Verordening maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2026

De raden van de gemeenten Schiedam, Vlaardingen en Maassluis,

  • -

    gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Maassluis op 4 november 2025

  • -

    gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste t/m vierde lid en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de artikelen 3.8, eerste en tweede lid, en 5.4 eerste lid van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en artikel 149 en 156 van de Gemeentewet;

  • -

    gezien het advies van de adviesraad samenlevingszaken Maassluis;

  • -

    overwegende dat burgers er zelf alles aan doen om zelfredzaam te zijn en om deel te nemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    overwegende dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    overwegende dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    overwegende dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2026

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvullende algemene voorziening (AAV) schoon huis: huishoudelijke hulp tegen een verlaagd tarief ter ontlasting van de mantelzorger;

  • b.

    AGB-code: een unieke code voor een geregistreerde zorgaanbieder ter ondersteuning van de verschillende processen binnen de zorg (AGB: Algemeen Gegevens Beheer).

  • c.

    algemeen gebruikelijke kosten: kosten die niet specifiek zijn voor mensen met een beperking, omdat mensen zonder beperkingen in een vergelijkbare situatie deze ook moeten maken;

  • d.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen;

  • e.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

  • f.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • g.

    cliënt: een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt, of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • h.

    collectief vervoer: het Aanvullend Openbaar Vervoer dat rijdt in de regio Maassluis, Vlaardingen en Schiedam;

  • i.

    dagdeel: aaneengesloten periode van maximaal vier uren;

  • j.

    gemachtigde: iemand die optreedt als vertegenwoordiger van de cliënt en daartoe in het bezit is van diens volmacht;

  • k.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • l.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • m.

    inkomen: het verzamelinkomen zoals bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001, het betreft het verzamelinkomen van de leefeenheid van het jaar voorafgaand aan het afgelopen kalenderjaar;

  • n.

    instandhoudingskosten: alle kosten die betrekking hebben op het in standhouden van een maatwerkvoorziening, zoals onderhoud, reparatie en WA-verzekering bij elektrische verplaatsingsvoorzieningen;

  • o.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • p.

    MVS: de gemeenten Maassluis, Vlaardingen en Schiedam;

  • q.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • r.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • s.

    Wlz: Wet langdurige zorg;

  • t.

    wettelijk vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

  • u.

    zzp: een zelfstandige zonder personeel;

  • v.

    hij / zijn: in de verordening wordt voor de leesbaarheid hij of zijn gebruikt. Dit kan ook worden gelezen als zij/haar of diens/hen.

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt binnen een week de ontvangst van een melding schriftelijk en wijst de cliënt op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, en de aanvraag van de cliënt.

Artikel 3. Vooronderzoek

  • 1.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende 7 dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt toont in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 4. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen zes weken en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ontlasting van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 5. Verslag

Binnen twee weken na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een voor de client in begrijpelijke taal opgesteld schriftelijk verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Het college kan een ondertekende schriftelijke verslaglegging van het onderzoek aanmerken als aanvraag, indien de cliënt dat op de verslaglegging heeft aangegeven, tenzij indiening plaatsvindt op het moment dat het gesprek langer dan 3 maanden geleden heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag af.

Artikel 7. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt de schriftelijke verslaglegging van het onderzoek als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking indien deze noodzakelijk is:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven; of,

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie komt een cliënt in aanmerking indien:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was;

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt;

  • 4.

    Een maatwerkvoorziening wordt uitsluitend ingezet voor ondersteuning in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

    Een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie wordt geweigerd indien:

    • a.

      aan de zijde van cliënt geen sprake is van aantoonbare extra kosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen in zelfredzaamheid en participatie;

    • b.

      de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • c.

      de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van beperkingen in zelfredzaamheid en participatie geen aanleiding bestond, tenzij een wijziging van leefsituatie een verhuizing dringend noodzakelijk maakte en hiervoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • d.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • e.

      reeds een huurcontract of (voorlopig) koopcontract is getekend voorafgaand aan de datum waarop beschikt is op de aanvraag, tenzij het college hiervoor vooraf schriftelijk toestemming heeft verleend;

    • f.

      deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, extra trapleuningen en trapliften. Een traplift in een gemeenschappelijke ruimte wordt enkel geplaatst als er wordt voldaan aan de brandveiligheidseisen zoals genoemd in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving.

    • g.

      de ondervonden beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, het gevolg zijn van achterstallig onderhoud of opgelost kunnen worden door algemeen gebruikelijk onderhoud.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      indien de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 6.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 7.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 7 wordt voor de individuele maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp gebruik gemaakt van het HHM-Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2025. Voor de maatwerkvoorziening voor het voeren van regie over het huishouden, de verzorging van maaltijden en de verzorging van kinderen wordt gebruikt gemaakt van de Wmo-richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden versie 1.0 (december 2006).

