Dit gemeenschapshuis is enerzijds een belangrijk deel van de huisvesting van het kindcentrum De Waterloop, anderzijds is niet uitgesloten dat de groeiende kern ’t Loo vraagt om meer ruimte voor gemeenschapsactiviteiten. Mogelijk dat op termijn daarom ook aanpassing van de huisvesting van het gemeenschapshuis noodzakelijk blijkt, waarin een definitieve oplossing voor het tekort aan groepsruimten van kindcentrum De Waterloop kan worden geïntegreerd.
In het vorige hoofdstuk is beschreven wat de oplossingsrichtingen zijn per locatie om te komen tot adequate onderwijs- en opvanghuisvesting. Om een goede integrale afweging te kunnen maken zijn in dit hoofdstuk de financiële consequenties inzichtelijk gemaakt. Eerst wordt in paragraaf 6.1 de totale investeringskosten van het IHP beschreven. In paragraaf 6.2 zijn de gestelde uitgangspunten benoemd en in paragraaf 6.3 de fasering.
Op basis van scenario’s, zoals deze in het rapport staan beschreven, bedraagt de investering circa € 23.656.600,- (op basis van het indicatieve bedrag 2025 en exclusief indexeringen). De uitgangspunten en de fasering die hieronder liggen zijn weergegeven in paragraaf 6.2 en 6.3. In het uiteindelijke politiek-bestuurlijke besluitvormingsproces rond het IHP moet blijken in welk tempo de gemeente Bergeijk in staat is de benodigde investeringen te plegen. In paragraaf 6.3 is de onderbouwde fasering opgenomen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat wanneer een gemeente investeringen in onderwijshuisvesting temporiseert, de schoolbesturen verplicht worden om langere tijd in bestaande oude gebouwen te blijven investeren vanuit hun exploitatietaak.
In het visiedeel bij ‘type maatregelen’ is stilgestaan bij de verschillende scenario’s die binnen dit IHP te onderscheiden zijn. Voor elk scenario is aangegeven wie de verantwoordelijkheid heeft voor het uitvoeren van het scenario en wat het bijbehorende budget is. De uitgangspunten die hieruit voortvloeien met betrekking tot het bepalen van de investeringen worden hieronder ter verduidelijking op een rij gezet.
Bij het bepalen van de investeringen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De schoolbesturen dragen bij in de realisatie van voorzieningen via een bijdrage. Deze bijdrage moet per situatie worden bekeken in een businesscase. De bijdrage bestaat uit exploitatiegerichte investeringen met een redelijke terugverdientijd van 15 jaar en die passen binnen het Onderwijsaccountsprotocol.
Kosten die niet zijn meegenomen in de berekeningen:
Hieronder is de gewenste fasering van de investeringen voortkomend uit het IHP Bergeijk weergegeven. Hierbij is de volgende redenatie aangehouden:
Voordat met de projecten van Beisterveld en Fonkeltuin gestart kan worden, zal er eerst weer capaciteit binnen de gemeente vrij moeten zijn om deze projecten te kunnen leiden, andere projecten moeten dus afgerond zijn voordat met deze gestart wordt.
|
Medio 2027 18 |
|||
Voor de in stand te houden scholen nemen wie hier een zogenaamd stopjaar op. Het stopjaar markeert het beoogde moment waarop een schoolgebouw afgeschreven is en toe is aan vervanging of een levensduurverlengende renovatie.
Door stopjaren op te nemen in het IHP creëren we duidelijkheid en voorspelbaarheid voor alle betrokken partijen, zoals schoolbesturen en de gemeente. Dit helpt bij het plannen van investeringen en onderhoud.
De genoemde stopjaren zijn richtinggevend: er kunnen geen rechten aan worden ontleend. Ze vormen vooral een hulpmiddel om tijdig het gesprek te voeren over de toekomst van het gebouw en de benodigde vervolgstappen.
Het voorliggende IHP is met een nauwgezet proces en in constructief overleg met gemeente, schoolbesturen en kinderopvangorganisaties tot stand gekomen. De gezamenlijke visie geeft een helder perspectief voor de huisvesting van onderwijs- en kinderopvangvoorzieningen in de gemeente Bergeijk. Deze visie bevat tevens concrete spelregels voor de uitvoering van de plannen binnen dit IHP. Met de uitvoering van dit IHP worden daarnaast de grootste knelpunten in de huisvesting opgelost.
Onze aanbevelingen zijn onderverdeeld in twee categorieën: (1) aanbevelingen voor het proces en (2) aanbevelingen voor de realisatie van projecten in het IHP.
Realisatie projecten in het IHP
Stel een uitvoeringsprogramma op waarin staat omschreven welke stappen dienen te worden gezet, wie welke rol daarin heeft en welke (detail)planning wordt aangehouden. Het uitvoeringsprogramma en de voortgang van de realisatie van het huisvestingsplan dienen jaarlijks terugkerend tussen gemeente en schoolbesturen (en opvangorganisaties) te worden besproken.
Het ‘Integraal Huisvestingsplan kinderontwikkeling 0-13 jaar 2025-2040’ treedt in de plaats van het ‘Integraal Huisvestingsplan basisonderwijs Bergeijk 2022-2037’ zoals dat werd vastgesteld op 25 november 2021.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-559016.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.