Verordening lokaal zeggenschap en eigendom bij grootschalige windenergieprojecten Berkelland 2026

De raad van de gemeente Berkelland,

 

gelezen het voorstel van burgermeester en wethouders van 8 juli 2025;

 

gelet op artikelen 1.1, 2.3, 2.4 en 6.12, derde lid, van de Energiewet;

 

gelet op artikelen 121, 122, 149, 149a, 150 en 154 van de Gemeentewet;

 

gelet op punt 23 Richtlijn (EU) 2024/1711, artikel 2, punt 16), van Richtlijn (EU) 2018/2001, EN artikel 2, punt 11), van Richtlijn (EU) 2019/944;

 

gelet op de landelijke afspraken in Klimaatakkoord;

 

gelet op de regionale afspraken opgenomen in het Akkoord van Groenlo 3.0 en de Regionale Energiestrategie Achterhoek;

 

overwegende dat het van belang is om duidelijkheid te scheppen voor inwoners, ontwikkelaars, betrokkenen en belanghebbenden over lokaal zeggenschap en eigendom bij de ontwikkeling, aanleg of uitbreiding, hierna project of projecten, van een grootschalige installatie voor de opwek van elektriciteit uit wind installaties, hierna installaties;

 

overwegende dat het van belang is een zo hoog mogelijk aandeel lokaal zeggenschap en percentage lokaal eigendom bij projecten en installaties te stimuleren;

 

overwegende dat het van belang is bij de realisatie van projecten en installaties het maatschappelijk draagvlak voor de energietransitie, de ontwikkeling van lokale energiesystemen en de ontwikkeling van lokale energiegemeenschappen te bevorderen;

 

overwegende dat de gemeenteraad van Berkelland eerder in het ‘Beleidsdocument grote windmolens Gemeente Oost Gelre en Gemeente Berkelland’ heeft vastgesteld dat Berkelland streeft naar zoveel mogelijk lokaal eigendom, het liefst 100% maar minimaal 51%;

 

overwegende dat de Energiewet gemeenten de bevoegdheid biedt om:

bij verordening regels te stellen over de motivering van een initiatiefnemer of producent van diens inspanningen om lokaal eigendom te bevorderen door een bij diezelfde verordening te bepalen kring van partijen, gevestigd in de nabije omgeving van de installatie, van een voorgenomen installatie en de exploitatie daarvan; welk percentage mede-eigendom is overeengekomen; en voor zover minder dan 50 procent mede-eigendom is overeengekomen, wat de redenen daarvan zijn en of er andere vormen van financiële participatie zijn overeengekomen;

 

overwegende dat het gewenst is gebruik te maken van de mogelijkheid om regels te stellen over de kring van partijen waartoe een initiatiefnemer zich dient te richten bij diens inspanningen om lokaal eigendom te bevorderen;

 

overwegende dat het gewenst is gebruik te maken van de mogelijkheid om regels te stellen over de wijze van motivering over welke inspanningen zijn verricht voor het streven naar lokaal eigendom;

 

overwegende dat het gewenst is geleerde lessen bij eerdere projecten mee te nemen in het opstellen van een verordening over lokaal zeggenschap en eigendom;

 

B E S L U I T :

 

vast te stellen de: Verordening lokaal zeggenschap en eigendom bij grootschalige windenergieprojecten Berkelland 2026

 

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1)

    Energiegemeenschap: juridische eenheid die niet is gericht op het maken van winst en voor haar leden, vennoten of aandeelhouders activiteiten op de energiemarkt uitvoert en als hoofddoel heeft om milieuvoordelen of economische of sociale voordelen te bieden aan haar leden, vennoten of aandeelhouders of aan de plaatselijke gebieden waar ze werkzaam is;

  • 2)

    Hernieuwbare energiegemeenschap: een juridische entiteit die voldoet aan de voorwaarden van een Energiegemeenschap en hernieuwbare energieprojecten ontwikkelt. Deze kan daarbij de volgende elementen opnemen:

    • a)

      in de statuten of de overeenkomst opnemen dat de leden, vennoten of aandeelhouders van de energiegemeenschap enkel natuurlijk personen, gemeenten, waterschappen, provincies, gemeenschappelijke regelingen of micro-ondernemingen, kleine ondernemingen of middelgrote ondernemingen zijn;

    • b)

      anders dan het eerste lid, onderdeel c. de feitelijke zeggenschap over de energiegemeenschap bij die leden, vennoten of aandeelhouders van de rechtspersoon leggen, die in de nabije omgeving van de hernieuwbare-energieprojecten zijn gevestigd;

    • c)

      in haar statuten bepalen dat de deelnemende leden, vennoten of aandeelhouders een gelijk stemrecht hebben, onafhankelijk van de eventuele financiële investering die zij hebben gedaan.