Artikel 8. Advisering

Het college kan een onafhankelijk advies vragen als het college dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 9. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt,

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      waarvoor het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld,

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • f.

      welke voorwaarden aan het pgb zijn verbonden.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage in de kosten wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 10. Persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1.

    Het college verstrekt in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet een pgb.

  • 2.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 3.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de cliënt:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als ZZP. Daarnaast moet de ZZP ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 4.

    Van informele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door:

    • a.

      personen die niet voldoen aan de criteria als genoemd in het derde lid;

    • b.

      personen die voldoen aan de criteria als genoemd in het derde lid , maar tot het sociaal netwerk van cliënt horen.

  • 5.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb:

    • a.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de melding heeft gemaakt;

    • b.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt tussen het moment van de melding en voorafgaand aan het besluit op de aanvraag heeft gemaakt, tenzij daarvoor van tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college of nog is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was op het moment van aanschaffen;

    • c.

      indien uit onderzoek duidelijk is geworden dat een zaak die zal worden ingekocht met het pgb niet langdurig adequaat is voor de cliënt;

    • d.

      voor de maatwerkvoorziening opvang en collectief vervoer

  • 6.

    Het tarief voor een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede maatwerkvoorzieningen van derden te betrekken, en;

    • c.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkwerkvoorziening in natura.

  • 7.

    De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

    • a.

      maatwerkvoorziening schoon huis en maaltijd-/kinderverzorging door een familielid uit de eerste of tweede graad (informele hulp): het brutominimumloon vermeerderd met 8% vakantiegeld (bijlage 1a).

    • b.

      maatwerkvoorziening schoon huis en maaltijd-/kindverzorging door een informele hulp, niet zijnde een familielid uit de eerste of tweede graad: het brutominimumloon vermeerderd met 8% vakantiegeld, de tegenwaarde van de verlofuren en werkgeverslasten (bijlage 1a).

    • c.

      maatwerkvoorziening schoon huis en maaltijd- en kinderverzorging door een formele hulp zoals genoemd onder artikel 10 derde lid onder b: het brutominimumloon vermeerderd met 8% vakantiegeld en 60% sociale lasten (bijlage 1a).

    • d.

      meedoen in de stad begeleiding basis en speciaal en persoonlijke verzorging door een niet daartoe opgeleid persoon of een persoon die behoort tot het sociale netwerk: het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende CAO VVT (Verpleeg- en verzorgingshuizen en Thuiszorg), te vermeerderen met 8% vakantiegeld en de tegenwaarde van de verlofuren.

    • e.

      meedoen in de stad begeleiding basis en persoonlijke verzorging door een daartoe opgeleid persoon/zzp-er: brutoloon trede 10 functieschaal 40 GGZ, vermeerderd met 8% vakantiegeld en 60% sociale lasten (bijlage 1a).

    • f.

      meedoen in de stad begeleiding speciaal door een daartoe opgeleid persoon/zzp-er: brutoloon trede 10 functieschaal 50 GGZ, vermeerderd met 8% vakantiegeld en 60% sociale lasten (bijlage 1a).

    • g.

      maatwerkvoorziening schoon huis en maaltijd-/kinderverzorging, en meedoen in de stad begeleiding, persoonlijke verzorging, dagbesteding, (rolstoel)vervoer naar dagbesteding en logeren door een zorginstelling met AGB-code (geen zzp-er) zoals genoemd in artikel 10 derde lid onder a: het tarief dat hiervoor wordt gehanteerd door de door het college gecontracteerde aanbieders (bijlage 1a).

    • h.

      beschermd wonen door een zorginstelling met AGB-code: het tarief dat wordt gehanteerd door de door het college gecontracteerde aanbieders voor de voor cliënt noodzakelijke bouwstenen van beschermd wonen (bijlage 1a).

    • i.

      een overige woonvoorziening/woningaanpassing: het bedrag van een door het college geaccepteerde offerte voor de goedkoopst adequate voorziening, inclusief een eventueel door het college te ontvangen korting en inclusief een bedrag voor instandhoudingskosten, indien van toepassing.

    • j.

      een overige vervoersvoorziening/vervoersaanpassing: het bedrag van een door het college geaccepteerde offerte voor de goedkoopst adequate voorziening, inclusief een eventueel door het college te ontvangen korting en inclusief een bedrag voor instandhoudingskosten, indien van toepassing.

