Gemeenteblad van Aalsmeer
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Aalsmeer | Gemeenteblad 2025, 504762 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Aalsmeer | Gemeenteblad 2025, 504762 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Besluit van de raad van de gemeente Aalsmeer tot vaststelling van de Financiële verordening 2025
In deze verordening wordt verstaan onder:
Acceptabele begrotingsoverschrijdingen: overschrijdingen die passen binnen het beleid van de gemeente, maar desondanks wel onrechtmatig zijn, doordat de begroting wordt overschreden. Deze overschrijdingen worden daarom opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording, maar worden daar niet nader toegelicht, omdat deze passen binnen de beleidskaders. De toelichting wordt opgenomen in de betreffende programma's van de jaarrekening.
begrotingscriterium: een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door de raad geautoriseerde begroting van exploitatie en investeringskredieten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheershandelingen tot stand moeten zijn gekomen.
voorwaardencriterium: het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.
Artikel 3 Inrichting begroting en jaarstukken
Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven. Dit betreft zowel de investeringen die volgen uit het meerjaren investeringsprogramma (MIP) als uit het meerjarig programma Buitenruimte (MPP) en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven.
In het overzicht van de geraamde incidentele baten en lasten per programma worden posten vanaf € 40.000 afzonderlijk gespecificeerd. De bepalingen uit de notitie structurele en incidentele baten en lasten van de commissie BBV en de door de gezamenlijke provincies uitgebrachte handreiking “verduidelijking structurele en incidentele baten en lasten” zijn hierin leidend.
Artikel 4 Kaders begroting en meerjarenraming
Artikel 5 Autorisatie begroting en investeringskredieten
Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringskredieten worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de begroting geautoriseerd.
Het college informeert de raad als hij verwacht dat de lasten van een programma de geautoriseerde lasten en/of de investeringsuitgaven van een geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden dan wel de baten dreigen te onderschrijden met 5% van het door de raad vastgestelde budget met een minimum van € 75.000;
De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het programma, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid.
Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad bedoeld in artikel 6, eerste lid, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid.
In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college, indien nodig, ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.
Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.
Bij nieuwe investeringen groter dan € 1.000.000 informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.
Eventuele overige door de raad bij afzonderlijk besluit toegevoegde reserves.
Artikel 6 Tussentijdse rapportages
Het college informeert de raad door middel van twee tussentijdse rapportages over de realisatie en de voortgang van de uitvoering van de begroting van de gemeente van het lopende boekjaar. De rapportages geven een prognose van de verwachte einduitkomst van het jaar. Dit doet zij voor het zomerreces en in de laatste raadsvergadering van het boekjaar.
Onverminderd artikel 169 lid 2 van de Gemeentewet geldt voor het college een informatieplicht in onderstaande gevallen:
Als het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet hij een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Artikel 11 Voorwaardencriterium
Het college biedt de raad jaarlijks uiterlijk op 31 decemberter vaststelling een normenkader rechtmatigheid aan. Dit kader bestaat uit alle relevante (interne) wet- en regelgeving waaruit financiële beheershandelingen kunnen voortvloeien.
Artikel 12 Begrotingscriterium
Voor afwijkingen van de baten -zowel onder- als overschrijdingen- en onderschrijding van de lasten geldt dat deze alleen als onrechtmatig worden beschouwd indien afwijkingen niet tijdig door middel van een begrotingswijziging aan de raad zijn voorgelegd. Afwijkingen worden geacht niet tijdig aan de raad te zijn voorgelegd indien deze zijn ontstaan voor 1 oktober van het begrotingsjaar (opstellen van het raadvoorstel 2e bestuursrapportage), maar niet hebben geleid tot een voorstel voor aanpassing van de begroting.
Artikel 13 Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium
Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.
Artikel 15 Voorziening voor oninbare vorderingen
Het college stelt de beleidsuitgangspunten voor het beoordelen van de oninbaarheid van de openstaande vorderingen vast, aan de hand waarvan de benodigde stand van de voorziening wordt bepaald.
Artikel 17 Kostprijsberekening
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.
