Verordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing Papendrecht 2026

De raad van de gemeente Papendrecht;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2025,

 

 

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

 

besluit

 

vast te stellen de volgende verordening

"VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN RIOOL- EN WATERZORGHEFFING PAPENDRECHT 2026"

Artikel 1 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 2.

    Met betrekking tot de belasting wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat diegene op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 3 Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak die duurzaam aan een plaats is gebonden;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1.

    De belasting wordt geheven naar de waarde in het economische verkeer van het perceel.

  • 2.

    Als het perceel een onroerende zaak is, is de waarde in het economische verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 7 bedoelde belastingjaar geldt.

  • 3.

    Als voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 4.

    In afwijking van de voorgaande leden wordt de belasting geheven naar een vast bedrag als het een roerende zaak betreft als bedoeld in artikel 3, lid 2, letter b of als de waarde van het perceel geheel buiten aanmerking is gelaten op grond van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1.

    Voor de toepassing van dit artikel dient een perceel in hoofdzaak tot woning als de heffingsmaatstaf voor dat perceel in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt een perceel dat wordt gebruikt als verpleegtehuis, gezinsvervangend tehuis, (schippers)internaat, tehuis voor personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, verzorgingstehuis, bejaardentehuis of kindertehuis aangemerkt als een perceel dat niet in hoofdzaak tot woning dient.

  • 3.

    Het tarief voor een perceel bedoeld in artikel 4, eerste lid, bedraagt voor een perceel dat in hoofdzaak tot woning dient:

    a.

    met een waarde van € 1 tot en met € 75.000

    € 33,00

    b.

    met een waarde van meer dan € 75.000

    € 165,00

  • 4.

    Het tarief voor een perceel bedoeld in artikel 4, eerste lid, bedraagt voor een perceel dat niet in hoofdzaak tot woning dient:

    a.

    met een waarde van € 1 tot en met € 75.000

    € 33,00

    b.

    met een waarde van € 75.001 tot en met € 300.000

    € 165,00

    c.

    met een waarde van € 300.001 tot en met € 500.000

    € 275,00

    d.

    met een waarde van € 500.001 tot en met € 900.000

    € 605,00

    e.

    met een waarde van € 900.001 tot en met € 1.400.000

    € 1.100,00

    f.

    met een waarde van € 1.400.001 tot en met € 2.000.000

    € 1.705,00

    g.

    met een waarde meer dan € 2.000.000

    € 2.401,00

  • 5.

    Het tarief voor een perceel bedoeld in artikel 4, vierde lid, bedraagt € 165,00.

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, moeten de aanslagen worden betaald, uiterlijk op de laatste dag van de maand, twee maanden na de maand die in de dagtekening is vermeld.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan minder is dan € 100.000,- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in maximaal tien gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De 'Verordening rioolheffing Papendrecht 2025' van 12 december 2024 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2026.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening Riool- en waterzorgheffing Papendrecht 2026'.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 december 2025,

de griffier,

S.C. Madern

de voorzitter,

M.J.M. van Driel

Naar boven