Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen 2026

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dalfsen;

 

gelezen het voorstel van het domein Samenleving nummer Z/25/780855;

 

overwegende dat: het college met betrekking tot de beoordelingsvrijheid bij de uitvoering van de wet het noodzakelijk vindt om aan te geven op welke wijze daar mee wordt omgegaan en daartoe beleidsregels wenst vast te stellen;

 

gelet op:

  • Titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • De jeugdwet;

  • De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2026;

  • Het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2026;

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen 2026

 

Hoofdstuk 1. Inleiding

 

In deze beleidsregels Wmo 2015 en jeugd vindt u de regels en afspraken die zijn gemaakt rondom de Wmo 2015 en jeugdwet in de gemeente Dalfsen. U kunt lezen wat u van de gemeente Dalfsen kan verwachten, maar ook wat de gemeente van u verwacht. De regels en afspraken in deze nadere regels vullen de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen en het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen aan. Dit betekent dat deze drie documenten met elkaar in verbinding staan. De Verordening is een uitwerking van de Wmo 2015 en de jeugdwet, de beleidsregels zijn een nadere invulling van de verordening. In het besluit zijn de tarieven opgenomen. Er zijn een heel aantal onderwerpen die in de verordening of in de wetten opgenomen zijn, die daarom niet terug zijn te vinden in deze beleidsregels.

 

De Wmo 2015 en de jeugdwet zijn kaderwetten. Dat betekent dat de gemeente ruimte heeft bij het maken van regels over deze wet. Aan de hand van de situatie van de inwoner en de regelgeving van de gemeente Dalfsen wordt vastgesteld of hulp-op-maat noodzakelijk is. De beoordeling van de hulpvraag kan daarom per inwoner verschillen. In deze beleidsregels is de geldende gedragslijn van de gemeente Dalfsen neergelegd.

 

1.1 Preventiebeleid “Dalfsen vitaal en veerkrachtig”

In deze beleidsregels zijn de uitgangspunten gehanteerd zoals geformuleerd in het Preventiebeleid dat de gemeente Dalfsen volgt. Hierbij staat de inwoner centraal en wordt uitgegaan van de kracht van de inwoners en hun omgeving. De afgelopen jaren en ook de komende jaren wordt er actief ingezet op het verder vergroten van de eigen kracht (zelfredzaamheid en zelfstandigheid) van inwoners waarbij er ook wordt ingezet op het realiseren en in stand houden van laagdrempelige indicatie loze voorzieningen waar inwoners in de eigen omgeving gebruik van kunnen maken. Heeft een inwoner hulp nodig, dan kan de inwoner kiezen uit hulp door instellingen en professionals die aansluiten bij de hulpvraag en de kracht van de inwoner. De gemeente gaat uit van de eigen regie en het sociale netwerk van de inwoner.

 

1.2 Omgekeerd denken

De beleidsregels sluiten daarnaast goed aan bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen waarbij een start is gemaakt met ‘het omgekeerde denken’ en de methodiek van de ‘omgekeerde toets’. Dit is een beslismethodiek die helpt effectief hulp-op-maat toe te passen vanuit de kernwaarden van het sociaal domein. In de beleidsregels zijn afwegingskaders opgenomen die zich beperken tot de hoofdzaak en hulp-op-maat mogelijk maken. Daarnaast zijn de beleidsregels goed leesbaar, helder van opbouw en ingericht op thema in plaats van op wetgeving.

 

1.3 Bijlagen en begrippen

De bijlagen bij deze beleidsregels maken integraal onderdeel uit van deze beleidsregels. In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen en het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen gemeente Dalfsen worden een aantal begrippen uitgelegd. Deze begrippen zijn eveneens van toepassing op deze beleidsregels. In een aantal gevallen wordt er verwezen naar documenten die op internet te vinden zijn. Wanneer de inwoner geen gebruik kan maken van internet of hier moeite mee heeft kan hij altijd naar de gemeente of een infopunt komen om de informatie te krijgen die hij nodig heeft.

 

1.4 Terminologie

In deze beleidsregels wordt vaak gesproken over de inwoner waarbij vervolgens wordt verwezen naar de inwoner met de woorden ‘hij’, ‘hem’ en de jeugdige en ‘zijn’ ouders. Hiermee wordt niet alleen de mannelijke inwoner bedoeld, maar elke inwoner. Wanneer er gesproken wordt ouders van een jeugdige wordt ook verwezen naar verzorgers.

 

1.5 Ontwikkeling beleidsregels

De samenleving is continu in ontwikkeling en de gemeente speelt daarop in. Door praktijkervaringen ontstaat er nieuwe jurisprudentie (uitspraken en besluiten) en die krijgen weer een plaats in de beleidsregels. Ook de landelijke wet- en regelgeving veranderd. Dat moet de gemeente verwerken in de beleidsregels. Dat maakt van deze beleidsregels een ‘groeiend’ document. Met de tijd zal het aangevuld en aangepast worden.

 

 

Hoofdstuk 2. De hulpvraag

 

In hoofdstuk 2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen zijn bepalingen opgenomen over de manier waarop een inwoner zijn hulpvraag kan stellen. Deze regels worden in dit hoofdstuk nader uitgewerkt. Naast deze uitwerking, komt aan bod wat er onder de jeugdwet en de Wmo 2015 valt en wat ook niet en het hoofdstuk eindigt met wat we onder gebruikelijke hulp verstaan.

 

2.1 Nadere uitwerking de hulpvraag

 

2.1.1 Jeugdhulp via verwijzer

  • 1.

    Als de jeugdige verwezen wordt door huisarts, jeugdarts, medisch specialist. Kunnen hij en zijn ouders zicht rechtstreeks aanmelden bij de zorgaanbieder. Ze hoeven hiervoor geen contact te hebben met de gemeente. Indien nodig kan de gemeente contact met hen opnemen. Bij een herindicatie vraagt de gemeente om een gezinsplan van de zorgaanbieder. Naar aanleiding hiervan kan de medewerker contact opnemen met de jeugdige en zijn ouders.

  • 2.

    Als de jeugdige en of zijn ouders gedwongen hulpverlening krijgen kunnen zij zich rechtstreeks aanmelden bij de zorgaanbieder. Hiervoor hoeven zij geen contact te hebben met de gemeente. Er is contact tussen de gecertificeerde instelling of jeugdreclassering en de gemeente over de afhandeling van de hulp.

  • 3.

    Een school kan uitsluitend jeugdigen doorverwijzen voor dyslexiehulp. Hiervoor moeten de jeugdigen voldoen aan de gestelde voorwaarden uit de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen en deze beleidsregels.

 

2.1.2 Hulp-op-maat

  • 1.

    Zoals omschreven in de verordening zijn er verschillende soorten hulp mogelijk wanneer er een hulpvraag gesteld wordt. Als er een algemene voorziening beschikbaar is hoeft er geen hulp-op-maat verstrekt te worden. Er moet altijd op individueel niveau onderzocht worden of de inwoner met de algemene voorziening voldoende resultaat kan behalen.

  • 2.

    Als er hulp-op-maat nodig is onderzoekt de gemeente samen met de inwoner eerst of er een zorgaanbieder is met een contract bij de gemeente die kan helpen.

  • 3.

    Niet-gecontracteerde zorgaanbieders kunnen ingezet worden als:

    • a.

      de gemeente dat noodzakelijk vindt; en

    • b.

      vaststaat dat gecontracteerde zorgaanbieders de inwoner niet kunnen helpen; en

    • c.

      de niet-gecontracteerde zorgaanbieder aan alle wettelijke (kwaliteits)eisen uit de verordening en de beleidsregels voldoet; en

    • d.

      de niet-gecontracteerde zorgaanbieder werkt volgens de verordening en deze beleidsregels.

  • 4.

    De gemeente spreekt vooraf met de inwoner en de zorgaanbieder af welke resultaten gehaald moeten worden. Nadat dit is afgesproken, kan de hulpverlening starten.

  • 5.

    De hulp is altijd gericht op het verbeteren van de situatie. Maar ook op het versterken van de eigen kracht van de inwoner en zijn omgeving. Dit betekent dat de hulp gericht is op het oplossen van het probleem. Als dat niet kan, wordt er ingezet op het normaliseren en stabiliseren van de situatie.

  • 6.

    De gemeente verstrekt alleen de goedkoopst compenserende hulp-op-maat (maatwerkvoorziening). Het woord ‘compenserende’ wil zeggen dat het moet gaan om hulp die volgens objectieve maatstaven verantwoord, toereikend en nodig is. Dit houdt in dat de voorziening van voldoende kwaliteit moet zijn en dat de voorziening passend moet zijn voor de inwoner. De hulp moet de beperkingen van de inwoner voldoende oplossen. Ook moet de hulp nodig zijn. Alleen het wenselijk zijn van hulp of het veel baat hebben bij hulp is niet voldoende. De gemeente bepaalt (eventueel met behulp van een medisch advies) welke hulp er in een bepaalde situatie compenserend (en dus ook nodig) is. De gemeente gaat bij de verstrekking van hulp uit van de goedkoopste, compenserend hulp-op-maat. Hierbij kan ook gekeken worden naar de kosten van de hulp op de langere termijn.

  • 7.

    De gemeente verstrekt alleen hulp-op-maat om de beperkingen van een inwoner te verminderen of weg te nemen als het niet al te voorzien was dat de hulp verstrekt moest gaan worden. Deze voorzienbaarheid heeft vooral betrekking op de beperkingen van een inwoner. Als iemand met een beperking waardoor hij geen trappen kan lopen bijvoorbeeld verhuist naar een huis met veel trappen, dan verstrekt de gemeente geen voorziening om deze beperking te verminderen. De inwoner heeft in dat geval namelijk een eigen verantwoordelijkheid om in een voor hem toegankelijke woning te gaan wonen. De inwoner moet rekening houden met zijn beperkingen of met de ontwikkeling van zijn al aanwezige beperkingen.

  • 8.

    Het is vaak zo dat de hulp die gegeven wordt na een tijdje niet meer nodig is. De zorgaanbieders werken ernaartoe dat de inwoner zelfredzaam is en dat de mensen die dicht bij de inwoner staan, hem kunnen ondersteunen.

  • 9.

    Als de inwoner geen hulp-op-maat meer nodig heeft, kan hij nog wel gebruikmaken van vrij toegankelijke voorzieningen. Dit is hulp waarvoor geen besluit van de gemeente nodig is.

  • 10.

    De zorgaanbieders leveren passende hulp. Afhankelijk van de situatie van de inwoner kan de hulp-op-maat worden opgeschaald of afgeschaald.

  • 11.

    De gemeente vraagt zorgaanbieders om te voorkomen dat zij een wachtlijst hebben. Er kunnen zich 2 situaties voordoen waarbij er sprake is van een wachtlijst:

    • a.

      De gemeente heeft al een besluit genomen dat de inwoner hulp krijgt van een bepaalde aanbieder. Als de aanbieder niet op tijd kan starten met de hulp, moet deze met de inwoner afspreken wat ze gaan doen in de periode voordat de hulp start.

    • b.

      Voor huishoudelijke hulp en beschermd wonen geldt dat wanneer de gemeente een besluit genomen heeft dat de inwoner hulp-op-maat krijgt. Wanneer er sprake is van een wachtlijst bij de zorgaanbieders ontvangen inwoners een deel 1 beschikking. Hiermee houdt de inwoner recht op hulp-op-maat, ook al verzilvert hij zijn indicatie niet. Wanneer een zorgaanbieder plek heeft wordt de inwoner hierover geïnformeerd en kan de hulp starten. De inwoner ontvangt een ‘deel 2 beschikking’ waarmee hij zijn hulp-op-maat verzilvert.

    • c.

      De gemeente heeft nog geen besluit genomen, maar de zorgaanbieder die de inwoner zou kunnen helpen heeft een wachtlijst. Als de inwoner hierdoor niet op tijd de hulp kan krijgen die nodig is, overlegt de gemeente of een andere gecontracteerde zorgaanbieder de inwoner kan helpen.

