Beleidsregels en nadere regels maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2026

  • -

    Burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis;

  • -

    Gelet op de Verordening maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2026;

  • -

    Besluiten vast te stellen de Beleidsregels en nadere regels maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2026.

Voorwoord

 

In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 is vastgelegd dat gemeenten zorgdragen dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen en dat gemeenten ondersteuning bieden in de thuissituatie. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht zelfredzaam zijn. Ter uitvoering van de Wmo 2015 werken de gemeenten Maassluis, Vlaardingen en Schiedam (MVS) op een aantal terreinen samen. Door de drie raden van de MVS-gemeenten is de Verordening maatschappelijke ondersteuning MVS 2026 vastgesteld. In de Wmo 2015 gaat het om maatwerk en een maatwerkvoorziening moet afgestemd zijn op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een cliënt. Dat betekent dat ernaar wordt gestreefd om een cliënt te compenseren naar een niveau van participatie en zelfredzaamheid die bij zijn of haar situatie past. Inherent hieraan is dat aan twee cliënten met vergelijkbare beperkingen mogelijk niet eenzelfde maatwerkvoorziening wordt toegekend. De compensatie moet ertoe leiden dat de cliënt op een aanvaardbaar niveau zelfredzaam is en kan participeren. De ondersteuning gaat dus niet zo ver dat de gemeente rekening kan en moet houden met álle wensen van de cliënt ten aanzien van de zelfredzaamheid en participatie.

Maatwerkvoorzieningen lenen zich in feite niet voor het opstellen van beleidsregels. Daarom bestaat binnen de MVS-gemeenten behoefte aan richtlijnen en een afwegingskader.

 

De uitgangspunten die de MVS-gemeenten hanteren en die leidend zijn in ons werk:

  • 1.

    We zetten in op een waardevol leven en veerkracht van inwoners;

  • 2.

    We werken vanuit de leefwereld van inwoners en voorkomen waar mogelijk dat mensen in kwetsbare situaties raken;

  • 3.

    We zorgen dat ondersteuning en zorg dichtbij en integraal zijn;

  • 4.

    We doen wat nodig is: op maat en in de geest van wetten en regels;

  • 5.

    We werken vanuit partnerschap aan de ondersteuning van inwoners;

  • 6.

    We verplaatsen ons in de situatie van de cliënt;

  • 7.

    Ieder mens en iedere situatie is anders.

Algemeen afwegingskader

 

Bij de afweging hoe de inwoner met een zorgvraag deel kan nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig kan functioneren in de maatschappij worden de volgende vragen betrokken:

 

  • -

    wat kan iemand nog zelf doen;

  • -

    kan gebruikelijke hulp volstaan;

  • -

    kan de sociale omgeving bijdragen;

  • -

    kunnen andere (wettelijke) voorzieningen ingezet worden;

  • -

    kunnen algemeen gebruikelijke voorzieningen gebruikt worden;

  • -

    is maatwerkondersteuning noodzakelijk.

1 Voorliggende en algemene voorzieningen

1.1 Eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid

Beleidsregel 1.1.1 maatwerkvoorziening:

 

Een maatwerkvoorziening moet gericht zijn op het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van een cliënt met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1 artikel 1.2.1, artikel 2.3.1, artikel 2.3.2 artikel 2.3.5 lid 3 en 4, en Verordening artikel 4 lid 1 sub h, artikel 7

 

Er moet dus sprake zijn van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie en deze moeten het gevolg zijn van een beperking (somatisch, verstandelijk) of chronische psychische of psychosociale problemen. Indien een cliënt niet beperkt is in zijn zelfredzaamheid en mogelijkheden tot participatie, is ondersteuning vanuit de Wmo niet nodig. Voorts geldt bij psychische en psychosociale problemen dat deze chronisch van aard moeten zijn.

 

Beleidsregel 1.1.2 eigen kracht:

 

Voor een cliënt die zelf in staat is om zijn beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie op te lossen of zich op eigen kracht kan handhaven in de samenleving, bestaat geen noodzaak tot ondersteuning middels een maatwerkvoorziening.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 1.2.1, artikel 2.3.2 lid 4 sub b, artikel 2.3.5 lid 3 en 4 en Verordening artikel 4 lid 1 sub c, artikel 7 lid 2 en 3

 

De Wmo is bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van maatwerkvoorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. De cliënt is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het oplossen van een probleem. Deze eigen verantwoordelijkheid is ook van toepassing wanneer:

 

  • -

    de cliënt redelijkerwijs de noodzaak tot ondersteuning had kunnen voorkomen;

  • -

    de cliënt redelijkerwijs maatregelen had kunnen treffen omdat de noodzaak voor ondersteuning voorzienbaar en/of voorspelbaar was voor de cliënt.

Een voorbeeld hiervan is:

 

  • -

    het maken van een verstandige keuze bij een renovatie (bijv. geen ligbad plaatsen) of een bij verhuizing (bijv. gelijkvloerse woning).

1.2 Gebruikelijke hulp

Beleidsregel 1.2.1 gebruikelijke hulp:

 

Een cliënt kan geen beroep doen op een maatwerkvoorziening indien hulp, die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot/partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten, aanwezig is.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 1.2.1, artikel 2.3.2 lid 4 sub b, artikel 2.3.5 lid 3 en 4 en Verordening artikel 4 lid 1 sub c, artikel 7 lid 2

 

Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid verwacht kan worden van huisgenoten. Het is de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders, inwonende kinderen of andere volwassen huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid samen een huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden en voor elkaar. Indien er sprake is van gebruikelijke hulp is verstrekking van een maatwerkvoorziening niet noodzakelijk.

 

Onder leefeenheid verstaan we een geheel aan personen waarmee een persoon op hetzelfde adres woonachtig is en een huishouden deelt (uitwonende kinderen en uitwonende partner vallen hier doorgaans buiten). Als er tot de leefeenheid huisgenoten behoren die huishoudelijke werkzaamheden kunnen overnemen, worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten vanaf 18 jaar. In kortdurende situaties wordt van huisgenoten verwacht dat zij meer dan alleen de gangbare gebruikelijke hulp bieden.

 

Van een volwassen (vanaf 18 jaar) huisgenoot wordt onder meer verwacht dat deze de volgende taken overneemt wanneer de cliënt er niet toe in staat is:

 

  • -

    het bieden van hulp bij of het overnemen van alle huishoudelijke taken (zwaar huishoudelijk werk, licht huishoudelijk werk, de was en strijk, boodschappen doen, maaltijden verzorgen, dagelijkse organisatie van het huishouden);

  • -

    het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie;

  • -

    het verzorgen van jongere gezinsleden;

  • -

    het blijven bieden van onderdak aan kinderen die meerderjarig worden (ongeacht leeftijd en beperkingen);

  • -

    het bieden van alle ondersteuning en persoonlijke verzorging in kortdurende situaties, met uitzicht op een dusdanig herstel van het probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt dat ondersteuning daarna niet langer is aangewezen (circa 6 maanden);

  • -

    het begeleiden van de cliënt op het terrein van maatschappelijke participatie en het maatschappelijk verkeer in eigen vervoer of collectief vervoer (inclusief bezoek aan familie, bezoek aan artsen/therapeuten/ziekenhuis, dagactiviteiten, enzovoort).

Van huisgenoten tussen de 12 en 18 jaar wordt, afhankelijk van de individuele mogelijkheden, de volgende bijdrage verwacht:

 

  • -

    de eigen kamer opruimen/schoonmaken;

  • -

    lichte huishoudelijke taken verrichten (opruimen, tafeldekken en afruimen, helpen met de afwas);

  • -

    (kleine) boodschappen doen;

  • -

    helpen bij het verzorgen van jongere gezinsleden.

Een uitzondering op gebruikelijke hulp kan gemaakt worden indien:

 

  • -

    de huisgenoot door geobjectiveerde beperkingen en/of onvoldoende kennis/vaardigheden niet in staat is om de gebruikelijke hulp te bieden en deze vaardigheden niet kan aanleren. De (medische) gegevens ter onderbouwing hiervan moeten door de cliënt/huisgenoot worden aangeleverd;

  • -

    de huisgenoot overbelast is of dreigt te raken. De (medische) gegevens ter onderbouwing hiervan moeten door de cliënt/huisgenoot worden aangeleverd. Voorts zal veelal een beoordeling door een onafhankelijke arts moeten plaatsvinden. Een maatwerkvoorziening bij (dreigende) overbelasting van een huisgenoot wordt in eerste instantie slechts verstrekt voor 3 maanden ter ontlasting van de huisgenoot. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

    • Wanneer er voor de huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van persoonlijke verzorging aan de cliënt, dient men die overbelasting op te heffen door deze zorg door (andere) hulpverleners uit te laten voeren.

    • Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door bovenmatige maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, al dan niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.

    • Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren of te veel overuren, of als gevolg van spanningen op het werk, moet de oplossing in de eerste plaats gezocht worden in minder (over)uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk.

  • -

    de gebruikelijke hulp van niet uitstelbare aard is en de huisgenoot niet beschikbaar is vanwege de reguliere school- of werkweek;

  • -

    de cliënt een zeer korte levensverwachting heeft (< 3 maanden).

1.3 Mantelzorg en hulp uit het netwerk

Beleidsregel 1.3.1 mantelzorg/hulp uit netwerk:

 

Een cliënt kan geen beroep doen op een maatwerkvoorziening indien hulp van mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociale netwerk resulteert in voldoende zelfredzaamheid en participatie van de cliënt.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 1.2.1, artikel 2.3.2 lid 4 sub c en d, artikel 2.3.5 lid 3 en 4 en verordening artikel. 4 lid 1 sub d, artikel.7 lid 2

 

Mantelzorg wordt omschreven als hulp die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg en hulp uit het netwerk is voor een betrokken samenleving onmisbaar. Om mogelijk te maken dat een cliënt langer in de eigen leefomgeving kan blijven wonen moet een groter beroep worden gedaan op het sociale netwerk.

 

Veelal ontvangt een cliënt al mantelzorg. Indien de mantelzorger bereid is en in staat is om deze (bovengebruikelijke) hulp te blijven bieden, waardoor de cliënt voldoende zelfredzaam is en voldoende kan participeren, is een maatwerkvoorziening niet noodzakelijk.

 

De mogelijkheid bestaat dat een cliënt nog geen of onvoldoende mantelzorg ontvangt. Onderzoek naar de mogelijkheden van hulp uit het netwerk moet dan eerst plaatsvinden. Van belang hierbij is dat uit onderzoek is gebleken dat er vaak sprake is van vraagverlegenheid bij cliënten, maar ook van handelingsverlegenheid bij personen uit het netwerk. Door de cliënt, eventueel samen met iemand uit het wijkteam en/of een onafhankelijke cliëntondersteuner, moet voordat een beroep gedaan kan worden op een maatwerkvoorziening, het netwerk in kaart gebracht worden en personen uit dit netwerk gevraagd worden naar de mogelijkheden tot het bieden van hulp.

 

Kortom, een maatwerkvoorziening is slechts bedoeld als aanvulling op mantelzorg en hulp uit het netwerk of bij een noodzaak voor het ontlasten van de mantelzorg (respijtzorg).

 

Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin de mantelzorger (tijdelijk) niet in staat is de (gebruikelijke) hulp op zich te nemen vanwege (dreigende) overbelasting. Indien andere personen uit het netwerk of algemene en algemeen beschikbare voorzieningen (zie paragraaf 1.4 en 1.6) onvoldoende zijn om de mantelzorger te ontlasten, kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt aan de cliënt ter ontlasting van diens mantelzorger.

 

Nadere regel 1.3.2 waardering mantelzorgers:

 

De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten bestaat uit een waarderingsweek voor de mantelzorg met nader in te vullen waarderingsactiviteiten die toegankelijk zijn voor een brede groep mantelzorgers.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, 2.1.6 en Verordening artikel 15

 

Omdat mantelzorg onmisbaar is voor een betrokken samenleving en bijdraagt aan het betaalbaar houden van de zorg, is een blijk van waardering voor mantelzorgers op zijn plaats. Deze blijk wordt op een immateriële wijze ingevuld door een week voor de mantelzorg te organiseren met waarderingsactiviteiten voor de mantelzorgers, waarbij inbreng van ideeën voor activiteiten door mantelzorgers mogelijk is. Het doel is om een brede groep mantelzorgers te bereiken, waarbij speciale aandacht uitgaat naar mantelzorgers die nog niet voldoende in beeld zijn voor deze blijk van waardering, bijvoorbeeld jonge mantelzorgers en mantelzorgers met een migratieachtergrond.

 

Daarnaast wordt ingezet op ondersteuning waar mantelzorgers behoefte aan hebben om de zorg te kunnen blijven bieden aan de cliënt, zoals het behouden of uitbreiden van de mogelijkheden voor:

 

  • -

    Vraaggerichte individuele ondersteuning;

  • -

    Workshops;

  • -

    Lotgenotengroepen;

  • -

    Nazorg (na overlijden of permanente opname van de cliënt);

  • -

    Respijtzorg, zowel informeel met algemene voorzieningen (bijvoorbeeld vrijwillige ondersteuning thuis) als formeel met maatwerkvoorzieningen.

1.4 Algemene voorzieningen

Beleidsregel 1.4.1 algemene voorziening:

 

Een cliënt kan geen beroep doen op een maatwerkvoorziening indien een algemene voorziening aanwezig is en resulteert in voldoende zelfredzaamheid en participatie van de cliënt.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.2.2 lid 2, artikel 2.2.3, artikel 2.3.2 lid 4 sub e, artikel 2.3.5 lid 3 en Verordening artikel 1, artikel 4 lid 1 sub f, artikel 7 lid 2

 

Bij een algemene voorziening gaat het om een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand uitgebreid onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Een algemene voorziening is voorliggend op een maatwerkvoorziening.

 

Binnen de regio MVS zijn de volgende algemene voorzieningen beschikbaar:

 

  • -

    aanvullende algemene voorziening schoon huis ter ondersteuning van mantelzorgers;

  • -

    was- en strijkservice;

  • -

    ondersteuning via het wijkteam;

  • -

    onafhankelijke cliëntondersteuning.

1.5 Afbakening andere wet- en regelgeving

Een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo wordt afgestemd op voorzieningen vanuit andere wet- en regelgeving waar een client aanspraak op kan maken.

