Beleidsregels bijzondere bijstand Kempengemeenten 2026

het college van de gemeente Reusel-De Mierden;

 

gelet op het artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 35 en 36 van de Participatiewet en artikel 1.13 van de Wet kinderopvang;

 

overwegende dat het noodzakelijk is beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de bijzondere bijstand, de individuele inkomenstoeslag en de tegemoetkoming kinderopvang;

 

 

b e s l u i t

 

vast te stellen de volgende beleidsregel:

 

 

Beleidsregels bijzondere bijstand Kempengemeenten 2026

Hoofdstuk 1 Algemeen

 

 

Artikel 1.1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Awb.

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      bijzondere bijstand: bijstand als bedoeld in artikel 35 Pw;

    • c.

      draagkracht: het deel van het inkomen en/of vermogen dat belanghebbende moet aanwenden om zelf in de kosten te voorzien;

    • d.

      draagkrachtinkomen: het inkomen zoals dat geldt voor de algemene bijstand, dat hoger is dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • e.

      Draagkrachtvermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 Pw. Daarbij zijn de vrijlatingen zoals opgenomen in lid 2 van het artikel van toepassing

    • f.

      inkomen: het inkomen zoals bedoeld in de artikelen 31 tot en met 33 Pw;

    • g.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening ouder en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • h.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • i.

      kinderopvangtoeslag: toeslag die aangevraagd wordt bij en uitgevoerd wordt door de Belastingdienst/Toeslagen;

    • j.

      Msnp: minnelijke schuldsanering natuurlijke personen;

    • k.

      Pw: Participatiewet;

    • l.

      tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang: tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang die kan worden aangevraagd bij het college;

    • m.

      Wsnp: Wet schuldsanering natuurlijke personen.

 

Artikel 1.2 Gebruik aanvraagformulier

Belanghebbende maakt voor het indienen van de aanvraag gebruik van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

 

Artikel 1.3 Moment indienen aanvraag bijzondere bijstand

  • 1.

    Een aanvraag voor bijzondere bijstand wordt uiterlijk drie maanden vanaf de dag van het opkomen van de kosten ingediend. Reeds betaalde kosten komen voor vergoeding in aanmerking indien de noodzaak en het moment van ontstaan objectief zijn vast te stellen en de aanvraag tijdig is ingediend.

  • 2.

    Een aanvraag voor verlenging van bijzondere bijstand kan vanaf twee maanden voor het verstrijken van de looptijd van de lopende voorziening bijzondere bijstand worden ingediend of het college kan ambtshalve verlengen.

 

Artikel 1.4 Draagkracht

  • 1.

    De draagkracht bedraagt 35% van het draagkrachtinkomen plus 100% van het draagkrachtvermogen.

  • 2.

    Het vermogen zoals genoemd in artikel 34 pw wordt volledig in aanmerking genomen bij de vaststelling van de draagkracht

  • 3.

    Als sprake is van draagkracht uit inkomen, wordt bij het vaststellen van de draagkracht rekening gehouden met het niet of minder ontvangen van huurtoeslag en/of zorgtoeslag en/of kindgebonden budget vanwege het hogere inkomen. Het draagkrachtinkomen wordt hiermee gecompenseerd.

  • 4.

    Bij wisselende inkomsten wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen van 3 maanden voorafgaand aan de maand van aanvraag.

 

Artikel 1.5 Draagkracht bij schulden

  • 1.

    Zit een belanghebbende in de WSNP of MSNP dan is geen sprake van draagkracht.

  • 2.

    Mocht in een van de gevallen als bedoeld in het eerste lid sprake zijn van een partner die niet onder het eerste lid valt, dan telt het inkomen van deze partner volledig mee en wordt, voor het bepalen van het draagkrachtinkomen, de bijstandsnorm voor een alleenstaande als de van toepassing zijnde bijstandsnorm gehanteerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de mate waarin het inkomen van deze partner is verrekend bij de berekening van het vrij te laten bedrag van de partner in de schuldregeling.

  • 3.

    Het deel van het inkomen waar beslag op ligt, telt niet mee voor de draagkracht.

 

Artikel 1.6 Draagkrachtverrekening

  • 1.

    Bij incidentele bijzondere bijstand wordt de draagkracht in 1 keer met de bijzondere bijstand verrekend.

  • 2.

