Gemeenteblad van Haarlem
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Haarlem | Gemeenteblad 2025, 519398 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Haarlem | Gemeenteblad 2025, 519398 | beleidsregel |
Beleidsregel beoordeling levensgedrag en bibob-toets bij evenementen gemeente Haarlem 2025
Organisatoren van alle evenementen, maar in het bijzonder de grotere evenementen, een bijzondere verantwoordelijkheid dragen om deze evenementen zodanig te organiseren dat verstoring van de openbare orde, de openbare veiligheid en een nadelige beïnvloeding van het woon-, en leefklimaat zoveel mogelijk wordt voorkomen;
Het wenselijk is dat de burgemeester met een beleidsregel invulling geeft aan het begrip ‘slecht levensgedrag’ zoals opgenomen in artikel 2:25b van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Haarlem om per concreet geval een afweging te kunnen maken om een vergunning te weigeren op grond van slecht levensgedrag;
Gelet op artikel 2:25b Algemene plaatselijke verordening gemeente Haarlem, en het op dat artikel gebaseerde aanwijzingsbesluit, artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3 en artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur,
Beleidsregel beoordeling levensgedrag en bibob -toets bij evenementen gemeente Haarlem 2025
Artikel 1. Slecht levensgedrag
Een betrokkene wordt geacht van slecht levensgedrag te zijn als, op basis van hem betreffende feiten en omstandigheden en/of op grond van eerder door hem vertoond gedrag, onvoldoende kan worden aangenomen dat hij zich in of bij het uitoefenen van zijn functie zal gedragen op een wijze die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde of het woon- en leefklimaat.
De burgemeester voert deze beoordeling uit bij reeds verleende vergunningen als er feiten, omstandigheden of signalen zijn, die na de vergunningverlening bij de burgemeester bekend zijn geworden en die gelet op de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat aanleiding geven tot onderzoek naar het levensgedrag van een betrokkene.
Bij de beoordeling of een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is en of er een gevaar bestaat als bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob wordt gebruik gemaakt van de voor die aangevraagde vergunning relevante informatie die uit verschillende informatiebronnen wordt verkregen. De gegevens verkregen uit deze informatiebronnen worden vervolgens, in onderlinge samenhang, gewogen.
Artikel 4. Beoordelingsaspecten
De burgemeester beoordeelt of een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is en of er een mate van gevaar bestaat als bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob in ieder geval op basis van de volgende aspecten:
Aard en de ernst van de feiten en omstandigheden
Bij de toets wordt gekeken naar uit het onderzoek gebleken feiten en omstandigheden en/of gedragingen die naar hun aard en ernst de vrees rechtvaardigen dat de aanwezigheid van de betrokkene als verantwoordelijke voor het evenement de veiligheid, de openbare orde of het woon- en leefklimaat, nadelig kan beïnvloeden. In de bijlage behorend bij deze beleidsregel is een niet-limitatieve lijst opgenomen van feiten en gedragingen die in ieder geval relevant zijn en worden meegewogen bij de beoordeling van het levensgedrag.
Aantal feiten en omstandigheden
Bij de toets speelt het aantal feiten en gedragingen dat naar voren komt een rol. Daarbij wordt ook gekeken naar een mogelijk patroon. Ook wordt rekening gehouden met gedragingen die op zichzelf niet reeds als ernstig kunnen worden beschouwd, maar die in samenhang bezien met andere gedragingen als een bepaald gedragspatroon kunnen worden beschouwd waaruit blijkt dat de betrokkene de voor hem geldende wet- en/of regelgeving niet of niet naar behoren naleeft. Ook in dat geval kan er vrees bestaan voor de aantasting van het woon- en leefklimaat, de openbare orde of de veiligheid.
De periode waarin de feiten zijn gepleegd
In beginsel worden enkel de feiten en gedragingen meegewogen in de beoordeling van het levensgedrag en de mate van gevaar die in een periode van vijf jaar voorafgaand aan het te nemen besluit op basis van de onder artikel 3 opgevraagde informatie zijn gebleken dan wel zijn geconstateerd of in deze periode bij rechterlijke uitspraak zijn komen vast te staan. Daarbij heeft te gelden dat dit betekent dat feiten kunnen worden meegenomen met een oudere pleegdatum of –periode dan vijf jaar, maar die binnen de periode van vijf jaar voorafgaand aan het te nemen besluit zijn geconstateerd of aannemelijk zijn geworden.
Een strafrechtelijke veroordeling is niet vereist voor de vaststelling dat sprake is van slecht levensgedrag of de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob. Wanneer een betrokkene echter strafrechtelijk is veroordeeld, weegt dit mee in de beoordeling. Ook de soort, hoogte en zwaarte van de opgelegde straf of maatregel weegt in dat geval mee in de beoordeling. Feiten die door het Openbaar Ministerie middels een transactie zijn afgedaan, worden ook bij de beoordeling betrokken.
Ook indien een persoon niet is vervolgd door het Openbaar Ministerie of sprake is van een sepot kunnen de gedragingen meegewogen worden. Indien een bepaalde gedraging niet tot een strafrechtelijke veroordeling heeft geleid, betekent dat dus niet dat deze gedraging niet heeft plaatsgevonden. Het is namelijk heel goed mogelijk dat er strafrechtelijk onvoldoende bewijs is, maar dat er wel sprake is van feiten en omstandigheden die redelijkerwijs doen vermoeden of aannemelijk maken dat de betrokkene bepaalde gedragingen heeft begaan.
Opgelegde strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen wegen mee in de beoordeling. Het is niet vereist dat er strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen zijn opgelegd voor de vaststelling dat sprake is van slecht levensgedrag, maar wanneer dit heeft plaatsgevonden weegt dit mee in de beoordeling.
De gedragingen die worden meegewogen bij de beoordeling omtrent het levensgedrag en gevaar moeten aannemelijk zijn. De beoordeling of een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, vindt plaats in een bestuursrechtelijk kader. Daarvoor is niet vereist dat iemand (onherroepelijk) is veroordeeld wegens een strafbaar feit door de strafrechter. Strafrechtelijke bewijsregels zijn derhalve hierop niet van toepassing.
Gedragingenlijst beleidsregel beoordeling levensgedrag bij evenementen
In deze bijlage zijn categorieën gedragingen opgenomen die in ieder geval relevant zijn voor de beoordeling van het levensgedrag. Dit overzicht is niet-limitatief bedoeld en bevat dus geen uitputtende lijst. Onderstaande lijst maakt op voorhand inzichtelijk welke gedragingen relevant zijn voor de beoordeling van het levensgedrag. Andere gedragingen dan hieronder benoemd kunnen ook relevant zijn en kunnen worden meegewogen in de beoordeling van het levensgedrag.
Bij de beoordeling of sprake is van “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn”, zijn in ieder geval de volgende gedragingen relevant:
Gedragingen waaruit blijkt dat tijdens de exploitatie gevreesd moet worden dat aanwijzingen van politie of toezichthouders niet nageleefd zullen worden, zoals bijvoorbeeld het niet voldoen aan een bevel of vordering van een ambtenaar in functie, wederspannigheid of belediging van een ambtenaar in functie;
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-519398.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.