 

Beleidsregel 1.5.1 Wet langdurige zorg (Wlz):

 

Een maatwerkvoorziening wordt geweigerd indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf in een instelling op grond van de Wlz of er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop een aanspraak kan doen maar weigert om hieraan mee te werken.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 2.3.5 lid 6

 

Iemand met een Wlz-indicatie verblijf die het verblijf niet verzilvert, of iemand die aanspraak zou kunnen maken op deze indicatie, heeft geen recht op maatwerkvoorzieningen. Met uitzondering van:

  • -

    Doelgroepenvervoer

  • -

    Rolstoel

  • -

    Vervoermiddelen

  • -

    Woningaanpassing

  • -

    Woonvoorzieningen/woonhulpmiddelen

Iemand met een Wlz indicatie verblijf die het verblijf verzilvert in een zorginstelling heeft geen recht op maatwerkvoorzieningen. Met uitzondering van:

  • -

    Doelgroepenvervoer

  • -

    Bezoekbaar maken van één woning binnen het sociaal netwerk van de cliënt indien de cliënt verblijft in een Wlz-instelling binnen de MVS-regio (zie beleidsregel 2.6.10)

Een Wlz-indicatie verblijf is aan de orde wanneer de cliënt langdurig permanent toezicht nodig heeft of behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Het gaat bij permanent toezicht om toezicht waarop de cliënt op basis van aandoeningen, stoornissen en beperkingen noodzakelijkerwijs blijvend is aangewezen op regelmatige en onregelmatige momenten en die geboden wordt op basis van actieve observatie. Vanaf 2021 is er voor cliënten met psychiatrische problematiek van langdurige aard toegang tot de Wlz in plaats van beschermd wonen op grond van de Wmo. Indien een client niet leerbaar is of blijkt en de beperkingen chronisch van aard zijn, moet beoordeeld worden of de Wlz voorliggend is.

 

Beleidsregel 1.5.2 zorgverzekeringswet:

 

Indien de zorgverzekeringswet mogelijkheden biedt, waarmee een cliënt voldoende in staat is tot zelfredzaamheid en participatie, is er geen noodzaak voor een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 2.3.2 lid 4 sub f, artikel 2.3.5 lid 5 sub b, Verordening artikel 4 lid 1 sub g

 

Indien er een voorziening op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) mogelijk is, dient te worden onderzocht of op grond van de Wmo (nog) een maatwerkvoorziening moet worden verstrekt.

 

Voorbeelden van voorzieningen of aanspraak vanuit de Zvw:

  • -

    uitleenhulpmiddelen, zoals rolstoelen en douche-/toiletstoelen voor tijdelijke beperkingen (korter dan 6 maanden);

  • -

    begeleiding die nodig is bij of naar aanleiding van (geneeskundige) zorg die medisch specialisten bieden;

  • -

    begeleiding die nodig is bij behandeling of revalidatie;

  • -

    (dagelijkse) persoonlijke verzorging en/of verpleging, waardoor al een dagstructuur/dagelijkse routine wordt geboden en geen of minder individuele begeleiding nodig is.

Uitzonderingen:

  • -

    behandelmijding, bijvoorbeeld bij een verstoorde oordeelsvorming of het ontbreken van ziektebesef en/of ziekte-inzicht en er een risico op verwaarlozing bestaat (ondersteuning zal dan ook gericht zijn om cliënt tot de noodzakelijke behandeling te bewegen);

  • -

    ambulante behandeling die de cliënt onvoldoende zelfredzaamheid en participatie biedt.

De aanvullende verzekering valt niet onder de zorgverzekeringswet. Een theoretische aanspraak op een voorziening of aanspraak vanuit de aanvullende verzekering biedt geen feitelijke oplossing voor de cliënt aangezien het cliënten vrij staat om zich aanvullend te verzekeren. Indien cliënten een aanvullende verzekering hebben, moeten ze gebruik maken van de mogelijkheden die deze biedt, wat van invloed kan zijn op de noodzaak voor of de omvang van een indicatie van een maatwerkvoorziening. Een voorbeeld van een mogelijkheid binnen een aanvullende verzekering is mantelzorgvervanging.

 

Beleidsregel 1.5.3 Wet kinderopvang:

 

Het gebruik van kinderopvang (kinderdagverblijf/crèche en voor-, tussen- en naschoolse opvang) voor gezonde kinderen tot 5 dagen per week is voorliggend op kindverzorging als maatwerkvoorziening.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.2.1 & Verordening artikel 7 lid 2

 

Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen. Verwacht wordt dat ouders zelf alle mogelijkheden inzetten om een opvangprobleem op te lossen. Het gebruik van kinderopvang, mits beschikbaar, is voorliggend bij uitval van (één van) de ouders bij het verzorgen van de kinderen.

 

Wanneer de ouder(s)/verzorger(s) in een gezin ondersteuning nodig hebben bij hun eigen zelfredzaamheid en participatie kan, naast de eventuele jeugdhulp voor het kind, een beroep worden gedaan op Wmo-voorzieningen. Voor de weging van de inzet vanuit het Wmo-kader is de context van het gezin en de mogelijke combinatie met de inzet vanuit andere wettelijke kaders van belang. De inzet vanuit de Wmo moet de goedkoopst adequate oplossing zijn voor het gezin, eventueel in samenhang met de inzet vanuit de Jeugdwet. Dit betekent dus dat de inzet vanuit het Wmo-kader in een huishouden met kinderen groter kan zijn dan in een huishouden zonder kinderen.

 

Begeleiding van kinderen met problemen is primair de verantwoordelijkheid van ouders en de school. Er zijn onder andere mogelijkheden vanuit de Jeugdwet en de Wet passend onderwijs.

 

Beleidsregel 1.5.4 Jeugdwet:

 

Voor kinderen/jeugdigen tot 18 jaar geldt dat de Jeugdwet voorliggend is op de Wmo voor meedoen in de stad met ondersteuning op maat.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 2.3.5 lid 5 sub c & Verordening artikel 4 lid 1 sub g, artikel 7 lid 2

 

Kinderen/jeugdigen tot 18 jaar maken op grond van de Wmo wel aanspraak op hulpmiddelen en woningaanpassingen.

 

Beleidsregel 1.5.5 Participatiewet/WAO/WIA/Wajong/Ziektewet:

 

Wanneer de cliënt met ondersteuning in staat is om (aangepast) te werken of om naar school te gaan/te studeren, bestaat er geen aanspraak op dagbesteding binnen meedoen in de stad met ondersteuning op maat. Alleen wanneer de cliënt volledig arbeidsongeschikt is of langdurig (> 6 maanden) ontheven is van de arbeidsverplichting, kan dagbesteding worden verstrekt ter vervanging van arbeid. Voor begeleiding tijdens werk/school/studie is geen ondersteuning mogelijk.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 2.3.5 lid 5 sub d, e, f en g & Verordening artikel 4 lid 1 sub g, artikel 7 lid 2

 

Mogelijke uitzonderingen:

 

  • -

    er is (tijdelijk) geen werk/school/studie beschikbaar voor de cliënt;

  • -

    een cliënt heeft een deeltijd werkweek op medische gronden (overige dagdelen is dagbesteding mogelijk indien noodzakelijk).

Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en/of kans op herstel, ligt de nadruk op re-integratie. Hiervoor ligt de verantwoordelijkheid bij het UWV voor de WAO/WIA of bij de gemeente voor de Participatiewet.

 

Beleidsregel 1.5.6 Vervoersvoorziening voor werk:

 

Indien een cliënt aanspraak heeft of zou kunnen maken op een vervoersvoorziening via het UWV en deze biedt voldoende mogelijkheid tot participatie, is geen noodzaak voor een maatwerkvoorziening.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 2.3.5 lid 5 sub e & Verordening artikel 4 lid 1 sub g, artikel 7 lid 2

 

Via het UWV kan men in aanvulling op een vergoeding voor woon-werkverkeer, ook aanspraak maken op sociaal vervoer (combinatie werk-leefvervoer). Indien deze vervoersvoorziening de cliënt voldoende in staat stelt tot participatie, bestaat er op grond van de Wmo geen recht op een vervoersvoorziening.

 

Beleidsregel 1.5.7 Subsidieregeling ADL-assistentie Fokus:

 

Ondersteuning in en om de Fokuswoning maakt onderdeel uit van de aanspraak op ADL- assistentie middels een subsidieregeling, zodat maaltijdverzorging als maatwerkvoorziening niet noodzakelijk is en meedoen in de stad met ondersteuning op maat alleen aanvullend op de ADL-assistentie kan worden toegekend.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 4 lid 1 sub g, artikel 7 lid 2

 

De ADL-assistentie biedt naast alle persoonlijke verzorging, ondersteuning bij de dagelijkse routine en structuur en bij het voeren van regie. Ook ondersteunt de ADL-assistentie bij praktische vaardigheden en handelingen ten behoeve van de zelfredzaamheid, waaronder hulp bij het bereiden van de maaltijden.

1.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en kosten

Beleidsregel 1.6.1 algemeen gebruikelijke voorzieningen:

 

Een cliënt kan geen beroep doen op een maatwerkvoorziening indien een algemeen gebruikelijke voorziening resulteert in voldoende zelfredzaamheid en participatie van de cliënt en deze voorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 1 sub b, artikel 4 lid 1 sub c, artikel 7 lid 2

 

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

  • -

    de voorziening is niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking, en;

  • -

    is daadwerkelijk in de handel beschikbaar en verkrijgbaar, en;

  • -

    levert een passende bijdrage aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie, en;

  • -

    is financieel te dragen met een inkomen op minimumniveau.

Voorbeelden van wat als algemeen gebruikelijke voorziening wordt gezien*:

  • -

    hendelmengkraan/thermostaatkranen;

  • -

    verhoogde toiletpotten, wandbeugels, douchezitjes, douchekrukken en douchestoelen;

  • -

    zonwering, al dan niet elektrisch;

  • -

    telefoonabonnement;

  • -

    gebruikskosten van een personenauto;

  • -

    automatische transmissie (automaat)/stuurbekrachtiging in de auto;

  • -

    inductie- of keramische kookplaat;

  • -

    afwasmachine;

  • -

    airconditioning;

  • -

    fiets met hulpmotor/trapondersteuning en/of lage instap en een snor-/bromfiets inclusief gebruikskosten;

  • -

    wasdroger;

  • -

    centrale verwarming;

  • -

    regenkleding/schootskleed;

  • -

    aanpassingen ter vergroting van de veiligheid (deurketting (ook voor blinden geschikt), bijzondere sloten)

* geen limitatieve opsomming

 

Uitzondering:

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd, vanwege omstandigheden van de persoon toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen.

 

Beleidsregel 1.6.2 algemeen gebruikelijke kosten:

 

Een cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien de (gevraagde) voorziening of ondersteuning al behoort tot zijn leef- dan wel bestedingspatroon.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 1 sub b en c, artikel 4 lid 1 sub c, artikel 7 lid 2

 

Indien een cliënt geen extra kosten hoeft te maken in vergelijking met de situatie voorafgaand aan de melding/aanvraag, is een maatwerkvoorziening niet aan de orde. Het zijn dan immers voor de cliënt algemeen gebruikelijke kosten. Het gaat om cliënten die al jaren voorzieningen gebruiken, bijvoorbeeld een 45km- auto/gesloten buitenwagen, of cliënten die al jaren zelf een particuliere huishoudelijke hulp bekostigen.

 

Uitzonderingen:

  • -

    aantoonbare, significante daling van het inkomen;

  • -

    noodzaak tot een duurdere voorziening of meer ondersteuning ten gevolge van een aantoonbare toename van beperkingen.

2 Maatwerkvoorzieningen

2.1 Algemene uitgangspunten

Beleidsregel 2.1.1 goedkoopst adequaat:

 

Als een maatwerkvoorziening voor een cliënt noodzakelijk is, wordt de goedkoopst adequate voorziening verstrekt.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 6

 

Het gaat om de goedkoopste oplossing die voor de cliënt resulteert in voldoende zelfredzaamheid en participatie. Er kan gekozen worden voor een duurdere voorziening, als dit de duurzaamheid/levensduur verlengt. Wat betreft het kwaliteitsniveau dient bij een verantwoord niveau te worden aangesloten.

 

Beleidsregel 2.1.2 niveau sociale woningbouw:

 

Een maatwerkvoorziening wordt geweigerd indien de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 4 sub b

 

In het Besluit bouwwerken leefomgeving is het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw vastgesteld en voorzieningen op dit uitrustingsniveau zijn van voldoende kwaliteit. Zo behoort een schuur, een garage, een hobbyruimte niet tot het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw. Een maatwerkvoorziening ten behoeve van deze ruimten is niet mogelijk, tenzij een ruimte de enige plek is waar bijvoorbeeld een scootmobiel gestald kan worden en een woningaanpassing hiervoor noodzakelijk is.

 

Het gaat om de woonruimten waar de normale, elementaire woonfuncties plaatsvinden, zoals de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Tot de elementaire woonfuncties worden gerekend: eten, slapen, bad- en toiletgebruik, koken en de was doen.

 

Beleidsregel 2.1.3 vervanging maatwerkvoorziening:

 

Vervanging van een eerdere verstrekte maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven of de eerder verstrekte voorziening niet meer adequaat is voor de cliënt.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 5

 

Uitzonderingen:

  • -

    wanneer de eerder verstrekte voorziening buiten de schuld van de cliënt verloren is gegaan en de cliënt dus niets te verwijten valt;

  • -

    wanneer het verloren gaan van de verstrekte voorziening wel verwijtbaar is aan de cliënt, maar hij de veroorzaakte kosten (restwaarde) betaalt.

2.2 Een schoon huis, maaltijdverzorging en kindverzorging

Beleidsregel 2.2.1 maatwerkvoorziening schoon huis, maaltijdverzorging en kindverzorging

 

Bij de maatwerkvoorziening schoon huis, bij maaltijdverzorging en bij kindverzorging geldt als uitgangspunt dat de voor de cliënt (en diens huisgenoten) noodzakelijke taken, gelet op de medische situatie of beperkingen, met een vastgestelde frequentie kunnen worden toegekend.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, Verordening artikel7

 

Het doel van de in te zetten maatwerkvoorziening is het bereiken van een schoon en leefbaar huis. Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne eisen.

Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

 

Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening Schoon Huis, maken we gebruik van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2025 (2025, bureau HHM). Het normenkader ziet op maatwerk voor de individuele cliënt. In het normenkader is aangegeven hoeveel tijd nodig is als sprake is van volledige overname van het huishouden bij de omschreven ‘gemiddelde cliëntsituatie’ (ofwel ‘ijk cliënt’) en op grond waarvan minder als mogelijk of meer als nodig ondersteuning wordt geboden.

 

De maatwerkvoorziening heeft betrekking op de elementaire ruimtes van de woning, te weten: woonkamer, in gebruik zijnde slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimtes (maximaal 1 badkamers en 2 toiletten) en de gang/trap/overloop voor zover deze verbonden zijn met eerdergenoemde ruimtes. De ruimten moeten daadwerkelijk in ieder geval meerdere keren per week in gebruik zijn.

