Gemeenteblad van Dalfsen
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Dalfsen | Gemeenteblad 2025, 552705 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Dalfsen | Gemeenteblad 2025, 552705 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp 2026 gemeente Dalfsen
De raad van de gemeente Dalfsen,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 11 november 2025, nummer RIS 2033;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (artikelen 3.8 en 5.4);
de artikelen 2.9, 2.10, 2.11, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet;
Vast te stellen “Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2026 gemeente Dalfsen”
Hoofdstuk 1. Inleiding verordening
Hoofdstuk 3. Iedereen doet mee
Hoofdstuk 4. Gezond en veilig opgroeien
Hoofdstuk 5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving
Hoofdstuk 6. De vorm van de hulp
Hoofdstuk 7. Afspraken tussen inwoner en gemeente
Hoofdstuk 8. Inspraak en inwonersparticipatie
Hoofdstuk 9. Kritiek op de uitvoering
Hoofdstuk 10. Kwaliteit, inkoop en aanbesteding
Hoofdstuk 1. Inleiding verordening
In Nederland vinden we het belangrijk dat:
Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de:
De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Ook dat is in deze verordening en/of de beleidsregels geregeld. Deze aanvullende regels zijn terug te vinden in de volgende documenten:
De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten.
Deze verordening is gebaseerd op de wetten die bij 1.1 zijn genoemd. Die wetten vormen de wettelijke basis voor de artikelen in deze verordening. Maar niet voor alle artikelen geldt dat in iedere wet daarover iets terug te vinden is. Dat verschilt per artikel. Daarom is per artikel aangegeven op welke wetten dat artikel is gebaseerd. Waar in deze verordening ‘Gemeentewet’ als grondslag wordt genoemd, wordt de algemene regelingsbevoegdheid van de gemeenteraad bedoeld (art. 121 Gemeentewet) die het mogelijk maakt om aanvullende regels over bepaalde onderwerpen te maken. Bij een aantal artikelen wordt de ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht) genoemd. Die verwijzing staat er, wanneer er in de Awb specifieke bepalingen zijn die op dat artikel van toepassing zijn. Bijvoorbeeld bij artikel 9.1 t/m 9.3 (over klachten). Dit gaat verder dan de algemene toepasselijkheid van de Awb op besluiten die op grond van deze verordening worden genomen.
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente hulp kan vragen als het gaat om één of meer van de onderwerpen uit deze verordening (artikel 2.3.1. tot en met 2.3.5 Wmo 2015 en artikel 2.3 Jeugdwet). Hierin beschrijven wij hoe de inwoner een hulpvraag kan stellen, hoe de hulpverlening in zijn werk gaat en wat de gemeente van de inwoner verwacht. Uitgangspunt is dat alle hulpvragen die de inwoner heeft in één keer kunnen worden gesteld en dat er één procedure is. Maar soms geldt voor bepaalde hulpvragen een bijzondere route. Dat wordt dan ook benoemd.
Stap 1: Melding bij de Gemeente Dalfsen
Voor de Wmo 2015 geldt: wanneer de hulpvraag binnen het sociaal domein lijkt te vallen is het mogelijk dat de inwoner een melding doet bij de gemeente. De gemeente zorgt ervoor, dat inwoners goed worden geïnformeerd over de mogelijkheden om een melding te doen. Dit kan zowel schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal. Iemand anders kan ook een melding namens de inwoner doen.
De gemeente wijst de inwoner op de mogelijkheid om zelf een plan op te stellen waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is en wat hij wil bereiken met zijn vraag. Dit noemen we een persoonlijk plan (Wmo) of familiegroepsplan (Jeugdwet). Wanneer de inwoner hiervan gebruik wil maken dan wordt dit plan door de inwoner binnen 7 dagen na de ontvangstbevestiging opgestuurd naar de gemeente.
De gemeente verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek en het daaropvolgende onderzoek. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet zelf kan inzien of verkrijgen, dan vraagt de gemeente aan de inwoner om die gegevens binnen een bepaalde termijn te leveren. Bij de uitnodiging voor het gesprek wordt duidelijk gemaakt welke gegevens dat zijn.
2.2.1 Doel (voor)onderzoek en procedure gesprek
Een medewerker van de gemeente maakt zo snel mogelijk nadat de inwoner zich heeft gemeld een afspraak voor een gesprek over de hulpvraag en informeert de inwoner over de gang van zaken bij dat gesprek. Het doel van dit gesprek is om een goed beeld te krijgen van het effect dat de inwoner met zijn hulpvraag wil bereiken en van zijn persoonlijke situatie.
Het gesprek kan bij de inwoner thuis zijn (huisbezoek), als de inwoner dit wil of als dat van belang is voor de hulpvraag. Voor de Wmo kan het gesprek ook telefonisch plaatsvinden als dat voldoende is. Als de hulpvraag en de persoonlijke situatie van de inwoner voldoende bekend zijn bij de gemeente, kan de gemeente beslissen dat een gesprek niet nodig is.
Voor de Jeugdwet kunnen meerdere gesprekken nodig zijn om de hulpvraag goed te onderzoeken. In spoedeisende gevallen kan de gemeente besluiten om direct een tijdelijke specialistische voorziening in te zetten in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de jeugdige of zijn ouder(s).
De gemeente informeert de inwoner en eventueel zijn ouders, vertegenwoordiger of mantelzorger dat zij gebruik kunnen maken van onafhankelijke cliëntondersteuning via MEE Samen. Daarbij staat het belang van de inwoner centraal. De inwoner kan de cliëntondersteuner inschakelen als hij bijvoorbeeld graag wil dat iemand meegaat naar het gesprek, helpt met de voorbereiding hiervan of helpt met het indienen van een aanvraag. De inwoner hoeft voor deze ondersteuning niet te betalen.
Bij het onderzoek stelt de gemeente de identiteit van de inwoner en eventueel zijn ouder(s), vertegenwoordiger of mantelzorger vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document (als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of op basis van art 2.3.4 Wmo 2015), tenzij de identiteit al bij de medewerker bekend is.
( Wmo 2015, Jeugdwet, Gemeentewet, Awb )
Na de melding en het onderzoek van de gemeente, kan de inwoner een aanvraag indienen bij de gemeente. Een door de inwoner, jeugdige of zijn ouder(s) ondertekend onderzoeksverslag (zoals bedoeld in paragraaf 2.2.3) van het gesprek wordt door de gemeente als aanvraag voor jeugdhulp/hulp-op-maat beschouwd.
2.3.2 Aanvraag voor hulp-op-maat
( Wmo 2015, Jeugdwet, gemeentewet)
Vraagt de inwoner hulp-op-maat? Dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:
De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste effect op eigen kracht te bereiken. De inwoner kan het gewenste effect ook niet bereiken met gebruikelijke hulp, hulp vanuit het sociaal netwerk, mantelzorg, algemeen gebruikelijke voorzieningen of met behulp van andere voorzieningen, organisaties of wettelijke regelingen; en
De gemeente kan een specifiek deskundig oordeel en advies inwinnen als het onderzoek of de beoordeling van de aanvraag dit vereist (paragraaf 2.2.2, onderdeel 4). Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag.
( Wmo 2015, Jeugdwet, Gemeentewet, Awb )
( Wmo 2015, Jeugdwet, Gemeentewet, Awb )
De beslistermijn kan schriftelijk worden opgeschoven als de inwoner niet voldoende gegevens heeft verstrekt. De inwoner ontvangt hierover een brief van de gemeente. In deze brief noemt de gemeente een termijn waarbinnen de inwoner alsnog alle gegevens moet inleveren. De beslistermijn wordt verlengd met deze termijn.
Als het de gemeente niet lukt om binnen de termijn (zoals genoemd in het eerste lid) een besluit te nemen, dan mag de gemeente deze termijn één keer verlengen. De inwoner ontvangt hierover een brief van de gemeente. In deze brief noemt de gemeente een nieuwe termijn waarbinnen het besluit wordt genomen.
( Wmo 2015, Jeugdwet, Gemeentewet, Awb )
De gemeente stelt een besluit per brief vast en stuurt deze brief naar de inwoner. Het doel van dit besluit is dat de inwoner geïnformeerd wordt of er wel of geen hulp-op-maat wordt gegeven. Als de gemeente hulp-op-maat geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven.
De jeugdhulpaanbieder houdt zich bij het beoordelen van de hulpvraag na een verwijzing aan de regels in deze verordening en de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contractrelatie. In de praktijk zal de jeugdhulpaanbieder na de verwijzing beoordelen welke jeugdhulp precies nodig is. Deze jeugdhulpaanbieder bepaalt in overleg met de jeugdige en/of ouders de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. De jeugdhulpaanbieder dient zich bij het beoordelen van de jeugdhulpvraag na een verwijzing te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de inkoop. De aanbieder stelt feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn. De aanbieder baseert zich (naast de inkoopafspraken met de gemeente) ook op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen.
Als de jeugdige door een huisarts, medisch specialist of jeugdarts wordt verwezen naar een niet-gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, dan neemt de gemeente hierover contact op met de jeugdige en zijn ouders. De gemeente onderzoekt dan samen met hen of ze geholpen kunnen worden door een gecontracteerde aanbieder.
Dit hoofdstuk gaat over meedoen aan activiteiten in de samenleving voor inwoners met een beperking. Inwoners die vanwege een beperking, een psychisch of psychosociaal probleem hulp nodig hebben om mee te doen in de samenleving (participatie), kunnen op aanvraag hulp-op-maat krijgen. Het is belangrijk dat deze inwoners ook volwaardig kunnen meedoen en dat hun positie in de samenleving sterker wordt. Zij moeten wel voldoen aan de voorwaarden uit deze verordening. (zie de artikelen 2.3.2 en 5.1 van deze verordening). De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is. De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor. Dat geldt ook voor voorliggende hulp / voorzieningen vanuit lokale initiatieven. (Wmo 2015)
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners zoveel mogelijk mee kunnen doen aan activiteiten in de samenleving. De volgende vormen van hulp zijn vrij toegankelijk. De inwoner heeft hiervoor geen verwijzing en/of een besluit van de gemeente nodig:
Veilig Thuis IJsselland: De Rijksoverheid biedt het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis. Dit advies- en meldpunt biedt 24 uur per dag 7 dagen per week advies en ondersteuning aan iedereen die direct of indirect is betrokken bij huiselijk geweld en kindermishandeling.