  • 3)

    Lokale partijen: Onder lokale partijen verstaan we:

    • a)

      Personen of organisaties die woonachtig of gevestigd zijn binnen een straal van 2.500 meter of de afstand van tien keer de tiphoogte van de windturbine, gerekend vanaf de voet van de windturbine.; en

    • b)

      Personen of organisaties die wonen of gevestigd zijn in de gemeente Berkelland of in een aangrenzende buurgemeente, en een aantoonbare binding hebben met de gemeente waarin zij wonen of gevestigd zijn. Onder een aantoonbare binding met de gemeente verstaan we:

      • i)

        voor natuurlijke personen: het wonen in de gemeente of een aangrenzende buurgemeente;

      • ii)

        voor ondernemingen en maatschappelijke instellingen: het duurzaam gevestigd zijn in de gemeente of een buurgemeente én het bieden van aantoonbare toegevoegde waarde aan de sociaaleconomische structuur of voorzieningen van de gemeente of het gedurende minimaal twee jaar leveren van producten of diensten aan, of uitvoeren van activiteiten ten behoeve van, de gemeenschap in de gemeente;

      • iii)

        voor overheden en samenwerkingsverbanden van overheden: het territoriaal of functioneel werkzaam zijn in de gemeente of een buurgemeente zoals de gemeente, buurgemeenten, waterschap of gemeenschappelijke regeling.

    • c)

      De gemeente Berkelland zelf en aan haar gelieerde organisaties en samenwerkingen.

  • 4)

    Lokaal zeggenschap: Met zeggenschap bedoelen we de juridische en feitelijke mogelijkheid van lokale partijen om actief invloed uit te oefenen over tenminste:

    • a)

      een energiegemeenschap zelf;

    • b)

      strategische beslissingen over ontwikkeling, exploitatie en opbrengsten van een project;

    • c)

      de verdeling van opbrengsten en het gebruik van de opgewekte elektriciteit van een installatie.

  • 5)

    Lokaal eigendom: Met lokaal eigendom bedoelen we het juridisch en economisch bezitten van een installatie en de opwek die met die installatie wordt gerealiseerd door lokale partijen. Ze kunnen eventueel vertegenwoordigd zijn in een hernieuwbare energiegemeenschap.

  • 6)

    Producent: Met producent, beschreven in artikel 1.1 van de Energiewet, bedoelen we een natuurlijk persoon of rechtspersoon die elektriciteit of gas produceert.

  • 7)

    Project: Onder project verstaan we de ontwikkeling, aanleg of uitbreiding van een grootschalige installatie voor de opwek van elektriciteit uit wind.

  • 8)

    Grootschalige installatie voor de opwek van elektriciteit uit wind: Onder grootschalige installaties voor de opwek van elektriciteit uit wind verstaan we: één of meer windturbines met een capaciteit van minstens 2 MW.

  • 9)

    Micro-, kleine en middelgrote ondernemingen: Met3 micro-, kleine en middelgrote ondernemingen bedoelen we ondernemingen als bedoeld in de aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (PbEU L 124/36), of opvolgende regelgeving.

  • 10)

    Initiatiefnemer: Onder initiatiefnemer verstaan we een partij of samenwerking van partijen die het initiatief heeft genomen – al dan niet op uitnodiging van het bevoegd gezag – om een project te ontwikkelen.

  • 11)

    Installatie: Onder installatie verstaan we een grootschalige installatie voor de opwek van elektriciteit uit wind.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1)

    Deze verordening is van toepassing op iedere ontwikkeling, aanleg of uitbreiding, hierna project of projecten, van een grootschalige installatie voor de opwek van elektriciteit uit wind, hierna installatie of installaties.

HOOFDSTUK 2 Doelstelling

Artikel 3 Doelen van deze verordening

  • 1)

    Deze verordening heeft als doel om:

    • a)

      lokaal zeggenschap en eigendom te stimuleren;

    • b)

      duidelijkheid te bieden aan alle bij projecten betrokken partijen over:

      • i)

        de door de gemeente gehanteerde opvatting en definitie van zeggenschap en eigendom;

      • ii)

        de door de gemeente beoogde inrichting van lokaal zeggenschap en eigendom;

      • iii)

        de uitleg en motivatie die van een initiatiefnemer verwacht wordt over hoe lokaal zeggenschap en eigendom worden bereikt en behouden.

  • 2)

    De gemeente doet dit door middel van:

    • a)

      het vaststellen van definities;

    • b)

      het formuleren van het beleidsdoel dat projecten en installaties zoveel mogelijk van, voor en door de lokale gemeenschap worden gerealiseerd. Dit betekent concreet dat:

      • i)

        het percentage lokaal eigendom zo hoog mogelijk is;

      • ii)

        eigendom en zeggenschap zoveel mogelijk bij lokale partijen liggen;

      • iii)

        de organisatie of een samenwerkingsverband tussen betreffende partijen bij voorkeur de vorm heeft van een hernieuwbare energiegemeenschap;

      • iv)

        opbrengsten van installaties—zoals elektriciteit, financiële voordelen en maatschappelijke meerwaarde—zoveel mogelijk ten goede komen aan de lokale gemeenschap en omgeving.

    • c)

      Het vaststellen van regels over de motivering van een initiatiefnemer van diens inspanningen om lokaal eigendom te bevorderen, bestaande uit:

      • i)

        een motiveringsverplichting die aan een initiatiefnemer gesteld wordt;

      • ii)

        een invulling van de kring van partijen waartoe een initiatiefnemer zich dient te richten bij hun inspanningen;

      • iii)

        een invulling van de wijze van motivering en onderbouwing die van een initiatiefnemer wordt verwacht.