    Bij periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht uit vermogen en inkomen gezamenlijk vastgesteld op jaarbasis. Deze jaarlijkse draagkracht wordt gedeeld door twaalf, zodat een gemiddelde maandelijkse draagkracht ontstaat. Dit maandbedrag wordt vervolgens verrekend met de bijzondere bijstand gedurende de periode waarop de bijstand betrekking heeft.

 

Artikel 1.7 Draagkrachtperiode bijzondere bijstand

  • 1.

    De draagkracht wordt telkens voor een periode van 1 jaar vastgesteld, beginnende op de 1ste dag van de maand waarin de aanvraag is gedaan.

  • 2.

    De draagkracht kan voor een kortere of langere periode vastgesteld worden, als de periode waarop de kosten betrekking hebben of de situatie van belanghebbende daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    In het geval de belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Pw, IOAW of IOAZ, wordt de draagkracht gedurende het recht op deze uitkering op nihil gezet.

  • 4.

    De draagkracht wordt gedurende de in lid 1 genoemde periode niet herberekend, tenzij:

    • a.

      het een zodanige wijziging van inkomen is dat deze wijziging uit het oogpunt van bijstandsverlening niet buiten beschouwing gelaten kan worden;

    • b.

      het een wijziging van de gezinssituatie betreft die een normwijziging of beëindiging van de bijstand tot gevolg heeft.

    • c.

      er een wijziging in de vermogenssituatie is opgetreden, in zoverre dat de wijziging een overschrijding van de van toepassing zijnde vermogensgrens betekent. Dit is niet van toepassing als de vermogensgrens wordt overschreden door een geleidelijke aanwas van het vermogen; of

    • d.

      er een wijziging in de vermogenssituatie is opgetreden, waardoor belanghebbende een vermogen heeft dat valt onder het vrij te laten vermogen.

  • 5.

    De toepassing van lid 3 onder a en b levert geen wijziging op ten aanzien van eerder in het draagkrachtjaar verstrekte bijzondere bijstand, maar enkel voor de periodieke bijzondere bijstand die nog verstrekt zal worden na de draagkrachtwijziging, maar enkel voor de periodieke bijzondere bijstand die nog verstrekt zal worden na de draagkrachtwijziging.

 

Artikel 1.8 Vorm bijzondere bijstand

  • 1.

    De bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verstrekt.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt de bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van:

    • a.

      een renteloze lening in de gevallen die genoemd worden in artikel 48 lid 2 Pw of als het kosten van duurzame gebruiksgoederen, als bedoeld in artikel 51 Pw betreft;

    • b.

      een geldlening aan personen die woonkostentoeslag ontvangen én aan wie een krediethypotheek is verstrekt.

 

Artikel 1.9 Hoogte bijzondere bijstand

Onverminderd de draagkracht wordt de hoogte van de bijzondere bijstand, tenzij deze beleidsregels anders bepalen, individueel bepaald door de hoogte van de noodzakelijke kosten, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bijzondere bijstand niet meer bedraagt dan de kosten van de goedkoopst adequate voorziening.

 

Artikel 1.10 Drempelbedrag

Het college hanteert geen drempelbedrag.

 

 

Hoofdstuk 2 Medische kosten

 

 

Artikel 2.1 Uitgangspunten

De Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg en de daarmee samenhangende regelingen vormen een passende en toereikende voorliggende voorziening voor medische kosten, zodat voor medische kosten geen bijzondere bijstand wordt verstrekt, tenzij de beleidsregels anders bepalen.

 

Artikel 2.2 Medisch advies

  • 1.

    Het college kan voor de beoordeling van de noodzaak van de verstrekking van bijzondere bijstand voor medische kosten een medisch advies aanvragen.

  • 2.

    De belanghebbende verleent medewerking aan het medisch advies, zodat de externe adviseur in staat is om tijdig en zorgvuldig een advies te geven aan het college.

 

Artikel 2.3 Collectieve zorgverzekering

  • 1.

    Voor deelname aan de collectieve zorgverzekering geldt dat:

    • a.

      het inkomen niet meer bedraagt dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm; en

    • b.

      het vermogen niet meer bedraagt dan het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 3 Pw.

  • 2.

    Voor het bepalen van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, als bedoeld in lid 1 onder a Pw, wordt de kostendelersnorm niet toegepast.

  • 3.

    Een inkomenswijziging na toekenning van de bijzondere bijstand voor de kosten van de collectieve zorgverzekering, die beëindiging van de bijzondere bijstand tot gevolg heeft, heeft geen gevolgen voor het kalenderjaar waarvoor de bijzondere bijstand is toegekend.