    • k.

      rolstoelvoorziening: het bedrag van een door het college geaccepteerde offerte voor de goedkoopst adequate voorziening, inclusief een eventueel door het college te ontvangen korting en inclusief een bedrag voor instandhoudingskosten.

  • 8.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociaal netwerk, tenzij deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de cliënt hem te zwaar valt (overbelasting).

  • 9.

    Tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het pgb worden betaald.

Artikel 10a. Financiële tegemoetkoming

De hoogte van een financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld voor:

  • a.

    verhuiskostentegemoetkoming voor een cliënt die vanwege beperkingen wenst te verhuizen (bijlage 1b).

  • b.

    verhuiskostentegemoetkoming voor een cliënt die vanwege beperkingen moet verhuizen, omdat een gewenste woningaanpassing niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate oplossing is (primaat verhuizen) (bijlage 1b).

  • c.

    taxi/rolstoeltaxi: op basis van een (rolstoel)taxitarief die, rekening houdend met andere vervoersmogelijkheden en rolvoorzieningen, lokale maatschappelijke participatie mogelijk maakt tot maximaal 1.500 kilometer (bijlage 1b).

  • d.

    een sportvoorziening voor een cliënt, die vanwege beperkingen aanzienlijke meerkosten heeft om een sport te kunnen beoefenen (bijlage 1b).

Artikel 11. Bijdrage in de kosten van algemene en maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening en een algemene voorziening tot maximaal de kostprijs en zolang de cliënt van de voorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.
    • a.

      De hoogte van de bijdrage in de kosten voor de aanvullende algemene voorziening schoon huis ter ontlasting van de mantelzorger is gelijk aan de kostprijs die het college betaalt aan de gecontracteerde aanbieders (bijlage 2).

    • b.

      De hoogte van de bijdrage in de kosten voor de algemene voorziening was- en strijkservice is gebaseerd op stuksprijzen per item wasgoed, welke gelijk is aan de kostprijs die het college betaalt aan de gecontracteerde aanbieder (bijlage 2).

    • c.

      De hoogte van de bijdrage in de ritkosten voor collectief vervoer bedraagt een opstaptarief en een kilometertarief met een minimumtarief per rit, welke gelijk is aan de kostprijs die het college betaalt aan de gecontracteerde aanbieder (bijlage 2).

  • 3.

     

    Voor inwoners van Schiedam:

    Voor inwoners van Maassluis:

    Voor inwoners van Vlaardingen

    Op de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, onder a is een korting van toepassing (bijlage 2) voor: maximaal 104 uur per kalenderjaar voor een persoon die geregistreerd staat als mantelzorger bij het Steunpunt Mantelzorg NWN of een persoon die minimaal 4 uur per week mantelzorg biedt.

    Op de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, onder a is een korting van toepassing (bijlage 2) voor: maximaal 104 uur per kalenderjaar voor een persoon die geregistreerd staat als mantelzorger bij het Steunpunt Mantelzorg NWN of een persoon die minimaal 4 uur per week mantelzorg biedt, en die een inkomen heeft lager dan het inkomen genoemd in bijlage 2.

    Op de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, onder a is een korting van toepassing (bijlage 2) voor: maximaal 104 uur per kalenderjaar voor een persoon die geregistreerd staat als mantelzorger bij het Steunpunt Mantelzorg NWN of een persoon die minimaal 4 uur per week mantelzorg biedt.

  • 4.

    Op de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, onder b is een korting van toepassing, zodat de NIBUD-kostprijs voor het thuis wassen, drogen, strijken verschuldigd (bijlage 2) is, voor een cliënt die een indicatie heeft voor de maatwerkvoorziening schoon huis en die een inkomen heeft lager dan het inkomen genoemd in bijlage 2.

  • 5.

    Voor een cliënt die ten gevolge van beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie niet in staat is om gebruik te maken van het reguliere openbaar vervoer geldt een reductie op de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, onder c (bijlage 2).

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening voor:

    • -

      minderjarigen;

    • -

      rolstoelen;

    • -

      collectief vervoer in aanvulling op de bijdrage in de ritkosten;

    • -

      toegankelijkheidsaanpassingen bij gemeenschappelijke deuren.

  • 7.

    De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening en een bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt, of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening (bruikleen of eigendom);

    • c.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 8.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening vastgesteld en geïnd door de organisatie die maatschappelijke opvang en/of vrouwenopvang biedt.

  • 9.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is, in afwijking van het zesde lid, verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 12. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 13. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college stelt een regeling vast voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 14. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 4 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet of buiten de regio MVS

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7.

    Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs of signaalgericht, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 8.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 9.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname of verblijf buiten de regio MVS als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in het derde lid, onder d.

  • 10.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het achtste en negende lid.

  • 11.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het toezicht op de naleving van de wet en de handhaving daarvan.

Artikel 15. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten in de gemeenten MVS kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking komen.

  • 2.

    De jaarlijkse blijk van waardering bestaat uit door het college georganiseerde activiteiten voor de mantelzorger.

Artikel 16. Tegemoetkoming meerkosten inwoners van Maassluis, Vlaardingen en Schiedam met een beperking of chronische problemen

  • 1.

    Het college verstrekt op aanvraag een tegemoetkoming ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie aan inwoners met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, en die een lager inkomen hebben dan het inkomen genoemd in bijlage 3.

  • 2.

    De tegemoetkoming zoals genoemd in het eerste lid wordt verstrekt indien:

    • a.

      de cliënt een langdurige indicatie (minimaal 6 maanden) heeft voor een Wmo-maatwerkvoorziening of een Wlz-indicatie voor verblijf (bedrag bijlage 3); en/of

    • b.

      de cliënt het volledige eigen risico op grond van de zorgverzekeringswet heeft betaald in het kalenderjaar (bedrag bijlage 3).

Artikel 17. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van overeenkomsten met derden, of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1)

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2)

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 18. Klachtregeling

  • 1.

    Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten over alle voorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 19. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 20. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

Artikel 21. Evaluatie

  • 1.

    De verordening wordt jaarlijks geëvalueerd.

  • 2.

    De colleges van Maassluis, Vlaardingen en Schiedam evalueren het door het gemeentebestuur gevoerde beleid en rapporteren hierover jaarlijks aan de gemeenteraden en nemen in deze evaluatie de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk mee.

Artikel 22. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de artikelen 7, 10, 11 en 14 van deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 23. Nadere regels

Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels vaststellen.

Artikel 24. Overgangsbepaling

  • 1.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning MVS 2021 (geldend vanaf 1 januari 2025), totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarmee het eerdere besluit tot verstrekking van deze voorziening wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning MVS 2021 (geldend vanaf 1 januari 2025) en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning MVS 2021 (geldend vanaf 1 januari 2025), wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 25. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2026.

  • 2.

    Op dat moment wordt de Verordening maatschappelijke ondersteuning MVS 2021 (geldend vanaf 1 januari 2025) ingetrokken.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning MVS 2026.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad Maassluis, gehouden op 18 november 2025,

De griffier,

J. Vinke

De voorzitter,

drs. J.G. de Vries

Bijlage 1a pgb-tarieven (prijspeil 2025)

 

Voorziening

Artikel

Tarief

schoon huis inclusief kind-/maaltijdverzorging (informeel; eerste en tweedegraads familie)

10 lid 7 sub a

€ 15,19 per uur

Schoon huis inclusief kind-/maaltijdverzorging (informeel)

10 lid 7 sub b

€ 20,18 per uur

schoon huis inclusief kind-/maaltijdverzorging (formeel; zzp-er)

10 lid 7 sub c

€ 24,30 per uur

begeleiding (basis en speciaal) en

persoonlijke verzorging (informeel/ particulier niet opgeleid)

10 lid 7 sub d

€ 24,40 per uur

Begeleiding basis en persoonlijk verzorging (particulier opgeleid/zzp-er)

10 lid 7 sub e

€ 48,21 per uur

Begeleiding speciaal en persoonlijke verzorging (particulier opgeleid/zzp-er)

10 lid 7 sub f

€ 53,43 per uur

schoon huis inclusief kind-/maaltijdverzorging (zorginstelling)

10 lid 7 sub g

€ 39,60 per uur

begeleiding en persoonlijke verzorging (zorginstelling)

€ 63,89 per uur (basis/PV)

€ 67,20 per uur (speciaal)

dagbesteding & vervoer (zorginstelling)

categorie licht: € 50,33 per dagdeel

categorie midden: € 64,91 per dagdeel

categorie zwaar: € 81,15 per dagdeel

vervoer: € 12,54 perdag

rolstoelvervoer: € 25,62 per dag

logeren (zorginstelling)

€ 305,00 per etmaal

Beschermd wonen:

10 lid 7 sub h

  • -

    Huisvestingscomponent inclusief gemeenschappelijke ruimte(n)

€ 57,99 per etmaal

  • -

    Huisvestingscomponent alleen gemeenschappelijke ruimte (bij cliënt die zelf huur betaalt)