3.2 Niet vrij toegankelijke hulp (hulp-op-maat)
In alle gevallen is het uitgangspunt om de inwoner te ondersteunen bij zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie (mee kunnen doen in de maatschappij), door middel van het werken aan:
Het overnemen en aanleren van vaardigheden. In sommige gevallen is het noodzakelijk taken tijdelijk over te nemen wanneer iemand deze niet zelfstandig kan uitvoeren en/ of de regie daarover kan voeren. Overname van taken is tijdelijk en ondersteunt het aanleren of onder controle houden van de noodzakelijke activiteiten.
3.3 Een ingevulde dag hebben (dagbesteding)
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die vanwege een beperking onvoldoende in staat zijn om de dag goed in te vullen, hulp-op-maat kunnen krijgen. Zij moeten wel voldoen aan de voorwaarden uit de verordening (zie artikel 2.3.2 van de verordening). De hulp-op-maat houdt in dat inwoners mee kunnen doen aan arbeidsmatige of andere begeleide dagbesteding voor één of meer dagdelen per week.
3.4 Hulp bij deelname aan de samenleving (persoonlijke begeleiding)
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die niet in staat zijn de noodzakelijke dagelijkse activiteiten te doen, hulp-op-maat kunnen krijgen. Dat houdt in dat inwoners in meerdere of mindere mate begeleid worden bij deze activiteiten (persoonlijke begeleiding). Zij moeten wel voldoen aan de voorwaarden uit de verordening (zie artikel 2.3.2 van de verordening). De inzet van gebruikelijke hulp gaat voor op hulp-op-maat. Denk hierbij bijvoorbeeld aan welzijnsactiviteiten, de inzet van maatschappelijke werk of de formulierenbrigade.
De begeleiding kan een-op-een of in een groep plaatsvinden. Het betekent dat de begeleider helpt bij de dagelijkse gang van zaken en de inwoner helpt om op een goede manier met zijn omgeving om te gaan. De begeleider neemt activiteiten niet volledig over, maar kan als dat nodig is wel de regie overnemen om de zelfstandigheid en participatie te vergroten. Voorbeelden van noodzakelijke dagelijkse activiteiten zijn:
3.5 Toegangskaders en omvang van de persoonlijke begeleiding en dagbesteding
De gemeente beoordeelt de complexiteit (de mate van problematiek bij de inwoner die leidt tot een behoefte aan extra hulp in de vorm van hulp-op-maat) en de intensiteit (het aantal ingeschatte contactmomenten) van de zorgvraag. Hieronder staat een overzicht van het kader dat de gemeente hierbij gebruikt.
De mate van problematiek bij de inwoner of inwonersituatie die leidt tot een behoefte aan extra hulp in de vorm van hulp-op-maat. De mate van problematiek heeft direct invloed op de complexiteit van de noodzakelijke hulp en de noodzakelijke deskundigheid van medewerkers van een zorgaanbieder. De complexiteit kent drie niveaus.
Een inwoner met lichte beperkingen ervaart problemen met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten zoals het bijhouden van administratie en beheren van geld. Er kan sprake zijn lichte gedragsproblemen die bijsturing vereisen maar geen acute belemmeringen vormen voor de zelfredzaamheid. Indien er sprake is van psychische beperkingen ervaart inwoner lichte problemen op het gebied van concentratie, geheugen en denken. De informatieverwerkingen van de inwoner laat af en toe te wensen over en de inwoner ervaart lichte problemen met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen levert geen problemen op. De beperkingen vormen op dit moment geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid. De inwoner kan taken verrichten op basis van gewoontes.
Naast bovenstaande lichte beperkingen is het mogelijk dat de inwoner te maken heeft met lichamelijke klachten waardoor hij niet meer in staat is om zelfstandig auto te rijden of te fietsen. Deze beperkingen kunnen echter eenvoudig gecompenseerd worden door het sociale netwerk of eventueel een vervoersvoorziening. Hij heeft geen beperkingen op gebied van onderhouden en aangaan van sociale contacten. Met enige stimulans en/of toezicht is een inwoner met lichte beperkingen in staat om de regie te houden over zijn eigen leven en te kunnen participeren en deel te nemen aan het maatschappelijke leven. De inwoner leeft in een veilig huishouden. Er is geen noodzaak tot overname van taken.
Een inwoner met matige beperkingen ervaart problemen bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten en het regelen van dagelijkse bezigheden. Een gestructureerde dagelijkse routine (bijvoorbeeld dag- en nachtritme) is bij deze inwoner niet vanzelfsprekend. De communicatie gaat niet vanzelf omdat inwoner soms niet goed begrijpt wat andere zeggen. Inwoner kan zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk maken. Af en toe is het mogelijk dat inwoner gedragsproblemen vertoont dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional. Het inwonersysteem kan alleen gedeeltelijk deze bijsturing overnemen.
Met betrekking tot het psychisch functioneren ervaart inwoner zodanige problemen op het gebied van concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Matige beperkingen op gebied van oriëntatie betekent dat de inwoner problemen heeft met het herkennen van personen en zijn omgeving. De inwoner heeft vaak hulp nodig bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normale dagritme. De lichamelijke beperkingen zijn niet volledig te compenseren vanuit de omgeving. De inwoner dient gebruik te maken van een hulpmiddel zoals bijvoorbeeld een rolstoel of een rollator.
Bovenstaande levert regelmatig zodanige problemen op dat de inwoner afhankelijk is van hulp. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart de inwoner in het dagelijkse leven problemen bij de zelfredzaamheid. Ook zal de situatie van de inwoner verslechteren indien er geen deskundige bijsturing wordt geboden. Het niet inzetten van hulp kan daarom leiden tot verwaarlozing of opname.
Complexe taken moeten voor de inwoner overgenomen worden. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De inwoner kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch.
Ook kan er sprake zijn van ernstig probleemgedrag waardoor zelfredzaamheidsproblemen ontstaan.
Inwoner heeft deskundige professionele hulp nodig om het gedrag in goede banen te leiden. Zware beperkingen met betrekking tot het psychisch functioneren houdt in dat inwoner ernstige problemen kan hebben met de concentratie, het geheugen en denken en de waarneming van zijn omgeving. Hierbij kan ook het herkennen van personen en zijn omgeving horen. Inwoner kan gedesoriënteerd zijn waardoor zijn zelfredzaamheid is aangetast.
Indien sprake is van zware lichamelijke beperkingen is inwoner volledig afhankelijk van derden en kunnen hulpmiddelen onvoldoende zijn beperkingen in het dagelijkse leven compenseren.
Voor de dagstructuur en het voeren van de regie over zijn leven is de inwoner afhankelijk van de hulp van anderen. Volledige overname van taken kan aan de orde zijn even als continuhulp of hulp indien er risico’s zijn voor de veiligheid van de inwoner of zijn omgeving. Als er geen deskundige hulp geboden wordt, is opname het enige alternatief.
Het aantal ingeschatte contactmomenten. Hierbij gaat het om de hulp van de professional aan de inwoner. De intensiteit wordt ingedeeld op drie niveaus. Elk niveau van intensiteit kan passend zijn bij elke niveau van de eerder genoemde complexiteit.
Lichte inzet: bij een lichte inzet is er sprake van een incidentele hulpbehoefte. Meestal betreft dit één tot twee (korte) contactmomenten per week. Uiteraard bestaat er ook de mogelijkheid dat er alleen om de week of nog minder vaak een contactmoment noodzakelijk is (om controle te houden over het functioneren van de inwoner). Ook is het mogelijk dat de inwoner een beperkt aantal keren per week een groepsactiviteit nodig heeft om bijvoorbeeld andere mensen te ontmoeten. Dit kan in combinatie zijn met individuele contactmomenten maar hoeft uiteraard niet. Hierbij geldt dat deze collectieve hulp niet dagelijks nodig is en meestal een gedeelte van de dag voldoende is om te kunnen participeren.
Matige inzet: bij een matige inzet is sprake van een structurele maar niet dagelijkse hulpbehoefte. De contactmomenten kunnen verschillen in tijd. Bij intensieve en langdurende contactmomenten zal het aantal contactmoment per week beperkt zijn. Bij kortdurende contactmomenten zal het aantal contacten frequenter ingezet kunnen worden. Ook is het mogelijk dat de inwoner enkele keren per week gebruik maakt van een groepsactiviteit.
Zware inzet: bij een zware inzet is er sprake van een structurele, eventueel dagelijkse, hulpbehoefte. Het betreft meerdere intensieve contactmomenten per week die langere tijd in beslag nemen of meerdere kortdurende (fysieke) contactmomenten per dag. Ook is het mogelijk dat de inwoner als onderdeel van de hulp gebruik maakt van een groepsactiviteit. Een collectieve hulpmogelijkheid is een groepsactiviteit, dat kan een dagbesteding zijn maar ook deelname aan activiteiten van vrijwilligersorganisaties of verenigingen.
3.5.3 Resultaatbudgetten en urenindicaties
Uit de complexiteit en de intensiteit samen volgt een indicatie in de vorm van een resultaatsbudget.
Gemeente hoeft de (opleiding van een) hulphond niet te verstrekken. In de Zvw is een bewuste keuze gemaakt om deze kosten niet te vergoeden. Reden hiervan is dat de effectiviteit van deze hulphonden nog onvoldoende wetenschappelijk bewezen is (CRvB 22-2-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:376 en 19-07-2024 ECLI:NL:CRVB:2024:1467)
Het doen van een deugdelijk onderzoek is bij deze aanvragen van belang. De gemeente kan toch een hulphond verstrekken en/ of het verstrekken van een bijpassende opleiding als dat in de individuele situatie het meest passend is. Dit zal in elk geval zo zijn als andere vormen van hulp, zoals begeleiding, de beperkingen van de inwoner onvoldoende kunnen compenseren.