  • 4.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand in een deel van de premiekosten van een door het college aangeboden collectief aanvullende verzekering.

  • 5.

    De in het vorige lid genoemde bijzondere bijstand wordt door het college jaarlijks vastgesteld op basis van de premies voor deze verzekeringen

  • 6.

    Bij een aanvraag voor deelname aan de collectieve zorgverzekering wordt de onderhoudsplicht van de ouders bij jongeren tot en met 20 jaar, artikel 12 Pw, niet onderzocht.

 

Artikel 2.4 Eigen risico

Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor het verplicht eigen risico in het kader van de Zorgverzekeringswet of voor de uit een vrijwillig gekozen hoger eigen risico voortkomende kosten.

 

Artikel 2.5 Vervoer naar ziekenhuis/medisch specialist in verband met een behandeling

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor de kosten van het vervoer aan personen die deze vervoerskosten hebben vanwege de noodzaak van medische behandelingen in een ziekenhuis of een andere behandelingsinstelling in Nederland als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      de kosten van de behandeling waarvoor reiskosten worden gemaakt, worden vergoed op grond van de Jeugdwet, Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg;

    • b.

      het ziekenhuis of de instelling waar de behandeling plaatsvindt, is de dichtstbijzijnde optie voor de behandeling;

    • c.

      als reiskosten voortkomen uit de behandeling van een ten laste komend kind in het kader van de Jeugdwet, wordt de noodzaak van eigen vervoer onderbouwd.

  • 2.

    Het college verstrekt alleen bijzondere bijstand voor reiskosten als de enkele reisafstand meer dan 10 kilometer is. Bij een medische behandeling kan hiervan om medische of sociale reden gemotiveerd van worden afgeweken.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op basis van:

    • a.

      het reguliere openbaar vervoer tarief 2de klas voor het goedkoopst mogelijke traject; of

    • b.

      de kortste route en een kilometervergoeding die gelijk is aan het in artikel 13a lid 4 onder e Wet op de loonbelasting genoemde bedrag.

 

Artikel 2.6 Brillen en contactlenzen

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor de kosten van een bril of contactlenzen op sterkte als de belanghebbende niet deelneemt aan de Collectieve Zorgverzekering.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand is het bedrag waar de persoon recht op zou hebben als hij wel zou deelnemen aan de Collectieve Zorgverzekering.

  • 3.

    De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid geldt bij geen deelname aan de collectieve zorgverzekering de meest gunstige vergoeding op basis van pakket 2.

 

Artikel 2.7 Eigen bijdrage hoortoestellen

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor een hoortoestel.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand is het bedrag waar de persoon recht op zou hebben als hij wel zou deelnemen aan de Collectieve Zorgverzekering. Hierbij geldt de meest gunstige vergoeding op basis van pakket 2, zoals bedoeld in artikel 2.6, tweede lid

  • 3.

    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de met een hoortoestel samenhangende kosten, zoals de kosten voor batterijen.

 

Artikel 2.8 Dieetkosten

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de meerkosten van een dieet, indien het volgen van het dieet medisch noodzakelijk is.

Bij het bepalen van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt uitgegaan van algemeen aanvaarde normen van kosten dieetvoeding.

 

Artikel 2.9 Tandheelkundige hulp

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor de, ingevolge de Zorgverzekeringswet, verschuldigde eigen bijdrage voor een uitneembare prothetische voorziening voor de volledige boven- en/of onderkaak.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand is het bedrag waar de persoon recht op zou hebben als hij wel zou deelnemen aan de Collectieve Zorgverzekering. Hierbij geldt de meest gunstige vergoeding op basis van pakket 2, zoals bedoeld in artikel 2.6, tweede lid.

  • 3.

    Onder noodzakelijke tandartskosten, als bedoeld in lid 2, worden uitsluitend verstaan de tandartskosten die op grond van de collectieve aanvullende verzekering van CZ of VGZ voor vergoeding in aanmerking komen.

 

 

Artikel 2.10 Maaltijdvoorziening

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de maaltijdvoorziening die voorziet in een warme maaltijd, indien de belanghebbende niet in staat is zelf een warme maaltijd te bereiden.

  • 2.

    De bijzondere bijstand wordt verleend voor één warme maaltijd per dag, dus maximaal zeven warme maaltijden per week.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt voor alleenstaanden maximaal € 80 per maand en gehuwden maximaal € 160 per maand.

