Gemeenteblad van Huizen
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Huizen | Gemeenteblad 2025, 543251 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Huizen | Gemeenteblad 2025, 543251 | beleidsregel |
Beleidsregels Artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid) gemeente Huizen 2025
De burgemeester van de gemeente Huizen, gelet op artikel 13b lid 1 van de Opiumwet, artikel 4:81 en artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht;
in artikel 13b van de Opiumwet de burgemeester de bevoegdheid toegekend is om een last onder bestuursdwang op te leggen indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I, IA of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
door de opgedane ervaringen in de gemeente Huizen met betrekking tot bestuursrechtelijke handhaving, alsmede door jurisprudentie bij de toepassing van deze bevoegdheid, het wenselijk geacht wordt het beleid te actualiseren ten aanzien van het sluiten van woningen en lokalen op grond van artikel 13b Opiumwet;
Beleidsregels Artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid) gemeente Huizen 2025
Handel, productie, teelt en andere illegale activiteiten rondom zowel harddrugs, softdrugs en substanties die deel uitmaken van een stofgroep van lijst 1A van de Opiumwet, hebben een ondermijnend en potentieel ontwrichtend effect op de samenleving door de verwevenheid van onder- en bovenwereld, corruptie en de inbedding in lokale gemeenschappen en maatschappelijke sectoren. Het is een gegeven van algemene bekendheid dat hennepteelt en drugshandel veelal gepaard gaat met overlast, criminaliteit en verstoring van de openbare orde. Tevens vormen hennepkwekerijen een groot risico voor brandonveilige situaties. Drugslaboratoria voor synthetische drugs vormen een risico voor explosiegevaar en het milieu. Ook kan het onveiligheidsgevoel van omwonenden hierdoor toenemen.
Met het opstellen van beleidsregels artikel 13b Opiumwet (wet Damocles) geeft de burgemeester van de gemeente Huizen vorm aan de mogelijkheid om te handhaven op het verkopen, afleveren, verstrekken of het daartoe aanwezig hebben van soft- en/of harddrugs in een woning of lokaal (of een daarbij behorend erf). Tevens wordt in de beleidsregel invulling gegeven om in het geval van zogenoemde voorbereidingshandelingen – ter voorbereiding van de productie en/of handel van hard- en/of softdrugs – handhavend te kunnen optreden (zie artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet). Zo heeft de burgemeester volgens artikel 13b van de Opiumwet de mogelijkheid bestuursdwang toe te passen.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 5:32 Awb) kan de burgemeester in plaats van bestuursdwang ook een last onder dwangsom opleggen. Om bij handhaving aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit te voldoen, is het gewenst om de bevoegdheidstoepassing op grond van artikel 13b Opiumwet vast te leggen in lokaal beleid. In deze beleidsregels staat beschreven hoe de burgemeester omgaat met de bevoegdheid die voortvloeit uit artikel 13b Opiumwet.
De onderhavige beleidsregel, ook wel het Damoclesbeleid genoemd, heeft tot doel helder te maken hoe de burgemeester optreedt tegen handel in- en productie van drugs vanuit woningen en lokalen voor het herstel van de openbare orde. Handhaving op grond van de Wet Damocles is ingrijpend. De maatschappelijke en juridische opvattingen zijn om die reden voortdurend in ontwikkeling gebleken. Deze beleidsregel beoogt actueel te zijn met betrekking tot de huidige stand van de rechtspraak en zal iedere vijf jaar worden geactualiseerd of zoveel eerder indien praktijk of wetswijzigingen daartoe nopen.
De toepassing van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 13b Opiumwet, zoals beschreven in deze onderliggende beleidsregel, is erop gericht de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen en te beheersen en de nadelige effecten van de productie en distributie van, handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden tegen te gaan. Een op artikel 13b van de Opiumwet gebaseerde maatregel strekt tot uitoefening van bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht. Het betreft in dit geval daarom een bestuurlijke sanctie die ertoe strekt overtredingen van de Opiumwet (definitief) te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. De maatregel heeft daarnaast het doel om:
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Lokalen en bijbehorende (bebouwing op) erven: Indien er geen sprake is van een ‘woning’, wordt het pand/de ruimte beschouwd als ‘lokaal’ in de zin van dit beleid. Onder de in deze categorie bedoelde panden vallen alle al dan niet voor publiek opengestelde lokalen, zoals cafés, winkels, loodsen, schuren, bedrijfsruimtes, en daarbij behorende (bebouwing) op erven.
