Verordening Reclamebelasting Roosendaal Bedrijventerreinen Borchwerf 1 en Majoppeveld 2026 - 2030

De raad van de gemeente Roosendaal;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 september 2025;

 

Gezien het advies van de Commissie van 13 november 2025;

 

gelet op de artikelen 219 en 227 van de Gemeentewet;

 

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van reclamebelasting op de bedrijventerreinen Borchwerf I en Majoppeveld

 

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    exploitant: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zijn beroep of bedrijf maakt van het ten behoeve van derden tegen vergoeding aanbrengen van openbare aankondigingen op, aan of in door hem daartoe beschikbaar gestelde oppervlakten, gevels, toonkasten, uitstalkasten, vitrines, lichtkranten, lichtbakken en dergelijke.

  • b.

    jaar: een kalenderjaar.

  • c.

    openbare aankondiging: elke tot het publiek gerichte mededeling die erop is gericht de belangstelling van het publiek te trekken voor hetgeen wordt aangekondigd, waaronder mede moet worden begrepen reclamevoorwerpen, van commerciële dan wel ideële aard, onder meer doch niet uitsluitend vervat in letters, symbolen, logo, kleuren, of een combinatie daarvan.

  • d.

    voorziening: specifiek hulpmiddel bestemd voor het aanbrengen, tonen of vertonen van één of meer (al dan niet wisselende) openbare aankondigingen.

  • e.

    vestiging:

    • 1.

      de onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ, of een deel daarvan indien dat deel voor de vestiging afzonderlijk wordt gebruikt;

    • 2.

      twee of meer onroerende zaken, als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ, of delen daarvan, die direct naast of boven elkaar gelegen zijn en die tezamen door één organisatie of bedrijf voor één doel worden gebruikt.

  • f.

    waarde: de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor het kalenderjaar, als bedoeld in artikel 8, voor de onroerende zaak vastgestelde waarde. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ is vastgesteld, is de waarde de met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet WOZ vastgestelde waarde.

  • g.

    Wet WOZ: de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 2 Gebiedsomschrijving

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing binnen de gebieden van de gemeente Roosendaal zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende twee kaarten (Bijlagen 1 en 2).

  • 2.

    De in het eerste lid, genoemde gebieden omvatten de hierna te noemen onroerende zaken:

    • a.

      Gebied 1: bedrijventerrein Borchwerf I zoals aangegeven op de kaart in bijlage 1;

    • b.

      Gebied 2: bedrijventerrein Majoppeveld zoals aangegeven op de kaart in bijlage 2.

Artikel 3 Belastbaar feit

Onder de naam ‘reclamebelasting’ wordt, met inachtneming van het gestelde bij of krachtens deze verordening, binnen de gebieden als bedoeld in artikel 2, een directe belasting geheven voor een of meerdere openbare aankondigingen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg.

Artikel 4 Belastingplicht

  • 1.

    De reclamebelasting wordt geheven van de gebruiker van de vestiging waarop, waaraan, waarin of waarbij één of meer openbare aankondigingen zijn aangetroffen.

  • 2.

    2 Indien de vestiging door meerdere organisaties en/of bedrijven wordt gebruikt, wordt de organisatie of het bedrijf dat naar de feitelijke omstandigheden beoordeeld als hoofdgebruiker is aan te merken, aangemerkt als gebruiker van de vestiging.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden wordt de reclamebelasting van een openbare aankondiging die door tussenkomst van een exploitant is aangebracht geheven van die exploitant.

Artikel 5 Vrijstellingen op de belastingplicht

De reclamebelasting wordt niet geheven voor openbare aankondigingen:

  • a.

    die korter dan 13 weken aanwezig zijn, tenzij deze openbare aankondigingen zijn aangebracht, getoond of vertoond in een voorziening waarin, waaraan of waarop wisselende openbare aankondigingen worden aangebracht, getoond of vertoond, die individueel korter dan 13 weken aanwezig zijn, maar waarbij de verschillende openbare aankondigingen gezamenlijk 13 weken of meer aanwezig zijn;

  • b.

    die als algemene bewegwijzering waarmee een algemeen belang wordt gediend, kunnen worden aangemerkt;