 

2.1.3 Verval van recht

  • 1.

    Het recht op hulp vervalt als je hier binnen 3 maanden na het besluit nog geen gebruik van is gemaakt door de inwoner.

  • 2.

    Daarnaast vervalt het recht als de inwoner zich onvoldoende inzet. Daarvan is in elk geval sprake als:

    • a.

      De hulpverlener om informatie vraagt en de inwoner die niet wil geven, terwijl deze gegevens wel nodig zijn om de inwoner te kunnen helpen.

    • b.

      De inwoner 3 keer niet op zijn afspraak met zijn hulpverlener is verschenen en hij dit niet uiterlijk 24 uur van tevoren heeft laten weten. Het is belangrijk dat de inwoner de afspraken met de hulpverlener nakomt. Die meldt het namelijk bij de gemeente als de inwoner 3 keer niet bent komen opdagen, zonder zich op tijd (uiterlijk 24 uur van tevoren) af te melden. Als de inwoner 3 keer zonder tijdige afzegging niet op de afspraak is verschenen, gaat de gemeente met de inwoner in gesprek.

    • c.

      De situatie tijdens de inzet van hulp niet voldoende verbetert omdat de inwoner er zelf er niet genoeg aan doet. Ook dan gaat de gemeente met de inwoner in gesprek.

  • 3.

    Het recht op hulp vervalt niet als een inwoner op een wachtlijst staat bij de zorgaanbieder die hem de meest passende hulp kan bieden.

  • 4.

    Nadat de gemeente met de inwoner gesproken heeft over de situaties die hierboven beschreven is, kan de gemeente het besluit intrekken. In dat geval kan de inwoner geen gebruik meer maken van de hulp.

  • 5.

    Hulp in Dalfsen wordt resultaatgericht ingezet. Aan het traject van de aanbieder van hulp-op-maat is een bedrag gekoppeld, waarmee de afgesproken resultaten moeten worden bereikt. Anders gezegd: als de inwoner de afspraken niet nakomt, heeft de aanbieder hier financieel nadeel van. Daarom geldt dat de inwoner afspraken ten minste 24 uur van tevoren moet afzeggen. Zegt de inwoner de afspraak te laat af of komt hij niet op de afspraak en heeft hij dit ook niet (op tijd) laten weten, dan mag de aanbieder de kosten van deze afspraak bij de inwoner in rekening brengen.

 

2.1.4 Verlenging

Wanneer een inwoner een verlenging van een lopende indicatie aanvraagt dan wordt dit gezien als een nieuwe aanvraag. Hiervoor kan een meldingsformulier worden ingevuld, beschikbaar op de website van de gemeente Dalfsen. Deze kan zowel worden ingevuld door de inwoner als door een zorgaanbieder. In beide gevallen moet het formulier ondertekend worden door de inwoner, in het geval van een jeugdige vanaf 12 jaar ook door de jeugdige zelf. Deze vragen zijn bedoeld als een vorm van evaluatie op de ingezette hulp. Mede op basis hiervan kan bepaald worden of voortzetting van de huidige hulp passend is.

 

2.2 De jeugdwet en de Wmo 2015 ten opzichte van andere wetten en regelingen

 

2.2.1 Voor- en vroegschoolse educatie

De gemeente biedt geen hulp-op-maat in de vorm van voor- en vroegschoolse educatie (VVE). VVE is geen jeugdhulp, maar een onderdeel van het onderwijsachterstandenbeleid van de gemeente Dalfsen. De peuteropvang voert de voorschoolse educatie uit. Het primair onderwijs is verantwoordelijk voor het vroegschoolse gedeelte (aan 4- en 5-jarigen). De jeugdarts beoordeeld of VVE goed is voor de jeugdige.

 

2.2.2 Kinderopvang

  • 1.

    Als er opvang nodig is, uitsluitend omdat de ouder(s) niet beschikbaar is (bijvoorbeeld omdat zij aan het werk zijn), dan biedt de gemeente daarvoor geen individuele voorziening vanuit de Jeugdwet.

  • 2.

    Ouders moeten zelf zorgen voor buitenschoolse opvang (BSO), een kinderdagverblijf of een gastouder en moeten die ook zelf betalen. Als ouders werken hebben zij recht op kinderopvangtoeslag.

  • 3.

    Als kinderen opgroei-, opvoedings- en/of psychische problemen en stoornissen hebben kan daarvoor noodzakelijke hulp tijdens de opvang echter wel op grond van de Jeugdwet geboden worden. De gemeente beoordeelt of inzet van aanvullende hulp tijdens de opvang in een individuele situatie noodzakelijk is in verband met opgroei-, opvoedings- op- voedings- en psychische problemen en/of stoornissen van de jeugdige.

  • 4.

    Kinderen met ernstige ontwikkelingsproblemen kunnen voor dagopvang naar een medisch kinderdagverblijf (MKD) gaan. Voor kinderen die intensieve zorg nodig hebben, kan opvang op een MKD onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg vallen.

  • 5.

    Als ouders om sociale- of gezondheidsredenen niet kunnen werken en niet voor de jeugdige kunnen zorgen, dan kunnen zij bij de gemeente vragen om een sociaal-medische indicatie voor kinderopvang.

 

2.2.3 Afbakening tussen de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015)

  • 1.

    Voorzieningen voor jeugdigen in de vorm van hulpmiddelen en woningaanpassingen vallen onder de Wmo 2015. Denk hierbij aan rolstoelen, vervoershulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen.

  • 2.

    Hulp-op-maat die verstrekt worden op grond van de Wmo 2015 zijn gericht op vergroting van de zelfredzaamheid en op meer deelname aan de samenleving van de inwoner.

  • 3.

    Begeleiding en dagbesteding is zowel een voorziening in de Jeugdwet als in de Wmo 2015. De jeugdige onder 18 jaar komt in aanmerking voor deze hulp op grond van de Jeugdwet; is hij 18 jaar of ouder dan komt hij in principe in aanmerking voor deze hulp op grond van de Wet maatschappelijke hulp. Er is dan een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 4.

    De mogelijkheden voor jeugdhulp die doorloopt nadat de jeugdige 18 wordt staat omschreven bij artikel 4.3.2.

 

2.2.4 Afbakening tussen de Participatiewet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015)

  • 1.

    Ouders zijn verplicht een bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud en studie totdat hun kind 21 jaar is. Dat geldt voor studerende kinderen, maar ook voor kinderen die een baan hebben.

  • 2.

    Een jeugdige kan in sommige gevallen bijzondere bijstand krijgen (zie artikel 12 Participatiewet) als het niet mogelijk blijkt een beroep op de ouders te doen. Bijvoorbeeld als de ouders onvindbaar zijn of de relatie ernstig is verstoord.

  • 3.

    Als een inwoner onder de pensioengerechtigde leeftijd zich meldt voor dagbesteding of (groeps)begeleiding, kan van belang zijn of hij arbeidsvermogen heeft als de hulpvraag van inwoner gaat over het hebben van een zinvolle dag invulling of het ontmoeten van andere mensen. Vanuit de Wmo 2015 kan (arbeidsmatige) dagbesteding ingezet worden als een inwoner (nog) niet kan werken. De inwoner moet dan beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie ervaren, waarvoor dagbesteding of begeleiding een oplossing biedt. Dagbesteding kan soms een opstap zijn naar normaal werk. Het begeleiden bij werk is geen doel waarvoor een Wmo 2015 voorziening verstrekt wordt. Als een inwoner betaald kan werken of gebruik kan maken van hulp uit bijvoorbeeld de Participatiewet, wordt een Wmo 2015 voorziening daarop afgestemd (artikel 2.3.5. lid 5 Wmo 2015). Er zijn drie situaties van inwoners te onderscheiden namelijk:

    • a.

      Inwoners zonder arbeidsvermogen. Er is geen arbeidsvermogen als iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Een inwoner zonder arbeidsvermogen heeft geen recht op hulp gericht op arbeidsinschakeling vanuit de Participatiewet. Er kan Wmo 2015 dagbesteding ingezet, als dit noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid en/of participatie van de inwoner.

    • b.

      Inwoners die tijdelijk geen arbeidsvermogen hebben. Als een inwoner tijdelijk geen arbeidsvermogen heeft, zal er vaak geen noodzaak voor dagbesteding zijn. Bijvoorbeeld omdat het om een kortdurende situatie gaat of inwoner bezig is met re-integreren. Heeft inwoner in deze situatie wel een hulpvraag die valt onder de Wmo 2015? Dan kan onderzocht worden welke mogelijkheden er vanuit de Participatiewet of het UWV zijn. Dit is verschillend voor inwoners met of zonder arbeidsovereenkomst.

    • c.

      Inwoners die wel arbeidsvermogen hebben. Als een inwoner arbeidsvermogen heeft, zal er vaak geen noodzaak voor dagbesteding zijn. Er wordt wel altijd onderzoek gedaan naar de situatie van de inwoner. Dit is verschillend voor inwoners met of zonder arbeidsovereenkomst.

 

2.2.5 Leerplichtwet

  • 1.

    Dagbesteding (tijdens schooluren) in het kader van de Jeugdwet kan pas aan de orde komen wanneer een leerplichtige jeugdige een (tijdelijke) vrijstelling van het volgen van onderwijs heeft. Als er geen vrijstelling is dan geldt de zorgplicht van de school.

  • 2.

    Als de jeugdige een ontheffing heeft van de leerplicht en daardoor niet naar school gaat, betekent het niet dat hij dan automatisch jeugdhulp krijgt. Er wordt alleen jeugdhulp ingezet voor het behalen van de doelen uit de jeugdwet. Als de jeugdige of zijn ouders zich met een hulpvraag bij de gemeente melden, onderzoekt de gemeente deze. Daarbij volgt de gemeente de gebruikelijke werkwijze. Deze is beschreven in de verordening en in deze beleidsregels. Uit dat onderzoek zal blijken of de jeugdige jeugdhulp nodig heeft tijdens een ontheffing van de leerplicht.

  • 3.

    Er wordt maximaal 17 uur per week jeugdhulp ingezet als een jeugdige ontheffing heeft van de leerplicht. Dit is gebaseerd op de minimale uren onderwijs die een jeugdige moet ontvangen.

  • 4.

    Een indicatie voor jeugdhulp als een jeugdige ontheffing heeft van de leerplicht wordt maximaal afgegeven voor een één jaar.

 

2.2.6 Hulp waarvoor de inwoner verzekerd kan zijn

  • 1.

    De gemeente zet geen hulp-op-maat in als de benodigde hulp verkrijgbaar is vanuit het basispakket van de zorgverzekering.

  • 2.

    Hulp-op-maat met alleen een therapeutisch doel, valt niet onder de Wmo 2015.

 

2.2.7 Hulp die valt onder de Wet langdurige zorg

  • 1.

    De gemeente zet geen hulp-op-maat in als de inwoner de benodigde hulp kan krijgen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz).

  • 2.

    Als uit het onderzoek blijkt dat de inwoner vermoedelijk in aanmerking komt voor een Wlz-indicatie, dan doet de inwoner eerst een Wlz-aanvraag. Pas wanneer er een afwijzing komt vanuit de Wlz, dan komt de inwoner in aanmerking voor hulp-op-maat. Daarna neemt de gemeente een verzoek voor hulp-op-maat in behandeling. Wanneer een inwoner al hulp-op-maat had vanuit de gemeente kan ter overbrugging tijdens de Wlz aanvraag hulp-op-maat ingezet worden voor maximaal 6 maanden tijdens de onderzoeksperiode van het CIZ.

  • 3.

    Als er redenen zijn om aan te nemen dat de inwoner in aanmerking komt voor de Wlz, maar weigert een aanvraag hiervoor te doen kan de gemeente weigeren om hulp-op- maat te verstrekken.

  • 4.

    De inwoner doet in elk geval een aanvraag voor hulp vanuit de Wlz als:

    • a.

      De inwoner een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht;

    • b.

      De inwoner 24 uur per dag hulp in de nabijheid nodig heeft

  • 5.