Woningen en bijbehorende (bebouwing op) erven: In het kader van dit beleid wordt onder een woning een pand of complex van ruimten, zoals woonwagens, woonboten of woonketen, dat in hoofdzaak dient tot een woning dan wel dienstbaar is aan het wonen en daarbij behorende erven en bouwwerken op deze erven verstaan. Hieronder valt zowel een koopwoning als een huurwoning. Het is de plaats waar een persoon zijn private huishoudelijke leven leidt. Dit wordt niet zonder meer bepaald door uiterlijke kenmerken, zoals de bouw en de aanwezigheid van een bed en andere huisraad, maar ook de daadwerkelijk, feitelijk daaraan gegeven bestemming.
Bewoning: Een persoon die incidenteel overnacht in een woning wordt niet aangemerkt als bewoner. Een inschrijving in de Basisregistratie Personen is een indicatie voor bewoning, maar hoeft niet doorslaggevend te zijn.' Soms is sprake van schijnbewoning. Er wordt dan de indruk van bewoning gesimuleerd, bijvoorbeeld door het plaatsen van wat schaars meubilair in de woonkamer. Dat in de woning wordt geslapen, bijvoorbeeld blijkende uit de aanwezigheid van een slaapzak en dat gebruikte kleding wordt aangetroffen, maakt niet dat er sprake is van bewoning. Gebruik voor woondoeleinden met een meer dan incidenteel karakter is dan niet aannemelijk. De feitelijke constatering over het gebruik van de woning wordt vastgesteld op het moment van constatering van de overtreding van de Opiumwet door de politie. Indien er sprake is van bewoning, wordt conform het beleid de matrix toegepast die geldt voor een woning. Bij een onbewoonde woning of bij schijnbewoning wordt conform dit beleid de matrix toegepast die geldt voor een lokaal.;
Voorbereidende handeling: in een woning of lokaal en/of op een daarbij behorend erf, voorwerpen of stoffen voorhanden hebben die bestemd zijn voor bereiden of vervaardigen van softdrugs, of het bereiden of vervaardigen van harddrugs, e.e.a. zoals bedoeld in artikel 10a lid 1 onder 3 of artikel 11a van de Opiumwet.
Hoofdstuk 4. Het juridisch kader verder toegelicht
Voor de bestuursrechtelijke handhaving, van de verboden in de zin van artikel 2 (verbod op aanwezigheid van harddrugs, Lijst I), artikel 2a, (verbod op aanwezigheid van een substantie die deel uitmaakt van een stofgroep als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst IA of een preparaat daarvan), artikel 3 (verbod op aanwezigheid van softdrugs, Lijst II), artikel 10a (verbod op voorbereidingshandelingen harddrugs), artikel 10c (verbod voorbereidingshandelingen substantie die deel uitmaakt van een stofgroep als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst IA of een preparaat daarvan) en artikel 11a (verbod op voorbereidingshandelingen softdrugs), van de Opiumwet, is in deze laatste wet artikel 13b opgenomen.
wettekst 13b, eerste lid Opiumwet:
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, of een substantie die deel uitmaakt van een stofgroep als bedoeld in lijst IA of een preparaat daarvan, met uitzondering van de middelen bedoeld in artikel 2a, tweede lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.
