Beleidsregel beoordeling levensgedrag en bibob-toets bij evenementen gemeente Haarlem 2025

De burgemeester van Haarlem

 

Overwegende dat:

  • -

    De burgemeester bevoegd is tot het verlenen van een vergunning voor evenementen;

  • -

    Organisatoren van alle evenementen, maar in het bijzonder de grotere evenementen, een bijzondere verantwoordelijkheid dragen om deze evenementen zodanig te organiseren dat verstoring van de openbare orde, de openbare veiligheid en een nadelige beïnvloeding van het woon-, en leefklimaat zoveel mogelijk wordt voorkomen;

  • -

    De toets op het levensgedrag van organisatoren en aanvragers een preventieve toets is om de risico’s op inbreuken op de openbare orde, de openbare veiligheid en het woon-, en leefklimaat te beperken;

  • -

    Het niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn van de organisator of vergunningaanvrager voor specifiek aangeduide categorieën evenementen een grond is om de vergunning te weigeren;

  • -

    De burgemeester naast vechtsportevenementen ook B en C evenementen heeft aangewezen als categorieën evenementen waar een vergunning kan worden geweigerd op basis van slecht levensgedrag;

  • -

    Het wenselijk is dat de burgemeester met een beleidsregel invulling geeft aan het begrip ‘slecht levensgedrag’ zoals opgenomen in artikel 2:25b van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Haarlem om per concreet geval een afweging te kunnen maken om een vergunning te weigeren op grond van slecht levensgedrag;

  • -

    Dat de beoordeling van het levensgedrag in de regel wordt uitgevoerd als een lichte bibob-toets op basis van een beperkt aantal bronnen, maar dat het wenselijk is om, als daar aanleiding toe is, uitgebreider bibob-onderzoek te kunnen doen.

Gelet op artikel 2:25b Algemene plaatselijke verordening gemeente Haarlem, en het op dat artikel gebaseerde aanwijzingsbesluit, artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3 en artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur,

 

Besluit vast te stellen de

 

Beleidsregel beoordeling levensgedrag en bibob -toets bij evenementen gemeente Haarlem 2025

Artikel 1. Slecht levensgedrag

  • 1.

    De beoordeling of een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, strekt ertoe het belang van de veiligheid, de openbare orde en het voorkomen van nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat te waarborgen.

  • 2.

    Een betrokkene wordt geacht van slecht levensgedrag te zijn als, op basis van hem betreffende feiten en omstandigheden en/of op grond van eerder door hem vertoond gedrag, onvoldoende kan worden aangenomen dat hij zich in of bij het uitoefenen van zijn functie zal gedragen op een wijze die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde of het woon- en leefklimaat.

Artikel 2. Toepassing

  • 1.

    De burgemeester voert een levensgedrags- en lichte bibob-toets uit bij een aanvraag voor een evenementenvergunning voor B en C evenementen waarbij alcohol geschonken wordt.

  • 2.

    De burgemeester voert deze beoordeling uit bij reeds verleende vergunningen als er feiten, omstandigheden of signalen zijn, die na de vergunningverlening bij de burgemeester bekend zijn geworden en die gelet op de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat aanleiding geven tot onderzoek naar het levensgedrag van een betrokkene.

  • 3.

    De beoordeling wordt uitgevoerd op degene die als organisator, vergunningaanvrager of vergunninghouder betrokken en verantwoordelijk is voor de aanvraag en het organiseren van het evenement. De toets wordt uitgevoerd vanaf het moment dat de aanvraag voor het evenement is gedaan.

Artikel 3. Informatiebronnen

  • 1.

    De beoordeling van het levensgedrag vindt plaats aan de hand van het aanvraagformulier voor evenementen.

  • 2.

    Bij de beoordeling of een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is en of er een gevaar bestaat als bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob wordt gebruik gemaakt van de voor die aangevraagde vergunning relevante informatie die uit verschillende informatiebronnen wordt verkregen. De gegevens verkregen uit deze informatiebronnen worden vervolgens, in onderlinge samenhang, gewogen.

  • 3.

    Voor elke aanvraag wordt in ieder geval informatie opgevraagd bij politie, de eigen organisatie en open bronnen.

  • 4.