HOOFDSTUK 3 Inspannings- en motiveringsplicht

Artikel 4 Inspanningsverplichting

  • 1)

    Bij projecten spannen initiatiefnemers zich aantoonbaar in om de doelstelling van deze verordening te behalen en dat houdt in dat een initiatiefnemer streeft naar:

    • a)

      een zo hoog mogelijk aandeel lokaal eigendom georganiseerd via een hernieuwbare energiegemeenschap;

    • b)

      zo veel mogelijk lokaal zeggenschap;

    • c)

      ten minste 51 procent lokaal eigendom.

  • 2)

    Een initiatiefnemer volgt het door het college vastgestelde proces zoals beschreven in het relevante beleidskader en de Handleiding die het college opstelt op grond van deze verordening.

  • 3)

    Een initiatiefnemer richt zich bij haar inspanningen op een kring van partijen die:

    • a)

      past binnen de definitie van lokale partijen; én

    • b)

      zich heeft georganiseerd als een hernieuwbare energiegemeenschap; of

    • c)

      aantoonbaar is gestimuleerd zich als zodanig te organiseren.

  • 4)

    Aan de inspanningsverplichting is in ieder geval niet voldaan als:

    • a)

      er geen aantoonbaar contact is geweest met bestaande lokale partijen, energiegemeenschappen en organisaties die energiegemeenschappen ondersteunen;

    • b)

      er geen serieuze poging is gedaan om een hernieuwbare energiegemeenschap te organiseren of op te richten;

    • c)

      er maar één bijeenkomst is gehouden over lokaal eigendom;

    • d)

      er geen reële termijnen zijn geboden aan de omgeving;

    • e)

      er geen economisch realistisch aanbod is gedaan;

    • f)

      het gebiedsproces zoals beschreven in het relevante beleidskader en de Handleiding lokaal zeggenschap en eigendom niet gevolgd is;

    • g)

      informatie voor moeilijk bereikbare groepen niet toegankelijk is gemaakt;

    • h)

      er gemeentelijke regels niet zijn nageleefd.

Artikel 5 Motiveringsverplichting

  • 1)

    Een initiatiefnemer of producent motiveert bij de aanleg of uitbreiding van een installatie:

    • a)

      dat het gestelde proces is gevolgd;

    • b)

      wat er is gedaan om lokaal zeggenschap te realiseren ten aanzien van de voorgenomen installatie en de exploitatie daarvan door een kring van partijen als bedoeld in artikel 4, lid 3;

    • c)

      wat er is gedaan om zoveel mogelijk lokaal eigendom te realiseren ten aanzien van de voorgenomen installatie en de exploitatie daarvan door een kring van partijen als bedoeld in artikel 4, lid 3;

    • d)

      in welke vorm(en) lokaal zeggenschap is bereikt en georganiseerd;

    • e)

      welk percentage lokaal eigendom is bereikt; en

    • f)

      indien minder dan 50%:

      • i)

        waarom dat zo is; en

      • ii)

        welke alternatieve baten lokaal terechtkomen; en

      • iii)

        op welke manier alternatieve baten terechtkomen.

Artikel 6 Onderbouwing en wijze van motivering

  • 1)

    Een initiatiefnemer of producent moet voor de motivering bij de aanleg of uitbreiding van een installatie tenminste de volgende gegevens en stukken aanleveren:

    • a)

      een beschrijving van:

      • i.

        de methoden en middelen die zijn gebruikt om over het project te communiceren;

      • ii.

        de informatie die is gedeeld en de manier waarop die informatie is gedeeld;

      • iii.

        de partijen waartoe communicatiehandelingen gericht zijn;

      • iv.

        hoe de lokale omgeving voor het project is gedefinieerd;

      • v.

        hoe de wensen van de lokale omgeving zijn verkend;

      • vi.

        hoe de lokale omgeving bij het project is betrokken;

      • vii.

        hoe de lokale omgeving de mogelijkheid heeft gehad om te participeren;

      • viii.

        wanneer participatie van de lokale omgeving is ingezet;

      • ix.

        welke afspraken zijn gemaakt met de lokale omgeving;

      • x.

        hoe de afspraken met de lokale omgeving zijn vastgelegd;

      • xi.

        op welke wijze naleving van de afspraken met de lokale omgeving is geborgd.; en

    • b)

      een overzicht van:

      • i)

        de taakverdeling tijdens inspanningen, aanleg en exploitatie;

      • ii)

        de afspraken over wie welke kosten draagt;

      • iii)

        de afspraken over gevolgen en verantwoordelijkheden in het geval van tussentijdse ontmanteling, faillissement, verslechtering van de business case of andere financiële en operationele tegenslagen.; en

    • c)

      een samenwerkingsovereenkomst tussen de initiatiefnemer en de lokale omgeving, al dan niet vertegenwoordigd door een hernieuwbare energiegemeenschap. Deze bevat in ieder geval:

      • i)

        een overzicht van de afspraken omtrent eigendomsstructuur;

      • ii)

        een overzicht van de afspraken omtrent zeggenschapsverdeling;