3.7 Verplaatsen in en om de woning
Wanneer een inwoner zich dagelijks zittend moet verplaatsen in en om de woning, komt hij in aanmerking voor hulp-op-maat. Wanneer de rolstoel af en toe wordt gebruikt, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders te gebruiken (bijvoorbeeld bij het winkelen of bij uitstapjes), valt dit niet onder hulp-op-maat. In deze gevallen kan een inwoner gebruik maken van algemene voorzieningen, zoals het huren van een rolstoel bij een leverancier. Een incidentele rolstoel wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd.
De gemeente kan door een (onafhankelijk) medisch onderzoek bepalen of er een rolstoel nodig is. De gemeente onderzoekt welke soort rolstoel het beste past bij de inwoner. Bij het selecteren van een soort rolstoel wordt ook gekeken hoe de rolstoel wordt bewogen. Bij het selecteren van een duwrolstoel bijvoorbeeld kijkt de gemeente of de begeleider over voldoende kracht en uithoudingsvermogen beschikt om de inwoner in een rolstoel voort te duwen.
3.7.1. Kortdurende noodzakelijkheid
In principe komen alleen inwoners die door de aard van hun beperking of probleem langdurig op een rolstoel zijn aangewezen hiervoor in aanmerking op grond van de Wmo 2015. Als een inwoner maximaal 6 maanden een rolstoel nodig heeft, dan kan een inwoner deze 2 keer 3 maanden lenen van de uitleen op grond van de Zorgverzekeringswet.
3.7.2 Rolstoel in natura of via een pgb
Inwoner kan de rolstoel in natura ontvangen of via een persoonsgebonden budget (pgb). Zie hoofdstuk 6.
Voor een sportrolstoel wordt als hulp in geld (verordening art. 6.2) verstrekt. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud, reparatie en verzekering van een sportrolstoel voor een periode van minimaal 3 jaar. Deze hulp in geld hoeft niet kostendekkend te zijn. De hoogte van deze hulp in geld is vastgelegd in het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen.
3.8 Verplaatsen in de woonomgeving
Om te bepalen welke hulp nodig is, stelt de gemeente de vervoersbehoefte van de inwoner vast. Hierbij bekijkt de gemeente de individuele situatie van de inwoner en zijn behoeften, voorkeuren en persoonskenmerken. De gemeente kijkt hierbij naar de beperkingen van de inwoner, maar bijvoorbeeld ook naar waar de inwoner naar toe wil gaan en waarom hij hier naar toe wil gaan. Daarnaast wordt ook gekeken naar zaken als de leeftijd van de inwoner en de daarbij passende behoeften, de gezinssamenstelling van de inwoner en bijvoorbeeld de aanwezigheid van jonge kinderen.
Kinderen tot 12 jaar hebben in het algemeen geen zelfstandige vervoersbehoefte. Zij kunnen vaak met de ouders mee, al dan niet met het openbaar vervoer, zonder dat een voorziening nodig is. Gemeente kijkt naar de individuele situatie en beoordeelt afhankelijke daarvan of het nodig is. De uitzondering is als een kind gebruik moet maken van een speciale wandelwagen, autostoel of rolstoel. Dan kan het zijn dat normaal openbaar vervoer niet kan. In dat geval kan een aangepaste fiets (drie- of vierwieler) worden verstrekt.
3.8.2 Gebruikelijke hulp en algemeen gebruikelijke voorzieningen
Gebruikelijke hulp bij deelname betekent bijvoorbeeld: bezoek aan familie, vrienden, kerk of moskee, huisarts of ziekenhuis, winkelen en meedoen aan activiteiten. Dit omvat ook vervoer, omdat het gaat om verplaatsingen die meestal gepland kunnen worden. Huisgenoten kunnen hierover afspraken maken. Onder vervoer valt ook hulp bij het gebruik van openbaar vervoer. Of vervoer als gebruikelijke hulp kan worden gezien, hangt af van de hulpvraag en hoe vaak het nodig is. Soms heeft iemand zelfstandig vervoer nodig voor korte afstanden. In die gevallen kan die persoon niet altijd afhankelijk zijn van partner of huisgenoten. Dan kan een vervoersvoorziening een oplossing zijn.
3.8.3 Beroep op een andere regeling
De gemeente hoeft geen hulp-op-maat te verstrekken als de inwoner zijn beperkingen voldoende kan verminderen of wegnemen door een beroep op een andere regeling te doen. Voorbeelden van andere regelingen zijn:
Een soort hulp-op-maat voor vervoer is de mogelijkheid voor de inwoner om gebruik te maken van het collectief vervoer. Uitgangspunt is dat het vraagafhankelijk vervoer geschikt is voor lokale / regionale verplaatsingen. Het collectief vervoer wordt vaak ingezet voor verplaatsingen naar bestemmingen waar afspraken over gemaakt kunnen worden met anderen. In de meeste gevallen zal het collectief vervoer de goedkoopst compenserende voorziening zijn. Hierdoor wordt vaak, als het collectief vervoer passend is voor de inwoner, voorrang gegeven aan het gebruik van deze voorziening boven andere hulp-op-maat.
Indien noodzakelijk kan een medisch begeleider meereizen. Inwoner krijgt dan een indicatie medische begeleiding. De medisch begeleider biedt hulp die de chauffeur niet kan bieden tijdens de rit en hoeft geen reizigersbijdrage te betalen. Een inwoner die een vervoersindicatie heeft gekregen met een medische begeleider mag nooit zonder medische begeleider reizen. Voor deze begeleider geldt dat deze twaalf jaar of ouder moet zijn en niet zelf een Wmo-vervoersindicatie mag hebben.
Reizigersbijdrage: inwoner betaalt een starttarief en een tarief per kilometer. Dit wordt betaald aan de aanbieder. De kosten hangen af van het aantal kilometers en het tijdstip waarop met de taxi wordt gereisd. Reist een inwoner in de daluren, dan geldt een korting van 40% op de totale kosten van de rit. De kosten voor het taxivervoer zijn bepaald op basis van de volgende uitgangspunten:
3.8.5 Scootmobiel en fietsvoorziening
De gemeente kan de inwoner hulp-op-maat (een vervoersvoorziening) in de vorm van een scootmobiel of fietsvoorziening verstrekken als dit de goedkoopst compenserende oplossing is voor de beperkingen van de inwoner en als er een stalling aanwezig is of kan worden gemaakt. Aan de stalling worden wel eisen gesteld zoals: een (gesloten) ruimte met een (af)dak inclusief een oplaadpunt met inachtneming van de brandveiligheid. Zo is het hulpmiddel beschermd tegen diefstal, vernieling en weersinvloeden.
Een scootmobiel of fietsvoorziening kan worden verstrekt als een inwoner een terugkerende vervoersbehoefte in de directe omgeving heeft. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een inwoner met een scootmobiel zelf kan winkelen, familie kan bezoeken en andere vormen van vrijetijdsbesteding heeft. Om te bepalen of een scootmobiel of fietsvoorziening passend is voor een inwoner kan gemeente besluiten om inwoner 3 rijvaardigheidslessen te laten volgen. Als na 3 lessen de rijvaardigheid onvoldoende is om de scootmobiel of de fietsvoorziening te bedienen of ermee in het verkeer te begeven, dan maakt de gemeente de afweging of een scootmobiel of fietsvoorziening wel een verantwoorde passende voorziening is voor de inwoner.
Aanvullende specifieke regels:
De gemeente verstrekt geen opvouwbare scootmobiel. De scootmobiel is bedoeld voor het vervoer over korte en middellange afstand in de directe woon- en leefomgeving. De opvouwbare scootmobiel is in technisch opzicht niet geschikt voor het eigenlijke doel van de open buitenwagen. De bodemplaat is zeer laag en een goede vering ontbreekt. Hierdoor is het nemen van de kleinste oneffenheden in het wegdek al lastig.
3.8.6 Brommobiel, gesloten buitenwagen
Een gesloten buitenwagen is een gehandicaptenvoertuig. Deze kan een benzinemotor hebben of elektrisch aangedreven zijn. Een brommobiel is meestal groter dan een gesloten buitenwagen, en moet gebruik maken van de rijbaan. Ook moet de cliënt voor een brommobiel een bromfietsrijbewijs hebben en voor een gehandicaptenvoertuig niet.
3.8.7 Vervanging vervoersmiddel en rolstoel
• Als de gemeente eerder een hulpmiddel voor vervoer of een (sport-) rolstoel heeft verstrekt en deze moet worden vervangen, doet de gemeente dit alleen als het hulpmiddel of een (sport-) rolstoel voor vervoer:
De gemeente is van mening dat de goedkoopst compenserende vervoersvoorziening in vrijwel alle gevallen het vraagafhankelijk collectieve vervoer is. De gemeente vindt het belangrijk dat kinderen tot 18 jaar mee kunnen reizen met hun gezin. Daarom kan de gemeente, als dit nodig is voor het kind, aan gezinnen met een kind dat nog geen 18 jaar is en een beperking heeft waardoor het zich niet kan verplaatsen in de eigen leefomgeving, een auto-aanpassing verstrekken.
Een auto-aanpassing wordt aangebracht op een door de inwoner zelf aangeschafte auto. Hierbij wordt gekeken naar de technische staat van de auto en hoe oud de auto is. Is een auto ouder dan 7 jaar, dan verstrekt de gemeente geen auto-aanpassing meer. Gemeente hanteert het uitgangspunt dat de auto waar de auto-aanpassing voor bestemd is moet nog ten minste zeven jaar te gebruiken moet zijn. Daarvoor wordt onderzoek gedaan naar de gemiddelde levensduur van de auto. Een technische keuring van de auto door een onafhankelijke instantie (bijvoorbeeld de ANWB) kan nodig zijn om te kunnen beoordelen of de aanpassing nog verantwoord is met het oog op de technische staat en de verwachte levensduur van de auto. Het college kan hiervan afwijken als de aanpassing, zonder al te hoge kosten, in een volgende auto kan worden overgezet.