 

Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, stoep etc.) en de verzorging van huisdieren (niet zijnde hulphonden of -dieren) maakt geen onderdeel uit van de ondersteuning bij het huishouden.

 

Frequentie/omvang huishoudelijke taken

De frequentie van bovenstaande taken is mede afhankelijk van de persoonlijke situatie en leefwijze (gezinssamenstelling en gezondheid) van de inwoner. Het kan heel praktisch betekenen dat de aanpak niet helemaal voldoet aan de persoonlijke standaard en verwachtingen van de inwoner. De inzet moet in ieder geval in voldoende mate aansluiten bij de persoonlijke situatie (mogelijkheden en beperkingen). Daarbij is het aan de inwoner om samen met de zorgaanbieder keuzes te maken en prioriteiten te stellen.

 

Een hogere intensiteit van huishoudelijke ondersteuning, ter aanvulling op een schoon en leefbaar huis en schone en draagbare kleding, kan nodig zijn als de inwoner op grond van (ernstige) beperkingen zelf geen mogelijkheden heeft om enige huishoudelijke werkzaamheden te verrichten of medische beperkingen heeft waaruit een hoger niveau van hygiëne noodzakelijk is. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Allergieën voor huisstofmijt

  • COPD

  • Blindheid/slechtziendheid

  • Gebruik van noodzakelijke hulpmiddelen, waardoor huis sneller vervuild raakt

  • Bedlegerige patiënten

  • Incontinentie, overmatige transpiratie, speekselverlies, spugen

  • Ernstige lichamelijke, psychogeriatrische en/of psychische/psychiatrische beperkingen

De aanwezigheid van huisdieren in een huishouden leidt niet per definitie tot meer ondersteuning. Er zal op basis van de individuele situatie beoordeeld worden of extra ondersteuning nodig is als gevolg van de aanwezigheid van een huisdier. Voor extra vervuiling die wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van een bovengebruikelijk aantal huisdieren (meer dan 2) wordt geen extra ondersteuning verstrekt.

 

De huishoudelijke taken en de frequentie en omvang van deze taken zijn te vinden in bijlage 1 van deze beleidsregels. Dit is gebaseerd op het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning HHM 2025.

2.3 Meedoen in de stad met ondersteuning op maat

Beleidsregel 2.3.1 toegang tot ondersteuning op maat om mee te doen in de stad:

 

Ondersteuning op maat om mee te kunnen doen in de stad wordt verstrekt voor het behouden dan wel bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid van de cliënt opdat hij in zijn eigen leefomgeving kan blijven wonen en verwaarlozing wordt voorkomen.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel Artikel 1.1.1, Verordening artikel 7

 

Ondersteuning op maat om mee te kunnen doen in de stad is bedoeld voor cliënten met matige of zware beperkingen op het terrein van:

  • -

    sociale redzaamheid;

  • -

    maatschappelijke participatie;

  • -

    psychisch functioneren;

  • -

    psychosociaal welbevinden, en/of;

  • -

    mentaal functioneren.

De professional/pgb-hulpverlener krijgt, nadat de melding is afgerond met een gespreksverslag, de mogelijkheid om samen met de cliënt de noodzakelijke maatwerkondersteuning vast te leggen in een ondersteuningsplan. Deze wordt beoordeeld ten behoeve van het te nemen besluit, waarbij de beleidsregels 2.3.2 t/m 2.3.8 als richtlijn gelden.

 

Beleidsregel 2.3.2 begeleiding en persoonlijke verzorging:

 

Bij begeleiding en persoonlijke verzorging geldt dat ondersteuning wordt toegekend, die vanwege de medische situatie en/of beperkingen van cliënt noodzakelijk is.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7

 

Begeleiding en persoonlijke verzorging is bedoeld voor in de thuissituatie. Het betreft handelingen die mensen dagelijks verrichten om zichzelf te verzorgen.

 

Voor alle activiteiten die behoren bij begeleiding en persoonlijke verzorging geldt de richtlijn in bijlage 2. Deze richtlijn is gebaseerd op de uren /klasse-systematiek zoals die tot 2015 ook onder de AWBZ werd gehanteerd.

 

Beleidsregel 2.3.3 categorieën begeleiding:

 

Uit oogpunt van goedkoopst adequaat is bij ondersteuning bij begeleiding categorie basis voorliggend op categorie speciaal.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 7

 

Categorie speciaal is uitsluitend bestemd voor cliënten met complexe (gedrags-)problematiek, waarbij begeleiding op Hbo-niveau noodzakelijk is. Bijvoorbeeld:

  • -

    psychiatrische stoornissen;

  • -

    niet aangeboren hersenletsel.

Beleidsregel 2.3.4 dagbesteding versusbegeleiding:

 

Uit oogpunt van goedkoopst adequaat is dagbesteding voorliggend op individuele begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 7

 

Wanneer de noodzaak tot ondersteuning gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is dagbesteding de aangewezen vorm en niet individuele begeleiding. Echter, wanneer er behoefte is aan het bijvoorbeeld één of meerdere keren per week bieden van ondersteuning bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en het niet gaat om het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding aangewezen.

 

Ook bij respijtzorg geldt zeker het uitgangspunt dat dagbesteding voorliggend is, waarbij niet alleen het kostenaspect relevant is, maar dagbesteding in de regel meer ontlasting biedt voor de mantelzorger (zie voor respijtzorg artikel 1.3).

 

Begeleiding kan ook naast dagbesteding worden toegekend. De mate van individuele begeleiding wordt dan wel naar evenredigheid van het aantal dagdelen dagbesteding verlaagd.

 

Uitzondering:

  • -

    medische contra-indicaties voor dagbesteding, zoals infectiegevaar of ernstige energetische beperkingen.

Beleidsregel 2.3.5 categorieën dagbesteding:

 

Uit oogpunt van goedkoopst adequaat wordt de laagste, voor de cliënt nog geschikte, categorie dagbesteding toegekend.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 6

 

Bij dagbesteding bestaan drie categorieën:

  • -

    categorie licht;

  • -

    categorie midden;

  • -

    categorie zwaar.

De categorie bij dagbesteding wordt bepaald op basis van de hoeveelheid hulp die een cliënt nodig heeft bij de persoonlijke verzorging (PV) tijdens de dagbesteding en de mate en intensiteit van begeleiding waar een cliënt, bijvoorbeeld vanwege gedragsproblemen, behoefte aan heeft tijdens de dagbesteding. Op basis van onderstaande tabel wordt de categorie van de dagbesteding bepaald:

 

Begeleiding: PV

Geen of licht

Matig

Zwaar

Geen of licht

Categorie licht

Categorie midden

Categorie zwaar

Matig

Categorie midden

Categorie midden

Categorie zwaar

Zwaar

Categorie zwaar

Categorie zwaar

Categorie zwaar

 

Beleidsregel 2.3.6 omvang dagbesteding:

 

Bij dagbesteding geldt als uitgangspunt dat het voor de cliënt, of bij respijtzorg het voor de overbelaste mantelzorger van de cliënt, noodzakelijke aantal dagdelen per week kan worden toegekend tot een maximum van 9 dagdelen per week.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7

 

De omvang van dagbesteding wordt uitgedrukt in dagdelen per week. Met een dagdeel wordt een aaneengesloten periode van maximaal 4 uren bedoeld.

 

Beleidsregel 2.3.7 (rolstoel)vervoer dagbesteding:

 

(Rolstoel)vervoer van en naar de dagbesteding wordt verstrekt indien de cliënt niet in staat is om de dagbesteding zelfstandig te bereiken met regulier openbaar vervoer, algemene vervoersinitiatieven, collectief vervoer, lopend, per fiets of met een Wmo-hulpmiddel en huisgenoten, mantelzorg of personen uit het sociale netwerk niet in staat zijn om de cliënt te begeleiden danwel te brengen en te halen.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.2.1, artikel 2.3.2 lid 4 sub b, c en d, artikel 2.3.5 lid 3 en lid 5 en Verordening artikel 7

 

Er geldt bij de keuze van de locatie voor dagbesteding dat deze zo dicht mogelijk bij huis wordt gezocht. Dagbesteding wordt niet automatisch verstrekt inclusief vervoer. Alleen wanneer het voor de cliënt noodzakelijk is, wordt (rolstoel)vervoer toegekend. Bij de afweging of huisgenoten, mantelzorg of personen uit het sociale netwerk het vervoer voor de cliënt kunnen verzorgen of de cliënt kunnen begeleiden, wordt rekening gehouden met de frequentie van de dagbesteding en de belasting voor de mantelzorger en de mogelijkheden van de cliënt.

 

Indien vervoer van en naar de dagbesteding noodzakelijk is, wordt de omvang uitgedrukt in dagen per week.

 

Beleidsregel 2.3.8 logeren (ontlasting mantelzorg):

 

Het logeren in een instelling wordt slechts toegekend indien er een noodzaak is voor ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert aan de cliënt en de cliënt behoefte heeft aan ongeplande zorgmomenten.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.2 lid 4 sub d, artikel 2.3.5 lid 3 en Verordening artikel 4 lid 1 sub e, artikel 7

 

Logeren is een maatwerkvoorziening ter ontlasting van de mantelzorg. Het moet gaan om een cliënt die ongeplande zorgmomenten heeft en/of een bepaalde mate van toezicht nodig heeft. Er wordt altijd eerst beoordeeld of dagbesteding voldoende kan resulteren in de ontlasting van de mantelzorg.

 

De omvang van logeren in een instelling ter ontlasting van de mantelzorg wordt uitgedrukt in etmalen per week.

 

Frequentie:

  • -

    maximaal 3 etmalen per week.

Het is mogelijk om de toegekende etmalen logeren te sparen zodat een cliënt een aaneengesloten, langere periode kan logeren waardoor een mantelzorger op vakantie kan. Per kalenderjaar mag het maximale aantal etmalen, te weten 156, niet worden overschreden.

2.4 Opvang

Beleidsregel 2.4.1 opvang:

 

Opvang wordt slechts geboden indien er een noodzaak is voor onderdak en begeleiding voor een meerderjarige cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 1.2.1, artikel 2.3.5 lid 4 en Verordening artikel 7

 

Tot maatschappelijke ondersteuning behoort ook het bieden van opvang. Het betreft:

  • a.

    crisisopvang;

  • b.

    opvang slachtoffers van huiselijk geweld waartoe ook worden gerekend: slachtoffers van eergerelateerd geweld, mensenhandel en loverboys;

  • c.

    opvang dak- en thuislozen.

2.5 Beschermde woonvormen

Beleidsregel 2.5.1 beschermde woonvormen:

 

Beschermde woonvormen worden geboden indien er voor een meerderjarige cliënt met psychische of psychosociale problematiek een noodzaak is voor een beschermde woonomgeving met daarbij behorend toezicht en begeleiding en de cliënt niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 1.2.1, artikel 2.3.5 lid 4 en Verordening artikel 7

 

Tot maatschappelijke ondersteuning behoort het bieden van beschermde woonvormen. Doel: Het bieden van passende ondersteuning aan inwoners die niet zelfstandig kunnen wonen door psychische, verslavings- of psychosociale problematiek.

 

Beschermde woonvormen zijn bedoeld voor cliënten met de volgende kenmerken:

Personen:

  • a.

    met psychische, verslavings- of (ernstige) psychosociale problematiek

  • b.

    die tijdelijk niet in staat zijn om zelfstandig te wonen onder meer door het ontbreken van daarvoor vereiste vaardigheden of remmingen;

  • c.

    die leerbaar zijn om zelf weer de regie en stabiliteit terug te krijgen om zich te kunnen handhaven in de samenleving en zelfstandig te kunnen wonen;

  • d.

    met noodzaak tot permanent toezicht/toezicht in de nabijheid onder meer door het ontbreken van vermogen om te beoordelen of er zorg nodig is, waardoor er sprake is van persoonlijke verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang;

  • e.

    waarvoor geen noodzaak is tot opname in een behandelingsinstelling (zorgverzekeringswet) vanwege hun stoornis (uitzondering: behandelmijding);

  • f.

    zonder Wlz-indicatie.

Er is behoefte aan een veilige en afgeschermde woon- en leefomgeving voor cliënten die niet in staat zijn om zelfstandig te leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf (bijvoorbeeld verwaarlozing) of voor anderen vormen. De cliënt is niet in staat om te beoordelen dat hij tijdig ondersteuning moet inroepen, zodat zorg op afroep of planbare zorg onvoldoende is. Het gaat om cliënten die vanwege hun beperkingen niet zelfstandig kunnen wonen maar dat wel kunnen leren. Het gaat om een beschermde woonomgeving voor een afgebakende periode met als doel het zich ontwikkelen naar zelfstandig wonen.

 

Beleidsregel 2.5.2 producten beschermde woonvormen:

 

Bij beschermde woonvormen geldt uit oogpunt van goedkoopst passend dat uitsluitend de voor de cliënt noodzakelijke producten voor beschermde woonvormen worden toegekend.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 6

 

In bijlage 3 zijn de producten voor beschermde woonvormen opgenomen. De omvang van beschermde woonvormen wordt bepaald aan de hand van de voor cliënt noodzakelijke producten en wordt uitgedrukt in een ondersteuningsbudget per week. De toe te kennen producten bieden maatwerk aan de cliënt en zijn daarbij ook afhankelijk van de op dat moment noodzakelijke ondersteuning. Tevens hebben beschermde woonvormen tot doel om een cliënt te stabiliseren, de zelfredzaamheid te vergroten en de doorstroom naar zelfstandiger wonen te bevorderen.

 

Bouwstenen aanvullend

 

Vanwege een uitzonderlijke situatie kan tijdelijk behoefte aan extra ondersteuning naast de vastgestelde uren in het product Beschermde woonvormen. De cliënt kan in aanmerking komen voor één of meerdere bouwstenen zoals beschreven in bijlage 3.

2.6 Woonvoorzieningen

Beleidsregel 2.6.1 primaat verhuizen:

 

Als de kosten van een woningaanpassing hoger zijn dan € 6.000,00 en er bestaan voor de cliënt geen zwaarwegende redenen die zich verzetten tegen een verhuizing, dan is uit oogpunt van de goedkoopst adequate voorziening, verhuizen voorliggend aan het aanpassen van de woning (primaat verhuizen).