    Indien er aanleiding toe is kan de burgemeester besluiten ook justitiële informatie op te vragen of een uitgebreid bibob-onderzoek uit te voeren.

Artikel 4. Beoordelingsaspecten

De burgemeester beoordeelt of een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is en of er een mate van gevaar bestaat als bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob in ieder geval op basis van de volgende aspecten:

 

  • a.

    Aard en de ernst van de feiten en omstandigheden

    Bij de toets wordt gekeken naar uit het onderzoek gebleken feiten en omstandigheden en/of gedragingen die naar hun aard en ernst de vrees rechtvaardigen dat de aanwezigheid van de betrokkene als verantwoordelijke voor het evenement de veiligheid, de openbare orde of het woon- en leefklimaat, nadelig kan beïnvloeden. In de bijlage behorend bij deze beleidsregel is een niet-limitatieve lijst opgenomen van feiten en gedragingen die in ieder geval relevant zijn en worden meegewogen bij de beoordeling van het levensgedrag.

  • b.

    Aantal feiten en omstandigheden

    Bij de toets speelt het aantal feiten en gedragingen dat naar voren komt een rol. Daarbij wordt ook gekeken naar een mogelijk patroon. Ook wordt rekening gehouden met gedragingen die op zichzelf niet reeds als ernstig kunnen worden beschouwd, maar die in samenhang bezien met andere gedragingen als een bepaald gedragspatroon kunnen worden beschouwd waaruit blijkt dat de betrokkene de voor hem geldende wet- en/of regelgeving niet of niet naar behoren naleeft. Ook in dat geval kan er vrees bestaan voor de aantasting van het woon- en leefklimaat, de openbare orde of de veiligheid.

  • c.

    Type evenement of activiteit

    Verschillende evenementen of activiteiten kennen verschillende risico’s en verantwoordelijkheden. Bij iedere beoordeling weegt mee welke risico’s en verantwoordelijkheden verbonden zijn aan de vergunning die nodig is voor een specifiek evenement of activiteit.

  • d.

    De periode waarin de feiten zijn gepleegd

    In beginsel worden enkel de feiten en gedragingen meegewogen in de beoordeling van het levensgedrag en de mate van gevaar die in een periode van vijf jaar voorafgaand aan het te nemen besluit op basis van de onder artikel 3 opgevraagde informatie zijn gebleken dan wel zijn geconstateerd of in deze periode bij rechterlijke uitspraak zijn komen vast te staan. Daarbij heeft te gelden dat dit betekent dat feiten kunnen worden meegenomen met een oudere pleegdatum of –periode dan vijf jaar, maar die binnen de periode van vijf jaar voorafgaand aan het te nemen besluit zijn geconstateerd of aannemelijk zijn geworden.

  • e.

    Opgelegde straf of maatregel

    • -

      Een strafrechtelijke veroordeling is niet vereist voor de vaststelling dat sprake is van slecht levensgedrag of de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob. Wanneer een betrokkene echter strafrechtelijk is veroordeeld, weegt dit mee in de beoordeling. Ook de soort, hoogte en zwaarte van de opgelegde straf of maatregel weegt in dat geval mee in de beoordeling. Feiten die door het Openbaar Ministerie middels een transactie zijn afgedaan, worden ook bij de beoordeling betrokken.

    • -

      Ook indien een persoon niet is vervolgd door het Openbaar Ministerie of sprake is van een sepot kunnen de gedragingen meegewogen worden. Indien een bepaalde gedraging niet tot een strafrechtelijke veroordeling heeft geleid, betekent dat dus niet dat deze gedraging niet heeft plaatsgevonden. Het is namelijk heel goed mogelijk dat er strafrechtelijk onvoldoende bewijs is, maar dat er wel sprake is van feiten en omstandigheden die redelijkerwijs doen vermoeden of aannemelijk maken dat de betrokkene bepaalde gedragingen heeft begaan.

    • -

      Feiten die zijn geseponeerd kunnen worden betrokken bij de beoordeling, echter niet als een zelfstandige weigeringsgrond.

    • -

      Opgelegde strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen wegen mee in de beoordeling. Het is niet vereist dat er strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen zijn opgelegd voor de vaststelling dat sprake is van slecht levensgedrag, maar wanneer dit heeft plaatsgevonden weegt dit mee in de beoordeling.