Het aanschaffen van stuur- en rembekrachtiging, een automatische versnelling of hoge instap wordt in de meeste gevallen als algemeen gebruikelijk gezien. Ook worden autoaanpassingen die de fabrikant kan doen voor de levering in principe niet vergoed (bijv. cruise control). Gemeente zal hierbij altijd de individuele situatie van de inwoner bekijken, om te beoordelen of een aanpassing algemeen gebruikelijk is.
Het werven van fondsen is vanzelfsprekend geen zogeheten algemene voorziening op het verlenen van hulp-op-maat. Het kan alleen wel voor komen dat een inwoner met behulp van fondsen een auto of bus kan aanschaffen. Vaak moeten aan zo’n auto of bus nog aanpassingen verricht worden. Het is de verantwoordelijkheid van de inwoner om hierover vooraf met de gemeente contact te hebben. Dit om teleurstellingen te voorkomen als een aanvraag om aanpassingen wordt afgewezen.
3.8.9 Vergoeding voor gebruikskosten eigen auto
1. De gemeente kan, als dat nodig is voor de inwoner, een vergoeding verstrekken voor de gebruikskosten van een eigen auto. De vergoeding wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De hoogte van deze tegemoetkoming is vastgelegd in het financieel besluit maatschappelijke ondersteuning.
Hoofdstuk 4. Gezond en veilig opgroeien
Jeugdigen in Nederland moeten zo gezond en veilig mogelijk kunnen opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van jeugdigen, hun ouders en hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig hebben, kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Deze hulp wordt zo vroeg mogelijk aangeboden, om het beroep op dure, gespecialiseerde hulp te verminderen. Daarbij staat het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop. In deze verordening spreken we niet over jongeren, maar over jeugdigen, net zoals dat in de Jeugdwet is gedaan. Hiermee bedoelen we kinderen en jongeren tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 werden en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben. Dit zijn de jeugdigen zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
4.1 Uitgangspunten bij het bieden van hulp
Kan het gewenste effect van de jeugdhulp niet op eigen kracht of met hulp vanuit het sociaal netwerk bereikt worden, maar wel met hulp die vrij toegankelijk is? Dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door een jeugdwelzijnsorganisatie. Kan het gewenste effect niet bereikt worden met die hulp en evt. zorg vanuit andere wetgeving (bijv. Wet langdurige zorg of Zorgverzekeringswet? Dan wordt hulp-op-maat ingezet.
Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Zij zijn namelijk verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen te verzorgen, op te voeden, te begeleiden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek heeft. Bij uitval van 1 van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp over. Dit geldt ook bij gescheiden ouders. Er wordt dan ook rekening gehouden met de gebruikelijke hulp van de ouder waar de jeugdige niet woont.
Om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke hulp beoordeelt het college of de benodigde hulp boven de hulp uitgaat die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek nodig heeft. Het college houdt hierbij rekening met de volgende factoren:
Als er sprake is van gebruikelijke hulp verstrekt het college geen individuele voorziening tot jeugdhulp. Hierop kan (tijdelijk) een uitzondering worden gemaakt als de ouders door (dreigende) overbelasting de gebruikelijke hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.
Gaat het om hulp die de gebruikelijke hulp overstijgt, zijn de ouders in eerste instantie nog steeds verantwoordelijk voor het bieden van deze niet gebruikelijke hulp. Het college beoordeelt dan of van ouders verwacht mag worden dat ze deze hulp bieden, zoals in lid 1 staat weergegeven. Het college maakt hierbij onderscheid tussen kortdurende en langdurende situaties:
Het college verwacht van ouders dat zij in kortdurende situaties de niet gebruikelijke hulp bieden, tenzij dit gelet op de aard van de hulp niet kan worden verwacht of de ouders door (dreigende) overbelasting de hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.
Langdurend: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de jeugdhulp langer dan drie maanden nodig is of voor meerdere periodes van drie maanden in één kalenderjaar. In langdurige situaties bieden ouder(s) of huisgenoten zelf hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf, als de gemeente op basis van algemeen aanvaarde maatstaven vaststelt dat draaglast en draagkracht in balans zijn.
Als bovengenoemde factoren niet leiden tot problemen bij het kunnen verlenen van de hulp door de ouders, bij de beschikbaarheid van de ouders voor het verlenen van de hulp, bij de belasting van de ouders en bij de financiële situatie van de ouders wordt van hen verwacht dat zij de niet gebruikelijke hulp (eventueel deels) verlenen. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp.
Bij (dreigende) overbelasting geldt nog het volgende:
Wanneer er overbelasting wordt ervaren gaat de gemeente hierover met de inwoner in gesprek. Er wordt van de inwoner verwacht dat hij de oorzaak van de overbelasting aanpakt. De gemeente kan tijdelijk hulp inzetten tijdens het aanpakken van de overbelasting. Voorwaarde hiervoor is dat de inwoner aantoonbaar werkt aan de ervaren overbelasting.
Als ouders een beroep kunnen doen op het sociale netwerk voor het bieden van ondersteuning bij de benodigde hulp aan de jeugdige wordt van hen verwacht dat ze hier gebruik van maken. De ondersteuning die het sociale netwerk biedt, valt onder de eigen kracht. Het college verstrekt hiervoor geen individuele voorziening tot jeugdhulp.
Als de jeugdige en/of de ouders een aanvullende zorgverzekering hebben die de benodigde hulp (deels) vergoedt, wordt van ouders verwacht dat zij deze aanspreken. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp of alleen een aanvullende voorziening voor het gedeelte dat niet wordt vergoed.
4.3 Vrij toegankelijke jeugdhulp
De gemeente zorgt ervoor dat jeugdigen zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien. De volgende vormen van hulp zijn vrij toegankelijk. De inwoner heeft hiervoor geen verwijzing en/of een besluit van de gemeente nodig.
Veilig Thuis IJsselland: De Rijksoverheid biedt het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis. Dit advies- en meldpunt biedt 24 uur per dag 7 dagen per week advies en ondersteuning aan iedereen die direct of indirect is betrokken bij huiselijk geweld en kindermishandeling.
4.4 Niet vrij toegankelijke jeugdhulp (hulp-op-maat)
Hoofdstuk 5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving
Inwoners met een beperking en/of met langdurige psychische of psychosociale problemen hebben soms hulp nodig om zo lang en zelfstandig mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen wonen. De gemeente heeft de taak om inwoners te helpen als ze niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor knelpunten in hun woning, bij normale dagelijkse activiteiten en in de huishouding. De gemeente moet ook maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk voor zichzelf kunnen zorgen (zelfredzaamheid). De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de te verwachten ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de hulp die de gemeente aan deze inwoners kan geven, zoals hulp-op-maat. (Wmo 2015)
Een inwoner met lichamelijke, psychische of verstandelijke problemen, heeft soms hulp nodig om zo lang en zo zelfstandig mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. Ook minderjarigen en mensen met een Wlz-indicatie die thuis wonen, kunnen deze problemen hebben. De gemeente heeft de taak om een inwoner te helpen wanneer deze niet in staat is om zelf oplossingen te vinden voor problemen bij het normale gebruik van de woning.
Onder het normale gebruik van de woning wordt verstaan dat u gebruik kan maken van essentiële (noodzakelijke) woonfuncties van uw woning.
Voorbeelden van essentiële woonfuncties zijn:
1. Het schoonmaken van voorzieningen met een therapeutisch doel (bv. dialyseruimte enz.)
1. Van een inwoner mag een eigen reorganisatie vermogen worden verwacht. Het herinrichten of verplaatsen van voorwerpen die bijdragen aan het wegnemen van belemmeringen die inwoner ervaart. Denk hierbij aan:
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners zoveel mogelijk mee kunnen doen aan activiteiten in de samenleving. De volgende vormen van hulp zijn vrij toegankelijk. De inwoner heeft hiervoor geen verwijzing en/of een besluit van de gemeente nodig:
Veilig Thuis IJsselland: De Rijksoverheid biedt het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis. Dit advies- en meldpunt biedt 24 uur per dag 7 dagen per week advies en ondersteuning aan iedereen die direct of indirect is betrokken bij huiselijk geweld en kindermishandeling.
verzilverlening. Deze lening van de SVn is voor inwoners waarvan de leeftijd maximaal 10 jaar voor de wettelijke AOW-leeftijd is (indien er twee aanvragers zijn voor dezelfde woning geldt dit voor beiden) met een eigen woning. Is de hypotheek (deels) afgelost of is het huis meer waard geworden, dan kan een inwoner overwaarde hebben opgebouwd. Deze overwaarde kan worden verzilverd met de Verzilverlening. Het geld van deze lening wordt dan ingezet om het huis te verduurzamen en/of levensloopbestendig te maken.
5.5 Niet vrij toegankelijke hulp (hulp-op-maat)
De volgende vormen van hulp zijn niet vrij toegankelijk (hulp-op-maat). De inwoner heeft hiervoor een besluit van de gemeente nodig:
5.6.1 Algemeen gebruikelijk in en rondom een woning
Als een inwoner niet met behulp van eigen kracht, algemeen gebruikelijke voorzieningen, andere regelingen of hulp uit zijn sociale netwerk zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning voldoende kan verminderen of oplossen, kan de gemeente hulp-op-maat in de vorm van een woonvoorziening verstrekken. De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de in redelijkheid te verwachten ontwikkelingen van de gezondheid. Het maakt geen verschil of het gaat om een huurwoning of om een koopwoning.