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 6

 

Bij woningaanpassingen, waarbij de kosten voor het volledig geschikt maken van de woning hoger zijn dan € 6.000,-, wordt beoordeeld of verhuizen mogelijk is en de goedkoopst adequate oplossing is. Er moet worden verantwoord waarom verhuizen ofwel het verstrekken van een verhuiskostentegemoetkoming geen adequate oplossing is. Het primaat ligt immers bij verhuizen. Bij de afweging tussen aanpassen of verhuizen wordt er behalve met de kosten in verband met het verstrekken van de goedkoopst adequate voorziening met de volgende factoren rekening gehouden:

 

  • -

    aanwezigheid/beschikbaarheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimte in MVS;

  • -

    volkshuisvestelijke afwegingen;

  • -

    termijn waarop het woonprobleem opgelost kan worden;

  • -

    medische redenen waardoor een verhuizing niet mogelijk is;

  • -

    prognose ten aanzien van de beperkingen en toekomstige noodzaak tot woningaanpassingen;

  • -

    mantelzorg van buren (niet zijnde familie);

  • -

    buurt-/wijkgebonden vrijwilligerswerk;

  • -

    al dan niet een eigen woning en de mogelijke consequenties daarvan (restschuld bij verkoop);

  • -

    noodzaak tot verhuizen door inkomensachteruitgang;

  • -

    verhouding van de stijging van eventuele woonlasten in relatie tot het inkomen.

Beleidsregel 2.6.2 verhuiskostentegemoetkoming:

 

Een verhuiskostentegemoetkoming wordt slechts verstrekt indien verhuizen naar een andere woning noodzakelijk is vanwege beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie en het woonprobleem niet op een eenvoudigere/goedkopere wijze is op te lossen.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7

 

Uitsluitingen voor de verstrekking van een verhuiskostentegemoetkoming:

 

  • -

    de noodzaak voor de verhuizing was voor de cliënt vermijdbaar en/of voorzienbaar, tenzij van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen;

  • -

    de noodzaak voor de verhuizing is het gevolg van een eerdere verhuizing naar een voor de cliënt reeds ongeschikte woning of een woning waarvan destijds reeds te voorzien was dat deze binnen afzienbare tijd niet meer geschikt zou zijn;

  • -

    de cliënt gaat voor het eerst zelfstandig wonen (iedereen gaat eens zelfstandig wonen waarmee die kosten algemeen gebruikelijk zijn);

  • -

    de cliënt verhuist vanuit en/of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door te bewonen;

  • -

    de cliënt verhuist vanuit of naar een niet zelfstandige woonruimte (kamerhuur, inwoning, instelling, revalidatiecentrum, gezinsvervangend tehuis, etc.);

  • -

    de cliënt verhuist naar een woonruimte die gezien zijn (toekomstige) beperkingen niet geschikt is;

  • -

    de cliënt voor een andere (wettelijke) regeling in aanmerking komt;

  • -

    de cliënt reeds een huurcontract of een voorlopig koopcontract heeft getekend voorafgaand aan de datum waarop de beschikking op de aanvraag is genomen, tenzij hiervoor schriftelijk toestemming is verleend aan de cliënt;

  • -

    indien aan een huisgenoot van de cliënt reeds een verhuiskostentegemoetkoming is verstrekt.

Beleidsregel 2.6.3 woningaanpassing:

 

Een woningaanpassing moet gericht zijn op de toegankelijkheid van de woning, de doorgankelijkheid van de woning en/of de bruikbaarheid van de woning voor de cliënt en moet betrekking hebben op de elementaire woonfuncties.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1 en Verordening artikel 7

 

Voor de toegankelijkheid geldt dat de woning slechts via één ingang (rolstoel)toegankelijk hoeft te zijn.

 

Voor de bruikbaarheid van de keuken geldt dat aanpassing noodzakelijk moet zijn en de cliënt de hoofdgebruiker is van de keuken ten aanzien van het bereiden van de warme maaltijden. Eenvoudige verrichtingen zoals koffie en theezetten en brood klaarmaken kunnen (in een andere ruimte) aan een tafel worden uitgevoerd en afwassen kan met een algemeen gebruikelijke afwasmachine.

 

Beleidsregel 2.6.4 achterstallig onderhoud:

 

Een woningaanpassing wordt niet verstrekt indien het woonprobleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, het gevolg zijn van achterstallig onderhoud of opgelost kunnen worden door algemeen gebruikelijk onderhoud.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 3 en 4 sub g

 

Een eigenaar van een woning is verantwoordelijk voor onderhoud en renovatie. Indien bijvoorbeeld straatwerk in de tuin verzakt is, dan betreft het ophogen hiervan algemeen gebruikelijk onderhoud.

 

Beleidsregel 2.6.5 inadequate verhuizing:

 

Een woningaanpassing wordt geweigerd indien de noodzaak van deze aanpassing het gevolg is van een voor de cliënt niet noodzakelijke verhuizing en/of indien de cliënt is verhuisd naar een voor hem ongeschikte woning.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 4 sub c & sub d

 

Een cliënt moet bij de keuze van een andere woning rekening houden met zijn bestaande en in de toekomst te verwachten beperkingen.

 

Een uitzondering is mogelijk indien een wijziging van de leefsituatie een verhuizing dringend noodzakelijk maakte. Hierbij kan gedacht worden aan het aanvaarden van een andere baan in een andere omgeving. De cliënt dient dan wel vooraf toestemming te vragen, zodat beoordeeld kan worden of er (meer) geschikte woningen beschikbaar zijn.

 

Beleidsregel 2.6.6 ADL-clusterwoning en MIVA-woningen:

 

In ADL-clusterwoningen en MIVA-woningen worden uitsluitend woningaanpassingen met een individueel karakter verstrekt. Aanpassingen die in het algemeen gelden voor mensen met een (zware) lichamelijke beperking, zoals de rolstoeltoe- en doorgankelijkheid van de woning, worden niet verstrekt.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7

 

Een ADL-clusterwoning, ook wel bekend als Fokuswoning, is een woning die zich bevindt in een cluster van 12 tot 24 woningen en die bestemd is voor mensen met een zware lichamelijke beperking die zijn aangewezen op hulp bij algemene dagelijkse levensverrichtingen vanuit een centraal gelegen unit.

 

Daarnaast bestaan er in de regio de zogenaamde MIVA-woningen. Dit zijn woningen die volledig rolstoelgeschikt zijn en bestemd zijn voor minder valide personen.

 

Het uitgangspunt is immers dat deze woningen reeds geschikt zijn voor de doelgroep.

 

Beleidsregel 2.6.7 rust- en herstelruimte:

 

Een cliënt komt slechts in aanmerking voor een uitraasruimte wanneer sprake is van een gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7

 

Bepaalde gedragsproblemen van mensen met een verstandelijke beperking, bijvoorbeeld hyperactiviteit en moeilijkheden in het doseren van omgevingsprikkels, kunnen (op bepaalde tijden) aanleiding geven tot problemen bij het verblijf van deze persoon in de woonruimte. Deze problemen kunnen worden opgevangen door in de woning over een rust- en herstelruimte te beschikken.

 

Bij een rust- en herstelruimte gaat het om een kamer (verblijfsruimte) waarin de cliënt tot rust kan komen. Dit kan ook een slaapkamer van de cliënt zijn. De rust- en herstelruimte is bedoeld om de cliënt tegen zichzelf te beschermen, alsmede om de ouders/verzorgers in staat te stellen beter toezicht uit te oefenen. Het moet er om gaan dat de rust- en herstelruimte het belang van de cliënt dient. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen niet om de belangen van de cliënt, maar om die van huisgenoten die hinder ondervinden van de cliënt, dan is er geen noodzaak tot het verstrekken van een rust- en herstelruimte.

 

Beleidsregel 2.6.8 primaat losse woonunit:

 

Indien een woningaanpassing bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, die niet het eigendom is van een verhuurder die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen aan gehandicapten, is het plaatsen van een herplaatsbare losse woonunit voorliggend aan een aanpassing.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7

 

Een losse woonunit is een herplaatsbare voorziening, met hierin een rolstoelgeschikte badkamer en/of een rolstoelgeschikte slaapkamer.

 

Bij de keuze voor een losse woonunit of een aanpassing aan de woning (aanbouw) worden onder meer de kosten en de toekomstige beschikbaarheid van de woning inclusief aanpassing voor minder validen beoordeeld. Omdat bij eigen woningen en bij woningen van particuliere verhuurders de kans op hergebruik van de aanbouw miniem is, zal in dergelijke gevallen een voorkeur bestaan voor het plaatsen van een losse woonunit.

 

Beleidsregel 2.6.9 aanpassingen in gemeenschappelijke ruimten:

 

In gemeenschappelijke ruimten worden ten behoeve van de toegankelijkheid van de woning voor een cliënt uitsluitend automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen verstrekt.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 4 sub f

 

Een traplift wordt in principe niet geplaatst in een gemeenschappelijke ruimte. Indien de toegankelijkheid niet aangepast kan worden, dan is verhuizen de enige optie.

Wanneer de kosten voor de toegankelijkheidsaanpassing hoog zijn, dient altijd het primaat van verhuizen afgewogen te worden (beleidsregels 2.6.1).

 

Beleidsregel 2.6.10 bezoekbaar maken:

 

Voor een cliënt kan slechts één woonruimte van een familielid bezoekbaar gemaakt worden tot een vastgesteld drempelbedrag, waarbij de bezoekbaarheid zich beperkt tot het bereiken van de woonkamer en het toilet.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7

 

Indien de cliënt zijn hoofdverblijf in een WLZ-instelling heeft en regelmatig de woning van bijvoorbeeld de partner, de ouders of een ander familielid bezoekt in de regio MVS, kan de betreffende woning bezoekbaar gemaakt worden voor cliënt.

 

Voorwaarden:

  • -

    Voor een cliënt kan slechts één woning bezoekbaar gemaakt worden;

  • -

    De cliënt verblijft in een instelling in Maassluis, Vlaardingen of Schiedam;

  • -

    De aan te passen woning moet zich bevinden in Maassluis, Vlaardingen of Schiedam;

  • -

    Het moet gaan om regelmatig bezoek (wekelijks).

Alleen het bereikbaar/toegankelijk maken van de woning en het bereikbaar maken van de woonkamer en het toilet behoren tot het bezoekbaar maken. Aanpassingen ten behoeve van het gebruik van een logeerkamer en een badkamer is niet mogelijk.

 

Beleidsregel 2.6.11 aanpassingen stallingscootermobiel/scootersafe:

 

Een woningaanpassing ten behoeve van het stallen van een scootmobiel of het plaatsen van een scootersafe bij de woning vindt uitsluitend plaats indien de woning voor de cliënt langdurig geschikt is en er geen goedkoper alternatief is voor het stallen van de scootmobiel.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7

 

Bij verstrekking van een vervoermiddel zoals een scootmobiel of een elektrische buitenrolstoel kan een woonvoorziening aan de orde zijn, zoals het plaatsen van een stopcontact, het aanbrengen van nivelleringsdrempels, het plaatsen van elektrische deuropeners en/of het verbreden van een deur.

Uitgangspunt is de goedkoopst adequate stallingsmogelijkheid ook wanneer dit het stallen van de scootmobiel in de woning zelf is.

Het komt voor dat ingrijpende aanpassingen aan een woning nodig zijn of dat een scootersafe nodig is. Er moet dan worden afgewogen of primaat verhuizen niet voorliggend is (beleidsregel 2.6.1).

2.7 Vervoersvoorzieningen

Beleidsregel 2.7.1 indicatie collectieve vervoersvoorziening:

 

Een cliënt kan voor (een deel van) zijn regionale vervoersbehoefte in aanmerking worden gebracht voor een collectieve vervoersvoorziening, indien beperkingen het gebruik of het bereiken van het reguliere openbaar vervoer onmogelijk maken en de cliënt daardoor niet op een acceptabel niveau kan participeren of zelfstandig kan wonen.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, Verordening artikel 7 en artikel 11 lid 5

 

Voor cliënten die voor (een deel van) hun vervoersbehoefte geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer en op geen andere manier hun vervoersdoelen kunnen bereiken is een collectief vervoerssysteem, (doelgroepenvervoer), in het leven geroepen. Het betreft hier vervoer van deur tot deur waarbij de cliënt met een indicatie hiervoor tegen gereduceerd tarief reist; gebaseerd op het reguliere OV-tarief. Het gaat om vervoer bedoeld voor sociaal-maatschappelijke activiteiten. Slechts de beperkingen van de lokale vervoersbehoefte worden gecompenseerd. De lokale vervoersbehoefte bestaat uit een intern vervoersgebied (het grondgebied van de gemeenten Schiedam, Vlaardingen en Maassluis) aangevuld met een extern vervoersgebied.

 

Dit externe vervoersgebied is het gebied tot en met 5 openbaar vervoer zones vanaf het woonadres van de cliënt. Dit betekent dat het externe vervoersgebied voor cliënten uit de regio Nieuwe Waterweg Noord per postcode van de betreffende cliënt kan verschillen.

 

Criterium:

 

  • -

    loopafstand van minder dan 800 meter;

  • -

    om een andere reden geen deel kan nemen aan het reguliere OV;

  • -

    geen andere mogelijkheden heeft om de vervoersdoelen te bereiken;

  • -

    niet bedoeld voor vervoer naar dagbesteding (WLZ) of werk (UWV).

Het gebruik van algemeen beschikbare vervoersinitiatieven is voorliggend op het gebruik van de collectieve vervoersvoorziening. Dit geldt ook wanneer een cliënt nog deels gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer. De cliënt kan het doelgroepenvervoer uitsluitend gebruiken voor de ritten waarvoor hij geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer of van algemeen beschikbare vervoersinitiatieven of eigen mogelijkheden van vervoer (bijvoorbeeld eigen auto, brommer enz). Dit wordt bij de toekenning in de beschikking vastgelegd in de vorm van een individueel reizigersprofiel.

 

Beleidsregel 2.7.2 begeleiding collectieve vervoersvoorziening:

 

Een cliënt komt in aanmerking voor een vervoerspas met begeleiding bij het reizen met een collectieve vervoersvoorziening, indien vervoer zonder begeleiding tijdens de rit niet verantwoord is.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 en artikel 11 lid 2 sub c.

 

Bij een begeleiderspas voor het collectief vervoer is de cliënt verplicht om onder begeleiding te reizen. Kinderen tot 12 jaar komen alleen in aanmerking voor een pas met begeleiding.

 

Indien een cliënt tijdens het vervoer afhankelijk is van noodzakelijke begeleiding, komt de ritprijs voor deze begeleider ten laste van het college.

 

Een cliënt die niet afhankelijk is van begeleiding, mag één persoon laten meereizen tegen het gereduceerde tarief.