 

Artikel 2.11 Sociale alarmering

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de aansluitkosten en de abonnementskosten van personenalarmering, indien de personenalarmering om medische of sociale redenen noodzakelijk is.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan de laagste vergoeding vanuit de collectieve zorgverzekering meest gunstige vergoeding op basis van pakket 3. Pakket 3 zoals bedoeld in artikel 2.6, tweede lid.

 

Artikel 2.12 Stookkosten

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand voor energiekosten verstrekken als:

    • a.

      de energiekosten hoger zijn dan algemeen aanvaarde normen van stookkosten; en

    • b.

      de belanghebbende, als gevolg van een chronische ziekte of handicap, extra energiekosten moet maken.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op de daadwerkelijke energiekosten minus algemeen aanvaarde normen van stookkosten. Daarnaast wordt bij de toekenning rekening gehouden met voorliggende voorzieningen op het gebied van tegemoetkoming in energiekosten.

 

Artikel 2.13 Bewassing en kledingslijtage

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor de extra kosten van het wassen van kleding en kleding-slijtage, als de belanghebbende deze extra kosten moet maken als gevolg van een chronische ziekte of handicap.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op de noodzakelijke extra kosten, voor zover deze hoger liggen dan de algemeen aanvaarde normen voor kosten van bewassing voor kleding.

 

 

Hoofdstuk 3 Reiskosten

 

 

Artikel 3.1 Algemene bepalingen reiskosten

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor reiskosten zoals in dit hoofdstuk weergegeven.

  • 2.

    Het college kan bijzondere bijstand voor reiskosten verstrekken, als de enkele reisafstand meer dan 10 kilometer bedraagt.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor reiskosten wordt bepaald op basis van het reguliere openbaar vervoer tarief 2de klas voor het goedkoopst mogelijke traject.

  • 4.

    In afwijking van lid 3 wordt de hoogte van de bijzondere bijstand bepaald op basis van de kortste route en een kilometervergoeding, die gelijk is aan het in artikel 13a lid 4, onder e Wet op de loonbelasting genoemde bedrag, als de belanghebbende met de auto reist.

 

Artikel 3.2 Reiskosten bezoek zieke familieleden

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor reiskosten die de belanghebbende maakt voor het in Nederland bezoeken van een ziek gezinslid of familielid in de 1ste graad.

  • 2.

    De bijzondere bijstand als bedoeld in lid 1 wordt verleend vanaf het 5de bezoek tot en met het 12de bezoek per kalenderjaar.

  • 3.

    In afwijking van lid 2 kan, als dit noodzakelijk wordt geacht, bijzondere bijstand worden verstrekt aan bloed- en aanverwanten tot en met de 2de graad.

 

Artikel 3.3 Reiskosten bezoek gedetineerde

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor de reiskosten voor het bezoek aan een gedetineerde als:

    • a.

      de gedetineerde behoort tot het gezin van de belanghebbende;

    • b.

      de gedetineerde geen recht op verlof heeft; en

    • c.

      de instelling buiten de gemeente is gelegen, maar binnen Nederland.

  • 3.

    De bijzondere bijstand als bedoeld in lid 1 wordt verleend voor het :

    • a.

      1x per maand bezoeken van de gedetineerde door de partner en de kinderen.

    • b.

      1x per maand bezoeken van het gedetineerde (pleeg)kind door de ouders en broers en zussen die tot het huishouden van de gedetineerde behoren.

  • 4.

    Het college kan individueel bezien of een eenmalig bezoek per maand aan een gedetineerde broer of zus, met wie in gezinsverband werd geleefd, als noodzakelijk wordt aangemerkt.

 

Artikel 3.4 Reiskosten bezoek uit huis geplaatste kinderen

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor reiskosten:

    • a.

      voor het bezoek aan een uit huis geplaatst kind of kinderen;

    • b.

      die voortvloeien uit het halen of brengen van uit huis geplaatste kinderen.

  • 2.

    Het college vergoedt deze reiskosten met een frequentie van maximaal 2 keer per maand, tenzij het geldende behandelplan anders bepaalt.

 

Artikel 3.5 Reiskosten schoolgaande kinderen

  • 1.

    Bijzondere bijstand kan worden verstrekt aan een ouder met een ten laste komend kind en voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het ten laste komend kind volgt onderwijs op meer dan 10 kilometer van de woning; en

    • b.

      het volgen van dit onderwijs is redelijkerwijs noodzakelijk.