Artikel 19 Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, leges en retributies.
Als regel wordt een tariefvoorstel voorgelegd in samenhang met de begroting, hetzij in dezelfde raadsvergadering, hetzij de maand daarop volgend. Daarnaast kunnen ook op andere momenten tariefvoorstellen worden voorgelegd als daartoe aanleiding bestaat.
Artikel 20 Financieringsfunctie
Het college biedt de raad periodiek een treasurystatuut aan. Dit statuut wordt door de raad vastgesteld en omvat een uitgewerkt kader voor de uitoefening van de financieringsfunctie.
Het college neemt in de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:
Artikel 23 Onderhoud kapitaalgoederen
Het college zorgt voor een actueel meerjarig beleidskader betreffende de borging van de duurzame instandhouding van de gemeentelijke activa (gebouwen, riolen, (water)wegen, openbaar groen, kunstwerken, straatmeubilair, openbare verlichting en verkeersregelinstallaties). Daartoe maakt het college naar behoefte, gebruik van een overkoepelende nota kapitaalgoederen en/of aparte nota's voor specifieke categorieën, zoals een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), een Beeldkwaliteitsplan en een nota Wegen.
Het college neemt in de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:
Met inachtneming van artikel 16a BBV geeft het college in de paragraaf “Wet Open Overheid” van de begroting en de rekening een schets van de stand van zaken en beleidsvoornemens ten aanzien van de actieve openbaarheid en openbaarmaking op verzoek zoals bepaald in de Wet open overheid.
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Artikel 28 Financiële organisatie
Het college draagt in ieder geval zorg voor:
Het college draagt zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen rapporteert het college daarover in de rechtmatigheidsverantwoording, zoals beschreven in artikel 24 onder f. Daarnaast informeert het college de raad over genomen maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.
Het college zorgt voor de systematische controle van de administratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de twee jaar. Bij afwijkingen in de administratie neemt het college maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.
Artikel 30 Intrekking oude regeling
De Financiële verordening 2023 Aalsmeer d.d. 8 juni 2023 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 13 november 2025.
De griffier,
H.R.E. Hofland
De voorzitter,
mr. G.E. Oude Kotte
De Financiële verordening (ex. artikel 212 Gemeentewet) heeft haar basis in artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet, waarin is opgenomen dat de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid vaststelt, en daarnaast de uitgangspunten voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan. De Financiële verordening vult daarnaast de vrije ruimte nader in die iedere gemeente heeft bij de inrichting van het eigen financieel beleid, beheer en organisatie en de rechtmatigheid.
De Gemeentewet biedt de belangrijkste kaders en regelt bijvoorbeeld dat er nadere eisen worden gesteld aan de inrichting van de begroting en de jaarrekening. Dit wordt vervolgens uitgewerkt in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV). Het BBV schrijft voor op welke wijze de gemeente moet begroten en verantwoorden en de wijze waarop zij uitvoeringsinformatie vastlegt.
Sinds boekjaar 2023 neemt het college een rechtmatigheidsverantwoording op in de jaarrekening. Deze verantwoording is een standaardmodel dat bij wet is vastgelegd en inzicht geeft in hoeverre de gemeente rechtmatig heeft gehandeld. Waar de accountant voorheen een oordeel vormde over de getrouwheid én rechtmatigheid van de jaarverslaggeving, beperkt de accountant zich nu tot een oordeel over het getrouwe beeld van de jaarrekening (inclusief de rechtmatigheids-verantwoording). De accountant geeft vanaf dit moment dus geen afzonderlijk oordeel meer over de rechtmatigheid.
Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder nader toegelicht.
Artikel 2 Vaststelling programma-indeling en paragrafen
De programma-indeling wordt bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld.
Daarmee bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele programma indeling moet worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Dit leidt namelijk tot discontinuïteit, hetgeen de vergelijkbaarheid in de tijd bemoeilijkt. Indien en voor zover de indeling de vorige raadsperiode goed is bevallen, kan deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.
Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Dit lid bepaalt, dat de raad bij aanvang van een nieuwe raadsperiode kan aangeven, welke paragrafen hij nog meer wenst.