De Raad van State legt de woorden ‘daartoe aanwezig’ in artikel 13b Opiumwet zo uit dat de burgemeester reeds bevoegd is om bestuursdwang toe te passen indien er in een pand een handelshoeveelheid drugs aanwezig is. Het is dus niet noodzakelijk dat de drugs daadwerkelijk worden verhandeld. De handelshoeveelheid als zodanig schept al de gerechtvaardigde aanname dat de drugs (mede) bestemd zijn om te worden verhandeld. Indien er een hoeveelheid drugs wordt aangetroffen die groter is dan de gedoogde hoeveelheid voor eigen gebruik wordt zonder meer aangenomen dat sprake is van een handelshoeveelheid en (dus) dat die drugs (mede) bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Dit volgt o.a. uit de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738
Aantasting openbare orde wordt bij handelshoeveelheid aangenomen
Gelet op de tekst van artikel 13b van de Opiumwet is voor het ontstaan van de hierin neergelegde bevoegdheid niet noodzakelijk dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de aanwezigheid van drugs overlast heeft veroorzaakt. Door de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs, wordt de aantasting van de openbare orde zonder meer aangenomen. De openbare ordeverstoring in de vorm van druggerelateerde overlast in de omgeving hoeft voor het ontstaan van de bevoegdheid niet door middel van feiten en omstandigheden te worden aangetoond (zie o.a. de uitspraak van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333). De algehele afwezigheid van een merkbare openbare ordeverstoring kan wel een te betrekken omstandigheid zijn die de burgemeester moet betrekken bij de vraag of de bevoegdheid ook mag worden gebruikt.
De bestuursdwangbevoegdheid ziet sinds 1 januari 2019 ook toe op voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of 11a Opiumwet. Hierin staat benoemd dat degene die een voorwerp of stof voorhanden heeft weet, of ernstige reden heeft om te vermoeden, dat deze bestemd is/zijn voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of beroeps/bedrijfsmatige illegale hennepteelt.
Dat dit zo is kan blijken uit de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stof of uit de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge samenhang. Daarnaast kan dit ook blijken uit overig ondersteunend bewijs uit politie-informatie. Denk hierbij aan de uit een opsporingsonderzoek verkregen resultaten (van tapgesprekken of observaties). De aangetroffen situatie c.q. de aangetroffen voorwerpen en stoffen moeten van dien aard zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie en/of gemeentelijk toezichthouders is vastgesteld. Bij deze beoordeling kan ook de Aanwijzing Opiumwet (o.a. paragraaf 3.2.1.) worden betrokken, zoals in het geval van een hennepplantage, waarbij aan de hand van het aantal planten, de mate van de professionaliteit en het doel van de teelt, het beroeps- of bedrijfsmatige karakter kan worden gewaardeerd. Dat geldt ook voor het Opiumwetbesluit als het gaat om de beoordeling van de grootschaligheid (art. 1, tweede lid).
Uit onder andere de uitspraak van de Raad van State van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617, volgt dat om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet, het niet nodig is dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een drugsproductie- en of drugsdistributiepunt op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen voor dat doel bestemd waren. Ook indien slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn voor de productie van drugs, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Van belang is of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.
Verder hoeft de burgemeester blijkens de uitspraak van de Raad van State van 31 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2523), niet aannemelijk te maken dat de aangeschreven persoon zelf wetenschap dan wel een ernstig vermoeden had dat de in het pand aanwezige stoffen of voorwerpen bestemd zijn voor onder meer het telen of bereiden van drugs. De bevoegdheid bestaat als op basis van de feitelijke situatie voldoende aannemelijk is dat er in het pand voorwerpen aanwezig waren waarvan kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat deze bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Of de aangeschreven persoon wetenschap had, en of deze verwijtbaar heeft gehandeld, kan wel relevant zijn bij de vraag of de burgemeester van zijn bevoegdheid gebruik mag maken.
Het in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf voorhanden hebben van de genoemde voorwerpen of stoffen, verschaft de burgemeester de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang.
4.3 Discretionaire bevoegdheid
Het toepassen van bestuursdwang is een discretionaire bevoegdheid, wat inhoudt dat het geen verplichting is om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Het toepassen van bestuursdwang kan ingrijpende gevolgen hebben voor de betrokkenen. Als uitgangspunt van deze beleidsregel geldt daarom dat de bestuursdwangbevoegdheid in beginsel alleen wordt toegepast indien dat in redelijke verhouding staat met de overtreding (proportionaliteit- en subsidiariteit c.q. evenredigheidstoets). In een besluit dient dit te worden gemotiveerd.