€ 14,40 per etmaal

  • -

    24-uurs permanent toezicht door zorginstelling

€ 398,96 per week

  • -

    24-uurs toezicht in nabijheid door zorginstelling

€ 381,59 per week

  • -

    Individuele begeleiding bij BW

€ 63,98 per uur

  • -

    Dagbesteding bij BW: licht midden zwaar

€ 50,33 per dagdeel

€ 64,91 per dagdeel

€ 81,15 per dagdeel

  • -

     Vervoer DB bij BW niet- rolstoelgebonden

€ 9,38 per dag

  • -

    Vervoer DB bij BW rolstoelgebonden

€ 25,62 per dag

  • -

    Persoonlijke verzorging bij BW

€ 49,56 per uur

  • -

    Verpleging bij BW

 

€ 83,64 per uur

Bijlage 1b Hoogte financiële tegemoetkoming (prijspeil 2025)

 

verhuizen

10a sub a

1.780,00

primaat verhuizen

10a sub b

3.559,00

taxi

10a sub c

Maximaal € 1.893,00

per kalenderjaar

rolstoeltaxi

Maximaal € 2.439,00

per kalenderjaar

sportvoorziening

10a sub d

maximaal € 4.385,00(afschrijving 3 jaar)

Bijlage 2 Bijdrage in de kosten van algemene en maatwerkvoorzieningen

 

Voorziening

Artikel

Tarief

schoon huis

11 lid 2 sub a t/m c

€ 40,02 per uur

was- en strijkservice

Bezorgkosten tot aan de deur: € 10,44 per keer

 

Badhanddoek (50x100 cm): € 0,45 perstuk

 

Washand: € 0,26 per stuk

 

Dekbedovertrek: € 2,36 per stuk

 

Hoeslaken: € 1,78 per stuk

 

Laken: € 1,12 per stuk

 

Kussensloop: € 0,53 per stuk

 

Keukenhand- en theedoek: € 0,40 perstuk

 

Tafellaken: € 1,80 per stuk

 

Zakdoek: € 0,35 per stuk

 

Bustehouder (BH): € 0,50 per stuk

 

Panty: € 0,51 per stuk

 

Rok: € 2,18 per stuk

 

Onderbroek: € 0,41 per stuk

 

Onderhemd: € 0,41 per stuk

 

Overhemd/blouse: € 2,05 per stuk

 

Broek: € 2,18 per stuk

 

Pyjamadeel/Nachtjapon: € 1,23 perstuk/deel

 

Sokken: € 0,69 per paar

 

Trui/vest: € 1,87 per stuk

collectief vervoer

 

Opstaptarief: € 4,06 + kilometertarief: € 2,03

 

Minimumtarief per rit: € 10,15

Aanvullende algemene voorziening Schoon huis

11 lid 3

€ 7,50 per uur

Inkomensgrens voor inwoners van de gemeente Maassluis:

 

Voor ongehuwde personen, alleenstaanden en alleenstaande ouders: lager dan € 25.500 per jaar

 

Voor gehuwde personen en samenwonenden: lager dan € 36.000 per jaar

was- en strijkservice

11 lid 4

1 persoon: € 6,21 per week

 

2 personen: € 8,28 per week

 

3 (of meer) personen: € 10,35 per week

 

Er geldt een maximum van 1 waszak (van de gecontracteerde wasserij) per week per persoon van het huishouden.

 

Inkomensgrens:

Voor ongehuwde personen, alleenstaanden en alleenstaande ouders: lager dan € 29.500 per jaar

 

Voor gehuwde personen en samenwonenden: lager dan € 41.500 per jaar

collectief vervoer

11 lid 5

Bestemmingen binnen MVS:

Opstaptarief: € 1,12 + kilometertarief: € 0,19

 

Minimumtarief per rit: € 1,50

Bijlage 3 Tegemoetkoming meerkosten (prijspeil 2025)

 

Betreft:

Artikel

Inkomensgrens

16 lid 1

Inwoners Maassluis

Voor ongehuwde personen, alleenstaanden en alleenstaande ouders: lager dan € 25.500 per jaar

 

Voor gehuwde personen en samenwonenden: lager dan € 36.000 per jaar

Inwoners Vlaardingen en Schiedam

Voor ongehuwde personen, alleenstaanden en alleenstaande ouders: lager dan € 23.500 per jaar

 

Voor gehuwde personen en samenwonenden: lager dan € 33.500 per jaar

Tegemoetkoming

Inwoners Maassluis en Vlaardingen:

Inwoners Schiedam:

16 lid 2 sub a

€ 200,00 per kalenderjaar

€ 100,00 per kalenderjaar

16 lid 2 sub b

€ 200,00 per kalenderjaar

€ 100,00 per kalenderjaar

Naar boven