      • iii)

        een overzicht van de afspraken die zijn gemaakt over welke kosten door wie worden gedragen, een overzicht van de taakverdeling en de overeenkomst tussen de producent en de kring van partijen;

      • iv)

        een projectstructuurbeschrijving met daarin de financiële- en eigendomsstructuur en de verdeling van de eigendoms- en zeggenschapsverhouding. Hierin is ook opgenomen wie de zeggenschap heeft over (welk deel van) de geproduceerde stroom; of

    • d)

      Wanneer een samenwerkingsovereenkomst op het moment van indienen nog niet tot stand is gekomen, wordt dit gemotiveerd. Die motivatie bevat in ieder geval:

      • i)

        in hoeverre en met wie overleg heeft plaatsgevonden over mogelijke samenwerking;

      • ii)

        welke inspanningen zijn verricht om tot samenwerking te komen;

      • iii)

        wat de belemmeringen zijn geweest voor het sluiten van een overeenkomst; en

      • iv)

        welke stappen nog zullen worden gezet om alsnog tot een overeenkomst te komen.; en

    • e)

      een overzicht van eventuele andere vormen van financiële participatie die zijn toegepast inclusief de overeenkomst, gemaakte afspraken, en borging van de afspraken; en

    • f)

      een overzicht van eventuele redenen waarom 51 procent lokaal eigendom niet haalbaar is gebleken.

HOOFDSTUK 4 Overige bepalingen

Artikel 7 Proces, handleiding en nadere regels door het college

  • 1)

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om een handleiding op te stellen met daarin:

    • a)

      een beschrijving van de te doorlopen gebiedsprocessen bij projecten;

    • b)

      nadere regels met betrekking tot de uitvoering van deze verordening zoals de te leveren inspanningen, motivering, en participatie gedurende het proces.

Artikel 8 Strafbepaling

  • 1)

    Overtredingen van het bij of krachtens de artikelen van deze verordening bepaalde kan gestraft worden met een geldboete van de tweede categorie, en in voorkomende gevallen, met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1)

    Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 6.12, derde lid, van de Energiewet in werking treedt.

  • 2)

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening lokaal zeggenschap en eigendom bij grootschalige windenergieprojecten Berkelland 2026.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 7 oktober 2025

De griffier,

Drs. J.A. Satijn

De voorzitter,

Drs. J.H.A. van Oostrum

Bijlage I Toelichting

 

Algemene toelichting

Gemeente Berkelland vindt het belangrijk dat inwoners in brede zin kunnen meebeslissen over en profiteren van grootschalige energieopwekking uit wind in hun omgeving.

 

Vanuit deze achtergrond is de ambitie dat ten minste 51% van de zeggenschap en het eigendom in handen is van lokale partijen. Hieronder vallen bijvoorbeeld bewoners, lokale ondernemers, maatschappelijke organisaties en overheden.

 

Deze verordening is gebaseerd op artikel 6.12, derde lid, van de Energiewet. Ze vormt een juridische uitwerking van beleidsmatige uitgangspunten zoals vastgelegd in onder andere:

  • Het Klimaatakkoord (streven naar minimaal 50% lokaal eigendom).

  • De RES Achterhoek.

  • Het beleidsdocument Grote Windmolens van de gemeenten Berkelland en Berkelland.

Het beleidsdocument formuleert een aantal uitgangspunten en beleidsdoelen zoals een inspanningsverplichting voor lokaal eigendom. Deze verordening werkt die verder uit en borgt ze juridisch.

 

Geleerde lessen zonneparken

Bij het opstellen van deze verordening is expliciet rekening gehouden met de volgende 9 lessen uit eerdere ervaringen met zonneparken:

 

1. Afloop exploitatie, opruimen en ontmanteling

Er moeten voorzieningen worden getroffen om te waarborgen dat installaties na afloop van de exploitatiefase op een verantwoorde manier worden verwijderd, ook bij financiële tegenslag of faillissement. In de Handleiding lokaal zeggenschap en eigendom wordt daarom opgenomen dat de anterieure overeenkomst afspraken bevat over het reserveren van middelen voor ontmanteling. Om te garanderen dat een bepaald bedrag wordt betaald als de debiteur zijn financiële verplichtingen niet nakomt, vergelijkbaar met een zogeheten ‘bankgarantie’, wordt de borging van deze kosten geregeld via de anterieure overeenkomst. De gemeente behoudt het recht om te handhaven op naleving van afspraken uit de omgevingsovereenkomst, ook bij faillissement of overdracht. Verplichtingen uit de omgevingsovereenkomst gaan bij faillissement automatisch over op de curator of opvolgende partij.

 

2. Borging deelname inwoners en omgeving

Participatie van inwoners moet structureel en juridisch worden geborgd. In de Handleiding lokaal zeggenschap en eigendom wordt daarom een beschrijving van de rol van bewoners en grondeigenaren opgenomen in het gebiedsproces. De omgevingsovereenkomst borgt hun inbreng juridisch.