    In bepaalde situaties kan Wlz-zorg naast een individuele voorziening bestaan. Indien de inwoner een hulpvraag heeft die niet onder de Wlz-zorg valt, kan hij een melding/aanvraag indienen. De melding/aanvraag wordt in behandeling genomen en onderzocht conform de stappen van de CRvB zoals omschreven in artikel 2.2.3 van de verordening.

  • 6.

    Hulpmiddelen en woningaanpassingen vallen onder de Wmo 2015 als het gaat om Wlz-gerechtigden die thuis wonen. Onder "thuis wonen" als bedoeld in artikel 8.6a onderdeel a Wmo 2015 2015 kan worden verstaan Wlz-gerechtigden die de hulp geleverd krijgen in de vorm van een pgb, modulair pakket thuis (mpt) of volledig pakket thuis (vpt). Het gaat hierbij dus ook om bijvoorbeeld inwoners met een Wlz-indicatie die in een particulier wooninitiatief wonen. Als er sprake is van een wooninitiatief dan maakt gemeente afspraken met dit initiatief voor het leveren van collectieve hulpmiddelen.

 

2.3 Gebruikelijke hulp

 

2.3.1 Gebruikelijke hulp Jeugd

  • 1.

    Het begrip gebruikelijke hulp wordt niet in de jeugdwet genoemd. Niettemin is het uitgangspunt dat ouders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen.

  • 2.

    In artikel 4.2 van de verordening maatschappelijke ontwikkeling en jeugdhulp staat uitgewerkt wat onder gebruikelijke hulp en eigen kracht wordt verstaan.

 

2.3.2 Gebruikelijke hulp Wmo 2015

  • 1.

    Gebruikelijke hulp mag worden verwacht van inwonende:

    • a.

      Echtgenoten;

    • b.

      Ouders;

    • c.

      kinderen en

    • d.

      andere huisgenoten.

  • 2.

    Er is alleen sprake van gebruikelijke hulp als de huisgenoot die de hulp moet bieden beschikbaar is en voldoende draagkracht heeft. De gemeente moet altijd goed onderzoeken:

    • a.

      of gebruikelijke hulp verwacht kan worden, en zo ja;

    • b.

      hoeveel gebruikelijke hulp kan worden verwacht

  • 3.

    Gevraagde hulp-op-maat mag afgewezen worden als er sprake is van gebruikelijke hulp. Het maakt daarbij niet uit of de huisgenoot die hulp ook wil of daadwerkelijk gaat leveren.

  • 4.

    Het hangt van de sociale relatie af welke hulp mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer hulp mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar hulp bieden, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot de aanspraak op hulp-op-maat.

  • 5.

    De gemeente Dalfsen volgt de uitgangspunten gebruikelijke hulp en het zorgmomentenoverzicht dat te vinden is in de CiZ indicatiewijzer 7.1 – juli 2014, die onder deze naam te vinden is op internet.

 

 

2.3.6 Algemeen gebruikelijk, Wmo 2015

  • 1.

    De gemeente hoeft geen hulp-op-maat te verstrekken als de beperking van een inwoner met een algemeen gebruikelijke voorziening kan worden opgelost.

  • 2.

    Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze (ECLI:NL:CRVB:2019:3535, Centrale Raad van Beroep, 18/3544 WMO15):

    • a.

      niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

    • b.

      daadwerkelijk beschikbaar is;

    • c.

      een passende bijdrage levert aan het zorgen voor een situatie waarin de inwoner zelfredzaam kan zijn of kan participeren en;

    • d.

      met een inkomen op minimumniveau financieel kan worden gedragen

      • i.

        Een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel moet naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen onder de gehele bevolking gangbaar zijn.

      • ii.

        De gemeente mag hierbij ook rekening houden met beschikbare tweedehands voorzieningen.

 

Hoofdstuk 3. Iedereen doet mee

 

 

Er zijn voor dit hoofdstuk geen nadere regels opgesteld. Informatie over “Iedereen doet mee” is terug te vinden in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Wmo en Jeugdhulp.

 

 

Hoofdstuk 4. Gezond en veilig opgroeien

 

 

In hoofdstuk 4 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsenzijn bepalingen opgenomen over wanneer jeugdigen en hun ouders beroep kunnen doen op de gemeente Dalfsen in het kader van de jeugdwet. Deze regels worden in dit hoofdstuk nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt beschreven wanneer de gemeente geen jeugdhulp bieden, wanneer we dat alleen in uitzonderlijke gevallen doen en tot slot beschrijven we hoe de jeugdhulp is ingericht voor jeugdigen van 16 jaar en ouder.

 

4.1. Wanneer biedt de gemeente geen jeugdhulp?

De gemeente biedt alleen een jeugdhulp als dat noodzakelijk voor is voor de jeugdige om gezond en veilig op te groeien, te kunnen groeien naar zelfstandigheid, zich voldoende te kunnen redden en mee te kunnen doen in de maatschappij. Dat betekent ook dat er allerlei vormen van hulp bestaan die goed en zinvol kunnen zijn, maar waarbij de gemeente geen jeugdhulp biedt. Regionaal hebben de gemeenten een lijst opgesteld met vormen van hulp die niet als specialistische jeugdhulp ingekocht zijn. Deze lijst staat in het regionaal toegangsprotocol van de GGD IJsselland (team RSJ) en deze geldt ook voor de gemeente Dalfsen. Dit betekent dat we voor de vormen van hulp die op de lijst genoemd staan geen jeugdhulp bieden. Het regionaal toegangsprotocol van de GGD IJsselland (team RSJ) is onder deze naam te vinden op internet.

 

De gemeente biedt in ieder geval geen jeugdhulp op basis van de jeugdwet als het gaat om:

  • 1.

    hulp die niet is gericht op het aanpakken van het belangrijkste probleem;

  • 2.

    hulp die niet evidence-based is (waarvoor geen wetenschappelijk bewijs is of het helpt);

  • 3.

    inzet van een niet-gecontracteerde aanbieder na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts;

  • 4.

    inzet van meer dan één jeugd-GGZ traject voor dezelfde hulpvraag;

  • 5.

    vaktherapie;

  • 6.

    zwemles;

  • 7.

    kindercoaching.

 

4.1.1 Hulp die niet is gericht op het aanpakken van het belangrijkste probleem

  • 1.

    Als er verschillende problemen spelen bij de jeugdige en zijn ouders, en jeugdhulp noodzakelijk is, kijkt de gemeente welke hulp het beste als eerst ingezet kan worden om de situatie te verbeteren.

  • 2.

    Naast de gemeente mogen ook de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts naar jeugdhulp verwijzen. De gemeente wil zorgen dat de hulp die de jeugdige en zijn ouders krijgen, zich richt op verbetering van het belangrijkste probleem. Als er meerdere vormen van hulp worden geboden, vindt de gemeente het belangrijk dat er samenhang is tussen die hulp. Daarom onderzoekt de gemeente, ook bij een verwijzing van de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts, altijd welke hulp er al in een gezin wordt ingezet. Vervolgens onderzoekt de gemeente of het noodzakelijk is dat de hulp wordt ingezet.

  • 3.

    Het uitgangspunt is dat een behandeling effect heeft wanneer er voldoende stabiliteit in een gezin is. Als de jeugdige en zijn ouders om een behandeling vraagt en de gemeente vindt dat dit niet kan worden ingezet, kijkt de gemeente samen met het gezin wat er nodig is om de situatie toch te verbeteren. Ook onderzoekt de gemeente dan wat er nodig is om de situatie te stabiliseren zodat de noodzakelijke behandeling alsnog kan worden ingezet.

 

4.1.2 Hulp die niet evidence-based is

  • 1.

    Evidence-based houdt in dat er wetenschappelijk bewijs is voor de werking van een behandeling of voorziening. De gemeente baseert zichzelf daarbij in de eerste plaats op de gegevens die het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) hierover verzamelt.

  • 2.

    De gemeente biedt geen jeugdhulp voor hulp waarvan de werking uit medisch-wetenschappelijk onderzoek onvoldoende is gebleken. Dat betekent dat de gemeente de hulp niet inzet als er onvoldoende medisch-wetenschappelijk bewijs is dat het kan bijdragen aan het verbeteren van de situatie. Een voorbeeld hiervan zijn dier-geleide-interventies. Voorbeelden zijn: therapie met dieren, begeleiding met dieren en begeleiding bij het verzorgen van dieren.

 

4.1.3 Inzet van meer dan 1 jeugd-GGZ traject voor dezelfde hulpvraag

  • 1.

    De gemeente biedt geen jeugdhulp als er al een jeugd-GGZ traject is afgerond en voor diezelfde hulpvraag opnieuw om eenzelfde soort traject wordt gevraagd. Tenzij na 6 maanden na de afronding van het traject blijkt dat dezelfde hulpvraag er opnieuw is.

  • 2.

    De gemeente biedt ook geen jeugdhulp als er al een jeugd-GGZ traject loopt en voor diezelfde hulpvraag daarnaast nog een jeugd-GGZ traject wordt gevraagd.

 

4.1.4 Vaktherapie

  • 1.

    Vaktherapie is een behandelvorm voor mensen met psychiatrische stoornissen en/of psychosociale problematiek. Binnen de vaktherapie zien we de volgende behandelvormen: beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziektherapie, speltherapie en psychomotorische therapie.

  • 2.

    Vaktherapie kan vergoed worden vanuit de aanvullende verzekering. Daar waar de verzekering de mogelijkheid biedt de jeugdige te verzekeren voor vaktherapie wordt van het gezin verwacht dit voor de jeugdige te regelen.

  • 3.

    De gemeente vergoedt enkel vaktherapie indien de therapie onderdeel uitmaakt van een breder, multidisciplinair behandeltraject.

  • 4.

    Bij de inzet van vaktherapie is registratie bij de Stichting Register Vaktherapeutische Beroepen (SRVB) voor de vaktherapeut verplicht.

 

4.1.5 Zwemles en andere sporten

  • 1.

    Het halen van een zwemdiploma is in Nederland gebruikelijk, maar niet verplicht. Ouders mogen zelf besluiten of zij hun kind op zwemles doen en 1 of meer diploma’s laten halen. Hiervoor is geen vergoeding mogelijk vanuit de jeugdwet.

  • 2.

    Sporten is gezond, maar niet verplicht. Ouders mogen zelf besluiten of ze hun kinderen willen laten sporten. Hiervoor is geen vergoeding mogelijk vanuit de jeugdwet.

  • 3.

    Indien privélessen of training onvoldoende zijn en de jeugdige extra begeleiding tijdens de les of training nodig heeft dan kan vanuit de gemeente jeugdhulp worden ingezet voor de extra begeleiding, niet voor de les of training zelf of de kosten daarvoor.

  • 4.

    De gemeente zet alleen extra begeleiding in tijdens de les of training als de zwemles of andere sport een noodzakelijk activiteit is en een onderdeel is van de ingezette jeugdhulp en extra begeleiding noodzakelijk is bij het meedoen of sporten. Voorwaarden:

    • a.

      Er moet een jeugdhulpbehoefte aanwezig zijn;

    • b.

      de extra begeleiding moet bijdragen aan participatie van de jeugdige;

    • c.

      de extra begeleiding moet bijdragen aan het doel in het kader van de jeugdwet;

    • d.

      maximaal 10 lessen binnen een bepaalde periode;

    • e.

      maximaal 1 sport per jeugdige;

    • f.

      het gaat om een jeugdige die bij een normaal traject niet mee kan doen;

    • g.

      een diploma niet vereist is.

 

4.1.6 Kindercoaching

  • 1.

    De gemeente vergoedt geen individuele voorziening in de vorm van kindercoaching, ouders dienen zelf de kosten voor een kindercoach te dragen.

  • 2.

    Als er problemen zijn waardoor jeugdhulp nodig is, is binnen die hulp natuurlijk wel oog voor de belangen van de jeugdige en wordt de jeugdige (indien nodig) door de hulpverlener gecoacht.