 

Beleidsregel 2.7.3 primaat collectieve vervoersvoorziening:

 

Een cliënt kan voor een individuele vervoersvoorziening (taxi, rolstoeltaxi of scootmobielpool) in aanmerking worden gebracht indien de beperkingen niet gecompenseerd kunnen worden met een collectieve vervoersvoorziening.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7 lid 2 sub a

 

Bij de selectie van de goedkoopst compenserende vervoersvoorziening geldt het uitgangspunt: collectief als het kan en individueel als het moet.

 

Uitzondering collectieve vervoersvoorziening:

  • -

    een noodzakelijke vervoersbehoefte/vervoersfrequentie die niet mogelijk is met de collectieve vervoersvoorziening.

Het gaat om maatschappelijke participatie in de nabije woon- en leefomgeving. Voor verder weg gelegen bestemmingen kan gebruik worden gemaakt van Valys.

 

Uitzonderingen:

  • -

    wanneer er sprake is van bovenregionaal contact met een persoon of personen, die uitsluitend door de cliënt zelf bezocht kan/kunnen worden en dit bezoek noodzakelijk is voor de cliënt om dreigende vereenzaming te voorkomen;

  • -

    bijzondere bestemmingen die de cliënt buiten de nabije woonomgeving moet bereiken omdat deze niet in de nabije woonomgeving beschikbaar zijn en gebruik van Valys hiervoor niet mogelijk is.

Beleidsregel 2.7.4 omvang collectieve vervoersvoorziening:

 

Bij vervoersvoorzieningen geldt als uitgangspunt lokale bestemmingen (tot circa 15-20 km vanaf het woonadres) met een vervoersbehoefte tot maximaal 1500 km per jaar. Als cliënt ook gebruik maakt van een andere verstrekte maatwerkvoorziening zoals een scootmobiel of aangepaste fiets/driewielfiets, dan geldt een maximum van 600 per kilometer jaar.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7

 

Het gaat om maatschappelijke participatie in de nabije woon- en leefomgeving. Voor verder weg gelegen bestemmingen kan gebruik worden gemaakt van Valys.

 

Uitzonderingen:

  • -

    wanneer er sprake is van bovenregionaal contact met een persoon of personen, die uitsluitend door de cliënt zelf bezocht kan/kunnen worden en dit bezoek noodzakelijk is voor de cliënt om dreigende vereenzaming te voorkomen;

  • -

    bijzondere bestemmingen die de cliënt buiten de nabije woonomgeving moet bereiken omdat deze niet in de nabije woonomgeving beschikbaar zijn en gebruik van Valys hiervoor niet mogelijk is.

Beleidsregel 2.7.5 fietsvoorziening:

 

Een fietsvoorziening kan worden verstrekt indien de cliënt geen gebruik kan maken van een reguliere, algemeen gebruikelijke fiets.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 1, artikel 4 lid 1 sub c en artikel 7

 

Criteria:

  • -

    de cliënt heeft een loopafstand van meer dan 100 meter en minder dan 800 meter;

  • -

    de client kan de vervoersdoelen niet op een andere manier bereiken;

  • -

    de fiets gaat frequent gebruikt worden;

  • -

    de fiets biedt een oplossing voor een relevant deel van de vervoersbehoefte;

  • -

    er is geen alternatieve of goedkopere vervoersmogelijkheid;

  • -

    er is een geschikte mogelijkheid tot veilig, overdekt en afgeschermd stallen in of bij de woning, die de cliënt zelfstandig kan bereiken.

De fietsvoorziening wordt verstrekt inclusief onderhoud.

 

Beleidsregel 2.7.6 scootmobielpool of scootmobiel:

 

Gebruik van een scootmobielpool of scootmobiel wordt verstrekt als het voor de cliënt een noodzakelijk vervoermiddel in het dagelijks leven is ten behoeve van het voeren van een zelfstandig huishouden en/of op een aanvaardbaar niveau kunnen (blijven) participeren in de maatschappij.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7

 

Criteria:

  • -

    de cliënt heeft een loopafstand van maximaal 100 meter;

  • -

    de cliënt kan de vervoersdoelen niet op een andere manier bereiken;

  • -

    de scootmobiel gaat frequent gebruikt worden en niet alleen voor recreatieve verplaatsingen;

  • -

    er is een geschikte mogelijkheid tot veilig, overdekt en afgeschermd stallen in of bij de woning, die de cliënt zelfstandig kan bereiken.

  • -

    de cliënt kan veilig kan deelnemen aan het verkeer en rijvaardig is.

Wanneer de beperkingen van de cliënt weggenomen kunnen worden door het gebruik van de collectieve vervoersvoorziening scootmobielpool, gaat dit voor het verstrekken van een individuele scootmobiel.

 

Bij de keuze van een scootmobiel wordt altijd eerst gekeken of een compacte/standaard scootmobiel (zonder extra vering) een adequate oplossing biedt. Is deze om medische of antropometrische redenen niet adequaat dan kan een ander model worden geadviseerd.

 

Uit oogpunt van kosten wordt de voorkeur gegeven aan een compacte/standaard scootmobiel met een snelheid van 12 km per uur en een actieradius van 20 tot 25 km. Een wens voor een scootmobiel met een hogere snelheid en/of een grotere actieradius wordt niet ingewilligd indien een compacte scootmobiel passend is voor de cliënt. Een scootmobiel is immers bedoeld voor de nabije woon- en leefomgeving. Voor verder weg gelegen bestemmingen kan gebruik gemaakt worden van het collectief vervoer, eventueel in combinatie met de scootmobiel.

 

De scootmobiel wordt verstrekt inclusief onderhoud en WA-verzekering.

 

Een verstrekte scootmobiel wordt ingenomen indien:

 

  • -

    een cliënt niet meer voldoende rijvaardig is en rijlessen onvoldoende resultaat hebben opgeleverd;

  • -

    er na een schriftelijke waarschuwing wederom sprake is van oneigenlijk, onzorgvuldig of onjuist gebruik van de voorziening;

  • -

    cliënt niet meer beschikt over een geschikte stallingsmogelijkheid.

Beleidsregel 2.7.7 autoaanpassing:

 

Een cliënt kan voor een autoaanpassing in aanmerking komen indien hij niet in staat is om het collectief vervoer te gebruiken, het gebruik van de auto voor hem noodzakelijk is vanwege beperkingen bij participatie en een autoaanpassing de goedkoopst adequate oplossing is.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1 en Verordening artikel 7

 

Uitzondering:

 

Als een cliënt in staat is om het collectief vervoer te gebruiken en wordt voldaan aan de overige voorwaarden, kan in de volgende gevallen toch een autoaanpassing worden verstrekt:

  • -

    de cliënt jonger is dan 12 jaar of;

  • -

    de leefeenheid van cliënt bestaat uit 3 of meer personen waarvan meer dan één persoon jonger is dan 12 jaar.

Criterium:

  • -

    de auto is niet ouder dan 5 jaar.

Een autoaanpassing wordt slechts eenmaal in de 7 jaar verstrekt.

 

Beleidsregel 2.7.8 leaseauto/gesloten buitenwagen:

 

Wanneer het collectief vervoer, een (rolstoel)taxi en/of andere vervoers‑/verplaatsingsvoorzieningen (aangepaste fiets, scootmobiel, elektrische rolstoel) niet bruikbaar zijn voor een cliënt en de cliënt beschikt niet over een (aan te passen) auto, kan een leaseauto of een gesloten buitenwagen worden verstrekt.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7

 

Een leaseauto of een gesloten buitenwagen, zoals een arola of canta, wordt alleen verstrekt indien de cliënt voor alle verplaatsingen op individueel eigen vervoer is aangewezen.

 

Een auto wordt verstrekt ten behoeve van de cliënt. Het is niet de bedoeling dat een huisgenoot, bijvoorbeeld een partner of een ouder van de cliënt, gebruik maakt van deze auto, zonder de aanwezigheid van de cliënt. Vanzelfsprekend mogen huisgenoten wel meereizen met de cliënt.

 

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor het behalen van een noodzakelijk brommer-/(aangepast) autorijbewijs.

2.8 Rolvoorzieningen

Beleidsregel 2.8.1 rolstoel:

 

Een cliënt kan voor een rolstoel in aanmerking komen indien de cliënt zich vanwege de beperkingen in het dagelijks leven niet lopend kan verplaatsen en andere (loop)hulpmiddelen geen adequate oplossing bieden.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.2 sub f, artikel 2.3.5 lid 5 sub b en Verordening artikel 4 lid 1 sub g en artikel 7

 

Om in aanmerking te komen voor een rolstoelvoorziening het criterium dat de cliënt regelmatig of de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Bovendien moet een loophulpmiddel, zoals een rollator, onvoldoende uitkomst bieden.

 

Een rolstoel wordt verstrekt inclusief onderhoud.

 

Beleidsregel 2.8.2 elektrische rolstoel:

 

Een elektrische binnenrolstoel of een elektrische binnen-/buitenrolstoel kan worden verstrekt indien de cliënt ernstige beperkingen heeft bij het verplaatsen op de korte afstanden en onvoldoende in staat is om zich functioneel voort te bewegen in een handbewogen rolstoel. Een elektrische buitenrolstoel wordt verstrekt indien de cliënt geen gebruik kan maken van een scootmobiel.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7

 

Er moet sprake zijn van een zelfstandige verplaatsingsbehoefte in en om de woning en de rolstoelvoorziening dient bij te dragen aan de zelfredzaamheid bij het leven van alledag.

 

Een elektrische binnen/buitenrolstoel of een elektrische buitenrolstoel heeft wat betreft gebruiksdoel een overlap met een scootmobiel. Er wordt in beginsel geen scootmobiel verstrekt naast een elektrische binnen/buitenrolstoel of een elektrische buitenrolstoel.

 

Indien de cliënt zowel in de woning als buiten de woning is aangewezen op een elektrische rolstoel, dan is één elektrische binnen/buitenrolstoel voorliggend op het verstrekken van twee aparte elektrische rolstoelen.

 

Een elektrische rolstoel wordt verstrekt inclusief onderhoud en, indien de voorziening buitenshuis wordt gebruikt, inclusief WA-verzekering.

 

Beleidsregel 2.8.3 aanpassingen rolstoel:

 

Alleen voor de cliënt noodzakelijke aanpassingen ten behoeve van het functionele gebruik van de rolstoel kunnen worden verstrekt.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7

 

Voorwaarden/criteria voor bijzondere aanpassingen:

  • -

    Een vijfde wiel/handbike kan niet verstrekt worden als de cliënt gebruik maakt van een scootmobiel of een elektrische rolstoel;

  • -

    Een aankoppelbare elektrische aandrijfunit of een elektrische handbike wordt uitsluitend verstrekt indien een scootmobiel niet bruikbaar is voor een cliënt. Bovendien wordt een dergelijke voorziening niet verstrekt naast een elektrische rolstoel;

  • -

    Een duwbekrachtiger wordt niet verstrekt naast een scootmobiel of een elektrische rolstoel en bij de duwer van de rolstoel moet sprake zijn van objectiveerbare beperkingen bij het duwen van de rolstoel.

2.9 Financiële tegemoetkoming

Beleidsregel 2.9.1 financiële tegemoetkoming sportvoorziening:

 

Een cliënt kan voor een sportvoorziening in aanmerking worden gebracht indien beperkingen sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk maken.

 

Wet- en regelgeving: Verordening artikel 7

 

Voorwaarden/criteria:

 

  • -

    Een sportvoorziening is specifiek bestemd voor de cliënt en wordt enkel door de cliënt gebruikt;

  • -

    Wanneer gebruik van een ADL-rolstoel/voorziening voor recreatief sporten mogelijk is, wordt geen sportvoorziening toegekend;

  • -

    Een sportvoorziening wordt uitsluitend verstrekt indien de cliënt lid is van een gehandicaptensportvereniging.

Een sportvoorziening wordt eenmaal in de 3 jaar verstrekt en de cliënt is zelf verantwoordelijk voor onderhoud en reparatie.

 

Uitzondering sportvoorziening:

Een sportvoorziening voor kinderen kan vaker dan eenmaal in de 3 jaar verstrekt worden als de sportvoorziening als gevolg van groei van het kind of andere fysieke ontwikkelingen niet meer passend is.

 

Beleidsregel 2.9.2 tegemoetkoming meerkosten:

 

Een cliënt die in een kalenderjaar het volledige eigen risico van de zorgverzekeringswet heeft betaald en/of een langdurige indicatie (≥ 6 maanden) voor een Wmo-maatwerkvoorziening of een Wlz-indicatie voor verblijf heeft in een kalenderjaar, kan bij een inkomen dat lager is dan de vastgestelde inkomensgrenzen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de meerkosten.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 2.1.7, Verordening artikel16

 

De tegemoetkoming in de meerkosten voor het eigen risico wordt uitsluitend verstrekt indien het gehele bedrag van het eigen risico, dat is genoemd in artikel 19 lid 1 van de zorgverzekeringswet, in het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft, is verbruikt

 

Uitsluitend een door de belastingdienst vastgesteld inkomen wordt geaccepteerd. Het gaat om het inkomen van twee jaar eerder dan het kalenderjaar van de aanvraag, waarbij de huidige situatie leidend is. Het inkomen van alle meerderjarige huisgenoten binnen de leefeenheid, met uitzondering van eerstegraads familieleden (ouders/kinderen), is bepalend. Wanneer de aanvrager samenwoont met een eerstegraads familielid, wordt de aanvrager voor het bepalen van de inkomensgrens gezien als een alleenstaande.

 

Een aanvraag moet zijn ingediend voor 1 juni van het jaar na het kalenderjaar van de aanvraag. Een te laat ingediende aanvraag wordt niet in behandeling genomen.

 

3 Persoonsgebonden budget (pgb)

Beleidsregel 3.1 bekwaamheid voor een pgb:

 

Een persoonsgebonden budget wordt slechts verstrekt indien de cliënt (of diens ouders indien de cliënt minderjarig is) voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen en in staat is om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6 lid 1 en lid 2 sub a

 

De client moet op eigen kracht, al dan niet met hulp van een pgb-beheerder, in staat zijn tot het waarderen van zijn belangen ten aanzien van de aan het pgb verbonden taken en in staat zijn deze op een verantwoorde wijze uit te voeren.

 

De client/pgb-beheerder wordt bekwaam geacht om een pgb te beheren als deze:

 

  • a.

    in staat is de eigen situatie te overzien, zelf de zorg/hulpverlener te kiezen, te regelen en aan te sturen en de kwaliteit en voortgang van de zorg te bewaken; en,

  • b.

    goed op de hoogte is van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb en in staat is de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren. Deze taken omvatten onder andere het afsluiten van een zorgovereenkomst, het nakomen van werkgevers- verplichtingen en het bijhouden van een urenregistratie over het besteden van het pgb (een maandloon is niet toegestaan);

  • c.

    in staat is om adequaat en tijdig te communiceren met instanties en hulpverleners, zowel mondeling als schriftelijk.