5.6.2 Criteria om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening
Om in aanmerking te komen voor hulp-op-maat in de vorm van een woonvoorziening moet de inwoner, behalve aan de algemene criteria voor hulp-op-maat (zie artikel 2.3.2 van deze verordening), ook aan een aantal specifieke criteria voldoen:
5.6.3 Uitgangpunten woningvoorziening
De gemeente verstrekt niet altijd hulp-op-maat in de vorm van een woningaanpassing of nagelvast hulpmiddel. De gemeente geeft geen hulp-op-maat, als:
De woonvoorziening alleen nodig is voor woningverbetering. Woningverbetering is altijd voor de inwoner zelf. De Wmo 2015 is er niet voor om algemeen gebruikelijke kosten te vergoeden die inwoners zonder beperking ook hebben. Het is in de hedendaagse maatschappij gangbaar dat bijvoorbeeld een badkamer na verloop van tijd wordt gerenoveerd. Daarvoor hoeft er niet iets kapot of niet meer functioneel te zijn. Wanneer een ruimte of voorwerpen hun afschrijvingsduur voorbij zijn, dan is het redelijk om te verwachten dat inwoner (of woningeigenaar) de kosten voor zijn rekening neemt die horen bij de vervanging. De Wmo 2015 dekt alleen de kosten die specifiek horen bij beperkingen waarvoor woningaanpassingen nodig zijn. In de praktijk betekent dit dat de gemeente geen technisch afgeschreven badkamers of keukens volledig gaat renoveren. Dit is woningverbetering en is voor de woningeigenaar.
De inwoner kan dan een geldbedrag krijgen voor de verhuizing (verhuiskostenvergoeding).
5.7.1 Criterium primaat van verhuizen
Het primaat van verhuizen kan pas worden toegepast als de totale kosten van de benodigde woningaanpassing(en) meer bedragen dan € 10.000,-. Deze grens geldt niet in het geval dat het gaat om een woonwagen.
Het toepassen van het primaat van verhuizen is geen automatisme. Voordat de gemeente het primaat van verhuizen oplegt en overgaat tot het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding, maakt de gemeente een belangenafweging. Dat de belangenafweging erg zwaar is, is niet vreemd vanwege het feit dat toepassing van het primaat van verhuizen een behoorlijk ingrijpende gebeurtenis in het leven van een inwoner is. Er moeten soms veel belangen worden afgewogen, afhankelijk van de individuele situatie van de inwoner. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om:
Indien de gemeente na afweging van de belangen tot de conclusie komt dat er een passende woning voorhanden is, dan kan de gemeente de inwoner compenseren door een verhuiskostenvergoeding te verstrekken. De hoogte van de verhuiskostenvergoeding is neergelegd in Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen.
Als er geen passende woning aanwezig is, wil dat echter niet zeggen dat het primaat van verhuizen niet kan worden toegepast. De gemeente heeft de mogelijkheid om, naast een verhuiskostenvergoeding, ook noodzakelijke woningaanpassingen te verstrekken, waardoor het primaat van verhuizen in geval van een woning die niet passend is, toch kan worden toegepast omdat de niet-passende woning passend wordt gemaakt.
5.7.3 Nader toelichting van de medische aanvaardbare termijn
Als uit medisch advies blijkt dat er een medische noodzaak aanwezig is voor verhuizing of aanpassing van de woning zal beoordeeld moeten worden welke weg bewandeld zal worden. Hierin is de medische termijn leidend.
Optie 2 : er is geen of een zeer korte medische termijn. In deze situatie zal het tweesporenbeleid gehanteerd worden. Een programma van eisen (incl. kostenraming) zal nodig zijn voor de woningaanpassing. De inwoner wordt gevraagd om voor een verstrekkingsvorm te kiezen: in natura of een persoonsgebonden budget. In geval van een persoonsgebonden budget worden offertes opgevraagd. Ondertussen kan nog wel uitgekeken worden naar een (grotendeels) geschikte woning. Immers een woningaanpassing is ook niet gereed in 1 à 2 maanden.
5.7.5 Inwoner wil niet verhuizen
De gemeente past het primaat van verhuizen niet dwingend toe. Als een inwoner niet wil verhuizen terwijl het primaat van verhuizen wel kan worden toegepast, kent de gemeente de inwoner een verhuiskostenvergoeding toe. De inwoner kan die verhuiskostenvergoeding besteden aan het aanpassen van de huidige woning. De eventuele extra kosten voor het aanpassen van de huidige woning zijn voor rekening van de inwoner.
Als de gemeente een verhuiskostenvergoeding toekent terwijl de inwoner niet verhuist, worden afspraken gemaakt met de inwoner. De gemeente compenseert in dat geval geen nieuwe beperkingen in het normale gebruik van de woning meer, tenzij het gaat om beperkingen in het normale gebruik van de woning die ook zouden zijn opgetreden als de inwoner wel zou zijn verhuisd naar de passende woning.
5.8 Een bouwkundige woningaanpassing
Als de gemeente van mening is dat de inwoner in het kader van het verminderen of wegnemen van zijn beperkingen een woningaanpassing nodig heeft, dan stelt de medewerker van de gemeente of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst compenserende voorziening op.
De inwoner verstrekt de gemeente een aantal offertes afhankelijk van de waarde van de woningaanpassing. Hoeveel offertes een inwoner moet aanleveren aan de gemeente is in de volgende tabel opgenomen.
Als de gemeente één van de aangeleverde offertes goedkeurt, geeft de gemeente vervolgens toestemming voor het realiseren van de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet al zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de hulp-op-maat betrekking heeft. Werkzaamheden moeten binnen 12 maanden na goedkeuring van één van de offertes worden uitgevoerd. Wanneer dit niet het geval is, kan de gemeente de toestemming alsnog intrekken.
De inwoner heeft goedkeuring van de offerte (s) en is daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.
De gemeente verleent, indien van toepassing, slechts hulp-op-maat voor een woningaanpassing als door de gemeente bepaalde personen toegang hebben gekregen tot de woning. Controle vindt achteraf plaats. De aangewezen personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.
Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.
5.10 Een schone en leefbare woning
Als er in het huishouden van de inwoner minderjarige kinderen zijn, kan de hulp-op-maat ook bestaan uit het overnemen van de gebruikelijke zorg voor deze kinderen. Deze hulp is vooral bedoeld om de periode tot er andere hulp is te overbruggen. Gemeente gaat hierbij uit van het meest recente Kindzorg CIZ Wmo richtlijn indicatieadvisering voor hulp bij het huishouden.
5.11 Beschermd wonen en beschermd thuis
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp-op-maat kan krijgen in de vorm van Beschermd Thuis of Beschermd Wonen.
Hiervoor geldt naast de algemene uitgangspunten voor toegang tot hulp-op-maat, dat een inwoner de situatie van psychische of psychosociale problemen niet kan verminderen of wegnemen met de inzet van hulp-op-maat gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in de thuissituatie.
De inwoner wordt, wanneer een beschermd wonen-plek niet direct beschikbaar is, op een regionale wachtlijst geplaatst. Hij ontvangt dan een ‘deel 1 beschikking’. Hiermee houdt de inwoner recht op een beschermd wonen plek, ook al verzilvert hij zijn indicatie niet. De medewerker houdt daarna contact met de inwoner en onderzoekt welke mogelijkheden in de tussenliggende periode ingezet moeten worden.
Wanneer er een passende plek beschikbaar is, informeert de regionale wachtlijstbeheerder de inwoner en de medewerker. De medewerker kan tenslotte besluiten om bij een zogenaamde ‘start-gesprek’ (tussen inwoner en zorgaanbieder) aanwezig te zijn. Hierna start de hulp en ontvangt de inwoner een ‘deel 2 beschikking’ waarmee hij zijn hulp verzilvert.
Een inwoner kan, in afwachting van een beschermd wonen plek, verblijven in een jeugdzorginstelling op basis van verlengde jeugdhulp-indicatie. Voorwaarde hiervoor is dat er voordat de jeugdige 18 wordt door de gemeente Dalfsen is besloten dat beschermd wonen nodig is, volgens de procedure zoals omschreven onder artikel 5.9.2.
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner en eventuele kinderen van inwoner hulp-op-maat kan krijgen in de vorm van tijdelijke (maatschappelijke) opvang. Deze opvang is bedoeld voor de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten en zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving. Dit als gevolg van psychische of psychosociale problemen of de dreiging van huiselijk geweld.
Voor inwoners die hulp-op-maat in de vorm van maatschappelijke opvang nodig hebben, gelden de regels die zijn vastgelegd in het beleid van de centrumgemeente Zwolle, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze centrumgemeente.
De uitvoering van deze hulp-op-maat heeft de gemeente Dalfsen uitbesteed aan de ‘Centrale Toegang’ (GGD IJsselland). Dit betekent dat als een inwoner uit Nederland zich meldt bij de gemeente met een hulpvraag en maatschappelijke opvang een passende oplossing voor zijn beperking zou kunnen zijn, hij wordt doorverwezen naar de Centrale Toegang. De Centrale Toegang bepaalt vervolgens of hij in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang. De Centrale Toegang beslist over de aanvraag, en kan ook beslissen over het herzien of intrekken van een beslissing op de aanvraag en het nemen en verrichten van alle noodzakelijke voorbereidingshandelingen en –beslissingen.
5.12.2 Toegang hulp-op-maat maatschappelijke opvang
Het besluit tot toekenning van maatschappelijke opvang is maatwerk en is afhankelijk van veel factoren. De Centrale Toegang bekijkt of iemand aan de voorwaarden voldoet om voor maatschappelijke opvang in aanmerking te komen. Hierbij wordt ook gekeken naar eigen mogelijkheden van een persoon of het gebruik van andere voorzieningen die kunnen helpen. Zo zijn er ook andere financieringsvormen op het gebied van GGZ. Soms kan verblijf worden gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg en de Wet forensische zorg. Als iemand gebruik kan maken van verblijf op grond van een van deze wetten of een andere wet, dan kent de Centrale Toegang geen hulp-op-maat toe.