 

3. Borging zeggenschap en financiële deelname

Zeggenschap en financiële deelname van de omgeving mogen niet vrijblijvend zijn. Daarom stelt de verordening een inspannings- en motiveringsplicht voor initiatiefnemers, bij voorkeur via een hernieuwbare energiegemeenschap. In de Handleiding lokaal zeggenschap en eigendom wordt dit geoperationaliseerd, bijvoorbeeld via het windprojectplan, een scoringsmatrix en een voorstel voor een Omgevingsadviesraad.

 

4. Financiële participatie

Financiële participatie is niet de primaire focus van deze verordening, dat is lokaal zeggenschap en eigendom. Financiële participatie moet wel transparant, tijdig en inclusief worden ingericht. Hiertoe wordt in de Handleiding lokaal zeggenschap en eigendom een index op rendement expliciet benoemd. Ook het moment waarop initiatiefnemers geld ophalen is concreet gemaakt en het windprojectplan moet scenario’s bevatten voor participatie in de realisatie- en exploitatiefase. Het moment waarop een project wordt opengesteld voor participatie is niet exact voor te schrijven, maar moet al in de planvormingsfase worden voorbereid. De inrichting van een obligatiefonds is nog niet uitgewerkt in de verordening omdat deze zich toespitst op lokaal zeggenschap en eigendom. Een obligatiefonds wordt in de Handleiding lokaal zeggenschap en eigendom nader toegelicht.

 

5. Informatievoorziening en participatie

De initiatiefnemer moet zich inspannen om inwoners gedurende het hele proces actief te informeren en te betrekken. Dit wordt benoemd en waar mogelijk geborgd in de verordening en de Handleiding lokaal zeggenschap en eigendom. De initiatiefnemer betrekt inwoners volgens die documenten onder andere via participatieprocessen, het windprojectplan en de omgevingsovereenkomst.

 

6. Concretisering van de inspanningsverplichting

De inspanningsverplichting moet concreet, toetsbaar en handhaafbaar zijn. De verordening bevat daarom een uitgebreide en toetsbare omschrijving, inclusief situaties waarin hieraan niet is voldaan.

 

7. Bewaking van afspraken

Afspraken, bijvoorbeeld over financiële participatie, moeten helder zijn en actief worden bewaakt. De verordening schrijft daarom voor dat de afspraken moeten worden vastgelegd. De Handleiding lokaal zeggenschap en eigendom beschrijft vervolgens dat afspraken moeten worden vastgelegd in de omgevingsovereenkomst en anterieure overeenkomst. De gemeente kan handhaven op naleving van zowel de verordening als de Handleiding lokaal zeggenschap en eigendom, ook bij eigendomsoverdracht of faillissement.

 

8. Vroegtijdige start van participatie

Participatie moet vanaf het begin van het proces starten, met duidelijke communicatie naar de omgeving. De verordening en Handleiding lokaal zeggenschap en eigendom geven hiervoor duidelijke aanknopingspunten, onder andere via de marktverkenning en het windprojectplan.

 

9. Directe uitvoering na vaststelling verordening

Na vaststelling van de verordening moeten direct afspraken worden gemaakt over de uitvoering. De Handleiding lokaal zeggenschap en eigendom beschrijft daarom dat initiatiefnemers vanaf de marktverkenning met de omgeving aan tafel moeten. De uitvoering verloopt via het gebiedsproces, windprojectplan en omgevingsovereenkomst.

 

Verhouding tot participatiebeleid

Deze verordening richt zich op zeggenschap en eigendom, en sluit aan op het bestaand participatiebeleid, dat zich meer richt op het proces en inspraak bij ruimtelijke besluiten. Beide instrumenten vullen elkaar aan. De verordening schrijft niet voor hoe een initiatiefnemer participatie inricht. De gemeente volgt hierin de NWEA gedragscode: De initiatiefnemer bepaalt samen met de omgeving welke vormen van participatie het meest geschikt zijn voor een specifiek project.

 

Samenhang met selectieproces

De verordening is in tegenstelling tot het beleidsdocument Grote Windmolens géén selectie-instrument. Het geeft wel een toetsingskader bij vergunningverlening. Voor het selecteren van initiatieven, bijvoorbeeld via een maatschappelijke tender of vergelijkbare procedure, kan de gemeente extra eisen stellen. Dit kan de vorm krijgen van een bewezen perspectief op zeggenschap en eigendom door een hernieuwbare energiegemeenschap, een zo hoog mogelijk aandeel lokaal eigendom, kwaliteit van participatie en landschappelijke inpassing.

 

Verhouding tot windladder provincie Gelderland

De provincie hanteert de zogenaamde windladder als toetsingskader voor de vraag of het bevoegd gezag voor windprojecten bij gemeenten ligt. Deze ladder beoordeelt of een gemeente een eigen beleidskader, participatie-instrumenten en bestuurlijke regie heeft. Deze verordening draagt hier expliciet aan bij en versterkt de positie van de gemeente als regisseur.

 

Juridische grondslag

Deze verordening ontleent haar rechtskracht aan zowel de Energiewet als de Gemeentewet. Artikel 6.12, derde lid, van de Energiewet biedt gemeenten expliciet de bevoegdheid om bij verordening regels te stellen over de inspanningen van producenten om lokaal eigendom te bevorderen, het overeengekomen percentage mede-eigendom en de motivering bij een lager aandeel dan 50%. De formele bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen is vastgelegd in de artikelen 149 en 149a van de Gemeentewet. Artikel 154 van de Gemeentewet maakt het mogelijk om aan deze verordening een strafbepaling te verbinden. Tot slot sluit de inrichting aan bij de modelverordening lokaal eigendom van Nationaal Programma RES en de VNG modelverordening.