 

4.2 Jeugdhulp die alleen in uitzonderlijke gevallen mogelijk is

Er zijn een paar situaties waarin slechts in uitzonderlijke gevallen door de gemeente jeugdhulp wordt ingezet. De uitzondering wordt telkens in het artikel genoemd. De situaties waar het om gaat zijn:

  • 1.

    kortdurend verblijf;

  • 2.

    diagnostiek;

  • 3.

    second opinion;

  • 4.

    hulp binnen de school, tijdens onderwijstijd;

  • 5.

    hulp bij dyslexie;

  • 6.

    intelligentieonderzoek;

  • 7.

    vervoer;

  • 8.

    echtscheiding.

 

4.2.1 Kortdurend verblijf

  • 1.

    De gemeente biedt kortdurend verblijf als deze ontlastingszorg onderdeel is van een bredere jeugdhulpinzet. Dit betekent dat de gemeente geen jeugdhulp biedt als het alleen gaat om ontlastingszorg.

  • 2.

    Kortdurend verblijf kan ook worden ingezet indien er sprake is van noodzakelijk tot permanent toezicht en/of een risico op uithuisplaatsing.

  • 3.

    Voordat kortdurend verblijf wordt geboden op basis van de jeugdwet wordt eerst gekeken of de met andere voorzieningen hulp kan worden geboden. Denk hierbij aan een beroep op hulp via patiëntenverenigingen of andere organisaties

  • 4.

    Kortdurend verblijf beantwoordt aan de volgende doelstellingen:

    • a.

      Het bieden van kortdurend verblijf om daarmee een zgn ‘adempauze’ bij overbelasting te bewerkstelligen (structureel). Kan ingezet worden wanneer:

      • i.

        In de thuissituatie in ieder geval de huishoudelijke hulp en begeleiding ingezet zijn en voorliggende voorzieningen uitgenut zijn, en;

      • ii.

        Overbelasting is vastgesteld; hierover kan eventueel onafhankelijk medisch advies gevraagd worden door de medewerker, en;

      • iii.

        Aannemelijk wordt gemaakt dat jeugdige en zijn ouders met professionals een verkenning hebben gedaan ten aanzien van het toekomstperspectief van de thuissituatie in de (nabije) toekomst (tot 6 maanden na gesprek).

      • iv.

        Het is mogelijk om de vastgestelde omvang van de afgegeven indicatie (welke maximaal 6 x 7 etmalen bedraagt) binnen 12 maanden gespreid in te zetten.

    • b.

      Het bieden van kortdurend verblijf bij onvoorziene en onmiddellijke uitval van de ouders (incidenteel, adhoc). Kan maximaal 3 x 7 etmalen ingezet worden als:

      • i.

        Er onmiddellijke logeeropvang nodig is doordat mantelzorger door medische oorzaken of ander toedoen direct uitvalt en;

      • ii.

        het sociaal netwerk rondom de jeugdige en zijn ouders geen mogelijkheden hebben om deze taken over te nemen.

    • c.

      Het bieden van kortdurend verblijf wanneer bij voorziene en geplande uitval van de ouders (incidenteel, gepland). Kan maximaal 3 x 7 etmalen worden ingezet wanneer:

      • i.

        de ouders voorziet tijdelijk geen taken te kunnen verrichten door een medische ingreep en/of revalidatie na deze ingreep.

      • ii.

        de ouders voorziet tijdelijk geen taken te kunnen verrichten door een andere, aanvaardbare oorzaak (niet zijnde opvang tijdens vakantie(s) van ouders en/of sociaal netwerk).

      • iii.

        het sociaal netwerk rondom de jeugdige en zijn ouders geen mogelijkheden heeft om deze taken over te nemen.

  • 5.

    Een indicatie voor kortdurend verblijf kan afgegeven worden voor maximaal 6 weken, binnen een periode van 12 maanden. Deze 12 maanden gaan in vanaf de 1e dag van toekenning, er is geen sprake van een kalenderjaar. De overgebleven dagen kunnen niet meegenomen worden naar een nieuw jaar.

 

4.2.2 Diagnostiek

  • 1.

    De gemeente biedt alleen diagnostiek als dit onderdeel is van een bredere jeugdhulpinzet. Denk hierbij aan behandeling en/of behandeladviezen. Diagnostiek houdt in dat er een beeld wordt gevormd van het probleem, de oorzaak en indien mogelijk een oplossing. Als de jeugdige of zijn ouders een diagnose zonder bredere jeugdhulpinzet moeten ze deze kosten zelf betalen.

  • 2.

    Bij een lopend jeugd-GGZ-traject voor eenzelfde hulpvraag wordt diagnostiek niet opnieuw vergoed.

 

4.2.3 Second opinion

De gemeente biedt alleen een second opinion als nieuw diagnostisch onderzoek noodzakelijk is. Bij een second opinion wordt een tweede (onafhankelijke) deskundige om een diagnose gevraagd. Dit wordt gedaan wanneer er twijfel bestaat over de uitslag van een eerste onderzoek. Vragen de jeugdige of zijn ouders een second opinion bij de gemeente aan, dan zal er eerst bekeken worden in hoeverre dit gegrond is. De gemeente heeft het rapport van het eerste onderzoek daarbij nodig.

 

4.2.4 Hulp binnen de school, tijdens onderwijstijd

  • 1.

    Het pedagogisch klimaat en de pedagogische vaardigheden van leerkrachten zijn de verantwoordelijkheid van de school en het samenwerkingsverband waar de school deel van uitmaakt.

  • 2.

    De gemeente gaat ervan uit dat het samenwerkingsverband de kennis in huis heeft om de leerkrachten te ondersteunen. De gemeente is verantwoordelijk voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Extra hulp bij de ADL-activiteiten van een jeugdige betreft jeugdhulp. Indien nodig overlegt de school met de ouders en de medewerker van de gemeente of de inzet van jeugdhulp noodzakelijk is. Voor dit overleg is geen vergoeding mogelijk.

  • 3.

    Er zijn verschillende manieren en algemene voorzieningen om jeugdige die op school zitten te ondersteunen, zoals het maatschappelijke werk en de jeugdgezondheidszorg. De jeugdverpleegkundige is bekend met de algemene voorzieningen in de gemeente Dalfsen en adviseert welke hulp helpend is bij de vragen en zorgen rondom het kind.

  • 4.

    Jeugdhulp binnen de school, tijdens onderwijstijd, wordt ingezet vanuit passend onderwijs en niet door de gemeente. De gemeente vergoedt geen hulp gericht op het volgen van onderwijs en het verder helpen van een leerling in zijn onderwijsontwikkeling. Voorbeelden hiervan zijn:

    • a.

      speltherapie die erop is gericht om spelenderwijs leerproblemen aan te pakken;

    • b.

      observatie, onderzoek of tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog of een psycholoog;

    • c.

      het aanschaffen van aangepast lesmateriaal (bijvoorbeeld pictogrammen of braille leerboeken);

    • d.

      (motorische) remedial teaching, een vorm van hulp aan leerlingen met leer- of gedragsproblemen;

    • e.

      begeleiding bij dyslexie, niet zijnde ernstige enkelvoudige dyslexie;

    • f.

      dyscalculie;

    • g.

      sociale vaardigheidstraining;

    • h.

      kindercoaching.

  • 5.

    Als de jeugdige en zijn ouders toch vinden dat jeugdhulp moet worden ingezet binnen de school, tijdens onderwijstijd, dan moet de hulpvraag op school bekend zijn en besproken binnen de hulpstructuur op school. Als hieruit geen passende hulp geboden kan worden kan er een aanvraag gedaan worden bij de gemeente. Bij de aanvraag wil de gemeente graag d verslagen van de besprekingen op school en het handelingsplan van de school ontvangen. Bovenstaande staat ook op de ‘routekaart van kinderopvang en onderwijs naar jeugdhulp in de gemeente Dalfsen’.

 

4.2.5 Hulp bij dyslexie

De gemeente biedt geen jeugdhulp bij dyslexie als:

  • 1.

    de jeugdige jonger is dan 7 jaar;

  • 2.

    de jeugdige ouder is dan 12 jaar;

  • 3.

    De jeugdige naar een cluster-2 school gaat;

  • 4.

    er bij de jeugdige geen ernstige dyslexie is vastgesteld met het protocol ‘Dyslexie, Diagnose en behandeling’;

 

4.2.6 Intelligentieonderzoek

  • 1.

    Als een intelligentieonderzoek nodig is, dan is de school van de jeugdige hiervoor verantwoordelijk. Een intelligentieonderzoek geeft zicht op het niveau en leerproces van de jeugdige en helpt bij het vaststellen van wat passend onderwijs voor de jeugdige is.

  • 2.

    Als de jeugdige en zijn ouders om andere redenen een intelligentieonderzoek willen, is dat hun eigen verantwoordelijkheid. De kosten voor een dergelijk onderzoek betalen de jeugdige en zijn ouders dan zelf.

  • 3.

    Tijdens de inzet van jeugdhulp wordt soms een intelligentie-onderzoek afgenomen. Dit gebeurt als het intelligentieonderzoek onderdeel is van een diagnostisch onderzoek.

 

4.2.7 Vervoer jeugdhulp

  • 1.

    De jeugdige en zijn ouders zorgen zelf dat hij naar de jeugdhulpaanbieder kan gaan.

  • 2.

    Lukt het de jeugdige en zijn ouders niet, eventueel met hulp van mensen uit hun omgeving om vervoer naar de jeugdhulpverlener te zorgen? Dan kan er alleen een aanvraag gedaan worden voor een vervoersvoorziening als:

    • a.

      er vervoer nodig is naar en van de plek waar de jeugdhulp is;

    • b.

      de jeugdige en/of zijn ouders niet in staat zijn om zelfstandig te reizen en/of er een medische noodzaak is voor (aangepast) vervoer;

    • c.

      er geen andere regeling is op basis waarvan de jeugdige naar de jeugdhulpvoorziening kan reizen.

    • d.

      de ouder(s) en de mensen uit hun omgeving vanwege beperkingen in hun mogelijkheden, draagkracht en/of belastbaarheid de jeugdige niet kunnen helpen met het reizen naar en van de plek waar de jeugdige jeugdhulp krijgt. Bij het beantwoorden van deze vraag onderzoekt de gemeente of:

      • i.

        de ouder(s) en de mensen uit hun omgeving in staat zijn om de jeugdige te helpen met het reizen;

      • ii.

        de ouder(s) en de mensen uit hun omgeving beschikbaar zijn om de jeugdige te helpen met het reizen;

      • iii.

        de ouder(s) en de mensen uit hun omgeving overbelast raken als ze de jeugdige helpen met het reizen;

      • iv.

        er financiële problemen in het gezin ontstaan als de ouder(s) en de mensen uit hun omgeving de jeugdige helpen met het reizen;

      • v.

        De minimale afstand meer dan 6 kilometer is tot de jeugdhulpvoorziening.

      • vi.

        Het zulke langdurige en/of intensieve hulp dat het niet redelijk is van ouders te verlangen dat zij de jeugdige (gedeeltelijk) zelf brengen en halen? Langdurig houdt in meer dan drie maanden en intensief houdt in minimaal twee keer per week.

  • 3.

    Als de gemeente besluit dat er een vervoersvoorziening nodig is zijn er verschillende voorzieningen mogelijk. De gemeente kent de meest passende en goedkope voorziening toe.

    • a.

      Er kan een kilometerbudget gegeven worden als de ouders of iemand in hun omgeving de jeugdige (gedeeltelijk) zelf kunnen vervoeren.

    • b.

      Er kan een vergoeding voor het openbaar vervoer, op basis van de 2de klas worden gegeven als de jeugdige hier zelfstandig mee kan reizen.

    • c.

      Er kan een vergoeding voor het openbaar vervoer, op basis van de 2de klas, met begeleiding worden gegeven als de jeugdige als wordt aangetoond dat de jeugdige niet zelfstandig kan reizen of als de jeugdige kan leren om zelfstandig te reizen.

    • d.

      De jeugdige kan vervoerd worden door vervoerders die al voor de gemeente Dalfsen rijden als dit mogelijk is. Zoals het leerlingenvervoer en het Wmo 2015 vervoer.