De volgende omstandigheden zijn in beginsel een reden om geen pgb toe te kennen*:

 

  • -

    Wilsonbekwaam;

  • -

    Geen inzicht in de eigen functionele beperkingen;

  • -

    Onvoldoende beschikking over organisatie- en regelvermogen en verantwoordelijkheidsbesef;

  • -

    Onvoldoende inzicht door dementie/vergeetachtigheid, een verstandelijke handicap of psychische problemen;

  • -

    Verslavingsproblematiek;

  • -

    Analfabetisme of onvoldoende taal- of rekenvaardig;

  • -

    Schuldenproblematiek;

  • -

    Aangetoonde fraude;

  • -

    Het leiden van een zwervend bestaan.

* geen limitatieve opsomming

 

Er kan voor een cliënt die beperkt bekwaam is en toch een persoonsgebonden budget wenst een uitzondering gemaakt worden, indien de cliënt hulp krijgt bij het behartigen van zijn belangen en het uitvoeren van de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken vanuit zijn sociale netwerk. Wanneer de client een vertegenwoordiger heeft om zijn belangen ten aan zien van het pgb te behartigen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren, worden aan deze persoon dezelfde eisen gesteld als aan de client. Er moet voorkomen worden dat er misbruik gemaakt wordt van de cliënt dan wel van het pgb door de persoon die hulp biedt. Een voorwaarde is dat de persoon die hulp biedt bij het beheer van het pgb iemand is uit de directe naaste omgeving van de cliënt.

 

Hulp bij de administratie van het pgb door iemand die ook de zorg/ondersteuning levert aan de cliënt, of door een pgb-/zorgbureau wat verbonden is aan de zorgverlener/zorgaanbieder is niet toegestaan. Ook wordt een professionele bewindvoerder niet geaccepteerd als beheerder van het pgb, omdat een professionele bewindvoerder geen zicht heeft op de daadwerkelijke levering en kwaliteit van de ondersteuning aan de cliënt.

 

Beleidsregel 3.2 motivatie voor een pgb:

 

Een persoonsgebonden budget wordt uitsluitend verstrekt indien de cliënt (of diens ouders indien de cliënt minderjarig is) zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wenst.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6 lid 1 en 2 sub b

 

Het pgb wordt alleen verstrekt op verzoek van de client. Bij dat verzoek dient client te motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wenst te krijgen. Door de verplichte motivatie voor een persoonsgebonden budget wordt geborgd dat het duidelijk een beslissing van de cliënt zelf is. Bovendien valt uit een motivatie van een cliënt veelal zijn bekwaamheid af te leiden.

 

Wanneer een cliënt de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wenst te ontvangen wordt gewerkt met een pgb-plan. In het pgb-plan onderbouwt de cliënt waarom hij kiest voor een pgb. In het pgb-plan geeft de cliënt tevens aan hoe hij het budget wil gaan besteden, hoe de kwaliteit van de hulp gewaarborgd wordt en hoe de hulp wordt gecontinueerd bij afwezigheid van hulpverlener door bijvoorbeeld ziekte of verlof. Indien meerdere personen uit een huishouden ondersteuning nodig hebben en hiervoor een pgb wensen, kan er één pgb-plan voor het gehele huishouden worden gemaakt en wordt bekeken hoe bepaalde ondersteuningsvormen gecombineerd en afgestemd kunnen worden.

 

Inhoud pgb-plan:

  • -

    Motivatie voor de aanvraag van een pgb;

  • -

    Op welke manier draagt de ondersteuning middels een pgb bij aan participatie en zelfredzaamheid (doel) binnen de context van de gehele ondersteuningsvraag (dus ook in relatie tot andere vormen van ondersteuning die de client gebruikt);

  • -

    Waar en hoe koopt de budgethouder zijn ondersteuning in (selecteren zorgaanbieder, aangaan contract, aansturen zorgaanbieder, bijhouden administratie);

  • -

    Hoe is de kwaliteit van de ondersteuning gewaarborgd en wat zijn de kwaliteiten van de hulpverlener;

  • -

    Hoe wordt de hulp gecontinueerd bij afwezigheid van hulpverlener door bijvoorbeeld ziekte of verlof.

Beleidsregel 3.3 besteding van het persoonsgebonden budget:

 

Het persoonsgebonden budget kan slechts besteed worden aan de toegekende voorziening.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6 lid 1, lid 2 sub c en lid 3

 

Er wordt niet meer dan de benodigde voorziening toegekend aan client. Dat betekent dat bij toekenningen in de vorm van een pgb slechts de noodzakelijke voorziening betaald mag worden uit het pgb. Er is geen verantwoordingsvrij bedrag.

 

De volgende uitgaven mogen niet worden betaald uit het pgb:

  • -

    Feestdagenuitkering;

  • -

    Kosten voor bemiddeling;

  • -

    Kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

  • -

    Kosten voor het aanvragen van een VOG;

  • -

    Kosten voor het deelnemen aan overleggen in het kader van afstemmen en samenwerken met andere hulpverleners;

  • -

    Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het pgb;

  • -

    Kosten voor het lidmaatschap van Per Saldo;

  • -

    Kosten voor het volgen van cursussen over het pgb;

  • -

    Kosten voor het bestellen van informatiemateriaal;

  • -

    Alle zorg en ondersteuning die onder een andere wet dan Wmo valt;

  • -

    Alle zorg en ondersteuning die onder een algemene voorziening, een algemeen gebruikelijke voorzieningen/of gebruikelijke hulp valt;

  • -

    Bijdragen in de kosten/abonnementstarief (CAK);

  • -

    Kosten bij het afzeggen of niet verschijnen op afspraken (zogenaamde ‘no show’)

Indien de client het pgb wenst te besteden aan een duurdere maatwerkvoorziening dan waarvoor het college een pgb verstrekt, geldt dat de client het meerdere zelf moet betalen.

 

Betaling vanuit een pgb is alleen op declaratiebasis mogelijk. Een maandloon is niet toegestaan.

 

Beleidsregel 3.4 kwaliteit van de voorziening:

 

Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt indien voldoende is gewaarborgd dat de met het budget in te kopen voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6 lid 1, lid 2 sub c en lid 3

 

Algemene kwaliteitseisen:

 

Kwaliteitscriteria:

 

  • -

    De maatwerkvoorziening moet passend/doelmatig en doeltreffend zijn;

  • -

    De maatwerkvoorziening moet cliëntgericht zijn, dus afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

  • -

    De maatwerkvoorziening moet veilig zijn;

  • -

    De maatwerkvoorziening dient bij professionele ondersteuning in overeenstemming te zijn met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

  • -

    De maatwerkvoorziening dient verstrekt te worden met respect voor en inachtneming van de rechten van de client.

Om de kwaliteitseisen te waarborgen wordt bij een nieuwe zorgaanbieder (Zorg in natura (ZIN) en persoonsgebonden budget (pgb)door Rogplus getoetst of de betreffende zorgaanbieder voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen.

 

Om de kwaliteit en integriteit te waarborgen wordt onder meer het volgende beoordeeld:

  • -

    Kwaliteitsformulier ingevuld door de zorgaanbieder;

  • -

    Kennismakingsformulier;

  • -

    Voor zorgaanbieders met een rechtsvorm een Verklaring Omtrent het Gedrag voor rechtspersonen (VOG RP) die maximaal 3 jaar oud is;

  • -

    Voor zorgaanbieders zonder rechtsvorm (alle medewerkers en vrijwilligers) een Verklaring Omtrent Gedrag voor natuurlijke personen (VOG NP) die maximaal 3 jaar oud is en minimaal is getoetst op:

    • Het verlenen van diensten (nr. 41);

    • Het verlenen van diensten in de persoonlijke leefomgeving (nr. 43);

    • Belast zijn met de zorg voor (hulpbehoevende) personen, zoals ouderen en gehandicapten (nr. 85); of

    • Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier (nr. 45);

  • -

    Bibob screening.

Zorgaanbieder:

 

Wanneer de cliënt een professionele zorginstelling of een zelfstandig werkende professionele aanbieder wil inhuren, wordt beoordeeld of de hulp van goede kwaliteit is. Onder goede kwaliteit wordt verstaan dat de hulpverlener in het bezit is van relevante diploma’s (bijvoorbeeld SPW/SPH, MWD) en aangesloten is bij een beroepsvereniging. Daarnaast wordt er met betrekking tot Meedoen in de Stad gewerkt met een ondersteuningsplan. Dit ondersteuningsplan heeft in elk geval concrete en inzichtelijke doelen, en de cliënt stemt aantoonbaar in met het plan en de gemaakte afspraken. Tevens staat beschreven op welke manier en met welke frequentie de geboden ondersteuning wordt geëvalueerd en welke mogelijkheden de cliënt heeft bij stagnatie of terugval.

 

De kwaliteitseisen die gelden voor ondersteuning die ingekocht wordt met een pgb verschillen per type zorgaanbieder. Bij een professionele zorginstelling gelden dezelfde kwaliteitseisen die gelden voor zorg in natura. Aan een zelfstandige zonder personeel (ZZP) of een zorgaanbieder uit het netwerk worden andere kwaliteitseisen gesteld.

 

Een professionele zorginstelling:

 

  • -

    Is ingeschreven in het handelsregister als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning;

  • -

    Heeft personeel in dienst of maakt aanvullend gebruik van een zelfstandige zonder personeel (ZZP) dat beschikt over de juiste kwalificaties voor zover dit voor het verlenen van de betreffende ondersteuning relevant is, o.a. een diploma dat relevant is voor het verlenen van de ondersteuning (bijvoorbeeld SPW/SPH, MWD) ;

  • -

    Heeft een systeem voor het bewaken, beheersen en verbeteren van de kwaliteit;

  • -

    Beschikt over een VOG voor alle medewerkers en vrijwilligers van maximaal 3 jaar oud;

  • -

    Houdt zich aan de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • -

    Heeft een meldplicht calamiteiten en geweld;

  • -

    Stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen;

  • -

    Beschikt over een klachtenregeling.

  • -

    beschikt over een kantoorruimte;

  • -

    is in het bezit van een kwaliteitskeurmerk;

  • -

    deponeert jaarlijks de jaarrekening bij de Kamer van Koophandel (KvK).

Een zelfstandig werkende professionele aanbieder (ZZP-er):

 

  • -

    is niet in loondienst bij een professionele zorgorganisatie die binnen de MVS gecontracteerd is als natura zorgaanbieder

  • -

    beschikt over de juiste kwalificaties voor zover dit voor het verlenen van de betreffende ondersteuning relevant is, (bijvoorbeeld SPW/SPH, MWD);

  • -

    is aangesloten bij een beroepsvereniging;

  • -

    is in het bezit van een kwaliteitskeurmerk.

Beleidsregel 3.4 kwaliteit van de voorziening:

 

Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt indien voldoende is gewaarborgd dat de met het budget in te kopen voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6 lid 1, lid 2 sub c en lid 3

 

Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt indien kosten voorafgaand aan de aanvraag zijn gemaakt. Voordat de aanvraag is ingediend zijn nog niet alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld. Indien voorzieningen al zijn aangeschaft of zijn gerealiseerd is een zinvolle beoordeling van de oorspronkelijke situatie veelal onmogelijk. Bovendien is er geen invloed geweest op de gekozen voorziening of materialen.

 

Door deze beleidsregel wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen niet overeenstemt met hetgeen als goedkoopst adequate voorziening wordt beschouwd. Bovendien moeten bij een woonvoorziening ook factoren die buiten de woonruimte van de cliënt gelegen zijn, meegewogen kunnen worden, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

 

Er geldt een uitzondering indien vooraf schriftelijk toestemming is verleend aan de cliënt om alvast kosten te maken en/of nog is na te gaan of de ingekochte voorziening of de uitgevoerde aanpassing noodzakelijk was en de goedkoopst adequate oplossing was.

 

Beleidsregel 3.6 langdurig adequaat:

 

Er wordt slechts een persoonsgebonden budget toegekend indien het hiermee in te kopen hulpmiddel of de hiermee te bekostigen woningaanpassing langdurig adequaat/bruikbaar is voor de cliënt.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6 en Verordening artikel 10 lid 2 sub c

 

Bij een cliënt met een progressief ziektebeeld is te verwachten dat binnen korte tijd een woningaanpassing niet meer adequaat is of niet tijdig gerealiseerd kan worden. Ook kan op korte termijn door toename van de beperkingen vervanging van het hulpmiddel nodig zijn is en wellicht daarna weer. Deze situaties lenen zich niet voor een persoonsgebonden budget. Een verstrekking van een voorziening in natura heeft dan de voorkeur. Een voorziening die in natura is verstrekt en niet meer geschikt is voor de cliënt komt immers in een depot en kan herverstrekt worden.

 

Beleidsregel 3.7 inzet pgb in sociaalnetwerk:

 

Inkoop van ondersteuning binnen het sociale netwerk is mogelijk bij de maatwerkvoorziening schoon huis, maaltijdverzorging, kindverzorging en ondersteuning op maat om mee te kunnen doen in de stad en hiervoor geldt een lager pgb-tarief.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6 , en Verordening artikel 10 lid 3, 4 en 5

 

Voorwaarden:

  • -

    de persoon die de ondersteuning biedt is in staat adequate en veilige ondersteuning te bieden;

  • -

    de persoon komt uit de huiselijke kring van cliënt of onderhoudt een sociale relatie met de cliënt;

  • -

    de persoon die de ondersteuning biedt heeft niet aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende hem te zwaar valt (overbelasting);

  • -

    tussenpersonen/belangenbehartigers mogen niet uit het pgb worden betaald;

  • -

    voor diensten die als mantelzorg beschouwd kunnen worden, zoals het verrichten van huishoudelijke taken en/of de financiën en administratie door eerste en tweedegraads familieleden en voor taken die een mantelzorger in het verleden onbetaald heeft verricht en dit kosteloos wil blijven doen, wordt geen pgb verstrekt.

Zorg uit het eigen netwerk wordt veelal beschouwd als de beste zorg voor de laagste prijs, maar dit mag niet leiden tot vergoeding van de informele zorg die anders onbetaald geleverd zou worden. Uitgangspunt is dat hulp uit de eigen omgeving reeds maximaal moet worden ingezet voordat een beroep gedaan wordt op de gemeente. Voor zorg die in redelijkheid verwacht mag worden van het eigen netwerk (taken die een ander onbetaald zou verrichten bij familie) moet geen indicatie en dus ook geen pgb verstrekt worden.