 

Over verordenende kracht

De verordening kent géén resultaatsverplichting. Er wordt daarom niet gesproken in termen van “51% moet behaald zijn”. Dit resultaat is strikt genomen niet juridisch afdwingbaar. Toch hebben we ons ingespannen om met deze verordening zoveel als mogelijk te sturen richting het door ons gewenste doelen. De verordening stelt daarom wel een duidelijke en toetsbare inspanning- en motiveringsverplichting, inclusief transparantie over het proces, aanbod en samenwerking met lokale partijen.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

 

Artikel 1 – Begripsbepalingen

Dit artikel bevat definities van sleutelbegrippen zoals lokaal eigendom, lokaal zeggenschap, energiegemeenschap en lokale partijen. Hiermee wordt eenduidig vastgelegd welke actoren en structuren onder deze verordening vallen. De definities zijn afgestemd op de Energiewet en Europese richtlijnen. Door deze definities helder op te schrijven binnen het gemeentelijke beleidskader geeft de verordening een duidelijke conceptuele basis.

 

Lid 1: Energiegemeenschap

Zoals gedefinieerd in artikel 2.4, eerste lid, van de Energiewet

 

Lid 2: Hernieuwbare energiegemeenschap

Zoals gedefinieerd in artikel 2.4, eerste lid, van de Energiewet,

 

Lid 3: Lokale partijen

Geeft de definitie van lokale partijen in relatie tot projecten. Met het hanteren van de straalhoogte van 10 keer de tiphoogte wordt aangesloten bij de jurisprudentie van het belanghebbende begrip in het omgevingsrecht: gevolgen van enige betekenis kunnen aanwezig worden geacht binnen een afstand van tien keer de tiphoogte van de dichtstbijzijnde windturbine, gemeten vanaf de voet van de windturbine (ABRvS, 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, Windpark de Drentse Monden en Oostermoer, r.o. 7; ABRvS, 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4198, Windpark Zeewolde, r.o. 7).

 

Onder ‘binding hebbend met’ wordt verstaan: bedrijven die hun verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar ze gevestigd zijn of zich vestigen én toegevoegde waarde bieden aan de sociaaleconomische structuur/voorzieningen. Met het laatste wordt voorkomen dat brievenbusfirma's ook onder de definitie van lokale ondernemers vallen.

 

Bewoners, ondernemers en maatschappelijke instellingen kunnen zelfstandig of door middel van een energiegemeenschap eigenaar worden van de installatie. Daarbij kan het voorkomen dat een bewoner of een onderneming uit een andere gemeente binnen een straal van 10 keer de tiphoogte gemeten vanaf de voet van de windturbine woont. In dat geval mogen ook zij lid worden van de lokale energiegemeenschap en telt hun lidmaatschap mee bij het percentage van lokaal eigendom. Uitgangspunt van de gemeente is om in principe direct omwonenden aan te bieden meer mee te profiteren dan aan mensen die verder weg wonen.

 

Merk op dat bewoners, ondernemers en maatschappelijke instellingen uit andere Berkellandse of Achterhoekse kernen die niet vallen onder deze definitie van lokale partijen de mogelijkheid behouden om, bijvoorbeeld, investeringen te doen in projecten of lid te worden van de energiegemeenschap die bij een project betrokken.

 

Door voor overheden en samenwerkingsverbanden van overheden het territoriaal of functioneel werkzaam zijn in de gemeente of een buurgemeente voorwaardelijk te stellen worden overheden zoals gemeente en waterschappen meegerekend. Deze opsomming is niet limitatief.

 

Onder c vallen de gemeenten zelf, en die organisaties waarin de gemeente een aanmerkelijk belang heeft. Dit zijn organisaties waar wij lid of aandeelhouder van zijn. En samenwerkingsverbanden zoals de 8RHK Ambassadeurs en de samenwerkende gemeenten binnen het Akkoord van Groenlo.

 

Lid 4 Lokaal zeggenschap

Hier wordt lokaal zeggenschap gedefinieerd als de juridische en feitelijke mogelijkheid voor lokale partijen om actief invloed uit te oefenen op strategische beslissingen over ontwikkeling, exploitatie en opbrengsten van het energieproject.

 

Lid 5: Lokaal eigendom

Hier wordt lokaal eigendom gedefinieerd als het juridisch en economisch eigenaarschap van de installatie en het juridisch bezitten van een energieproject en de daarmee gegenereerde elektriciteit. Deze definiëring sluit aan bij de definitie opgesteld door het ministerie van Klimaat en Groene Groei in de monitor Financiële Participatie Hernieuwbare Energie op Land.

 

Lid 6: Producent

Geeft de definitie van producent volgens de definitie in de Energiewet.

 

Lid 7: Grootschalige installatie voor de opwek van elektriciteit uit wind

Geeft de definitie van grootschalige installatie voor de opwek van elektriciteit uit wind.