  • 4.

    Als de gemeente besluit dat er een vervoersvoorziening nodig is voor het vervoer naar en van de plek waar de jeugdhulp is, dan legt de gemeente dat vast in hetzelfde besluit als waarin de jeugdhulp staat.

 

4.2.8 Echtscheiding

  • 1.

    Alles wat te maken heeft met de echtscheiding van ouders valt niet onder jeugdhulp. Soms is het zo dat een scheiding of de ruzie en spanningen tot problemen bij een jeugdige leiden, zoals een trauma of hechtings- en opvoedproblemen. De jeugdige en zijn ouders kunnen dan contact met de gemeente opnemen. Ook als de jeugdige problemen heeft door de echtscheiding, is het zo dat eerst de ruzies en spanningen opgelost moeten worden. De inzet van jeugdhulp heeft namelijk vaak geen effect als de oorzaak van de problemen niet wordt weggenomen.

  • 2.

    Ouders kunnen gebruikmaken van vrij toegankelijke voorzieningen om de situatie te verbeteren. De gemeente vergoedt geen hulp die voornamelijk op ouders gericht is om de situatie voor de jeugdige te verbeteren.

  • 3.

    De gemeente werkt samen met de rechtbank Overijssel. Als ouders een echtscheidingsprocedure hebben bij de rechtbank, dan kan deze besluiten dat de gemeente jeugdhulp moet bieden. De gemeente maakt dan aan de hand van het besluit van de rechtbank met de jeugdige en zijn ouders afspraken over de hulp. Als de ouders niet meewerken aan die hulp, of als de hulp te weinig effect heeft, stuurt de gemeente een bericht naar de rechtbank en de Raad voor de Kinderbescherming. Zij besluiten dan hoe het verder gaat.

 

4.3 Jeugdigen van 16 en ouder

4.3.1 Proces vanaf 16 jaar

  • 1.

    Bij het kiezen voor een jeugdhulpaanbieder houdt de medewerker vanaf 16 jaar er rekening mee dat de hulp mogelijk na de18e verjaardag doorloopt. Als hij of zij verwacht dat de hulp mogelijk daarna overgaat naar de Wmo 2015, wordt eerst gekeken of een gecontracteerde aanbieder voor zowel jeugdhulp als hulp vanuit de Wmo 2015 de jeugdige kan helpen.

  • 2.

    Als het nodig is wordt het onderzoeksverslag binnen de gemeente afgestemd met een Wmo medewerker en een participatiemedewerker. De jeugdmedewerker bepaalt of dit nodig is.

  • 3.

    Als een jeugdige 17 jaar en 3 maanden is wordt er een plan opgesteld voor het vervolg van de hulp als de jeugdige 18 wordt.

 

4.3.2 Vormen van hulp na 18 jaar

  • 1.

    Vanaf de 18e verjaardag valt hulp in de meeste gevallen niet meer onder de Jeugdwet. Er kunnen zich 2 situaties voordoen:

    • a.

      Na de 18e verjaardag is er geen hulp meer nodig. De jeugdhulp stopt dan.

    • b.

      Na de 18e verjaardag is er nog steeds hulp nodig. Dan zal dit in de meeste gevallen onder een andere wet dan de Jeugdwet vallen. Het is in sommige gevallen mogelijk om jeugdhulp te krijgen als een jeugdige 18 is. In onderstaande tabel staat een overzicht dat aangeeft onder welke wetgeving de hulp valt en wanneer het stopt. Wanneer het nog wel onder de jeugdwet valt dan heet dit verlengde jeugdhulp.

  • 2.

    In de volgende twee situaties is verlengde jeugdhulp mogelijk:

    • a.

      de jeugdige kreeg jeugdhulp voor zijn 18e jaar. Deze was afgesloten, maar moet binnen 6 maanden na beëindiging weer gestart worden.

    • b.

      voordat de jeugdige 18 werd vastgesteld door de gemeente dat jeugdhulp na 18e jaar noodzakelijk is omdat de resultaten alleen met jeugdhulp behaald kunnen worden.

  • 3.

    De volgende voorzieningen kunnen verleend worden aan jeugdigen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt:

    • a.

      Pleegzorg tot 21 jaar: Een pleegzorgrelatie kan alleen eindigen voor het 21e jaar wanneer pleegkinderen dit zelf willen. Als er daarna nog hulp nodig is om de zelfstandigheid te vergroten, dan kan dit vanuit de Wmo 2015.

    • b.

      Verlengde pleegzorg tussen 21 en 23 jaar. Het is mogelijk dat pleegzorg ook nog na de 21e verjaardag nodig is. Het college kan pleegzorg 'verlengen' totdat de jeugdige 23 jaar is. Voorwaarde is dat de jeugdige al pleegzorg ontvangt, de hulpvraag duidelijk is en aangetoond is dat voortzetting noodzakelijk is. De gemeente onderzoekt en bepaalt dit.

    • c.

      Verblijf in gezinshuis is standaard tot 21 jaar tenzij;

      • i.

        de jongere dat zelf niet wil;

      • ii.

        en/of de gezinshuisouder(s) niet instemmen;

      • iii.

        en/of voor alle partijen (inclusief de jongere) duidelijk is dat de jongere andere passende hulp nodig heeft, en die hulp ook beschikbaar is;

      • iv.

        en/of de jongere voldoet aan de criteria van de WLZ en/of beschermd wonen.

De jeugdige maakt samen met de gemeente en de gezinshuisouders maak een plan om te kijken wat er nodig is om zelfstandig te wonen.

  • d.

    Jeugdreclassering tot 23 jaar. Jeugdreclassering is een combinatie van intensieve hulp aan en controle op een jongere. Het belangrijkste doel van jeugdreclassering is te voorkomen dat de jongeren opnieuw strafbare feiten pleegt. Jeugdreclassering kan opgelegd worden door de kinderrechter, het openbaar ministerie, de directeur van een justitieel inrichting of de Raad voor de Kinderbescherming. Als de jeugdige jeugdhulp krijgt vanwege een strafrechtelijke beslissing, dan kan dit doorlopen tot maximaal 23e jaar. De rechter bepaalt dan dat jeugdhulp noodzakelijk is. De jeugdhulp kan dan wel na 18e jaar gestart worden, ook als de jeugdige nog niet eerder jeugdhulp heeft gehad.

  • e.

    In gedwongen kader: Het is de verantwoordelijkheid van de Gecertificeerde Instelling (GI) om voor de jeugdige een soepele overgang van 18- naar 18+ te realiseren. Ruim voor het bereiken van de meerderjarigheid neemt de GI contact op met de jeugdige en zijn ouders, en de gemeente Dalfsen om gezamenlijk afspraken te maken over eventuele noodzakelijke vervolghulp. Deze proactieve benadering zorgt ervoor dat er tijdig passende hulp beschikbaar is, waardoor de continuïteit van hulp gewaarborgd blijft tijdens deze overgangsfase.

 

 

Tabel 1: hulp voor een jeugdige die 18 wordt

Soort jeugdhulp

Wmo 2015

ZVW

Verlengde jeugdhulp

Stopt

Jeugd-ggz

 

X Als de zorgaanbieder niet gecontracteerd is door de verzekeraar dan zijn er twee opties: 1. de jeugdige moet wisselen van zorgaanbieder 2 gebruik maken van de overgangsregeling (regeling overgang jeugdwet naar ZVW bij bereiken 18 jaar)

 

 

Begeleiding

X

 

 

 

Kortdurend verblijf

X

 

 

 

Pleegzorg

X als de jeugdige niet wil blijven wonen bij het pleeggezin en niet klaar is om zelfstandig te wonen.

 

X Standaard tot 21 jaar als de jeugdige dit wil. Mogelijk verlengde pleegzorg tot 23.

X als de jeugdige niet wil blijven wonen bij het pleeggezin en zelfstandig kan wonen.

Gezinshuis

X als de jeugdige niet wil blijven wonen in het gezinshuis en niet klaar is om zelfstandig te wonen.

 

X Standaard tot 21 jaar als de jeugdige dit wil. Mogelijk verlengde jeugdhulp tot 23.

X als de jeugdige niet wil blijven wonen in het gezinshuis en zelfstandig kan wonen.

 

Jeugdreclassering

 

 

X als de rechter bepaald dat dit noodzakelijk is. Kan tot 23 jaar.

 

Gecertificeerde Instelling

 

 

 

X

 

Hoofdstuk 5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving

5.1 Een schone leefbare woning

  • 1.

    Inwoners uit de gemeente Dalfsen die zelf -of met behulp van hun netwerk- niet in staat zijn om hun huis schoon te houden, kunnen onder bepaalde voorwaarden Hulp bij het Huishouden in de vorm van hulp-op-maat krijgen via de gemeente.

  • 2.

    Inzet van bijvoorbeeld vrijwilligers, mantelzorgers, gebruikelijke hulp of een algemeen gebruikelijke voorzieningen (bijvoorbeeld, een glazenwasser voor het lappen van de buitenkant van de ramen, maaltijdservice, strijkservice, boodschappen bezorgservice, de uitprobeerservice van SAAM (voor bijvoorbeeld het uitproberen van een robotstofzuiger) gaan voor op hulp-op-maat.

  • 3.

    Hulp bij het voeren van een huishouden wordt alleen geboden wanneer:

    • a.

      er geen andere oplossingen zijn die problemen rondom het huishouden kunnen voorkomen of oplossen;

    • b.

      er is sprake van vervuiling van de woning, wanneer er niets gebeurt;

    • c.

      inwoner kampt met langdurige lichamelijke problemen (langer dan 6 weken) en/of psychische beperkingen

    • d.

      er geen andere inwoners op hetzelfde adres wonen die ouder zijn dan 18 jaar en lichamelijk gezond.

  • 4.

    Van huisgenoten jonger dan 23 jaar is een leeftijdsgebonden verwachting welke huishoudelijke taken zij kunnen uitvoeren:

    • a.

      Kinderen tot 5 jaar: van hen wordt geen bijdrage verwacht in het huishouden;

    • b.

      Kinderen van 5 tot 13 jaar: van hen wordt verwacht dat zij naar hun eigen mogelijkheden betrokken worden bij lichte huishoudelijke taken zoals opruimen, tafel dekken/ opruimen, afwassen/ afdrogen, boodschappen doen, kleding in de wasmand gooien.

    • c.

      Kinderen van 13 tot 18 jaar: van hen wordt verwacht dat zij, naast de activiteiten die benoemd zijn voor kinderen van 5 tot 13 jaar, hun eigen kamer op orde kunnen houden; (rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen)

    • d.

      Huisgenoot van 18 tot 23 jaar: van een 18 tot 23 jarige wordt verwacht dat hij of zij een éénpersoonshuishouden kan voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn: schoonhouden van de sanitaire ruimte, keuken en een kamer; de was doen; boodschappen doen; maaltijd verzorgen; afwassen en opruimen; eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

  • 5.

    Gemeente Dalfsen werkt met ‘het resultaat schoon en leefbaar huis’. Dit is gebaseerd op de inzet van hulp op het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2025, van het bureau HHM, zie afbeelding 1 hieronder. Een schoon en leefbaar huis houdt in dat het huis normaal bewoond en gebruikt kan worden.

    • a.

      Schoon betekent dat de basis hygiëne in orde is en dat vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s voor bewoners worden voorkomen.

    • b.

      Leefbaar houdt in dat het huis opgeruimd en functioneel is, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

  • 1.

    Samen met de medewerker wordt er gekeken welke onderdelen in de situatie van de inwoner van toepassing zijn. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt wat een hulp oppakt en wat de inwoner en het netwerk kunnen doen. De focus van de medewerker is: “Wat kan iemand zelf nog (leren/regelen), evt. met behulp van zijn/haar omgeving. De mindset is niet welke hulp-op-maat is nodig, maar hoe de inwoner geholpen kan worden om zelf of met behulp van het netwerk het huishouden te doen. Vanuit de toegang wordt gekeken naar:

    • a.

      wat kan iemand nog zelf?