 

Beleidsregel 3.8 pgb en verblijf in een instelling of buiten de regio MVS:

 

Indien de cliënt langer dan 4 weken aaneengesloten verblijft in een instelling of wanneer de cliënt langer dan 4 weken aaneengesloten buiten de regio MVS verblijft, wordt een persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening schoon huis, maaltijdverzorging, kindverzorging en ondersteuning op maat om mee te doen in de stad beëindigd en na melding van terugkeer weer opgestart.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6 , artikel 2.3.10 en Verordening artikel 10 en artikel 14

 

Een persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening schoon huis, maaltijdverzorging, kindverzorging en ondersteuning op maat om mee te doen in de stad is uitsluitend bestemd voor de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Bij zorg in natura wordt ook geen ondersteuning geleverd wanneer de cliënt is opgenomen of wanneer de cliënt buiten de regio MVS verblijft. Aangezien het persoonsgebonden budget als alternatief voor zorg in natura wordt verstrekt, wordt hetzelfde uitgangspunt gehanteerd.

 

De cliënt is verplicht om een verblijf in een instelling of een verblijf buiten de regio, indien mogelijk vooraf, te melden.

 

Beleidsregel 3.9 pgb bij verhuizing buiten de regio MVS of overlijden:

 

Het pgb wordt beëindigd, op de dag dat de cliënt overlijdt of verhuist naar buiten de regio MVS.

 

Wet- en regelgeving: Wmo artikel 1.1.1, artikel 2.3.6, artikel 2.3.10 en Verordening artikel 10 en artikel 14, lid 3 sub d.

 

Uitzonderingen:

 

  • -

    Bij verhuizing buiten de MVS-regio blijft de cliënt de beschikking houden over het met het persoonsgebonden budget aangeschafte hulpmiddel en hoeft hij niet opnieuw het gehele aanvraagtraject voor een hulpmiddel te doorlopen;

  • -

    Bij overlijden van een cliënt met een persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening schoon huis, maaltijdverzorging, kindverzorging en ondersteuning op maat om mee te doen in de stad, waarbij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) niet de salarisadministratie verricht, geldt als beëindigingsdatum de datum van het overlijden;

  • -

    Bij overlijden van een cliënt met een persoonsgebonden budget voor de maatwerkvoorziening schoon huis, maaltijdverzorging, kindverzorging en ondersteuning op maat om mee te doen in de stad, waarbij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de salarisadministratie verricht, geldt als beëindigingsdatum 1 maand na het overlijden (opzegtermijn van een maand).

4 Slotbepalingen

Deze Beleidsregels en nadere regels maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2026 treden in werking met ingang van 1 januari 2026. De Beleidsregels en nadere regel maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2025 komen per die datum te vervallen.

 

Deze Beleidsregels en nadere regels worden aangehaald als “Beleidsregels en nadere regels maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2026” of als “Beleidsregels en nadere regels maatschappelijke ondersteuning MVS 2026”.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis op 25 november 2025

Bijlage 1: Protocol Schoon Huis

 

Inleiding

Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening Schoon Huis maken we gebruik van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2025 (2025, bureau HHM). Dit normenkader is tot stand gekomen op basis van tijdbestedingsonderzoek, professionele ervaringen, onafhankelijk experts en cliëntinterviews. Op deze manier zijn de benodigde activiteiten, frequentie van uitvoering en de tijdbesteding bepaald, die nodig zijn voor het behalen van de resultaten die met de voorziening Schoon Huis wordt beoogd. Voor enkele activiteiten, die in de praktijk zeer weinig voorkomen en die HHM daarom in de onderzoeken niet in voldoende aantallen heeft kunnen onderzoeken, blijft HHM in het normenkader gebruik maken van de normtijden zoals die in de CIZ-richtlijn uit 2006 zijn opgenomen. Dit betreft het voeren van de regie over het huishouden, advies/instructie/voorlichting (AIV) en de verzorging van maaltijden.

 

Het normenkader is bedoeld om cliënten ondersteuning op maat te bieden. Voor het normenkader is onderzocht hoeveel tijd per week van een professional nodig is voor volledige overname van het huishouden in een ‘gemiddelde cliëntsituatie’ of ‘ijk-cliënt’. Daarbij is ook onderzocht in welke situaties hoeveel tijd minder mogelijk of meer nodig is om ondersteuning op maat van de persoon te bieden. Door de situatie van een (nieuwe) cliënt goed te onderzoeken en te vergelijken met de gemiddelde cliëntsituatie uit dit kader, leidt toepassing van het normenkader tot ondersteuning op de individuele maat voor deze cliënt.

 

Het normenkader

In de onderstaande figuur is het normenkader weergegeven. Per resultaatgebied is uitgewerkt hoeveel professionele inzet nodig is voor volledige overname van deze taken, voor een cliënt die wat situatie betreft overeenkomt met de ‘gemiddelde cliëntsituatie’ ofwel de ‘ijk-cliënt’, waarbij deze ondersteuning op wekelijkse basis wordt geboden. En wat het effect hierop is van factoren die het mogelijk maken minder ondersteuning in te zetten (eigen kracht van de cliënt, netwerk, andere voorliggende mogelijkheden) of die het nodig maken meer ondersteuning in te zetten (als gevolg van beperkingen of belemmeringen van de cliënt of overige relevante aspecten). Zodat uiteindelijk individuele ondersteuning op maat van de cliënt tot stand komt. Er is dus geen sprake van een standaard inzet of ‘one size fits all’, het gaat om ondersteuning op maat van het individu.

 

De normtijden zijn in navolgend ‘blokkenschema’ weergegeven in ‘uren/minuten per week’. Daarmee komen we tegemoet aan de wettelijke plicht om de omvang van de te bieden ondersteuning concreet inzichtelijk te maken in tijd voor de cliënt.

 

 

Toepassing normenkader

De Wmo-consulent gebruikt dit normenkader als hulpmiddel, als leidraad, om te komen tot een professionele afweging over de benodigde ondersteuning op maat van de individuele cliënt. Dit wordt per subresultaat (schoon en leefbaar huis, wasverzorging, etc.) bekeken en daarna opgeteld tot de totaal te indiceren tijd. Hierbij wordt de situatie van de cliënt vergeleken met de ‘gemiddelde cliëntsituatie’ ofwel de ‘ijk-cliënt’. Dit leidt tot dezelfde of ‘meer’ of ‘minder’ inzet van ondersteuning dan de volledige overname die voor de ‘ijk-cliënt’ aan de orde is. Het resultaat is dan ondersteuning op maat van de individuele cliënt, die wordt vastgelegd in de indicatie (beschikking).

 

Het normenkader wordt op de volgende manier geïnterpreteerd:

  • 1.

    De ondersteuningstijd in het normenkader voor de ‘gemiddelde cliëntsituatie’ of ‘ijk-cliënt’ betreft volledige professionele overname van alle activiteiten. De situatie van de cliënt wordt hiertegen afgezet/hiermee vergeleken.

  • 2.

    Het normenkader is in voorgaand blokkenschema weergegeven in uren/minuten per week.

  • 3.

    De professionele hulp maakt, in samenspraak met de cliënt, een planning wanneer welke werkzaamheden worden gedaan, binnen de gegeven omvang van de indicatie. Zo worden in de tijd uiteindelijk alle activiteiten zoals opgenomen in het ondersteuningsplan uitgevoerd. Verderop in dit protocol is een overzicht opgenomen van de activiteiten en frequentie van uitvoering hiervan waarop het normenkader is gebaseerd, uitgaande van volledige professionele overname van alle werkzaamheden, op wekelijkse basis, waarbij geen bijzonderheden spelen in de cliëntsituatie die minder inzet mogelijk of meer inzet nodig maken.

  • 4.

    Het normenkader betreft de voor de hulp beschikbare totale tijd. Er is geen sprake van ‘instructietijden’ per activiteit. In ieder huishouden, in iedere situatie, is op maat sprake van net weer wat andere verdelingen van activiteiten en van de tijd die dit vergt per activiteit.

  • 5.

    In het normenkader is naast directe tijd ook indirecte tijd opgenomen. Dit is tijd die nodig is voor binnenkomen, afspraken maken, interactie met de cliënt en bijvoorbeeld het pakken en opruimen van schoonmaakmiddelen. Hierin kan eventueel ook een snel kopje koffie zitten, á la de ‘Italiaanse espresso aan de bar’. Deze indirecte tijd is even noodzakelijk als de directe tijd om de beoogde resultaten te behalen.

  • 6.

    De totale tijd die wordt geïndiceerd, is te zien als een totaal over het jaar heen voor alle te bereiken resultaten. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat deze totaaltijd toereikend is om te doen wat nodig is in de gemiddelde cliëntsituatie. Voorwaarde hiervoor is wel dat goed onderzoek wordt gedaan naar de individuele situatie van de cliënt (keukentafelgesprek) om te komen tot een individuele afweging op maat.

  • 7.

    In de totale tijd zoals weergegeven in het blokkenschema in geval van volledige overname, zit tijd voor wekelijks en niet-wekelijks uit te voeren activiteiten. De tijd per week voor niet-wekelijks uit te voeren activiteiten (die ene week doet de hulp dit, de andere week dat) maakt in de norm 20 minuten uit van de totale tijd (gebaseerd op het onderzoek uit 2016 in Utrecht).

  • 8.

    Als een cliënt zodanig veel eigen kracht heeft (of inzet vanuit het netwerk of andere voorliggende mogelijkheden) dat sprake kan zijn van ondersteuning op maat door niet wekelijks, maar éénmaal per twee weken ondersteuning bij het huishouden te bieden, dan is dit voor deze cliënt gewoon een passende oplossing. Een oplossing die ook al sinds jaar en dag gebruikelijk is bij een deel van de cliënten.

  • 9.

    Met dit normenkader kan een verantwoord niveau van een schoon, opgeruimd en georganiseerd huishouden worden gerealiseerd. Aandachtspunt is dat persoonlijke opvattingen van cliënten of hulpen soms anders zijn dan waarop dit normenkader is gebaseerd. In deze is het normenkader leidend, omdat dit op basis van onderzoek bij en met vele cliënten en in afstemming met verschillende deskundigen tot stand is gekomen.

Gemiddeld cliëntsituatie

Voor het vaststellen van de normtijden in het normenkader is gebruik gemaakt van een 'gemiddelde cliëntsituatie'. Op basis van individuele casuïstiek in diverse onderzoeken heeft bureau HHM een beeld gevormd van de gemiddelde cliënt die huishoudelijke ondersteuning krijgt. Door uit te gaan van deze gemiddelde situatie krijgen de normtijden een algemeen karakter. Zo wordt voorkomen dat op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. Onder een gemiddelde cliëntsituatie wordt verstaan:

  • 1.

    een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;

  • 2.

    wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;

  • 3.

    er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;

  • 4.

    de cliënt kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, algemeen opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;

  • 5.

    de cliënt heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • 6.

    er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • 7.

    er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de cliënt die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;

  • 8.

    de woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk.

Cliënten passen zeker niet altijd precies in deze omschrijving van ‘de gemiddelde cliëntsituatie’. Er is sprake van invloedsfactoren die minder of juist meer ondersteuning nodig maken (eigen kracht e.d. versus vaker of beter moeten schoonmaken). Door een zorgvuldige afweging te maken hiervan voor iedere cliënt, komt de toegangsmedewerker tot individuele ondersteuning op maat (maatwerk). De volgende invloedsfactoren maken dat inzet van minder ondersteuningstijd mogelijk is of inzet van meer ondersteuningstijd nodig is:

 

Kenmerken cliënt

 

  • 1.

    Mogelijkheden cliënt zelf

    Hieronder wordt verstaan de fysieke mogelijkheden van de cliënt om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de cliënt mee.

  • 2.

    Beperkingen en belemmeringen van de cliënt

    Hierbij wordt beoordeeld of er beperkingen en belemmeringen zijn die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. De hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is, is leidend, niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:

    • a.

      Het kan nodig zijn extra vaak schoon te maken of te wassen, doordat meer vervuiling optreedt. Bijvoorbeeld als gevolg van rolstoelgebruik, ernstige incontinentie, overmatig zweten, (ernstige) tremors, besmet wasgoed (bijvoorbeeld bij chemokuur of Norovirus).

    • b.

      Het kan nodig zijn de woning extra goed schoon te maken. Ter voorkoming van problemen bij de cliënt voortkomend uit bijvoorbeeld allergie, astma, longemfyseem, COPD.

  • 3.

    Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers

    Hieronder wordt verstaan de hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de cliënt en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.

Kenmerken huishouden

 

  • 1.

    Samenstelling van het huishouden

    Hieronder wordt verstaan het aantal personen en de leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet persé extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke hulp). De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk, gebruikelijke hulp). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.

  • 2.

    Huisdieren

    Door de aanwezigheid van een of meer huisdieren in het huishouden, kan eventueel door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Verzorging van huisdieren valt niet onder huishoudelijke ondersteuning. Een huisdier veroorzaakt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding. Met de cliënt moet in voorkomende gevallen overleg plaatsvinden over aantal of aard van huisdieren en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente/samenleving komen.

Kenmerken woning

 

  • 1.

    Inrichting van de woning

    In sommige gevallen is extra inzet nodig door bijvoorbeeld extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties, waarin de inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt. Ook hierbij kan nader overleg met de cliënt zijn aangewezen over wie wat doet in het huishouden.

  • 2.

    Bewerkelijkheid van de woning

    In sommige gevallen is extra inzet nodig door bouwkundige en externe factoren, bijvoorbeeld de ouderdom van het huis, de staat van onderhoud, de aard van de wand-of vloerafwerking, de aard van de deuren, schuine wanden, hoogte van de plafonds, tocht en stof, eventuele gangetjes en hoekjes.

  • 3.

    Omvang van de woning

    Een grote woning kan, maar hoeft niet persé meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer vergt wel extra tijd.

Inhoud basisactiviteiten

 

Frequentie structurele basisactiviteiten

 

Frequentie incidentele basisactiviteiten

 

Activiteiten en frequentie wasverzorging

 

Activiteiten en frequentie boodschappen

 

Activiteiten en frequentie maaltijdverzorging

* Of minder als de cliënt hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien.

 

Activiteiten, frequentie en normtijden kindzorg

Kindzorg wordt incidenteel en gedurende een beperkte periode aangeboden aan ouders om hen de tijd te geven om een structurele oplossing te vinden. Het Normenkader van HHM bevat hiervoor geen normen. De urenindicatie wordt daarom gebaseerd op de normtijden zoals die in de CIZ-richtlijn uit 2006 zijn opgenomen.