 

Lid 8: Micro-, kleine en middelgrote ondernemingen

Geeft de definitie van ondernemingen als bedoeld in de aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (PbEU L 124/36), of opvolgende regelgeving.

 

Artikel 2 – Toepassingsbereik

Lid 1

De verordening is van toepassing op projecten voor de aanleg of uitbreiding van grootschalige installaties voor de opwek van elektriciteit uit wind. Door een drempel te hanteren (ten minste 2 MW) worden kleinschalige initiatieven uitgesloten. Dit is in lijn met het regionaal beleid zoals vastgelegd in de RES Achterhoek.

 

Hoofdstuk 2 – Doelstelling

 

Artikel 3 – Doelen van deze verordening

In dit artikel worden de doelen van de gemeente benoemd: bevorderen van lokaal eigendom en zeggenschap. Door deze helder vast te stellen ontstaat een duidelijk verwachtingspatroon voor alle betrokkenen. Daarnaast kan op basis van deze doelstelling in het verdere proces een mogelijk selectie-instrumentarium worden ontworpen.

 

Hoofdstuk 3 – Motiveringsplicht

Dit hoofdstuk omschrijft de verplichting van een initiatiefnemer of producent om bij een project te motiveren hoe is voldaan aan de inspanningsverplichting tot het streven naar lokaal eigendom.

 

Artikel 4 – Inspanningsverplichting

Er is een inspanningsverplichting opgenomen. Er wordt geen resultaatsverplichting opgelegd, omdat niet kan worden afgedwongen dat de lokale omgeving mede-eigenaar wil zijn van een installatie. De initiatiefnemer of producent moet wel aantonen dat hij zich afdoende heeft ingespannen om lokaal eigendom te realiseren.

 

Lid 1: Inspanning voor doelen

Initiatiefnemers of producenten dienen zich aantoonbaar in te spannen de doelen na te streven: bij een project moet de initiatiefnemer of producent zich inspannen om een zo hoog mogelijk aandeel lokaal eigendom te realiseren met ten minste 51 procent lokaal eigendom, zoveel mogelijk lokaal zeggenschap en dit via een hernieuwbare energiegemeenschap.

 

Lid 2: Volgen collegeproces

Dit lid regelt dat initiatiefnemers zich aan het door het college gestelde proces dienen te houden om te voldoen aan de inspanningsverplichting.

 

Lid 3: Kring van partijen

De kring van partijen waartoe de initiatiefnemer zich moet richten is gespecificeerd als lokale partijen die zich organiseren als hernieuwbare energiegemeenschappen. Dit geeft een uitwerking van de doelstellingen in deze verordening. Er is opgenomen dat een stimulering tot organiseren in deze vorm dient te worden nagestreefd om het belang aan te geven van deze vorm van organisatie van lokaal zeggenschap en eigendom.

 

De notie dat de kring van partijen bestaat uit lokale partijen werkt niet als een uitsluitingsgrond voor zeggenschap, eigenaarschap, participatie of andere betrokkenheid bij een project van partijen die niet onder deze definitie vallen. Bewoners, ondernemers en maatschappelijke instellingen uit andere delen van Berkelland, de Achterhoek en Nederland kunnen nog steeds investeren in projecten of lid worden van een energiegemeenschap die mogelijk bij een project betrokken is. Dus degenen die niet in de buurt van een windmolen wonen of gevestigd zijn, behouden ook de mogelijkheid om te investeren of energie te verkrijgen. Het lid specificeert enkel de kring van partijen waartoe een initiatiefnemer of producent zich tenminste moet richten om te voldoen aan de verplichtingen die worden gesteld in deze verordening.

 

Lid 4: Wanneer in ieder geval niet is voldaan inspanningsverplichting

Dit lid somt op wanneer in ieder geval niet aan de verplichting is voldaan. Er is een niet limitatieve opsomming opgenomen van voorbeelden wanneer er in ieder geval geen sprake is van gegronde redenen waardoor lokaal zeggenschap en eigendom niet haalbaar zou zijn geweest. Daarbij kan worden gedacht aan een onrealistisch termijn voor de instap van één of twee weken of een inkoopregeling met dermate hoge inkoopprijzen dat deze niet in een paar jaar terug te verdienen zijn uit de revenuen van het energieproject of op voorhand financieel minder aantrekkelijk is dan wanneer iemand niet zou deelnemen in het lokale eigendom. Tot slot dient ook een verantwoord rendement te worden geboden en dient het instapbedrag niet te hoog te zijn voor huishoudens uit de omgeving.

 

Artikel 5 – Motiveringsverplichting

Bij een project bij aanvraag van de omgevingsvergunning is de initiatiefnemer verplicht te motiveren hoe is voldaan aan de inspanningsverplichting, welk percentage lokaal eigendom is bereikt en – indien lager dan 50% – waarom dit niet is gelukt.

 

Deze bepaling sluit aan bij artikel 6.12, derde lid, van de Energiewet (Kamerstukken II 2023-2023, 36378, nr. 23, Amendement lid Rooderkerk). Het artikel biedt geen grondslag voor het verzwaard afleggen van verantwoording als wél 50 procent lokaal eigendom is behaald (zie artikel 6.12, derde lid, sub c Energiewet).