    • b.

      wat kan iemand nog zelf regelen?

    • c.

      wat kan iemand nog zelf leren?

  • 2.

    En als dat niet lukt dat er dan een vangnet is in de vorm hulp op maat met 3 modules: module 1 schoonmaak, module 2 wasverzorging en module 3 regie.

  • 6.

    De focus van de hulp is flexibiliteit: de zorgaanbieder spreekt met de inwoner af wat er nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden, en spreekt niet meer standaard af dat een huishoudelijke hulp elke week langskomt. Er is ruimte voor flexibiliteit, bijvoorbeeld 1 x per 2 weken of de ene week alleen het sanitair en de week er na de hele woning.

  • 7.

    Ook kan de zorgaanbieder in overleg met de inwoner afspreken of er vakantievervanging komt, of dat de inwoner de voorkeur geeft dat er dan een periode geen huishoudelijke hulp komt. En wat er moet gebeuren bij ziekte van de hulp.

  • 8.

    Van inwoner mag verwacht worden dat medewerking verleend wordt aan een zo efficiënt mogelijke invulling van de hulp. Dit betekent dat van de inwoner mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en de planning van huishoudelijke werkzaamheden en de aanschaf van strijkvrije kleding.

 

Afbeelding 1. Normenkader huishoudelijke ondersteuning 2025, HHM

 

 

5.1.1 Basis schoonmaak, Module 1

  • 1.

    Het normenkader dat de gemeente hanteert bestaat uit verschillende onderdelen, zie afbeelding 1.

  • 2.

    De basis van huishoudelijke hulp bevat alle schoonmaakwerkzaamheden die in het huis worden gedaan. Er wordt samen met de medewerker gekeken naar welke onderdelen van de basis schoon en leefbaar van toepassing zijn in de situatie van de inwoner. Het besluit of en wat voor huishoudelijke hulp iemand nodig heeft, kan voor elke inwoner anders zijn.

  • 3.

    De werkzaamheden en bijbehorende tijd zijn gebaseerd op een gemiddeld huishouden.

  • Een gemiddeld huishouden houdt het volgende in:

    • a.

      een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;

    • b.

      wonend in een eigen huis (dus geen zorginstelling), gelijkvloers of met een trap;

    • c.

      de inwoner kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, post opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;

    • d.

      de inwoner heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten orden uitgevoerd;

    • e.

      er is geen hulp vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

    • f.

      er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van hulp vragen;

    • g.

      er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de inwoner die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;

    • h.

      de woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra groot.

  • 4.

    Bij de berekening is ook rekening gehouden met de frequentie (aantal keren) van uitvoering van de activiteiten. Er zijn taken die wekelijks/2-wekelijks of met een of met een lagere frequentie (bijvoorbeeld: 1x per kwartaal of 2x jaar) gedaan worden.

    • a.

      Activiteiten die wekelijks of 2-wekelijks moeten worden gedaan zijn bijvoorbeeld:

      • i.

        het schoonmaken van de keuken (aanrecht, gootsteen, kookplaat, vloer), badkamer en toilet(ten);

      • ii.

        het stoffen, opruimen, stofzuigen en eventueel dweilen van de gang, eventuele trap naar de slaap etage, woonkamer en kamers die in gebruik zijn als (dagelijks) slaapvertrek;

      • iii.

        het verschonen van de bedden.

    • b.

      Activiteiten die met een lagere frequentie worden gedaan:

      • i.

        het schoonmaken van de keukenkastjes, oven, afzuigkap en de koelkast/vriezer;

      • ii.

        het afnemen van tegelwanden in de badkamer en toilet;

      • iii.

        het zemen van de ramen aan de binnenzijde.

  • 5.

    In het normenkader is, naast de directe tijd ook indirecte tijd opgenomen. Dit is tijd die nodig is voor binnenkomen, afspraken maken, het koffiemomentje en bijvoorbeeld het pakken en opruimen van schoonmaakmiddelen. Deze indirecte tijd is even noodzakelijk als de directe tijd om de beoogde resultaten te behalen.

  • 6.

    In het normenkader zijn tijden opgenomen die bij elkaar een totaaltijd opleveren. Een totaaltijd is voldoende om de noodzakelijke activiteiten door een professional uit te laten voeren. Dit zijn geen instructietijden voor de uitvoering van specifieke activiteiten. Iedere situatie heeft een eigen verdeling van de totaaltijd over verschillende activiteiten. De inwoner maakt zelf met de hulp afspraken over hoe de werkzaamheden worden gedaan. Daarbij staat de totaaltijd vast. Persoonlijke voorkeuren van de inwoner leiden niet tot het extra inzetten van tijd.

 

5.1.2 Wasverzorging, Module 2

  • 1.

    Een inwoner kan hulp krijgen bij wasverzorging wanneer hij zelf de was niet meer kan doen. Concrete taken bij deze hulp zijn het sorteren, wassen, drogen, opvouwen en opbergen van het wasgoed. Bedden- en linnengoed valt ook onder wasgoed.

  • 2.

    Een inwoner moet een wasmachine en droger hebben. Als er geen wasmachine of droger is, moet de inwoner zelf zorgen voor een wasmachine en droger. Ook moet de inwoner proberen om extra en zware was te voorkomen, door bijvoorbeeld incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten te gebruiken.

  • 3.

    Wasverzorging kan alleen ingezet worden in combinatie met in ieder geval module 1.

 

5.1.3 Regie, Module 3

  • 1.

    Alle hulpen hebben een signaleringsfunctie met betrekking tot de gezondheid en welzijn van de inwoner. Dit houdt in dat de hulp in de gaten houdt of er veranderingen optreden en indien nodig actie onderneemt. Deze functie is standaard onderdeel van het werk van de hulp.

  • 2.

    Wanneer de hulp een grotere rol heeft in de regie/organisatie rondom het huishouden, dan kan daar extra tijd voor worden toegewezen. Er is in dit geval bij inwoner sprake van een gebrek aan eigen regie. Het gaat hierbij om de volgende activiteiten in het kader van organisatie van het huishouden:

    • a.

      Zorg voor voeding (voorbereiden, serveren, afwassen, opruimen, aanreiken van de maaltijd). Wanneer een inwoner zelf geen maaltijden kan klaarmaken, dan kan hij hulp krijgen om daarbij geholpen te worden. Dit kan allen wanneer inwoner geen gebruik kan maken van bijvoorbeeld een eigen netwerk, kant- en-klaar maaltijden, voorliggende maaltijdvoorzieningen (bijv. eetcafés) of hulp via de thuiszorg. De taken bij deze hulp zijn broodmaaltijd bereiden, warme maaltijd opwarmen, maaltijd en benodigdheden klaarzetten, afruimen en afwassen of in- en uitpakken van de vaatwasser. Het doen van boodschappen en het koken van de warme maaltijd valt niet onder werkzaamheden van de hulp.

    • b.

      Kinderen verzorgen. hierbij bedoelt de gemeente, dat er vanuit de huishoudelijke hulp, hulp geboden wordt in situaties waarbij minderjarige kinderen doorgaans onder de 4 jaar betrokken zijn. En ouders tijdelijk fysiek niet in staat zijn de hulp te bieden. Handelingen zijn bijv. ondersteunen of overnemen van de ouder bij; het in bad doen, het tillen/verplaatsen en verschonen, naar bed brengen, eten geven, verzorgen van jonge kinderen. Naast de directe in nabijheid zijn van de kinderen, kunnen er ook wat huishoudelijk taken gedaan worden. Samen met de medewerker wordt er een lijst met activiteiten bepaald en gekeken naar hoeveel tijd daarvoor nodig is. Dit is in elke situatie maatwerk. Het betreft hier een uren indicatie. Uitgangspunt is een maximale duur tot 8 weken en een maximum van 40 uur per week, geen weekenden. Er worden tussen ouder en zorgaanbieder afspraken gemaakt over de aanwezigheid van ouder bij de inzet van kindzorg. Gemeente gaat hierbij uit van het actuele Kindzorg CIZ Wmo richtlijn indicatieadvisering voor hulp bij het huishouden 2006.

  • Tabel Kindzorg CIZ Wmo richtlijn indicatieadvisering voor hulp bij het huishouden 2006

    • c.

      organisatie van het huishouden.

  • Regie wordt ingezet als iemand niet zelf kan plannen en organiseren van huishoudelijke taken. Naast het overnemen van huishoudelijke taken, heeft de hulp ook een aansturende rol. De hulp moet extra opletten op ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij de inwoner. Ondersteuning kan ook bestaan uit het helpen behouden, verkrijgen of terugkrijgen van structuur in het huishouden.

  • Het doel van regie over het huishouden is niet alleen een schoon huis, maar ook hulp bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van regie kan nodig zijn als de inwoner niet meer zelfstandig beslissingen kan nemen, bijvoorbeeld bij een terminale situatie of dreigende dementie. Dit kan leiden tot vervuiling van woning of kleding, verwaarlozing van eten en drinken en zichzelf of huisgenoten, waardoor functioneren in huis en buitenshuis niet meer lukt.

  • De hulp moet de inwoner zoveel mogelijk betrekken bij het maken van keuzes, rekening houdend met de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de inwoner. Bij een deel van deze groep is er geen sprake van ontwikkelingsmogelijkheden, maar eerder van afnemende zelfredzaamheid. Het bewaken of het nog verantwoord is dat de inwoner zelfstandig woont, is daarom onderdeel van deze module. De vaststelling van deze module gebeurt individueel en wordt afgestemd op de persoonlijke situatie.

    • d.

      adviseren en/of verwijzen – zo mogelijk activeren.

  • Het is mogelijk dat de inwoner extra ondersteuning nodig heeft bij advies, instructie en voorlichting gericht op een of meerdere activiteiten in het huishouden voor de maximale duur van zes weken.

  • 3.

    Wanneer een inwoner ook hulp-op-maat ontvangt in de vorm van begeleiding, dan komt inwoner in principe niet meer in aanmerking voor de module regie.

  • 4.

    Regie, module 3 kan alleen ingezet worden in combinatie met in ieder geval module 1 en eventueel aangevuld met module 2.

 

5.1.4 Extra inzet i.v.m. (medische) beperkingen

  • 1.

    De medewerker bepaalt samen met de inwoner aan de hand van een onderzoek welke hulp nodig is. In het onderzoek wordt gekeken of met de eigen kracht, een schoon en leefbaar huis kan worden bereikt.

  • 2.

    Wanneer er sprake is van (medische) beperkingen waardoor de basisondersteuning niet passend is, kan er extra inzet worden toegewezen. De medewerker kan hierbij een medisch advies aanvragen om de impact van de beperking goed te kunnen beoordelen.

  • 3.

    Er kan 30 of 60 minuten extra tijd worden toegekend. Er wordt per situatie bekeken hoeveel extra tijd er nodig is. Een richtlijn is dat er 30 minuten extra wordt ingezet als er extra goed moet worden schoongemaakt. 60 minuten kan worden toegekend als er extra goed moet worden schoongemaakt, waardoor de hulp een extra keer in de week moet langskomen.

  • 4.

    De standaard situatie gaat uit van een huishouden van 1 à 2 personen. Wanneer er extra personen in het huishouden zijn, hoeft dit niet automatisch te betekenen dat er extra inzet van hulp nodig is. Deze extra personen kunnen wellicht zelf een deel van het huishouden doen, zie de beschrijving van gebruikelijke hulp in hoofdstuk 2.3. Alleen wanneer deze extra personen in het huishouden niet zelf de hulp kunnen leveren, dan kan er extra inzet worden toegewezen.

  • 5.

    In het normenkader wordt er een onderscheid gemaakt tussen een extra kamer ‘in gebruik’ en ‘niet in gebruik’. Met in gebruik wordt een kamer die dagelijks gebruikt bedoeld en essentieel (belangrijk) is voor het dagelijks leven. Bijvoorbeeld: een echtpaar slaapt vanwege medische of persoonlijke redenen in twee slaapkamers. Het hangt volgens het Normenkader HHM van het soort kamer af hoeveel hulp dan nodig is.