 

Activiteit kindverzorging

Uren per keer

Frequentie

Naar bed brengen t/m 6 jaar (uitkleden, pyjama aantrekken, tandenpoetsen, plassen, naar bed brengen)

0:15

1 x per dag

Uit bed halen t/m 6 jaar (wakker maken, uit bed halen, tandenpoetsen, wassen, plassen, aankleden)

0:30

1 x per dag

In bad doen baby 0-1 jaar

(uitkleden, douche, afdrogen, aankleden)

0:30

max. 7 x per week

Douchen kind 1 t/m 6 jaar

(uitkleden, douchen, afdrogen, aankleden)

0:30

max. 4 x per week

Eten geven (uitkoken, bereiden, voeren/fles geven, verschonen)

0 t/m 3 maanden

0:30

max. 8 x per dag

3 t/m 6 maanden

0:30

max. 6 x per dag

6 t/m 12 maanden

0:30

max. 5 x per dag

1 t/m 3 jaar

0:20

max. 4 x per dag

Kind naar school/opvang brengen/halen (jas en schoenen aan-/uittrekken, wegbrengen/ophalen)

0:15

max. 2 x per dag

Reistijd per keer

Uitsluitend bij enkele reisafstand > 10 km

0:15

 

Bijlage 2: Meedoen in de stad begeleiding en persoonlijke verzorging

 

Gebaseerd op CIZ-indicatiewijzer AWBZ (juli 2014)

 

Begeleiding

Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie

  • -

    hulp bij initiëren of compenseren van eenvoudige of complexe taken, besluiten nemen en gevolgen daarvan wegen;

  • -

    regelen van randvoorwaarden op het gebied van wonen/onderwijs/werk/inkomen, het stimuleren tot en voorbereiden van een gesprek met dit type instanties (dit betreft niet het meegaan naar/aanwezig zijn bij het gesprek);

  • -

    hulp bij plannen, stimuleren en voorbespreken van activiteiten;

  • -

    hulp bij initiëren of compenseren van op/bijstellen van dag/weekplanning/dagelijkse routine;

  • -

    inzicht geven in (mogelijke) gevolgenvan besluiten;

  • -

    hulp bij zich aan regels/afspraken houden, corrigeren van besluiten of gedrag.

Het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid.

  • -

    hulp bij uitvoeren/overnemen van eenvoudige of complexe taken/activiteiten of bij oplossen van praktische problemen die buiten de dagelijkse routine vallen;

  • -

    hulp bij uitvoeren van vaardigheden die geleerd tijdensbehandeling;

  • -

    hulp bij het beheren van (huishoud)geld;

  • -

    hulp bij de administratie (alleenin de zin van oefenen);

  • -

    hulp bij of overnemen van post openmaken, voorlezen en regelen, afhandeling praktische zaken;

  • -

    hulp bij of overnemen van oppakken, aanreiken, verplaatsen van dagelijks noodzakelijke dingen;

  • -

    hulp bij plannenen stimuleren van contact in persoonsgebonden socialeomgeving;

  • -

    hulp bij communicatie in de persoonsgebonden omgeving bij bijvoorbeeld afasie.

 

Noodzakelijke frequentie per week

Uren per keer

Uren per week

Uren per kalenderjaar

1 x per week

0:30 tot 3 uur

0:30 tot 3 uur

26 tot 156 uur

2 x per week

0:30 tot 2 uur

1 tot 4 uur

52 tot 208 uur

3 x per week

0:30 tot 1:30 uur

1:30 tot 4:30 uur

78 tot 234 uur

4 x per week

0:30 tot 1:30 uur

2 tot 6 uur

104 tot 312 uur

5 x per week

0:15 tot 1:30 uur

1:15 tot 7.30 uur

65 tot 390 uur

6 x per week

0:15 tot 1:30 uur

1:30 tot 9 uur

78 tot 468 uur

dagelijks

0:15 tot 1:30 uur

1:45 tot 10.30 uur

91 tot 546 uur

 

Oefenen met het aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie en/of het uitvoeren van handelingen die zelfredzaamheid tot doel hebben.

  • -

    oefenen met vaardigheden, aangeleerd tijdens behandeling, zoals gebruik geleidestok en gebruik hulpmiddelen voor communicatie8, stimuleren van wenselijk gedrag, inslijpen van gedrag;

  • -

    uitsluitend op basis van een verklaring van de behandelaar;

  • -

    maximaal 6 maanden(geen mogelijkheid tot verlenging).

Uren per week

Uren per kalenderjaar

1 tot 3 uur

52 tot 156 uur

 

Persoonlijke verzorging

 

Gebaseerd op CIZ indicatiewijzer AWBZ (juli 2014)

 

(afhankelijk van activiteiten, noodzakelijke frequentie en aantal dagen per week omzetten in uren per kalenderjaar)

Taken

Uren per keer

frequentie

Zorg voor tanden

0:05

max. 2 x per dag

Zorg voor haren

0:05

max. 1 x per dag

Zorg voor nagels

0:05

max. 1 x per week

Scheren

0:10

max. 1 x per dag

Wassen/douchen (gedeeltelijk hulp)

0:10

max. 1 x per dag

Wassen/ douchen (volledige hulp)

0:20

max. 1 x per dag

Aan-/uitkleden (gedeeltelijk hulp)

0:10

max. 2 x per dag

Aan-/uitkleden (volledige hulp)

0:15

max. 2 x per dag

Aanreiken/toezicht voorgeschreven medicatie

0:05 - 0:15

naar noodzaak

Reistijd per keer (uitsluitend bij enkele reisafstand > 10 km

0:15

 

Bijlage 3: Producten en aanvullende bouwstenen bij beschermde woonvormen

 

Beschermde woonvormen

 

a. Wachtlijst

 

Het product Wachtlijst wordt ingezet als er niet direct een passende beschermde woonvorm beschikbaar is en het ondersteuningstraject nog niet formeel gestart is. Aan het product Wachtlijst kunnen aanvullende bouwstenen worden toegevoegd om ondersteuning te bieden als de situatie daar om vraagt (bijlage 4). Het product Wachtlijst heeft een tijdelijke status en wordt voor maximaal 6 maanden toegekend.

 

b. Beschermd wonen

 

Het product Beschermd Wonen omvat groepswonen met 24/7 toezicht op locatie door gespecialiseerde begeleiding waarbij zowel gepland als ongepland ondersteuning wordt geleverd vanuit een veilige, beschermde en gestructureerde (intramurale) woonomgeving. Maatwerkbegeleiding per cliënt staat centraal, met specifieke aandacht voor het signaleren en voorkomen van crisis. Het product Beschermd wonen omvat de volledige huisvesting en inrichting, inclusief maaltijden, nutsvoorzieningen, schoonmaak (hotelmatige dienstverlening).

 

c. Beschut wonen inclusief huisvestingscomponent

 

Het product Beschut Wonen inclusief huisvestingscomponent omvat 24/7 gespecialiseerde ondersteuning in nabijheid waarbij cliënten beschikken over een eigen kamer, studio of appartement in een veilige, beschermde en gestructureerde woonomgeving. De ondersteuning wordt afgestemd op de complexe zorgbehoeften van de cliënt geboden. Het product Beschut wonen inclusief huisvestingscomponent omvat volledige huisvesting en inrichting, inclusief de maaltijden, nutsvoorzieningen en schoonmaak (hotelmatige dienstverlening) en is bedoeld voor cliënten met een matige tot ernstige zorgbehoefte die zelfstandig kunnen wonen maar waarbij toezicht in de nabijheid nog noodzakelijk is. Het groepscomponent en de veiligheid van de gezamenlijke woonruimte is bevorderlijk is voor de zelfredzaamheid.

 

d. Beschut wonen exclusief huisvestingscomponent

 

Het product Beschut Wonen exclusief huisvestingscomponent gaat uit van een zelfstandige woning in een woonvorm. Cliënten beschikken over een eigen kamer, studio of appartement. In deze veilige, beschermde en gestructureerde woonomgeving kan 24/7 in nabijheid gespecialiseerde ondersteuning worden geboden afgestemd op de complexe zorgbehoeften van de cliënt. Cliënt betaalt zelf huur maar ontleent geen rechten aan de woning.

Deze woonvorm is bedoeld voor cliënten met een matige zorgbehoefte die zelfstandig kunnen wonen maar waarbij 24-uurs toezicht in nabijheid nog noodzakelijk is. Het groepscomponent en de veiligheid van een gezamenlijke woonruimte is hierbij niet meer van toepassing.

 

e. Beschermd Thuis

 

Het product Beschermd Thuis gaat uit van een zelfstandige woning. De cliënt betaalt zelf huur of is eigenaar van de woning. Het product Beschermd Thuis is bedoeld voor cliënten met een lichte tot matige zorgbehoefte, waarbij het bevorderlijk is dat zij zelfstandig kunnen blijven wonen met de nodige ondersteuning. Toezicht is 24/7 aanwezig door middel van direct telefonisch of digitaal contact. Voor crisissituaties, waarbij fysieke aanwezigheid noodzakelijk is, die niet kunnen wachten tot de eerstvolgende werkdag kan de ondersteuning binnen 30 minuten ter plekke zijn. Het doel is om de zelfredzaamheid van cliënten te vergroten en hen te ondersteunen naar ambulante hulpverlening. Weekenden en feestdagen zijn uitgesloten van toezicht.

 

f. Safehouse inclusief huisvestingscomponent

 

Het product Safehouse inclusief huisvestingscomponent biedt een veilige prikkelvrije woonvorm voor volwassen met verslavingsproblematiek, vaak in combinatie met psychosociale of psychiatrische uitdagingen. Cliënten leren essentiële vaardigheden aan voor een abstinent en stabiel leven. Er wordt een herstelgericht programma aangeboden met persoonlijke ondersteuning in een huiselijke setting afgestemd op de persoonlijke behoeften. Het verblijf is beperkt tot maximaal een jaar. Vanaf drie maanden wordt actief gewerkt aan uitstroom naar passende huisvesting. De overgang naar een zelfstandig leven wordt zorgvuldig en effectief voorbereid.

 

g. Safehouse exclusief huisvestingscomponent

 

Het product Safehouse exclusief huisvestingscomponent (cliënt betaalt huur en geen eigen bijdrage) biedt een veilige prikkelvrije woonvorm voor volwassen met verslavingsproblematiek, vaak in combinatie met psychosociale of psychiatrische uitdagingen. Cliënten leren essentiële vaardigheden voor een abstinent en stabiel leven.

 

Er wordt een herstelgericht programma geboden met persoonlijke ondersteuning afgestemd op persoonlijke behoeften van de cliënt in een huislijke setting. Het verblijf is beperkt tot maximaal een jaar. Vanaf drie maanden wordt actief gewerkt aan uitstroom naar passende huisvesting. De overgang naar een zelfstandig leven wordt zorgvuldig en effectief voorbereid.

 

h. Uitstroombegeleiding

 

Het product Uitstroombegeleiding biedt ondersteuning aan cliënten die een intensief begeleidingstraject, zoals Beschermd Wonen of Beschut Wonen hebben afgerond en inmiddels een stabiele situatie hebben bereikt. Het product is gericht op het behouden van deze stabiliteit, het voorkomen van terugval en het begeleiden bij uitdagingen die zich voordoen tijdens de overgang naar een zelfstandige woonsituatie.

 

i. Time-out voorziening

 

De Time-out voorziening komt qua structuur, doelgroep en aantal ondersteuningsuren overeen met Beschermd Wonen. Deze voorziening biedt een verblijf aan voor een periode van 10 tot 14 dagen in een prikkelarme en veilige omgeving.

 

Aanvullende bouwstenen

 

De aanvullende bouwsteen is een flexibel instrument voor maatwerk en wordt daarom niet in normtijden vastgelegd. De bouwsteen is altijd gekoppeld aan een bestaand product en kan nooit langer worden toegekend dan de duur van dat product.

 

Bouwsteen aanvullend

Frequentie

Intermediaire verhuur

Naar noodzaak

Dagbesteding

Dagbesteding kan ingezet worden bij Beschermd Wonen, Beschut Wonen en Beschermd Thuis. Bij het product Safehouses is dagbesteding al onderdeel van het product.

Naar noodzaak

Individuele begeleiding

Extra uren voor intensievere ondersteuning, signalering, begeleiding bij medische (toezicht op medicatie/ter bevordering van therapietrouw) en het voorkomen van escalatie en/of terugval.

Naar noodzaak

Vervoer van/naar dagbesteding

Naar noodzaak

Safehouse toezichtscomponent 24/7

Naar noodzaak

 

Intermediaire verhuur

Deze bouwsteen wordt per week per plek toegekend bij intermediaire verhuur en dient als een tegemoetkoming in de kosten voor de aanbieder die de intermediaire verhuur heeft georganiseerd.

 

Dagbesteding

Dagbesteding is gericht op activerende ondersteuning voor cliënten die als gevolg van psychiatrische, verstandelijke of gedragsproblematiek (tijdelijk) niet in staat zijn deel te nemen aan regulier of begeleid werk.

 

Individuele Begeleiding

Uitsluitend in bijzondere situatie kan tijdelijk extra begeleiding naast de vastgestelde uren worden ingezet. Bijvoorbeeld bij een psychische terugval/ medische complicaties/ rouwverwerking/ gedragsescalatie waardoor tijdelijke toegenomen begeleidingsbehoefte vanwege veiligheid, stabiliteit en/of dagelijkse structuur.

 

Vervoer van/naar dagbesteding

 

Regulier vervoer

Vervoer als dagbesteding plaatsvindt op een andere locatie dan verblijfslocatie cliënt en cliënt kan vanwege medische gronden niet op eigen gelegenheid (waaronder per fiets, lopend, scootmobiel) naar de dagbesteding/geen gebruik maken van vergoeding vervoerskosten via zorgverzekering. Begeleiding tijdens vervoer begeleid valt onder het ondersteunings-arrangement.

 

Rolstoelvervoer

Rolstoelvervoer als dagbesteding plaatsvindt op een andere locatie dan verblijfslocatie cliënt en cliënt kan vanwege medische gronden niet op eigen gelegenheid naar de dagbesteding/geen gebruik maken van vergoeding vervoerskosten via zorgverzekering. Begeleiding tijdens vervoer begeleid valt onder het ondersteunings-arrangement.

 

Safehouse bouwsteen 24/7

Bij aantoonbare noodzaak voor de aanwezigheid van 24/7 toezicht op locatie. De extra ondersteuning wordt afgestemd op de specifieke ondersteuningsbehoefte van cliënt en dient onderbouwd te worden bij de aanvraag.

Deze bouwsteen kan alleen worden ingezet bij een Safehouse.

Naar boven