4.4 Noodzakelijkheid- en evenwichtigheid (evenredigheidstoets)
De evenredigheidstoets vereist dat een handhavingsbevoegdheid alleen wordt toegepast indien deze in verhouding staat met de begane overtreding. Zo volgt uit de uitspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285), dat per individueel geval moet worden getoetst of een herstelsanctiebesluit (1) geschikt is om het daarmee beoogde doel te bereiken, (2) een noodzakelijke maatregel is of dat met een minder vergaande maatregel kan worden volstaan en (3) of de maatregel in het concrete geval evenwichtig is, mede gezien de mate van verwijtbaarheid van en de gevolgen van de maatregel voor de betrokkene. Vanuit dit oogpunt wordt in deze beleidsregel gekozen voor het leveren van maatwerk per individueel geval, aan de hand van bepaalde in deze beleidsregel verankerde kaders in het belang van de rechtszekerheid- en gelijkheid. In het individuele besluit komt dit naar voren.
Artikel 13b van de Opiumwet geeft de burgemeester de bevoegdheid om in geval van aanwezigheid van drugs een last onder bestuursdwang op te leggen, waarbij tot sluiting van een pand wordt overgegaan. Het opleggen van een last onder bestuursdwang is een herstelmaatregel. Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, heeft ook de mogelijkheid om in plaats van bestuursdwang aan de betrokkene (die het in zijn macht heeft de overtreding ongedaan te maken) een last onder dwangsom op te leggen (artikel 5:32 Awb).
Ten aanzien van de uitoefening van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet kan de burgemeester ervoor kiezen onder oplegging van een last onder bestuursdwang, het pand te sluiten. Met de sluiting wordt een locatie weggenomen waar criminele activiteiten plaatsvinden en wordt het pand als schakel uit de keten van drugshandel weggenomen. Beoogd wordt hiermee de situatie te beëindigen die schadelijk is voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Met deze maatregel wordt bewerkstelligd de eventuele gang naar de locatie en de bekendheid van de locatie in kringen van handelaren en gebruikers van verdovende middelen te doorbreken, de rust in de directe omgeving te doen weerkeren, de overtredingen te beëindigen en herhaling van de overtreding te voorkomen. Daarmee wordt een barrière opgeworpen voor het criminele proces. Eveneens geeft deze maatregel hiermee een sterk zichtbaar signaal af voor bij het pand betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners, dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in dat pand (vgl. ABRvS 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3481). Dit vergroot de kans op het voorkomen van herhaling van de overtreding, draagt bij aan het definitief onttrekken van het pand aan het criminele circuit en gaat de aantrekkingskracht voor andere criminele activiteiten tegen. Met deze maatregel wordt dus tevens duidelijk gemaakt in het belang van voornoemde hersteldoelen dat het pand niet langer als verkoop-, aflever-, teelt- of opslagruimte voor drugs kan worden gebruikt.
Het is bij elk afzonderlijke maatregel die (mede) op grond van deze beleidsregel wordt genomen het bovengenoemde specifieke toetsingskader dat volgt uit de uitspraken van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) en van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) van de Raad van State in acht te nemen. De maatregel dient specifiek te voldoen aan de eis van noodzakelijkheid en evenwichtigheid. Daartoe dient inzichtelijk te worden gemotiveerd of de maatregel noodzakelijk is om het doel te bereiken, aan de hand van met name de aard en omvang van de overtreding. Daarbij geldt dat, als er een keuze mogelijk is tussen meer geschikte maatregelen, op basis van deze toets die maatregel moet worden gekozen die de belanghebbenden het minst belast. Als de noodzaak van de maatregel in beginsel vaststaat, dient tevens inzichtelijk te worden gemotiveerd of de maatregel evenwichtig is. Dat wil zeggen dat moet worden nagegaan of de maatregel in de gegeven omstandigheden niet onredelijk bezwarend voor de belanghebbende is. Bij dit laatste komt onder meer betekenis toe aan de mate van de verwijtbaarheid aan de geconstateerde overtreding en de gevolgen van de sluiting. Zo speelt het recht van betrokkene(n) om in de woning te kunnen verblijven (woongenot) en de daaraan gerelateerde privacy (persoonlijke levenssfeer) een prominente rol. Eveneens dient bij de evenwichtigheid te worden betrokken of er sprake is van medebewoners, waaronder in het bijzonder minderjarige kinderen, die door het sluiten van het pand ook getroffen kunnen worden. In dat geval dient de burgemeester te bezien in hoeverre betrokkenen in staat zijn – in het geval van een sluitingsmaatregel – te voorzien in een vervangend onderkomen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten hierbij worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig, bijvoorbeeld als de ernst en omvang van de overtreding groot is en/of de mate van verwijtbaarheid zwaar (zie ook ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916).