  • c.

    die door of in opdracht van de gemeente of een andere publiekrechtelijke rechtspersoon zijn geplaatst of aangebracht, indien en voor zover de openbare aankondiging geschiedt ter uitvoering van hun publieke taak;

  • d.

    aangebracht door of namens winkeliersverenigingen, wijkorganen, (evt. het winkelcentrum) of het park- of centrummanagement, waarbij de openbare aankondiging uitsluitend bestaat uit een vlag, banier of zuil met de naam van de winkeliersvereniging, het wijkorgaan, het winkelcentrum of het park- of centrummanagement;

  • e.

    aangebracht op bouwterreinen, voor zover deze opschriften rechtstreeks betrekking hebben op de op dat terrein in uitvoering zijnde bouwwerkzaamheden of de daarvoor geldende werk- en veiligheidsinstructies;

  • f.

    die door politieke partijen zijn aangebracht en die een ideëel belang dienen;

  • g.

    bestemd voor de verkoop of verhuur van onroerende zaken, indien deze aanwezig zijn in de onmiddellijke nabijheid van de te verkopen of te verhuren zaak;

  • h.

    aangebracht op scholen, ziekenhuizen, kerken en moskeeën, en die uitsluitend betrekking hebben op de functie van het gebouw;

  • i.

    van instellingen, die door de rijksbelastingdienst zijn aangewezen als Algemeen Nut Instellingen (ANBI) of die voldoen aan de criteria van de rijksbelastingdienst voor een Sociaal Belang Behartigende Instelling (SBBI), en die uitsluitend betrekking hebben op de functie van het gebouw of de naam van de instelling;

  • j.

    waarvan de totale oppervlakte per vestiging minder dan 0,01 vierkante meter bedraagt.

Artikel 6 Belastingobject

De reclamebelasting wordt geheven per vestiging waarop, waaraan, waarin of waarbij één of meerdere openbare aankondigingen zijn aangetroffen.

Artikel 7 Berekening van de hoogte van de reclamebelasting

  • 1.

    De heffingsmaatstaf bestaat uit een vast bedrag per vestiging, vermeerderd met een bedrag waarvan de hoogte afhankelijk is van de waarde van die vestiging.

  • 2.

    Indien de vestiging gelijk is aan de onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ, is de heffingsmaatstaf een vast bedrag vermeerderd met een bedrag waarvan de hoogte afhankelijk is van de waarde van die vestiging.

  • 3.

    Indien de vestiging deel uitmaakt van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ, is de heffingsmaatstaf een vast bedrag vermeerderd met een bedrag waarvan de hoogte afhankelijk is van het deel van de waarde dat aan die vestiging kan worden toegerekend. De toerekening geschiedt door de waarde van deze onroerende zaak te delen door het aantal vestigingen in deze onroerende zaak.

  • 4.

    Voor een vestiging als bedoeld in artikel 1, sub e, onderdeel 2, is de heffingsmaatstaf een vast bedrag vermeerderd met een bedrag waarvan de hoogte afhankelijk is van de waarden of de delen van de waarden die aan die vestiging kunnen worden toegerekend.

  • 5.

    Bij de bepaling van de heffingsmaatstaf wordt buiten aanmerking gelaten de waarde van delen van de vestiging die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 8 Belastingtarief

  • 1.

    Het vaste bedrag voor de reclamebelasting bedraagt in gebied 1 € 275,- per vestiging.

  • 2.

    Het vaste bedrag voor de reclamebelasting bedraagt in gebied 2 € 275,- per vestiging.

  • 3.

    Het vaste bedrag als bedoeld in leden 1 en 2 wordt met ingang van het belastingtijdvak 2026 volgens de Consumentenprijsindex jaarlijks geïndexeerd met een gemiddeld indexatiepercentage berekend over de jaarperiode 1 november tot en met 1 november voorafgaand aan het toepasselijke belastingtijdvak, met dien verstande dat dit indexatiepercentage jaarlijks maximaal 3% is. Voor de opvolgende belastingtijdvakken 2027, 2028, 2029 en 2030 wordt telkens het geïndexeerde vaste bedrag van het voorgaande belastingtijdvak als basis genomen voor indexering ervan in plaats van het in leden 1 en 2 genoemde vaste bedrag.