Een persoon kan alleen in aanmerking komen voor de hulp-op-maat in de vorm van maatschappelijke opvang door de gemeente Dalfsen als maatschappelijke opvang door de gemeente Dalfsen voor die persoon het meest kansrijk is. Er wordt onderzocht in welke gemeente of regio maatschappelijke opvang voor een persoon de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van iemand. Daarbij wordt bekeken of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van de hulp-op-maat naar verwachting vergroten, zoals een sociaal netwerk welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van iemand, en/of bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs van iemand en/of lopende hulptrajecten. Er wordt ook gekeken of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van de hulp-op-maat naar verwachting verkleinen, zoals een sociaal netwerk welke een negatieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van iemand, en/of actuele criminele activiteiten van iemand en/of maatregelen die opgelegd zijn. De gemeente Dalfsen volgt de landelijke toegankelijkheidsregels.
5.12.3 Opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld
De opvang voor slachtoffers van (de dreiging van) huiselijk geweld is apart geregeld. Zij kunnen terecht bij Kadera als ze niet meer thuis kunnen blijven. Hiervoor hoeven ze niet eerst langs de gemeente te gaan omdat deze opvang een algemeen toegankelijke voorziening is. De contactgegevens en het adres van Kadera zijn op internet te vinden. Veilig Thuis biedt hulp en advies in situaties van (de dreiging van) huiselijk geweld.
Een mantelzorger zorgt onbetaald voor iemand die een beperking heeft. Hij heeft met deze persoon een persoonlijke band. Dit gaat verder dan de hulp die normaal gesproken verwacht mag worden van een partner, ouder, inwonende kinderen, buren of vrienden. Het gaat om hulp en zorg aan iemand die dat nodig heeft en van deze hulp afhankelijk is.
Mantelzorgers vervullen een belangrijke rol. Daarom investeert de gemeente in de ondersteuning van mantelzorgers om overbelasting te voorkomen. Ook heeft de gemeente aandacht voor erkenning en waardering van deze groep.
5.13.1 Ondersteuning mantelzorger
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die mantelzorg krijgen, hulp-op-maat kunnen krijgen als hun mantelzorgers niet meer in staat zijn om de mantelzorg vol te houden of om te voorkomen dat zij overbelast raken. Dit kan bijvoorbeeld door de inzet van voorliggende vrij toegankelijke voorzieningen zoals:
5.13.2 (Pre-) mantelzorgwoning
1. Voordat hulp-op-maat wordt geboden wordt eerst gekeken of de met andere voorzieningen hulp kan worden geboden. Denk hierbij aan een beroep op:
Zvw: heeft inwoner tijdelijke behoefte aan medisch noodzakelijk verblijf. Het betreft medisch noodzakelijk verblijf in verband met geneeskundige zorg bij inwoners die het vooruitzicht hebben om daarna weer thuis te kunnen wonen. Het gaat hierbij om instabiele zorgsituaties en om mensen die om medische redenen tijdelijk niet thuis kunnen wonen (bijvoorbeeld: na ontslag uit ziekenhuis);
Respijtzorg is bedoeld om de mantelzorger (maar ook huisgenoten die gebruikelijke hulp leveren) te ontlasten, zodat de mantelzorger tijd heeft om iets voor zichzelf te doen en nieuwe energie op te doen. De taken van de mantelzorger kunnen door een vrijwilliger of door professionele hulp worden overgenomen.
In de meeste gevallen zal de inwoner die hulp nodig heeft, ergens anders logeren zodat de mantelzorger even geen (gebruikelijke) hulp hoeft te verlenen. Dit wordt ook wel kortdurend verblijf genoemd. Kortdurend verblijf is een aanvulling op het wonen in een thuissituatie en bedoeld om te voorkomen dat een mantelzorger overbelast raakt. Kortdurend verblijf beantwoordt aan de volgende doelstellingen:
Een indicatie voor logeeropvang kan afgegeven worden voor maximaal 6 weken, binnen een periode van 12 maanden. Deze 12 maanden gaan in vanaf de 1e dag van toekenning, er is geen sprake van een kalenderjaar. De overgebleven dagen kunnen niet meegenomen worden naar een nieuw jaar.
5.14.4 Structureel kortdurend verblijf (planbaar)
Structurele logeeropvang kan ingezet worden wanneer:
Aannemelijk wordt gemaakt dat mantelzorger en zorgvrager met professionals (casemanager, wijkverpleegkundige, huisarts, mantelzorgconsulent) een verkenning hebben gedaan of tenminste op korte termijn doen ten aanzien van het toekomstperspectief van de thuissituatie in de (nabije) toekomst (tot 6 maanden na gesprek).
5.14.5 Incidenteel kortdurend verblijf (onplanbaar / ad-hoc)
1. Incidentele logeeropvang met een onplanbaar karakter (maximaal 3 x 7 etmalen) ingezet wanneer:
Hoofdstuk 6. De vorm van de hulp
De hulp die de gemeente geeft, is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan de hulp als een persoonsgebonden budget worden gegeven. In dit hoofdstuk wordt besproken op welke manier de gemeente de hulp geeft en wanneer de gemeente een financiële bijdrage aan de inwoner kan vragen.
6.2 Hulp in geld (Financiële tegemoetkoming, op grond van de Wmo 2015)
( Wmo 2015, Gemeentewet, Awb )
De inwoner die hulp van de gemeente krijgt ontvangt hulp in de vorm van geld, als dat in de wet of in deze verordening zo is bepaald. Hulp in de vorm van geld hoeft meestal niet terugbetaald te worden. Alleen als in de wet of in deze verordening anders is bepaald en dit aansluit bij de persoonlijke situatie van de inwoner, dan moet het geld wel worden terugbetaald.
De betaling wordt gedaan op het bankrekeningnummer dat de inwoner heeft doorgegeven, tenzij het doel van de betaling alleen maar op een andere manier kan worden bereikt. Dan kan de gemeente het geld op een andere manier, in een andere vorm betalen of aan een andere persoon betalen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een betaling aan een leverancier of een betaling in contant geld, als de inwoner geen bankrekening heeft.
In plaats van hulp in natura kan de inwoner een Persoonsgebonden budget (Pgb) krijgen als het om Wmo-hulp of jeugdhulp gaat en voldaan is aan de voorwaarden die de Wmo of de Jeugdwet stellen. De inwoner moet gemotiveerd aangeven waarom hij een Pgb wil ontvangen in plaats van hulp-op-maat in natura. Voor jeugdhulp moet gemotiveerd aangegeven worden waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is. Daarnaast moet degene die het Pgb beheert Pgb-vaardig zijn en moet de door het Pgb ingekochte zorg van goede kwaliteit zijn.
Als de inwoner een Pgb wil voor diensten, maakt hij een (budget)plan voor de besteding van het Pgb. Hierin staat welke hulp de inwoner met het Pgb wil betalen en door wie de hulp wordt gegeven. Inwoner benoemd hierin ook hoe de hulp bijdraagt aan het behalen van de SMART doelen, zoals die zijn beschreven in de indicatie door de gemeente (gemeente bepaalt het wat en de zorgverlener bepaalt het hoe). De gemeente moet het plan goedkeuren en stelt daarna het Pgb vast. Dit (budget)plan wordt verder toegelicht in de beleidsregels.
De gemeente kent pas een Pgb toe als zij vindt dat de inwoner (of zijn vertegenwoordiger) in staat is zijn belangen voldoende te behartigen. De inwoner (of zijn vertegenwoordiger) moet de taken die bij het Pgb horen, op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren. De gemeente kan wanneer er sprake is van een herindicatie een herbeoordeling uitvoeren om te toetsen of de huidige vertegenwoordiger nog steeds vaardig genoeg is om het pgb te beheren.
De inwoner levert bij het Pgb-(budget)plan, wanneer het om een dienst of voorziening gaat, één of meer offertes van leveranciers aan. Uitzondering hierop is een woningaanpassing dan worden er minimaal twee of maximaal 3 offertes door inwoner aangeleverd. In deze offerte(s) moet staan hoe hoog de kosten van de dienst of het product zijn. Het tarief dat in de offerte staat mag niet hoger zijn dan het bedrag dat volgt uit artikel 6.3.4. De offerte bevat tenminste de volgende onderdelen:
6.3.2 Wanneer is een Pgb niet mogelijk?
Als de inwoner, of indien de inwoner jonger is dan 18 jaar, één van zijn ouders of voogden surseance van betaling heeft aangevraagd of failliet is verklaard. Tenzij de jeugdige of zijn ouders met hulp uit het sociale netwerk òf met hulp van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Als ten aanzien van de inwoner of, indien de inwoner jonger is dan 18 jaar, één van zijn ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend. Tenzij de jeugdige of zijn ouders met hulp uit het sociale netwerk òf met hulp van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Voor zover het Pgb is bestemd voor vakantie/verblijf in het buitenland als hulp-op-maat in de Wmo. Een Pgb, in het kader van de jeugdwet, is niet mogelijk als het besteed wordt in het buitenland en het gaat om meer dan 13 weken per jaar of een aaneengesloten periode langer dan zes weken. Dit geldt niet als de gemeente hiervoor vooraf expliciet toestemming geeft. De eventuele besteding in het buitenland wordt dan meegenomen in het Pgb(budget) plan;
6.3.3 Waar kan een Pgb niet aan besteed worden?
Het Pgb is bedoeld voor hulp. Het Pgb kan niet besteed worden aan:
6.3.4 Algemene uitgangspunten voor de hoogte van een pgb
Er geldt wel een maximum bedrag. Dat is het bedrag dat de gemeente zou betalen voor de goedkoopst passende hulp die nodig is (hulp in natura-tarief). Dit maximumbedrag is besproken met de inwoner en is vastgelegd. De hulp in natura wordt bepaald door de (regionale) inkoop. Als de kosten van de dienst of het product hoger zijn, vergoedt die gemeente de meerprijs niet, tenzij de inwoner bewijst dat hij met het Pgb de hulp-op-maat niet kan inkopen;
Als de gemeente geen afspraken heeft gemaakt met een leverancier over het inkopen van de hulp in natura die de inwoner nodig heeft, dan geldt er geen maximumbedrag voor het Pgb. De hoogte van het Pgb is dan gelijk aan het bedrag dat genoemd is in de offerte of in het Pgb(budget)plan. Alleen in uitzonderlijke situaties zal hiervan sprake zijn.