 

Wel stellen de eis om het streven naar zoveel mogelijk lokaal eigendom, ten minste 51% in het Beleidskader. Dit kunnen wij op grond van grond van de Gemeentewet. Via de Handleiding kan het college nadere regels stellen. De onderbouwing hoe gestreefd is naar lokaal eigendom kan zo een extra voorschrift zijn voor een vergunning als onderdeel van het verslag over het participatieproces.

 

Op het moment van de aanvraag van een omgevingsvergunning zal de initiatiefnemer of producent in een ver genoeg stadium zijn om de financiële haalbaarheid van het project aan te tonen. Daarbij is vergunningverlening niet afhankelijk van het wel of niet voldoen aan de inspanningsverplichting. Daarnaast is er de mogelijkheid geweest voor het doorlopen van een participatietraject.

 

Lid 1 Motivering specificatie

Specificeert de motivering.

 

Artikel 6 – Onderbouwing en wijze van motivering

De initiatiefnemer moet gegevens en bescheiden aanleveren over onder andere het participatieproces, gemaakte afspraken, projectstructuur, zeggenschap en kostenverdeling. Als geen overeenkomst tot stand is gekomen, moet dat deugdelijk worden gemotiveerd.

 

Lid 1 Gegevens en bescheiden

Hier is omschreven welke gegevens en bescheiden de producent moet aanleveren voor de motivering van de inspanningsverplichting. Er wordt opgesomd welke stukken nodig zijn om de inspanning te motiveren die de initiatiefnemer of producent heeft geleverd voor het streven naar lokaal eigendom. Daarbij kan een geografische kaart als hulpmiddel dienen om de lokale omgeving die benaderd is af te bakenen. Verder kunnen gegevens door middel van een tabel gestructureerd worden aangeleverd.

 

De vereiste stukken zijn een overzicht van de afspraken die zijn gemaakt met de lokale omgeving in de vorm van een samenwerkings- of omgevingsovereenkomst waarin de gemaakte afspraken over lokaal eigendom zijn vastgelegd. Daarnaast wordt een projectstructuurbeschrijving met daarin de financiële- en eigendomsstructuur en de verdeling van de eigendoms- en zeggenschapsverhouding aangeleverd. Hierin is ook opgenomen wie de zeggenschap heeft over (welk deel van) de geproduceerde stroom. Daarnaast bevat het een overzicht van de afspraken die zijn gemaakt over welke kosten door wie worden gedragen, een overzicht van de taakverdeling en de overeenkomst tussen de initiatiefnemer of producent en de kring van partijen.

 

Lokaal eigendom houdt in dat de kring van bedoelde partijen in alle opzichten betrokken kan zijn bij de ontwikkeling, dat is dus niet puur financieel. Het is van belang dat de kring van bedoelde partijen onderdeel is van het besluitproces en de ontwikkeling van het park. De gevraagde stukken geven inzicht in de onderlinge verhouding tussen de kring van bedoelde partijen en de initiatiefnemer of producent.

 

In het geval dat de initiatiefnemer of producent niet 50 procent lokaal eigendom heeft behaald, worden stukken gevraagd ter onderbouwing en welke andere vormen van financiële participatie zijn toegepast. Met de stukken moet de initiatiefnemer of producent deugdelijk motiveren waarom ondanks alle verrichte inspanningen het beoogde percentage lokaal eigendom niet haalbaar was.

 

Hoofdstuk 4 – Overige bepalingen

 

Artikel 7 – Proces, handleiding en nadere regels door het college

Dit artikel regelt de overige bepalingen in de verordening.

 

Lid 1: Handleiding

Het college behoudt zich de mogelijkheid een proceshandleiding vast te stellen en kan daarin nadere regels stellen met betrekking tot de in deze verordening vastgestelde verplichtingen. In de handleiding kunnen o.a. SMART-indicatoren worden opgenomen zoals het percentage opbrengsten dat lokaal wordt geïnvesteerd, het aantal lokale arbeidsplaatsen dat ontstaat, en het aantal huishoudens dat langdurig profiteert van het project. Ook kan in de handleiding een nadere uitwerking worden opgenomen over de onderbouwing hoe een initiatiefnemer gestreeft heeft naar zoveel mogelijk lokaal eigendom, het liefst 100% maar minimaal 51%.

 

Artikel 8 – Strafbepaling

Overtreding van bepalingen in deze verordening kan leiden tot een boete van de tweede categorie of openbaarmaking van een rechterlijke uitspraak. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 154 van de Gemeentewet. Deze strafrechtelijke sanctie kan opgelegd worden naast de bestuursrechtelijke bevoegdheden van de gemeente voor het eventuele toepassen van een last onder dwangsom als bedoeld in titel 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht (een herstelsanctie).

 

Artikel 9 – Inwerkingtreding en citeertitel

De wettelijke grondslag voor deze verordening is opgenomen in artikel 6.12, derde lid, van de Energiewet. De verordening treedt daarom in werking op het moment dat artikel 6.12 van de Energiewet in werking treedt. De verwachte datum op moment van schrijven is 1 januari 2026.

Naar boven