  • 4.

    De in de vorige leden bedoelde vaste bedragen worden, ingeval de vestiging een WOZ-waarde heeft van € 115.000,- of meer, vermeerderd met € 3,- per € 1.000,- WOZ-waarde boven de € 115.000,- in gebied 1 en met € 3,- per € 1.000,- WOZ-waarde boven de € 115.000,- in gebied 2.

  • 5.

    Voor de reclamebelasting geldt een maximumbedrag van € 1.500,- dat per vestiging in gebied 1 of in gebied 2 kan worden geheven.

  • 6.

    Het maximumbedrag als bedoeld in lid 5 wordt met ingang van het belastingtijdvak 2026 volgens de Consumentenprijsindex jaarlijks geïndexeerd met een gemiddeld indexatiepercentage berekend over de jaarperiode 1 november tot en met 1 november voorafgaand aan het toepasselijke belastingtijdvak, met dien verstande dat dit indexatiepercentage jaarlijks maximaal 3% is. Voor de opvolgende belastingtijdvakken 2027, 2028, 2029 en 2030 wordt telkens het geïndexeerde maximumbedrag van het voorgaande belastingtijdvak als basis genomen voor indexering ervan in plaats van het in lid 5 genoemde bedrag.

  • 7.

    Het geïndexeerde vaste bedrag als bedoeld in leden 1 en 2 en het geïndexeerde maximumbedrag als bedoeld in lid 5 worden jaarlijks uiterlijk op 31 december voorafgaand aan het toepasselijke belastingtijdvak als een zakelijke mededeling in het Gemeenteblad van Roosendaal gepubliceerd.

  • 8.

    Indien de waarde naar beneden wordt bijgesteld, wordt de aanslag ambtshalve verminderd indien de lagere waarde leidt tot een lagere heffing van reclamebelasting.

Artikel 9 Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belastingschuld ontstaat bij het begin van het belastingtijdvak.

  • 2.

    Indien de belastingplicht na het begin van het belastingtijdvak aanvangt, ontstaat de belastingschuld bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 3.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, wordt de verschuldigde reclamebelasting gesteld op het gedeelte van het totale bedrag aan reclamebelasting in dat tijdvak, dat gelijk is aan de verhouding tussen het aantal volle kalendermaanden dat resteert na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht en het totaal aan volle kalendermaanden in dat betreffende tijdvak.

  • 4.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, wordt op aanvraag van belastingplichtige ontheffing verleend voor het gedeelte van het totale bedrag aan reclamebelasting in dat tijdvak, dat gelijk is aan de verhouding tussen het aantal volle kalendermaanden dat resteert na het tijdstip van de beëindiging van de belastingplicht en het totaal aan volle kalendermaanden in dat betreffende tijdvak.

Artikel 11 Wijze van heffing

De reclamebelasting wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 12 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van alle op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer bedraagt dan € 10.000,00, dat dit bedrag en een bestuurlijke boete op dit aanslagbiljet moeten worden betaald op de laatste dag van de maand volgend op die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 3.

    Betaling via automatische incasso is voor alle aanslagen mogelijk. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt, ingeval machtiging is verleend tot automatische incasso en het totaal bedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer dan € 100,00 doch niet meer dan € 10.000,00 bedraagt, dat de aanslag reclamebelasting moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnbedragen als er na de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het jaar van de dagtekening overblijven, met dien verstande dat het aantal betalingstermijnen steeds minimaal twee telt. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 13 Kwijtschelding

Van de reclamebelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 14 Nadere regels door het dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking West-Brabant kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van heffing en invordering van de reclamebelasting, met inachtneming van hetgeen in deze verordening is bepaald en voor zover redelijkerwijs toelaatbaar is.

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking en geldt tot en met 31 december 2030.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2026.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening Reclamebelasting Roosendaal Bedrijventerreinen Borchwerf I en Majoppeveld 2026 - 2030”.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 november 2025,

De Griffier, De voorzitter,

Bijlage 1 Bedrijventerrein Borchwerf I

 

Bijlage 2 Bedrijventerrein Majoppeveld

Naar boven