6.3.6 Pgb bij hulp door een professionele hulpverlener (diensten)
Als er een arbeidsovereenkomst is, moet de werkgever extra kosten betalen. Deze kosten noemen we werkgeverslasten. Het persoonsgebonden budget (pgb) wordt dan verhoogd met deze kosten. Het college gebruikt meestal het lage tarief. Alleen als niet aan de voorwaarden voor het lage tarief wordt voldaan, gebruikt het college het hoge tarief. Mocht het lagere tarief zijn gehanteerd, en later blijken dat het hogere tarief van toepassing is, dan verhoogt het college ook achteraf nog het budget. (op grond van Wmo 2015).
6.3.7 Pgb bij hulp door een niet-professionele hulpverlener of personen uit het sociaal netwerk (diensten)
Gemeente onderzoekt of de persoon die de noodzakelijke hulp gaat bieden de kwaliteiten heeft die nodig zijn. Er wordt gekeken of deze persoon voldoet aan de volgende kwaliteitseisen:
Of er wordt voldaan aan de wettelijke kwaliteitseisen voor de geboden hulp. Daarbij wordt de norm van de verantwoorde werktoedeling toegepast. Verantwoorde werktoedeling betekent dat de juiste persoon met de juiste kennis wordt ingezet voor de taak, rekening houdend met de specifieke situatie en behoeften. Hierbij wordt getoetst op de volgende punten:
De hoogte van het Pgb voor hulp bij het huishouden moet worden vastgesteld aan de hand van de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) (op grond van Wmo 2015). Het uurloon wordt gebaseerd op het hoogste periodieke loon van de cao, inclusief vakantietoeslag en de financiële tegenwaarde van verlofuren.
De hoogte van het Pgb voor begeleiding moet worden vastgesteld aan de hand van de cao Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) (op grond van Wmo 2015). Het uurloon wordt gekoppeld aan het hoogste periodieke loon volgens de Functie Waardering Gezondheidszorg 30 (FWG 30) van de cao (VVT), inclusief vakantietoeslag en verlofuren.
voor deeltijd verblijf/ logeeropvang (als er geen sprake is van een dienstbetrekking) kan een inwoner de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand ontvangen voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 2ab lid 1 onder a van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 of artikel 8ab lid 1 onder a van de Regeling Jeugdwet, tenzij op basis van het PGB-plan van de inwoner kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming. Om voor de tegemoetkoming in aanmerking te kunnen komen moet de inwoner een verklaring hebben als bedoeld in artikel 2ab lid 3 van de Uitvoeringsregeling Wmo2015 of artikel 8ab lid 3 van de Regeling Jeugdwet die is goedgekeurd door de gemeente en door de SVB.
6.3.8 Hoogte pgb beschermd wonen en beschermd thuis
1. bij hulp-op-maat in de vorm van beschermd wonen is de hoogte van het Pgb afhankelijk van de zorg die de inwoner ontvangt. Het Pgb bedraagt 100% van de prijs van hulp-op-maat in natura voor beschermd wonen. De prijzen van hulp in natura zijn neergelegd in het besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.
6.3.9 Aanvullend beschermd wonen: kwaliteitseisen en toeslagen wooninitiatief
Het is duidelijk op welke wijze de ondersteuning zich richt op of bijdraagt aan het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie (ontwikkelingsgericht), het psychisch en psychosociaal functioneren, de stabilisatie van het psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de inwoner of anderen.
6.3.10 Pgb voor producten en woningaanpassingen
De gemeente baseert de hoogte van het pgb op het programma van eisen en een offerte voor de aangegeven kosten. In deze offerte moet staan hoe hoog de kosten van het product zijn (kostprijs). Met deze kostprijs moet de inwoner veilige, doeltreffende en kwalitatief goede hulp kunnen inkopen. Inwoner vraagt altijd één of meer offertes op. Uitzondering hierop is een woningaanpassing dan worden er minimaal twee of maximaal 3 offertes door inwoner aangeleverd, (zie hoofdstuk 5.4.1 Aantal offertes in Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen).
6.4 Wat is de bijdrage in de kosten?
Er gelden afwijkende regels voor de betaling van de eigen bijdrage voor collectief vervoer (collectief vervoer, niet zijnde vervoer naar de dagbesteding). Deze bijdrage betaalt de inwoner rechtstreeks aan de vervoerder bij gebruik van een taxirit. Hiervoor betaalt een inwoner dus niet direct aan de gemeente zoals wel het geval is bij andere vormen van ondersteuning.
Voor het bepalen van de kostprijs van voorzieningen wordt bij de kostprijs opgeteld de noodzakelijke kosten die aan de voorziening zijn verbonden (zoals onderhoud, reparatie en verzekering).
De ZIN-tarieven (zorg in natura) die de gemeente voor hulp-op-maat op grond van de Wmo – voor de levering van zorg (diensten) – betaalt aan gecontracteerde leveranciers van die hulp-op-maat zijn vastgesteld door de gemeente. Deze tarieven zijn te vinden in het document Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.
De ZIN-tarieven die de gemeente voor voorzieningen jeugdhulp – zijnde levering van diensten – betaalt aan gecontracteerde leveranciers van die voorzieningen zijn vastgesteld door het bestuur van de GGD IJsselland. Deze tarieven zijn te vinden in het document Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.
Hoofdstuk 7. Afspraken tussen inwoner en gemeente
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan: hoe moet de gemeente zich gedragen en wat wordt er van de inwoner verwacht? Als de inwoner rechten heeft, staan daar vaak plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee? Dan kan de gemeente de voorziening beëindigen of terugvorderen.
7.1 Hoe gaan we met elkaar om?
De gemeente zoekt samen met de inwoner naar een oplossing voor zijn probleem. Gemeente en inwoner gaan daarbij op een respectvolle manier met elkaar om. De gemeente zorgt voor het volgende:
er zijn eenvoudige aanvraagformulieren beschikbaar voor de inwoner die een voorziening nodig heeft en die wil aanvragen. Het is voor de inwoner duidelijk waar die aanvraagformulieren verkrijgbaar zijn. Voor Wmo- en Jeugdhulp geldt dat een door de inwoner ondertekend onderzoeksverslag, zoals bedoeld in paragraaf 2.2.3, kan worden gezien als een aanvraag.
De gemeente reageert op een professionele manier op gedrag van de inwoner dat ontoelaatbaar is. De gemeente zorgt voor het volgende:
de gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen. De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier hij het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente de dienstverlening voortzet (als die is stopgezet).
7.2 Beëindigen en terugvorderen voorziening
(Wmo 2015, Jeugdwet, Gemeentewet)
7.2.2 Terugvordering voorziening
( Wmo 2015, Burgerlijk Wetboek, Gemeentewet)
De gemeente kan hulp-op-maat of de waarde daarvan van de inwoner terugvorderen. Dat kan vanaf het moment waarop is voldaan aan één of meer van de redenen die genoemd worden in artikel 7.2.1 en/of de wet. Na het intrekken of herzien van de hulp-op-maat bestond er immers geen recht of minder recht op de hulp-op-maat.
In het geval van Jeugdhulp is terugvordering van de geldswaarde door de gemeente mogelijk, als de gemeente een beslissing op grond van artikel 7.2.1 heeft herzien of ingetrokken. Dan kan de geldswaarde worden gevorderd van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten Pgb.
7.2.3 Opschorten Pgb (Wmo 2015, Jeugdwet)
De gemeente kan aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) vragen om de uitbetaling uit het Pgb voor maximaal 13 weken helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het Pgb weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan de gemeente doen als:
7.3 Hoe controleert de gemeente of de afspraken worden nagekomen?
7.3.2 Voorkomen van fraude en oneigenlijk gebruik
De gemeente stelt alles in het werk om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen.
Bij het uitvoeren van onderzoek zorgt de gemeente ervoor dat inbreuk op persoonlijkheidsrechten, zoals op de bescherming van het privéleven, niet verder gaat dan wat noodzakelijk, passend en wettelijk toegestaan is. De gemeente kiest de onderzoeksvorm die voor de inwoner het minst belastend is.
De gemeente wijst een of meer ambtenaren aan die de taak hebben erop toe te zien dat de wetten en de bijbehorende regels worden nageleefd. Het gaat hierbij om het uitvoeren van kwaliteitstoezicht en rechtmatigheidstoezicht op zorgaanbieders. De toezichthouders voeren het toezicht onafhankelijk van het college van B&W uit. Toezicht rapporten worden actief openbaar gemaakt.
7.3.4.1 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Wmo-zorgaanbieders zijn wettelijk verantwoordelijk voor kwalitatief goede en veilige ondersteuning. Zij zijn verplicht calamiteiten en geweld die te maken hebben met de kwaliteit van een voorziening te melden bij de toezichthouder Wmo van de gemeente. De gemeenten in de regio IJsselland hebben GGD IJsselland aangewezen als toezichthoudend ambtenaar calamiteiten.
Hoofdstuk 8. Inspraak en inwonerparticipatie
Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is, aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er participatieraad is. Ten slotte is hier geregeld op welke manier inwoners met leveranciers, zoals zorgaanbieders kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor de inwoners die hulp nodig hebben.
( Wmo 2015, Jeugdwet, Gemeentewet)
In het Beleid voor inwonerbetrokkenheid gemeente Dalfsen, genaamd: “Met Elkaar, samen Dalfsen mooier maken” is de visie over inwonersbetrokkenheid van de gemeente te vinden. Daarnaast zijn er regels rondom inspraak en inwonersbetrokkenheid vastgelegd in de op dit moment geldende Inspraak- en Participatieverordening gemeente Dalfsen.