  • 2.

    Ondersteuning in de vorm van vervoer of een vergoeding op basis van de Verordening bekostiging leerlingenvervoer wordt in ieder geval, maar niet uitsluitend, aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt per maand, gedurende de periode 1 september tot 1 juli, berekend op basis van:

    • a.

      het reguliere openbaar vervoer tarief 2de klas voor het goedkoopst mogelijke traject; of

    • b.

      de kortste route en een kilometervergoeding die gelijk is aan het in artikel 13a lid 4 onder e Wet op de loonbelasting genoemde bedrag.

  • 4.

    In afwijking op lid 3 wordt de vergoeding toegekend van 1 september tot en met de maand waarin het ten laste komend kind 18 jaar wordt.

 

Artikel 3.6 Reiskosten deelname inburgeringsaanbod

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken aan een inburgeraar die voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de inburgeraar maakt gebruik van het inburgeringsaanbod op meer dan 10 kilometer van de woning; en

    • b.

      het volgen van dit inburgeringsaanbod is redelijkerwijs noodzakelijk.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt per maand berekend op basis van:

    • a.

      het reguliere openbaar vervoer tarief 2de klas voor het goedkoopst mogelijke traject; of

    • b.

      de kortste route en een kilometervergoeding die gelijk is aan het in artikel 13a lid 4 onder e Wet op de loonbelasting genoemde bedrag.

 

 

Hoofdstuk 4 Woonkosten

 

 

Artikel 4.1a Duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    In dit artikel en artikel 4.1b wordt verstaan onder:

    • a.

      duurzame gebruiksgoederen: gebruiksgoederen die bestemd zijn voor een duurzaam gebruik, zoals een computer/laptop, diepvries, internetaansluiting, koelkast, televisie, wasdroger, wasmachine, bed, matras en bankstel;

    • b.

      overige inrichtingskosten: de kosten van inrichting, die geen betrekking hebben op duurzame gebruiksgoederen, zoals de kosten van behang, gordijnen, verf en vloerbedekking;

    • c.

      klein appartement: een appartement met maximaal 2 slaapkamers;

    • d.

      Tiny house: Een tiny house is een compacte woning van maximaal 50 m²

  • 2.

    Als sprake is van bijzondere omstandigheden kan het college bijzondere bijstand verstrekken voor duurzame gebruiksgoederen.

  • 3.

    Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt in beginsel in de vorm van een geldlening verstrekt.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de actueel opgenomen bedragen in de Nibud-prijzengids in tabel 2.1A en 2.1B minus het bedrag voor stoffering:

    • a.

      de tabel 2.1A wordt gehanteerd voor bij een alleenstaande en tabel 2.1B bij gehuwden;

    • b.

      het percentage van het totaalbedrag bedraagt maximaal 50% als sprake is van zelfstandige bewoning van een woning;

    • c.

      het percentage van het totaalbedrag bedraagt maximaal 40% als sprake is van een klein appartement;

    • d.

      het percentage van het totaalbedrag bedraagt maximaal 30% als sprake is van een tiny house;

    • e.

      het percentage van het totaalbedrag bedraagt maximaal 20% als sprake is van kamerbewoning;

    • f.

      Voor zover de tabellen er niet in voorzien, wordt daarbovenop voor inwonend kind maximaal € 600,- extra gerekend.

  • 5.

    De hoogte van het maandelijkse aflossingsbedrag is gelijk aan 5% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 6.

    De aflostermijn is 36 maanden. Als alle termijnen zijn voldaan wordt het restant van de lening kwijtgescholden.

 

Artikel 4.1b Overige inrichtingskosten

  • 1.

    Als sprake is van bijzondere omstandigheden kan het college bijzondere bijstand verstrekken voor overige inrichtingskosten.

  • 2.

    Bijzondere bijstand voor overige inrichtingskosten wordt om niet verstrekt.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de actueel opgenomen bedragen in de Nibud-prijzengids in tabel 2.1A en 2.1B betreffende stoffering:

    • a.

      het percentage van het totaalbedrag bedraagt maximaal 100% als sprake is van zelfstandige bewoning van een woning;

    • b.

      het percentage van het totaalbedrag bedraagt maximaal 40% als sprake is van een klein appartement;

    • c.

      het percentage van het totaalbedrag bedraagt maximaal 30% als sprake is van een tiny house;

    • d.

      het percentage van het totaalbedrag bedraagt maximaal 20% als sprake is van kamerbewoning;

  • 4.