Met het oog op de proportionaliteit wordt in verband met deze beleidsregel meer specifiek een afweging gemaakt tussen een sluitingsmaatregel of het toepassen van een minder ingrijpende maatregel, zoals een last onder dwangsom. Echter, zijn er ook situaties denkbaar waarin het opleggen van een last onder dwangsom geen juiste handhavingsmaatregel is. Bijvoorbeeld wanneer volgens de matrix een last onder dwangsom opgelegd wordt, maar van de verdachten geen spoor aanwezig is en de pandeigenaar niet aangemerkt kan worden als functioneel dader. In die gevallen kunnen alternatieve handhavingsmaatregelen, zoals de tijdelijke sluiting, passender zijn.
In een last onder bestuursdwang moet in de regel een begunstigingstermijn worden opgenomen (artikel 5:24, tweede lid, Awb). Begunstiging houdt in dat de overtreder de gelegenheid krijgt om aan het opgelegde bevel – de sluitingsmaatregel – te voldoen op eigen kracht. Deze termijn moet zodanig zijn dat in redelijkheid de betrokkene de gelegenheid heeft gevolg te geven aan het bevel. Wel zal altijd het slot worden vervangen en/of het gesloten pand worden verzegeld. Dit om te voorkomen dat er nog steeds toegang kan worden verkregen tot de woning en in verband met de beoogde signaalwerking.
Van bovenstaande kan worden afgeweken als er uit oogpunt van openbare orde en/of veiligheid sprake is van een spoedeisende situatie. In geval van een spoedeisende situatie kan de burgemeester besluiten bestuursdwang toe te passen zonder voorafgaande last en zonder het bieden van een begunstigingstermijn. In dat geval wordt tot onmiddellijke sluiting overgegaan en wordt het bevel vervolgens schriftelijk bekend gemaakt aan de overtreder (artikel 5:31 Awb).
Bij het toepassen van de last onder dwangsom wordt in het geval van handelshoeveelheden drugs (als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet) geen begunstigingstermijn gegeven. Er wordt immers in dat geval van de overtreder slechts verlangd/gelast dat hij/zij nalaat om een (nieuwe) overtreding op grond van de Opiumwet te plegen. Bij voorbereidingshandelingen (als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet) kan onder omstandigheden, afhankelijk van de last onder dwangsom, wel een begunstigingstermijn worden geboden, namelijk voor zover de last ertoe strekt de goederen en stoffen die verband houden met de voorbereidingshandeling af te (laten) voeren en te (laten) vernietigen.
4.7 Rechtvaardiging van de inbreuk artikel 8 EVRM
Artikel 8 van het EVRM bepaalt dat eenieder het recht heeft op respect voor het privé- en familie- en gezinsleven en zijn woning. In het tweede lid is bepaald dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van – voor zover relevant – de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 13b Opiumwet kan inbreuk maken op dit recht, maar is – zoals vereist – voorzien in een wet in formele zin en rechtvaardigt de inbreuk in het belang van de openbare veiligheid, ter voorkoming van strafbare feiten en om de rechten vrijheden van anderen te beschermen. Een inbreuk op artikel 8 van het EVRM op grond van artikel 13b Opiumwet is daarom – mits voldaan wordt aan de in paragraaf 4.4 uitgewerkte evenredigheidstoets – gerechtvaardigd.