( Wmo 2015, Jeugdwet, Gemeentewet)
De Participatieraad brengt extra kennis en deskundigheid in bij de ontwikkeling van beleid op het gebied van het sociaal domein en met de uitvoering daarvan. De gemeente ontvangt op deze manier informatie vanuit de samenleving, waardoor het beleid zo goed mogelijk aansluit bij de behoeften die in de samenleving leven. Daarbij respecteert de gemeente de onafhankelijkheid van de Participatieraad.
8.3 Inspraak bij zorgaanbieders en leveranciers
Zorgaanbieders en leveranciers die jeugdhulp of Wmo-hulp leveren zijn verplicht om inwoners die gebruikmaken van hun diensten of producten inspraak te geven en daarover regels te maken. Voor jeugdhulp is dit geregeld in de Jeugdwet. Voor de Wmo-hulp bepaalt de gemeente over welke onderwerpen de inspraak gaat en welke vorm de inspraak heeft. De gemeente Dalfsen heeft hierover in de contracten met de leveranciers en zorgaanbieders afspraken gemaakt.
Hoofdstuk 9. Kritiek op de uitvoering
De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen, een vertrouwenspersoon te spreken of bezwaar te maken.
1. De gemeente handelt klachten af die gaan over meldingen en aanvragen zoals bedoeld in deze verordening. Dit gebeurt volgens de Verordening klachtenafhandeling gemeente Dalfsen.
9.3 Klachten over andere personen of organisaties
Als de inwoner een klacht heeft over het gedrag van personen of organisaties die op grond van een besluit van de gemeente hulp verlenen, moet hij deze klacht eerst indienen bij die persoon of organisatie. Dit geldt ook als de inwoner een klacht heeft over de hulp die verleend wordt. Die persoon of organisatie moet een klachtenregeling hebben.
9.4 Ombudsfunctie en vertrouwenspersoon
De ombudsman/vrouw vormt een aanvulling op andere mogelijkheden voor inwoners waarop zij informatie, advies en ondersteuning kunnen krijgen. Een inwoner die beroep doet op de ombudsman/vrouw kan ook gebruik blijven maken van andere voorzieningen die er zijn voor het oplossen van knelpunten, zoals de gemeentelijke klachten- of bezwaarregeling.
Naast de Ombudsman/vrouw kan de inwoner ook beroep doen op een vertrouwenspersoon als het gaat om jeugdhulp. De vertrouwenspersoon kan de inwoner (jeugdige, ouder of pleegouder) op verzoek ondersteunen bij problemen, klachten en vragen in verband met de hulpverlening door de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling jeugdbescherming en jeugdreclassering en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis).
Hoofdstuk 10. Kwaliteit, inkoop en aanbesteding
De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten van goede kwaliteit zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.
10.3 Reële tarieven jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
2. Bij het vaststellen van de tarieven wordt tariefdifferentiatie toegepast door rekening te houden met de omvang en mate van specialisatie van de betreffende aanbieder en het belang van de aanbieder in het zorglandschap. Het college bedingt bij door hem gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieders van preventie, jeugdhulpaanbieders of gecertificeerde instellingen dat zij het verlenen van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering alleen aan derden uitbesteden indien zij die derden daarvoor een reële prijs betalen, die tot stand is gekomen met gebruikmaking van de kostprijselementen bedoeld in het eerste lid.
10.4 Kwaliteitseisen met betrekking tot Pgb
Van een goede kwaliteit is sprake als de hulp-op-maat, veilig, doeltreffend en cliëntgericht plaatsvind en wanneer daar sprake van is, plaatsvind onder de verantwoordelijkheid van de deskundigheid en professionaliteit van de hulpverlener. Een Pgb is alleen mogelijk als volgens een beoordeling van de gemeente de hulp-op-maat van voldoende kwaliteit is en de hulp-op-maat in voldoende mate bijdraagt aan het bereiken van het in de rapportage of het Plan van Aanpak opgenomen beoogde resultaat. Tevens moet degene die het Pgb beheert Pgb-vaardig zijn. De gemeente kan periodiek of steekproefsgewijs onderzoek doen uit het oogpunt van kwaliteit of het Pgb juist is besteed.
10.4.1 Pgb voor hulpmiddelen en woningaanpassingen
Om de kwaliteit van hulpmiddelen en woningaanpassingen te beoordelen, kijkt de gemeente onder meer naar de volgende factoren:
10.4.2 Pgb voor professionele dienstverlening/hulpverlening
De gemeente is van mening dat professionele dienstverlening/hulpverlening kwalitatief goed is als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
de organisatie/hulpverlener beschikt over een ondernemingsplan en een deugdelijke administratie. Op verzoek van de gemeente overlegt de organisatie/hulpverlener het ondernemingsplan en kan de organisatie/hulpverlener aantonen dat hij een deugdelijke administratie bijhoudt. Uit deze administratie moet bijvoorbeeld blijken op welke tijdstippen /dagdelen de cliënt ondersteuning heeft ontvangen en wat de duur van deze ondersteuning is geweest;
10.4.3 Pgb voor informele hulp/informele dienstverlening
In het geval van de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening door een informele hulp (hieronder valt niet mantelzorg) bekijkt de gemeente onder meer de volgende factoren:
dat de hulpverlener beschikt over een deugdelijke administratie. Op verzoek van de gemeente kan de hulpverlener aantonen dat hij een deugdelijke administratie bijhoudt. Uit deze administratie moet bijvoorbeeld blijken op welke tijdstippen/dagdelen de cliënt ondersteuning heeft ontvangen en wat de duur van deze ondersteuning is geweest;
10.4.4 Kwaliteit Pgb door onafhankelijk deskundige
De gemeente schakelt eventueel een onafhankelijk deskundige in die een oordeel geeft over de kwaliteit van de hulp die verstrekt wordt uit het Pgb. Hierbij wordt de vraag gesteld of de hulp die wordt ingezet ook datgene biedt wat de inwoner nodig heeft om aan de gestelde doelen te werken.
In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?
Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking én die gewoon verkrijgbaar is én een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner tot zelfredzaamheid en participatie in staat is. Daarnaast moet een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen onder de gehele bevolking gangbaar zijn.
Andere / overige voorziening: een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft, anders dan hulp-op-maat. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorziening, of voorzieningen als alimentatie en toeslagen.
Beperking: de vermindering van mogelijkheden waardoor een belemmering ontstaat in het sociaal-maatschappelijk functioneren.
Cliëntondersteuning: kosteloze hulp aan een inwoner door een onafhankelijke professional in de vorm van informatie, advies en algemene ondersteuning. De hulp aan de inwoner is gericht op het benutten van diensten die door gemeenten en andere organisaties worden geleverd op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen (artikel 1.1.1 van de Wmo 2015).
Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).
Diploma: een HAVO-, VWO-, of MBO2-diploma.
Effect: het resultaat of het doel.
Fraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een voorziening is, en om de duur en hoogte van die voorziening vast te stellen. Als gevolg hiervan wordt een voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.
Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet wordt met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld. De gemeente heeft in beleidsregels uitgelegd wat er precies bedoeld wordt met gebruikelijke hulp.
Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dalfsen.
Geldig identiteitsbewijs: een document waarmee de inwoner zich kan identificeren. Dit kan per voorziening verschillen.
(Keukentafel) gesprek: gesprek waarin de inwoner zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het effect dat hij wil bereiken bespreekt.
Hulp: maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015, jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Hulp-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening.
Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.
Informele hulp: Onder hulp uit het informele/sociale netwerk wordt verstaan de betaalde hulp uit de huiselijke kring van de inwoner of uit het sociale netwerk van de inwoner, waarbij geldt dat:
Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in hoofdstuk 8 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.
Inwoner: de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente Dalfsen volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om Wmo-hulp, dan wordt onder inwoner verstaan: de ingezetene als bedoeld in artikel 1.2.1 Wmo 2015. Voor de toepassing van de hoofdstukken 7 en 9 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp van de gemeente Dalfsen heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer in de gemeente Dalfsen heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente.
Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Jongere: de inwoner in de leeftijd tot 27 jaar.
Jongerenwerk: basisaanbod van sociaal-culturele voorzieningen voor jongeren, zoals kinderwerk, tiener- en jongerenwerk, sportbuurtwerk en jongereninformatie. Het basisaanbod bevat ook activiteiten die stimulering van de ontwikkeling of het voorkomen van problemen bij jongeren tot doel heeft.
Leverancier: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert tegen betaling.
Mantelzorg: Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een inwoner met een beperking door één of meerdere leden uit de directe omgeving. Het gaat dus om intensieve en minder intensieve, kortdurende en langdurende hulp aan huisgenoten en aan uitwonende familieleden, buren of vrienden.
Medewerker: de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.
Onderzoeksverslag: een plan van aanpak dat de gemeente opstelt, waarin de beperkingen staan die de inwoner in het maatschappelijk leven ervaart, waarin de gewenste hulp wordt geïnventariseerd en de gemeente mogelijke oplossingen aandraagt.
Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn, inclusief de behoefte van de inwoner en de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging.
Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt aangegeven. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.
Pgb: persoonsgebonden budget, een geldbedrag waarmee iemand zelf hulp(middelen) in kan kopen.
Pgb-(budget)plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.
Professional: iemand die beroepsmatig hulp verleent.
Sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).
SVB: Sociale verzekeringsbank.
Voorziening: hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb of geldbedrag.
Vrij toegankelijke hulp: hulp die beschikbaar is zonder verwijzing van een huisarts, medisch specialist, jeugdarts of besluit van de gemeente.
Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet.
Wlz -instelling: een zorginstelling die op grond van de Wet langdurige zorg gefinancierd wordt, zoals een verpleeg- of verzorgingshuis.
Wmo 2015: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Wmo -hulp: de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015.
Hoofdstuk 12. Van oud naar nieuw
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, dat met regelmaat beoordeeld wordt of de verordening nog goed werkt, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.
De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.
12.3 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)
De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de in 1.1 genoemde wetten of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.
12.4 Intrekken oude verordening
De volgende verordening wordt ingetrokken op de datum dat deze verordening ingaat:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-552705.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.