    Bij het betrekken van een nieuwbouwwoning kan een hoger bedrag voor inrichtingskosten worden verstrekt van €750,- voor de meerkosten die een casco nieuwbouwwoning oplevert.

  • 5.

    Bij het betrekken van een tiny house of klein appartement dat casco wordt opgeleverd, kan een aanvullende bijzondere bijstand worden verstrekt van maximaal € 500,- voor de meerkosten die een casco woning oplevert.

 

Artikel 4.2 Verhuiskosten

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor verhuiskosten als sprake is van bijzondere omstandigheden.

  • 2.

    De werkelijke kosten worden vergoed, waarbij als uitgangspunt geldt: verhuizen door het eigen netwerk.

  • 3.

    Als een eigen netwerk ontbreekt, worden de kosten van een erkende verhuizer vergoed. Voordat tot een vergoeding wordt overgegaan, vraagt belanghebbende een offerte op bij 2 verschillende verhuisbedrijven.

 

Artikel 4.3 Eerste maand huur en administratiekosten

Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en administratiekosten als de verhuizing noodzakelijk is.

 

 

 

Artikel 4.4 Berekening woonkostentoeslag huurders

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de woonkosten van een huurwoning, als de belanghebbende geen aanspraak kan maken op huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag en de huur niet hoger is dan de maximale huurgrens in de Wet op de huurtoeslag.

  • 2.

    Bij bewoning van een recreatiewoning wordt geen woonkostentoeslag verleend, tenzij sprake is van een ontheffing voor bewoning.

  • 3.

    De hoogte van de woonkostentoeslag als bedoeld in lid 1 is gelijk aan de hoogte van maximale huurtoeslag waar anders recht op zou zijn.

  • 4.

    In afwijking van de vorige leden kan het college, als de woonkosten hoger zijn dan de maximum huurgrens in de Wet op de huurtoeslag, op grond van individuele omstandigheden een (aanvullende) woonkostentoeslag verlenen, waarbij de hoogte hiervan wordt bepaald op de woonkosten minus de eigen bijdrage die verschuldigd zou zijn bij een huur gelijk aan de maximum huurgrens.

  • 5.

    De woonkostentoeslag als bedoeld in lid 3 en 4 wordt toegekend voor maximaal 1 jaar en de belanghebbende wordt de verplichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere huis- vesting waarvoor wel recht bestaat op huurtoeslag. Verlening van deze termijn met maximaal 1 jaar is mogelijk als door belanghebbende aantoonbaar is gezocht naar andere woonruimte.

 

Artikel 4.5 Berekening woonkostentoeslag eigenaren

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de woonkosten van een eigen woning, waarbij alleen de volgende woonkosten voor deze woonkostentoeslag in aanmerking komen:

    • a.

      de hypotheekrente;

    • b.

      de zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom;

    • c.

      een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor groot onderhoud.

  • 2.

    De hoogte van de woonkostentoeslag als bedoeld in lid 1 is gelijk aan de hoogte van maximale huurtoeslag waar anders recht op zou zijn.

  • 3.

    In afwijking van de vorige leden kan het college, als de woonkosten hoger zijn dan de maximum huurgrens in de Wet op de huurtoeslag, op grond van individuele omstandigheden een (aanvul- lende) woonkostentoeslag verlenen, waarbij de hoogte hiervan wordt bepaald op de woonkosten minus de eigen bijdrage die verschuldigd zou zijn bij een huur gelijk aan de maximum huurgrens.

  • 4.

    De woonkostentoeslag wordt toegekend voor maximaal 1 jaar en de belanghebbende wordt de verplichting opgelegd om te zoeken naar huisvesting waarvoor wel recht bestaat op huurtoeslag. Verlenging van deze termijn met maximaal 1 jaar is mogelijk als door belanghebbende aantoonbaar is gezocht naar andere woonruimte.

  • 5.

    De woonkostentoeslag wordt verstrekt als voorschot. De woonkostentoeslag wordt vastgesteld na overlegging van de definitieve aanslag inkomstenbelasting IB/PVV.

 

 

Artikel 4.6 Doorbetaling vaste lasten bij opname in inrichting

  • 1.

    Voor de kosten van het aanhouden van een woning bij tijdelijk verblijf in een inrichting kan bijzondere bijstand worden verleend.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de netto woonkosten.