  • 6.

    De inrichting, staat en omvang van het huis worden meegenomen in de beslissing van de medewerker. Dit betekent niet dat, wanneer deze afwijkt van het gemiddelde huishouden, er automatisch meer inzet wordt toegewezen. Er wordt altijd gekeken naar de eigen mogelijkheden. Een voorbeeld is een woning met een zeer volle inrichting van beeldjes en/of fotolijstjes. In dit geval kan van de inwoner gevraagd worden om rekening te houden met de inrichting van het huis of dat inwoner of zijn netwerk deze extra taak zelf oppakt. Er wordt in het algemeen geen extra tijd toegekend wanneer er huisdieren aanwezig zijn. Dit valt onder basisactiviteiten. Er kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er sprake is van bijzondere hoeveelheid extra vervuiling. Werkzaamheden buiten het huis zoals de tuin en de buitenkant van de ramen, zijn uitgesloten van huishoudelijke hulp. Hiervoor zijn algemene voorzieningen aanwezig.

 

 

Hoofdstuk 6. De vorm van de hulp

 

In hoofdstuk 6 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen wordt uitgelegd in welke vormen de gemeente hulp kan bieden. In dit hoofdstuk staan de aanvullende regels over zorg in natura (ZIN), persoonsgebonden budget (pgb) en de financiële tegemoetkoming.

 

6.1 Zorg in natura

De gemeente kan hulp-op-maat verstrekken als zorg in natura (ZIN). Dat betekent dat de inwoner de voorziening geleverd krijgt waarvoor de noodzaak is vastgesteld. De gemeente heeft in dat geval een contract afgesloten met een leverancier/aanbieder die de voorziening levert. Een voorziening die verstrekt wordt in ZIN wordt meestal verstrekt:

  • 1.

    in eigendom; of

  • 2.

    in bruikleen; of

  • 3.

    bij wijze van persoonlijke dienstverlening.

 

6.1.1 In eigendom of in bruikleen

  • 1.

    Als de gemeente de hulp-op-maat in eigendom aan een inwoner verstrekt, krijgt de inwoner de voorziening in eigendom. De gemeente doet dit bijvoorbeeld vaak met kleine hulpmiddelen.

  • 2.

    Verstrekt de gemeente de voorziening in bruikleen, dan blijft de voorziening eigendom van de leverancier of van de gemeente en mag de inwoner de voorziening gebruiken. De inwoner tekent hiervoor een bruikleenovereenkomst.

  • 3.

    Heeft de inwoner de voorziening niet meer nodig, dan kan de gemeente besluiten de voorziening in te nemen en opnieuw te verstrekken aan een andere inwoner die de voorziening nodig heeft.

 

6.1.2 Onderhoud en reparatie

Bij hulp-op-maat in natura wordt er tussen de inwoner en de leverancier vaak een overeenkomst gesloten met betrekking tot onderhoud en reparatie van het hulpmiddel.

 

6.1.3 Dienstverlening

Bij hulp-op-maat in de vorm van dienstverlening in ZIN kan de inwoner gebruik maken van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die de gevraagde dienstverlening verstrekt. Voor begeleiding en dagbesteding is dit een aanbieder die een contract heeft voor de gevraagde complexiteit.

 

6.2 Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Wanneer we in de beleidsregels spreken van een Pgb, dan hebben we het over een Pgb in het kader van de Wmo 2015 of de Jeugdhulp.

  • 2.

    Een pgb is geen vorm van hulp, maar een manier waarop hulp betaald kan worden. Nadat de gemeente heeft vastgesteld dat hulp-op-maat nodig is, onderzoekt de gemeente in welke vorm de hulp verstrekt moet worden. Dat kan zijn in natura. In dat geval regelt de gemeente dat de aanbieder betaald wordt.

  • 3.

    Het kan ook zijn dat hulp-op-maat in de vorm van een pgb wordt ingezet. In dat geval is er een budgetbeheerder die zorgt dat de aanbieder betaald wordt. Andere belangrijke taken van de budgetbeheerder zijn: contracten afsluiten, de gemeente op de hoogte houden van de voortgang van de hulp, zorgen dat de hulp van goede kwaliteit is, de administratie bijhouden en zorgen voor evaluatie- en eindverslagen.

 

6.2.1 Gesprek en beoordeling pgb-vaardigheid

  • 1.

    Als een inwoner graag hulp in de vorm van een pgb wil ontvangen in plaats van in de vorm van ZIN, dan kan de inwoner dit bijvoorbeeld aangegeven tijdens het (keukentafel)gesprek. De medewerker van de gemeente zal mogelijk een vervolgafspraak inplannen voor een ‘bewust keuze gesprek’. In dit gesprek wordt ingegaan op de voorwaarden waaraan een inwoner moet voldoen om in aanmerking te komen voor een pgb.

  • 2.

    In het ‘bewuste keuze gesprek’ zal onder andere stil worden gestaan bij de vragenlijst pgb die te vinden is op www.samendoenindalfsen.nl. Deze vragenlijst kan worden gebruikt als richtlijn om helderheid te krijgen over de motivatie van de inwoner en de vraag of een pgb passend is. Een inwoner moet voldoende in staat zijn om de taken die verbonden zijn aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren.

  • 3.

    De gemeente kijkt bij de beoordeling van pgb-vaardigheid bijvoorbeeld naar of de inwoner of vertegenwoordiger:

    • a.

      ouder is dan 18 jaar;

    • b.

      de Nederlandse taal beheerst;

    • c.

      een gespreksverslag en beschikking kan begrijpen;

    • d.

      om kan gaan met de computer / digitale vaardigheden heeft.

    • e.

      op de hoogte is van de eisen van de SVB, de Jeugdwet/Wmo 2015, de verordening en nadere regels;

    • f.

      in staat is de beheerstaken te vervullen;

    • g.

      de beheerstaken wil uitvoeren, zonder daarvoor een vergoeding te krijgen;

    • h.

      in staat is:

      • i.

        een aanbieder te kiezen die u de noodzakelijke hulp kan bieden;

      • ii.

        sollicitatiegesprekken te voeren;

      • iii.

        een contract aan te gaan;

      • iv.

        de persoon die hulp biedt aan te sturen;

      • v.

        de kwaliteit van de geleverde hulp te controleren;

      • vi.

        een juiste administratie bij te houden;

      • vii.

        een inwoner kan hiervoor ook hulp krijgen uit zijn sociale netwerk of van een vertegenwoordiger die zijn belangen behartigt.

  • 4.

    Als een inwoner iemand anders heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren, dan stelt de gemeente aan deze persoon dezelfde eisen als aan de inwoner.

  • 5.

    Als een curator, mentor of gevolmachtigde ontbreekt, kunnen ook als vertegenwoordiger optreden:

    • a.

      De echtgenoot of levensgezel van de inwoner; of;

    • b.

      Zijn ouder, kind, broer of zus (als de inwoner geen echtgenoot of levensgezel heeft of deze niet kan of wil optreden als vertegenwoordiger).

  • 6.

    Een WSNP bewindvoerder kan geen vertegenwoordiger zijn om het pgb te beheren, tenzij de rechtbank het beheer van een pgb wel heeft toegewezen aan de bewindvoerder.

 

6.2.2 Pgb door iemand uit het sociaal netwerk

Als de gemeente vaststelt dat hulp-op-maat noodzakelijk is, kan iemand uit de omgeving van de inwoner deze hulp eventueel bieden. Aan de hand van de regels in de wet, de verordening en deze nadere regels onderzoekt de gemeente of deze persoon vanuit een pgb betaald kan worden:

  • 1.

    Gemeente onderzoekt of het bieden van de noodzakelijke hulp door de persoon, al dan niet met behulp van de sociale omgeving, verwacht mag worden. Hierbij wordt gekeken naar:

    • a.

      hoe zwaar het is voor de persoon die de hulp gaat bieden;

    • b.

      welke impact de hulp heeft op de andere gezinsleden van die persoon;

    • c.

      of bieden van de hulp invloed heeft op het deelnemen aan de maatschappij van die persoon en zijn gezinsleden;

    • d.

      hoe lang de hulp duurt;

    • e.

      hoe intensief de hulp zal zijn.

  • 2.

    Als blijkt dat de ondersteuner overbelast raakt door het bieden van hulp, dan onderzoekt de gemeente:

    • a.

      of andere organisaties of personen ingezet kunnen worden om de noodzakelijke hulp te bieden;

    • b.

      of met het verstrekken van een pgb voor de hulp de draagkracht/draaglastverhouding weer in balans kan worden gebracht.

  • 3.

    Als de mogelijkheid onder 3a zich voordoet en toch voor mogelijkheid 3b wordt gekozen, verleent gemeente alleen een pgb als in het pgb-plan argumenten worden gegeven voor deze keuze. Uit deze argumenten moet dan blijken dat:

    • a.

      het bieden van de hulp niet ten koste gaat van de draagkracht/draaglastverhouding van de hulp biedende persoon en/of een ander gezinslid;

    • b.

      het bieden van de hulp niet ten koste gaat van de participatie van de hulp biedende persoon en/of een ander gezinslid;

    • c.

      de hulp biedende persoon bekend is met de resultaatgerichte werkwijze van de gemeente en in staat is volgens die werkwijze te werken;

    • d.

      de hulp biedende persoon in staat is samen te werken met eventuele andere hulpverleners;

    • e.

      de hulp biedende persoon voldoet aan de kwaliteitseisen die gelden voor de hulp die geboden wordt;

    • f.

      voor het beheer van het pgb iemand wordt aangewezen die voldoet aan de regels die de gemeente daarvoor stelt.

  • 4.

    Gemeente onderzoekt in hoeverre een pgb nodig is om de noodzakelijke hulp te bieden. Gemeente onderzoekt of het ook mogelijk dat deze persoon hulp biedt zonder dat daarvoor een pgb wordt verstrekt.

  • 5.

    Als uit dit onderzoek blijkt dat er geen pgb nodig is om de hulp te verlenen, dan verstrekt de gemeente deze niet.

 

6.2.3 Pgb voor aanschaf hulpmiddel of woningaanpassing.

  • 1.

    Het is mogelijk dat een inwoner een pgb ontvangt voor de aanschaf van een hulpmiddel of een woningaanpassing. Inwoner vraagt altijd één of meer offertes op. Uitzondering hierop is een woningaanpassing dan worden er minimaal twee of maximaal 3 offertes door inwoner aangeleverd.

  • 2.

    Het is hulp-op-maat die éénmalig wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      De hoogte wordt bepaald aan de hand van de aanschafkosten en eventuele bijkomende kosten als onderhoud en verzekering;

    • b.

      De aanschafkosten worden vastgesteld op basis van de kostprijs van de goedkoopst compenserende individuele voorziening in natura. Als dat een tweedehands voorziening is, dan kan de gemeente de hoogte daar op baseren. Regel is wel dat de inwoner met dit bedrag dan ook daadwerkelijk de voorziening kan aanschaffen bij een aanbieder.

    • c.

      Na het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel wordt het bedrag rechtstreeks overgemaakt aan de inwoner. Na vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing wordt het bedrag rechtstreeks overgemaakt aan de leverancier die het product heeft geleverd/geïnstalleerd, zoals beschreven in 5.4.6

  • 3.

    Wanneer een inwoner met het pgb een hulpmiddel en woningaanpassing koopt, wordt de inwoner eigenaar van deze voorziening. De gemeente maakt met de inwoner afspraken over het gebruik, budgetperiode, afschrijftermijn, doorverkoop en eventuele inname wanneer de voorziening niet meer passend is.

 

6.2.4 Budgetperiode hulpmiddel of woningaanpassing

  • 1.

    Een pgb wordt verleend voor een periode die begint op de dag waarop het recht op een pgb is ontstaan.

  • 2.

    Het pgb is ieder geval toereikend voor een periode die overeenkomt met de normale afschrijvingstermijn die, voor zover van toepassing, geldt voor de met het pgb te verkrijgen hulp-op-maat ofwel een voorziening. Is er een pgb voor een hulpmiddel verstrekt dan wordt de budgethouder geacht gedurende deze periode gebruik te kunnen maken van de voorziening.