Hoofdstuk 5. Handhavingsmatrixen
De Opiumwet biedt niet alleen een basis voor het bestuursrechtelijk optreden, maar ook voor het strafrechtelijk optreden van het OM. De Opiumwet stelt immers de in- en uitvoer van drugs, de vervaardiging, de verkoop, het bezit en het vervoer van drugs strafbaar.
Bij de aanpak van de drugshandel kunnen naast strafrechtelijke maatregelen ook bestuursrechtelijke maatregelen worden ingezet (tweesporenbeleid). Als door de duur van de procedure geruime tijd is verstreken sinds de ontdekking van de drugs, hoeft dat geen aanleiding te zijn om te concluderen dat de belangenafweging tot een minder vergaande maatregel moet leiden. De bevoegdheid van het OM tot strafrechtelijk optreden blijft bestaan, ongeacht of er bestuursrechtelijk optreden door de burgemeester volgt. Dat geldt ook andersom; als het OM niet strafrechtelijk optreedt, blijft de burgemeester bevoegd bestuursrechtelijk op te treden.
De bestuursrechtelijke handhaving van artikel 13b Opiumwet bestaat uit het opleggen van een herstelsanctie. De sanctie is erop gericht om de overtreding geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken of te beëindigen en de gevolgen van een overtreding weg te nemen of te beperken. Wanneer welke sanctie wordt toegepast is weergegeven in de handhavingsmatrix.
Doordat de sluiting van woningen zwaarder ingrijpt op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene(n), zoals beschermd in artikel 8 van het EVRM, dan de sluiting van lokalen wordt in deze beleidsregel onderscheid gemaakt tussen woningen en lokalen. De essentie ligt daarin dat er in bewoonde woningen sprake is van het hebben van woongenot en de daaraan sterk gerelateerde persoonlijke levenssfeer.
De zwaarte van de sanctie sluit aan op de ernst van de overtreding. Dat betekent bijvoorbeeld dat bij herhaling van een overtreding de sluitingstijd langer is, omdat de bekendheid van het verkooppunt groter zal zijn en de maatregel kennelijk niet voldoende is geweest om herhaling van de overtreding te voorkomen of herstel van de oude situatie te bewerkstelligen. Ten aanzien van harddrugs (inclusief substanties die deel uitmaken van een stofgroep als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst IA of een preparaat daarvan) geldt een zwaardere sanctionering dan ten aanzien van softdrugs.
In deze beleidsregel wordt een getrapt optreden voorgestaan, zoals weergegeven in onderstaande matrix. De in de matrix genoemde maatregelen gelden als uitgangspunten waarvan, op grond van de evenredigheidstoets zoals beschreven in paragraaf 4.4 van deze beleidsregel, in individuele gevallen kan worden afgeweken.
Opgemerkt wordt dat eerdere waarschuwingen/maatregelen ten aanzien van dezelfde exploitant/persoon en/of dezelfde lokaal/woning hun gelding blijven houden voor een termijn van vijf jaar, bezien vanaf de constatering van de laatste overtreding, ongeacht of er een wijziging heeft plaatsgevonden van exploitant/persoon (bij lokaal/woning) of van lokaal/woning (bij exploitant/persoon). Wanneer dezelfde exploitant/persoon of inrichting/woning buiten de termijn van vijf jaar, bezien vanaf de constatering van de laatste overtreding, een nieuwe overtreding begaat, geldt deze als een eerste overtreding.
Drugs in (al dan niet voor het publiek opengestelde) lokalen (onder andere bedrijfsruimten en onbewoonde woningen) dan wel in of op bij zodanige lokalen behorende erven.
Bij een horecabedrijf kan tevens de Alcoholwet vergunning en/of horeca-exploitatievergunning worden ingetrokken.
Bij een horecabedrijf kan tevens de Alcoholwet vergunning en/of horeca-exploitatievergunning worden ingetrokken.