  • f.

    Aannemelijkheid

    De gedragingen die worden meegewogen bij de beoordeling omtrent het levensgedrag en gevaar moeten aannemelijk zijn. De beoordeling of een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, vindt plaats in een bestuursrechtelijk kader. Daarvoor is niet vereist dat iemand (onherroepelijk) is veroordeeld wegens een strafbaar feit door de strafrechter. Strafrechtelijke bewijsregels zijn derhalve hierop niet van toepassing.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2026. De beleidsregel worden toegepast op de organisatie van evenementen die na 1 januari 2026 worden gehouden.

Aldus vastgesteld op 11 november 2025

De burgemeester van Haarlem,

drs. J. Wienen

Bijlage  

 

Gedragingenlijst beleidsregel beoordeling levensgedrag bij evenementen

In deze bijlage zijn categorieën gedragingen opgenomen die in ieder geval relevant zijn voor de beoordeling van het levensgedrag. Dit overzicht is niet-limitatief bedoeld en bevat dus geen uitputtende lijst. Onderstaande lijst maakt op voorhand inzichtelijk welke gedragingen relevant zijn voor de beoordeling van het levensgedrag. Andere gedragingen dan hieronder benoemd kunnen ook relevant zijn en kunnen worden meegewogen in de beoordeling van het levensgedrag.

 

Bij de beoordeling of sprake is van “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn”, zijn in ieder geval de volgende gedragingen relevant:

  • Alle geweldsfeiten en misdrijven tegen het leven gericht, alsmede het veroorzaken van de dood of van lichamelijk letsel door schuld;

  • Feiten gerelateerd aan de Opiumwet;

  • Feiten gerelateerd aan de Geneesmiddelenwet;

  • Feiten gerelateerd aan de Wet wapens en munitie;

  • Feiten gerelateerd aan de Alcoholwet, waaronder het schenken van alcohol aan minderjarigen;

  • Onzedelijk gedrag;

  • Verkeersmisdrijven op grond van de Wegenverkeerswet 1994;

  • Vermogensfeiten, waaronder in ieder geval wordt begrepen diefstal, verduistering, afpersing, afdreiging en iedere vorm van witwassen;

  • Misdrijven tegen de veiligheid van de staat;

  • Misdrijven tegen de openbare orde, alsmede overtredingen betreffende de openbare orde;

  • Misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht;

  • Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid, waaronder in ieder geval wordt begrepen; mensenhandel, wederrechtelijke vrijheidsberoving, onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, bedreiging en belaging;

  • Misdrijven tegen de zeden;

  • Misdrijven tegen het openbaar gezag, alsmede overtredingen betreffende het openbaar gezag;

  • Misdrijven gerelateerd aan valsheid met geschriften, gegevens en biometrische kenmerken;

  • Overtredingen betreffende de algemene veiligheid van personen en goederen;

  • Overtredingen van helingverboden, opgenomen in het Wetboek van Strafrecht als ook in de APV;

  • Overtredingen op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening;

  • Gedragingen waaruit blijkt dat tijdens de exploitatie gevreesd moet worden dat aanwijzingen van politie of toezichthouders niet nageleefd zullen worden, zoals bijvoorbeeld het niet voldoen aan een bevel of vordering van een ambtenaar in functie, wederspannigheid of belediging van een ambtenaar in functie;

  • Belastingfraude en overtredingen van de Algemene Douaneregeling en de Wet op de accijns;

  • Discriminatie;

  • Ordeverstoringen, waarbij de te beoordelen persoon betrokken was.

Specifiek:

  • Gedragingen die hebben geleid tot opgelegde bestuurlijke of handhavingsmaatregelen met betrekking tot horeca-inrichtingen of het organiseren van een eerder evenement, tenzij deze maatregelen op geen enkele wijze aan de te beoordelen persoon (in bestuursrechtelijke zin) zijn te verwijten;

  • Valsheid in geschrift, zowel kennelijk gepleegd in de uitoefening van het organiseren van een evenement of tijdens een evenement dan wel ter verkrijging van een vergunning;

Naar boven