  • 3.

    Als belanghebbende de intentie heeft terug te keren naar de woning, kunnen de vaste lasten gedurende een periode van maximaal 12 maanden doorbetaald worden. Deze periode kan nog eenmaal verlengd worden met een periode van 6 maanden als daarvoor dringende redenen zijn.

  • 4.

    Als vooraf bekend is dat de opname langer duurt of de belanghebbende heeft niet de intentie terug te keren, kan bijstandsverlening plaatsvinden voor maximaal 3 maanden als dit nodig is.

 

Hoofdstuk 5 Bewind, mentorschap, curatele en juridische kosten

 

 

Artikel 5.1 Kosten rechtsbijstand

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor een advocaat en het griffierecht als de procedure noodzakelijk is.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, waarbij een eventuele misgelopen korting, op grond van artikel 2 lid 6 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komt.

 

Artikel 5.2 Kosten bewindvoering, curatele en mentorschap

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, curatele of mentorschap als de noodzaak daartoe is vastgesteld door de kantonrechter.

  • 2.

    De bijzondere bijstand is gelijk aan het bedrag zoals genoemd in de Regeling beloning curatoren bewindvoerders en mentoren, tenzij de rechter anders bepaalt.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.5 wordt de draagkracht voor de kosten van bewindvoering in de volgende situatie op nihil gesteld indien:

    • a.

      Belanghebbende onder bewind is gesteld;

    • b.

      Er is sprake van bewind met schulden; én

    • c.

      De consulent schuldhulpverlening van de gemeente oordeelt dat inzet van bijzondere bijstand noodzakelijk is om tot een schuldregeling te kunnen komen.

  • 4.

    De bijzondere bijstand wordt verstrekt voor maximaal 12 maanden gerekend vanaf de datum van de beschikking tot onderbewindstelling.

 

Artikel 5.3 Kosten beheer PGB

Het college verstrekt uitsluitend bijzondere bijstand voor de kosten van het beheer van een Persoonsgebonden budget, indien de noodzakelijke zorg voor belanghebbende niet in natura beschikbaar is.

Hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand jongeren

 

 

Artikel 6.1 Artikel 12 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen

  • 1.

    Het college kan, onverminderd artikel 12 Pw, bijzondere bijstand verstrekken aan personen van 18, 19 of 20 jaar als deze persoon uitwonend is en:

    • a.

      de ouders zijn overleden;

    • b.

      de ouders duurzaam in het buitenland, zijnde buiten een land binnen de EU-EER verblijven;

    • c.

      sprake is van een aantoonbare ernstig verstoorde relatie tussen de ouders en de jongere, waardoor de jongere aantoonbaar zijn ouders niet op hun onderhoudsplicht kan aanspreken; of

    • d.

      de ouders aantoonbaar niet kunnen bijdragen in de kosten.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand, als bedoeld in het lid 1, voor jongeren niet in een inrichting is gelijk aan het verschil tussen de van toepassing zijnde jongerennorm en het bedrag dat een 21-jarige in dezelfde situatie zou krijgen.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand, als bedoeld in lid 1, voor jongeren wel in een inrichting wordt bepaald aan de hand van de individuele situatie en bedraagt minimaal 75% van de norm van een alleenstaande van 21 jaar en ouder in een inrichting en maximaal 100% van de norm van een alleenstaande van 21 jaar en ouder in een inrichting.

 

 

Hoofdstuk 7 Kosten kinderopvang

 

 

Artikel 7.1 Doelgroep

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor de noodzakelijke kosten voor kinderopvang als aanvulling op de kinderopvangtoeslag die door de Belastingdienst wordt verstrekt.

  • 2.

    Voor de noodzakelijke kosten van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie (SMI), is de Beleidsregel tegemoetkoming kinderopvang SMI van toepassing.

 

Artikel 7.2 Beoordeling aanvraag

Voordat het college beslist op de aanvraag wordt eerst beoordeeld in hoeverre het eigen netwerk of voorliggende voorzieningen kunnen bijdragen aan de opvang van het kind/de kinderen.

 

Artikel 7.3 Hoogte en duur van de bijzondere bijstand

  • 1.

    De tegemoetkoming vult de kinderopvangtoeslag aan tot ten hoogste de werkelijk gemaakte kosten aan noodzakelijke geachte kinderopvang.

  • 2.