  • 3.

    is de budgetperiode verstreken maar voldoet het hulpmiddel nog, dan ontstaat er niet automatisch het recht op een nieuw of gebruikt hulpmiddel. Zolang het verstrekte hulpmiddel of het via een pgb aangeschafte hulpmiddel technisch nog voldoet, bestaat geen recht op vervanging van het hulpmiddel, tenzij het middel geen compenserende voorziening meer is. Na de afschrijvingstermijn kunnen onderhoudskosten worden vergoed als de voorziening technisch is gekeurd en is goedgekeurd. Kosten voor deze technische keuring komen voor rekening van de inwoner. Pas als het hulpmiddel niet meer passend is, deze kapot is, of een reparatie zo duur is dat een nieuw hulpmiddel uiteindelijk goedkoper is zal er opnieuw onderzoek gedaan worden.

 

6.2.5 Afschrijvingstermijnen hulpmiddel of woningaanpassing

Voor hulp-op-maat in de vorm van voorzieningen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

  • 1.

    Voor roerende voorzieningen voor wonen of vervoer die in bruikleen worden verstrekt: er geldt een afschrijvingstermijn van 7 jaar;

  • 2.

    Voor roerende voorzieningen die in eigendom aan de inwoner worden verstrekt, is de afschrijvingstermijn 7 jaar;

  • 3.

    Voor bouwkundige of woontechnische voorzieningen (uitgezonderd een traplift):

    • a.

      Waarvan de kostprijs lager is dan € 5.000,-: 5 jaar

    • b.

      Waarvan de kostprijs tussen € 5.000 en € 10.000,- ligt: 10 jaar

    • c.

      Waarvan de kostprijs van de voorziening meer bedraagt dan € 10.000,- : 15 jaar;

  • 4.

    Voor een traplift: 10 jaar;

  • 5.

    Voor auto-aanpassingen: 7 jaar;

  • 6.

    Voor andere vormen van hulp-op-maat in de vorm van een woningaanpassing: 10 jaar.

  • 7.

    In afwijking van het hierboven genoemde in deze paragraaf geldt voor de voorzieningen onder 3, 5, en 6 voor minderjarige kinderen een afschrijvingstermijn van maximaal 5 jaar.

 

6.2.6 Het beheer van het pgb

Wanneer een inwoner een pgb toegewezen krijgt, is de inwoner een budgethouder. Het pgb moet ook beheerd worden. Dit doet de budgetbeheerder. Inwoner kan zelf de budgetbeheerder zijn of vragen om iemand dit voor hem te laten doen.

  • 1.

    De gemeente controleert:

    • a.

      of het pgb dat inwoner ontvangt bijdraagt aan de afgesproken resultaten;

    • b.

      of de kwaliteit van de hulp voldoende is;

    • c.

      of de administratie goed bijgehouden wordt.

  • 2.

    Daarom kan de gemeente aan de inwoner vragen om de administratie van het pgb aan de gemeente te laten zien. Gemeente verwacht van de budgetbeheerder dat hij of zij binnen 24 uur de administratie overhandigt.

  • 3.

    Uit de administratie wordt duidelijk:

    • a.

      op welke tijdstippen/dagdelen inwoner hulp heeft ontvangen; en

    • b.

      hoelang deze hulp duurt; en

    • c.

      in hoeverre de resultaten inmiddels bereikt zijn.

  • 4.

    Als de gemeente hulp-op-maat in de vorm van een pgb te verstrekt, wordt het pgb overgemaakt aan de sociale verzekeringsbank (SVB). Gemeente controleert vervolgens of de afspraken die de inwoner maakt met de SVB overeenkomen met het genomen besluit door de gemeente.

 

6.2.7 Wijziging tarieven

Indien de tarieven voor een pgb veranderen:

  • 1.

    houden lopende indicaties hetzelfde tarief, zonder indexering;

  • 2.

    dan wordt een indicatie met een nieuw tarief afgegeven wanneer de indicatie afloopt, en deze moet worden verlengd. Wanneer tarieven lager worden dan is er wel een redelijke overgangstermijn van drie maanden nodig. Als ruim voor het aflopen van de indicatie een aankondiging van de tariefswijziging is verzonden aan de inwoner, dan geldt de overgangstermijn niet;

  • 3.

    er wordt altijd zorgvuldig onderzocht of de hulp nog passends is met een lager tarief.

 

6.3 Financiële tegemoetkoming Wmo 2015

  • 1.

    Hulp-op-maat bestaat naast Zorg in Natura ook in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Inwoner ontvangt dan hulp in de vorm van een geldbedrag. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming voor de kosten die de inwoner maakt om de aangewezen voorziening aan te schaffen of hulp te regelen. Een voorbeeld is de aanschaf van een sportrolstoel (zoals ook beschreven staat in 3.4.3) en de auto-aanpassing (zoals ook beschreven staat in 3.5.5 ).

  • 2.

    Inwoner mag zelf een aanbieder of leverancier kiezen en afspraken maken over hoe de hulp wordt geleverd.

  • 3.

    Een financiële tegemoetkoming is een vooraf bepaald geldbedrag dat de noodzakelijke kosten ongeveer dekt. Een financiële tegemoetkoming hoeft dus niet volledig kostendekkend te zijn.

  • 4.

    Is er sprake van een hulpmiddel dat is afgeschreven dan ontstaat er niet automatisch het recht op een nieuw of gebruikt hulpmiddel. Zolang het verstrekte hulpmiddel of het via de financiële tegemoetkoming aangeschafte hulpmiddel technisch nog voldoet, bestaat geen recht op vervanging van het hulpmiddel, tenzij het middel geen compenserende voorziening meer is. Een eventuele aanvraag voor een betreffende hulp-op-maat en dus ook de financiële tegemoetkoming wordt dan ook afgewezen.

 

6.3.1 Kenmerken van een financiële tegemoetkoming

Kenmerken van een financiële tegemoetkoming zijn:

  • 1.

    een financiële tegemoetkoming is een vast geldbedrag;

  • 2.

    een financiële tegemoetkoming wordt aan de inwoner of aan een gemachtigde van de inwoner betaald, tenzij het doel van de betaling alleen op een andere manier kan worden bereikt. De gemeente kan het geld dan op een andere manier betalen, bijvoorbeeld een betaling aan een leverancier;

  • 3.

    een financiële tegemoetkoming hoeft niet volledig kostendekkend te zijn;

  • 4.

    een financiële tegemoetkoming wordt niet verstrekt via de SVB;

  • 5.

    wanneer inwoner een financiële tegemoetkoming ontvangt, hoeft inwoner meestal geen eigen bijdrage te betalen voor de specifieke voorziening. Het geld moet wel worden terugbetaald als in de wet, in de verordening, in deze beleidsregels of het toekenningsbesluit anders is bepaald en dit aansluit bij de persoonlijke situatie van de inwoner;

  • 6.

    kiest de inwoner zelf een aanbieder of leverancier en maakt zelf afspraken over de invulling van de te leveren hulp en/of voorziening.

 

 

Hoofdstuk 7. Terugvordering, toezichthouder, overgangsrecht en hardheidsclausule

 

In het geval van Wmo 2015-hulp kan de gemeente in sommige situaties de (geldswaarde van de) voorziening terugvorderen (zie ook 7.2.2 Terugvordering voorziening, Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Dalfsen). In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het bedrag van de terugvordering wordt berekend. Daarnaast is in dit hoofdstuk meer informatie te vinden over de inzet van toezichthouders, het overgangsrecht en de toepassing van de hardheidsclausule.

 

7.1 Terugvordering van de voorziening

Nadat de gemeente een besluit tot het verstrekken van een hulp-op-maat (maatwerkvoorziening) heeft ingetrokken of heeft herzien, kan de gemeente mogelijk de geldswaarde van de voorziening of het pgb terugvorderen van de inwoner. Na het intrekken of herzien van de hulp-op-maat bestond er immers geen recht of minder recht op de hulp-op-maat.

De gemeente kan de geldswaarde van de verstrekte hulp-op-maat of het pgb terugvorderen van de inwoner als:

  • 1.

    de gemeente het besluit waarin de hulp-op-maat is toegekend, intrekt of herziet omdat de inwoner opzettelijk onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt; èn

  • 2.

    de gemeente een andere beslissing had genomen als de inwoner geen onjuiste of onvolledige informatie had verstrekt aan de gemeente.

 

7.2 Toezichthouders

  • 1.

    Wmo 2015-zorgaanbieders zijn wettelijk verantwoordelijk voor kwalitatief goede en veilige hulp. De toezichthouders kwaliteit Wmo 2015 van GGD IJsselland voeren namens de gemeente Dalfsen onafhankelijk het toezicht uit op de naleving van de kwaliteit van de Wmo 2015 hulp. De toezichthouder stelt jaarlijks een onafhankelijk werkplan op en voert de volgende vormen van toezicht uit, namelijk calamiteitentoezicht, signaalgestuurd toezicht en proactief toezicht.

  • 1.

    Inwoners van de gemeente Dalfsen kunnen hun zorgen over de kwaliteit van de geboden Wmo 2015 hulp melden bij de gemeente Dalfsen via de website www.samendoenindalfsen.nl. De toezichthouders Wmo 2015 kunnen, op verzoek van een gemeente, een onderzoek starten. De toezichthouder zal zelfstandig een onafhankelijk oordeel formuleren over de kwaliteit van de geleverde hulp en geeft daarnaast een advies over de mogelijke te nemen maatregelen.

  • 2.

    De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt onafhankelijk toezicht op de kwaliteit van de jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugdreclassering. De IGJ onderzoekt of kinderen en jongeren goede hulp krijgen in een veilige omgeving. Ze controleert ook of de jeugdhulpaanbieders zich aan de wet en andere afspraken houden. Inwoners van de gemeente Dalfsen die zich zorgen maken over de kwaliteit van de geleverde hulp aan jeugdigen, kun hiervan een melding maken bij de IGJ.

  • 3.

    De sociale recherche regio IJssel-Vechtstreek is door de gemeente Dalfsen aangewezen als toezichthouder rechtmatigheid voor zowel hulp die geboden wordt vanuit de Wmo 2015 als de jeugdwet. Rechtmatigheid wil zeggen dat de toezichthouder controleert of zorgaanbieders en inwoners zich houden aan de geldende regels en besluiten.

  • 4.

    Inwoners van de gemeente Dalfsen die zich zorgen maken over het rechtmatig handelen van een zorgaanbieder of inwoner kunnen zich melden bij de gemeente Dalfsen via de website www.samendoenindalfsen.nl. De toezichthouders Wmo 2015 kunnen, op verzoek van een gemeente, een onderzoek starten. De toezichthouder zal zelfstandig een onafhankelijk oordeel formuleren over de kwaliteit van de geleverde hulp en geeft daarnaast een advies over de mogelijke te nemen maatregelen.

 

7.3 Overgangsrecht

  • 1.

    Een voorziening die op grond van de ingetrokken beleidsregels is verstrekt, blijft ook na de ingangsdatum van deze beleidsregels doorlopen. Deze voorziening loopt door totdat de einddatum van het toekenningsbesluit is bereikt of totdat de gemeente een nieuw besluit over die voorziening heeft genomen.

  • 2.

    Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór de ingangsdatum van deze beleidsregels en waarover de gemeente pas na de ingangsdatum van deze beleidsregels een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze beleidsregels.

 

Bijlage 1: Tijdelijk regionaal woonplaatsbeginsel

 

7.4 Slotbepaling

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als ‘Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp gemeente Dalfsen 2026’.

  • 2.

    De ‘Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp 2024’, worden bij de inwerkingtreding van deze regeling ingetrokken.

  • 3.

    Deze regeling treedt op 1 januari 2026 in werking.

 

 

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dalfsen in haar vergadering van 9 december 2025.

Het college voornoemd,

de burgemeester de gemeentesecretaris

mr. drs. M. Sijbom H.J. van der Woude

Naar boven