De hoogte van de last wordt bepaald door het aantal aangetroffen grammen softdrugs
Bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom onder B2. is de omrekentabel uit de standaardberekening en normen, update 1 juni 2016, in geval van "Wederrechtelijk voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht" van het Bureau Ontnemingswetgeving OM betrokken. Ook zijn de in dit Damoclesbeleid opgenomen dwangsommen ten aanzien van het aantal aangetroffen planten betrokken.1
Bij een horecabedrijf kan tevens de Alcoholwet vergunning en/of horeca-exploitatievergunning worden ingetrokken.
Uit de uitspraak van de Raad van State van 8 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2756) volgt dat als de burgemeester een pand nog niet feitelijk heeft gesloten en daar nog wel toe wil overgaan, hij opnieuw een beoordeling moet maken van de noodzaak van het alsnog sluiten als meer dan één jaar is verstreken sinds de datum dat de sluiting volgens het bestuursdwangbesluit in zou zijn gegaan. Deze nieuwe afweging kwalificeert als een nieuw besluit in de zin van de Awb.
Hoofdstuk 6. Afwijkingsbevoegdheid
De burgemeester kan op basis van feiten en omstandigheden in bepaalde gevallen afwijken van de maatregelen zoals deze zijn vastgesteld in dit beleid. Zo kan een verzwaarde maatregel worden opgelegd, maar is het ook van belang dat er ruimte wordt geboden om een minder ingrijpende maatregel dan in de handhavingsmatrix is voorgeschreven op te leggen, zoals een waarschuwing of een last onder dwangsom. Uitgangspunt is dat de burgemeester overeenkomstig deze beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen (art 4:48 Awb).
De maatregelen genoemd in de tabellen zijn het uitgangspunt. In voorkomende gevallen kan de burgemeester gemotiveerd afwijken van het beleid door een zwaardere maatregel te nemen. Bij het bepalen of er sprake is van een ernstige situatie worden in ieder geval de volgende omstandigheden meegewogen:
De burgemeester handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbende gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen (artikel 4:84 Awb). Voor de burgemeester geldt dat hij altijd een nadere beoordeling moet maken. Hij dient daarbij alle omstandigheden van het geval te betrekken en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden maken dat hij van zijn beleid zou moeten afwijken. Indien de burgemeester na deze beoordeling besluit over te gaan tot het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel, dan dient hij ook in te gaan op de negatieve gevolgen voor individuele betrokkenen. Zo geldt bijvoorbeeld bij de aanwezigheid van minderjarige of chronisch zieke betrokkenen een zwaardere inspanningsverplichting voor de burgemeester om na te gaan wat de exacte consequenties zijn voor deze betrokkenen. Dit kan ertoe leiden dat er bijvoorbeeld aantoonbaar hulp moet zijn aangeboden bij het vinden van alternatieve woonruimte. De burgemeester zal zijn afwegingen ter zake altijd kenbaar moeten maken.
Eerdere overtreding in andere matrix
Ook kan er aanleiding zijn van de matrix af te wijken indien er geen sprake is van herhaling van dezelfde overtreding, maar bij het tweede of derde vergrijp een overtreding uit een andere matrix wordt begaan. Dit zal zich vooral voordoen bij een woning wanneer deze bij een eerste overtreding feitelijk bewoond is en bij een tweede overtreding feitelijk onbewoond is en vice versa. Als uitgangspunt wordt dan de maatregel gekozen die in de matrix staat bij de 2® (of opvolgende) overtreding, behorende bij het gebruik van het pand op het moment dat de 2® (of opvolgende) overtreding plaatsvond. In het geval een last onder dwangsom opgelegd is bij de voorgaande overtreding, wordt bij constatering van de 2® (of opvolgende) overtreding ook het invorderingstraject gestart.
Bij cumulatie van op te leggen maatregelen op grond van dit beleid (bijvoorbeeld als sprake is van zowel hard- als softdrugs) is de zwaarst gestelde maatregel van toepassing.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-543251.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.