    De tegemoetkoming wordt niet toegekend voor meer uren dan waarvoor kinderopvangtoeslag van het rijk wordt ontvangen als er recht bestaat op kinderopvangtoeslag.

  • 3.

    De tegemoetkoming wordt maandelijks uitbetaald na ontvangst van de factuur van het kinderopvangcentrum of het gastouderbureau en na controle van de aangevraagd kinderopvangtoeslag van het rijk.

  • 4.

    De ouder verstrekt uiterlijk binnen 4 weken na afloop van het kalenderjaar de definitieve beschikking kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst en de jaaropgave van de kinderopvangorganisatie of het gastouderbureau. Op basis hiervan wordt de bijzondere bijstand definitief vastgesteld.

  • 5.

    De tegemoetkoming wordt per kalenderjaar toegekend.

 

Hoofdstuk 8 Schuldhulpverlening

 

 

Artikel 8.1 Opstartkosten budgetbeheer

In bijzondere gevallen, onderbouwd met een verzoekschrift vanuit de afdeling schuldhulpverlening, waaruit blijkt dat belanghebbende gemotiveerd is om het traject van schuldhulpverlening te doorlopen, verstrekt het college bijzondere bijstand voor de kosten die zijn voor het opstarten van budgetbeheer.

 

Hoofdstuk 9 Overige kosten

 

 

Artikel 9.1 Uitvaartkosten

  • 1.

    Het college kan aan de belanghebbende die als erfgenaam wordt aangemerkt bijzondere bijstand verlenen voor de uitvaartkosten als de nalatenschap of uitvaartverzekering geen of onvoldoende middelen bevat of nog niet bekend is of dat het geval zal zijn.

  • 2.

    Als de partner van de overledene bijzondere bijstand aanvraagt, wordt ervan uitgegaan dat deze de enige erfgenaam is. In andere gevallen worden de totale uitvaartkosten evenredig verdeeld over het aantal erfgenamen.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal € 6.500,-.

 

Artikel 9.2 Babyuitzet

  • 1.

    Het college kan in zeer uitzonderlijke gevallen bijzondere bijstand verlenen voor de noodzakelijke kosten van een babyuitzet als het gaat om een eerste babyuitzet, waarvoor de inwoners niet hebben kunnen reserveren.

  • 2.

    Het college verleent in het kader van lid 1 bijzondere bijstand als een belanghebbende voor ten minste 6 maanden voor de aanvraag een inkomen heeft gehad op de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt uitgegaan van algemeen aanvaarde normen van kosten voor een baby uitzet.

 

 

 

Hoofdstuk 10 Individuele inkomenstoeslag

 

 

Artikel 10.1 Nadere regels Individuele inkomenstoeslag

In aanvulling op hoofdstuk 2 van de Verordening Participatiewet 2015 geldt:

  • 1.

    Belanghebbende heeft uitzicht op inkomensverbetering als in de periode van 2 maanden na de peildatum naar verwachting algemeen geaccepteerde arbeid zal worden aangeboden of verworven met een hoger loon dan de bijstandsnorm.

  • 2.

    Geen individuele inkomenstoeslag wordt verstrekt als belanghebbende gedurende de referteperiode geen of onvoldoende inspanningen heeft verricht.

  • 3.

    Geen recht op individuele inkomenstoeslag heeft de belanghebbende die gedurende de referteperiode uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of heeft gevolgd.

 

 

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

 

 

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in specifieke, bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze beleidsregel, als onverkorte toepassing hiervan gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

 

Artikel 11.2 Inwerkingtreding, citeertitel en intrekken oude beleidsregel

  • 1.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregels bijzondere bijstand Kempengemeenten 2026” en treedt op 1-1-2026 in werking.

  • 2.

    De “Beleidsregels bijzondere bijstand Kempengemeenten 2024” wordt ingetrokken gelijktijdig met de inwerkingtreding zoals omschreven in lid 1 van dit artikel.

 

Artikel 11.3 Overgangsrecht

  • 1.

    Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de oude beleidsregel totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2.

    Aanvragen ingediend voor de inwerkingtreding van deze beleidsregel worden afgehandeld conform de Beleidsregel bijzondere bijstand Kempengemeenten 2024, tenzij deze beleidsregel voordeliger is.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aldus besloten door burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden op 23 september 2025.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden,

dhr. J.P.P.S. Ruyters

secretaris

mw. A.J.M.H. van de Ven

burgemeester

Naar boven