Artikel 3 Inrichting begroting en jaarstukken
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting, die aanvullend zijn op het BBV.
Artikel 66, eerste lid, onder c, van het BBV bepaalt dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen.
Op voorstel van het college stelt de raad beleidsindicatoren per programma vast. Wat de verplichte beleidsindicatoren zijn, volgt uit de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording, die zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.
In het tweede lid wordt de verplichting in artikel 20, tweede lid, onder b, van het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt, door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken.
In het vierde lid wordt geregeld vanaf welk grensbedrag incidentele baten en lasten worden gespecificeerd in het overzicht van de (geraamde) incidentele baten en lasten per programma, conform het advies van de commissie BBV.
Artikel 4 Kaders begroting en meerjarenraming
Artikel 4 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staat een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moeten nemen. Dit is in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.
De raad stelt vooraf aan het opstellen van de begroting een nota vast, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Deze nota wordt ook wel kadernota genoemd.
In dit lid is bepaald dat in de begroting een post onvoorzien van wordt opgenomen. Zie artikel 8, eerste lid, onder e, van het BBV.
Artikel 5 Autorisatie begroting en investeringskredieten
Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (artikel 189, derde lid, van de Gemeentewet). Autorisatie door de raad van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma’s
Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is ervoor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen. Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangeven, welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.
Een structureel sluitende meerjarenbegroting is uitgangspunt voor de Provincie om de gemeente te plaatsen onder repressief toezicht. Om aan dit uitgangspunt te kunnen voldoen is een aantal spelregels opgenomen om hieraan invulling te geven.
Het college dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld. Dit is de actieve informatieplicht van het college.
Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid volgende uit het vierde lid is de werkwijze dat deze worden opgenomen in de tussentijdse rapportages. Bij investeringen met een meerjarig karakter vindt bij elke begroting een actualisatie van de ramingen plaats en doet het college aan de raad voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.
Dit lid regelt de autorisatie voor nieuwe investeringsvoornemens gedurende het begrotingsjaar, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Daarbij draagt dit lid het college op bij grote niet eerder in het MIP opgenomen investeringen aan te geven wat het effect is op de schuldpositie van de gemeente.
Dit lid bepaalt dat een hogere reservemutatie dan begroot voor een aantal nadere geduide reserves is toegestaan, mits deze mutatie voldoet aan het doel van de reserve. Voor deze reserves geldt dat de werkelijke mutatie pas kan worden bepaald bij het opstellen van de jaarstukken.
Artikel 6 Tussentijdse rapportages
De tussentijdse rapportages zijn onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van tussentijdse rapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid.
Er is gekozen voor twee tussentijdse rapportages waarvan de eerste op tijd is om te gebruiken als input voor de kadernota en de tweede wordt geagendeerd in de laatste raadsvergadering van het boekjaar, omdat dit het laatste moment is dat raad wijzigingen op de begroting nog kan autoriseren.
Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de tussentijdse rapportages.
Het derde lid bepaalt welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de tussentijdse rapportages moet toelichten.
Het eerste lid biedt de mogelijkheid om vooruitlopend op de bestemming van het rekeningresultaat budgetten die niet tot besteding zijn gekomen over te hevelen naar het volgende begrotingsjaar. Dit heeft uiteraard gevolgen heeft voor de mate waarin het rekeningsaldo nog kan worden bestemd.
Om het aantal overhevelingen te beperken en daarmee de administratieve lastendruk te verminderen is hieraan een minimumbedrag gekoppeld. Tevens dient het college te motiveren dat het om een incidenteel budget gaat waarvan de uitgaven niet kunnen worden opgevangen binnen het reguliere beschikbare budget en de redenen toelichten waarom de opgenomen planning niet is gehaald.
In artikel 8 is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van artikel 169, vierde lid, van de Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken, indien de raad daarom verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.
Aanvullend hierop bevat artikel 8 van de financiële verordening een kader voor de actieve informatieplicht van het college bij overige actuele ontwikkelingen/afwijkingen. Deze actieve informatieplicht gaat verder dan de reguliere tussentijdse rapportages als bedoeld in artikel 6 en kan afzonderlijke acties vragen. De exacte wijze waarop dit gebeurt kan verschillen al naar gelang de aard en omvang van de afwijking.
Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.
Gemeenten krijgen in het voorjaar van het rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.
Het college informeert de raad als de gemeente van het rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Artikel 10 Uitgangspunten rechtmatigheidsverantwoording
Bij de verantwoording over rechtmatigheid wordt gekeken naar negen criteria. Het college legt verantwoording af over alle negen criteria in de jaarrekening. De eerste zes criteria zijn niet opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording. Deze betreffen verantwoording met betrekking tot getrouwheid en rechtmatigheid. Ze komen tot uitdrukking in de balans en het overzicht van baten en lasten. Dit zijn het calculatiecriterium, valuteringcriterium, adresseringscriterium, volledigheidscriterium, aanvaardbaarheidscriterium en leveringscriterium.
Daarnaast is er een aantal criteria waarbij de verantwoording specifiek gaat over rechtmatigheid. Deze komen wel tot uitdrukking in de rechtmatigheidsverantwoording:
In het eerste lid stelt de raad de verantwoordingsgrens vast, waarboven het college moet rapporteren aan de raad. Deze grens is 2% van de totale lasten van de gemeente, exclusief de toevoegingen aan de reserves.
Het tweede lid geeft aan boven welk bedrag afzonderlijke afwijkingen nader moeten worden toegelicht (rapportagegrens).
Artikel 11 Voorwaardencriterium
Artikel 11 geeft aan dat jaarlijks het normenkader ten aanzien van de rechtmatigheids-verantwoording door de gemeenteraad moet worden vastgesteld en voor een bepaalde datum aan de raad moet worden aangeboden.
Artikel 12 Begrotingscriterium
De baten en lasten moeten zich bewegen binnen de door de raad goedgekeurde en vastgestelde budgetplafonds. Indien er een overschrijding plaatsvindt is er in principe sprake van een begrotingsonrechtmatigheid. Dat is geregeld in het eerste lid.
Artikel 13 Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium
Aan het college wordt opgedragen om regels op stellen voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.
Artikel 14 Waardering en afschrijving vaste activa
In artikel 212, tweede lid, onder a, van de Gemeentewet is opgenomen, dat de Financiële verordening (artikel 212 Gemeentewet) in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 14 invulling gegeven.
Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de nota vaste activa. De nota behandelt de regels voor waardering en afschrijving van vaste activa, de zogenaamde waarderingsgrondslagen. De nota wordt door de raad vastgesteld.
In deze nota zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën immateriële vaste activa, materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met maatschappelijk nut o.a.ook het grensbedrag voor activeren opgenomen.
In het derde lid is opgenomen dat jaarlijks een meerjareninvesteringsplan wordt opgesteld. Dit biedt integraal inzicht en versterkt daarmee de sturingsmogelijkheden van de raad.
Het BBV stelt dat gemeenten kosten voor het afsluiten van leningen en agio/ disagio mag activeren. Daartoe is zij niet verplicht. In dit artikel is bepaald hoe de gemeente hiermee omgaat: activeren en afschrijven.
Artikel 15 Voorziening voor oninbare vorderingen
Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Dit artikel bepaalt dat het college beleidsregels vaststelt voor het bepalen van de hoogte van deze voorziening.
Artikel 16 Reserves en voorzieningen
Het eerste lid bepaalt dat het college periodiek een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.
Actualisatie van de nota vindt plaats indien daartoe belangrijke redenen zijn.
Dit artikel bepaalt dat jaarlijks, vooruitlopend op de Kadernota, de reserves worden getoetst en de onderliggende bestedingsplannen worden geactualiseerd. Voorstellen voor mutaties in de reserves zijn onderdeel van de Kadernota (zie ook artikel 4).
Artikel 17 Kostprijsberekening
Artikel 212, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet bepaalt dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffing bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.
De overheadkosten moeten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet doorberekend aan de taakvelden. Daarmee is het niet mogelijk om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten extracomptabel worden berekend en vastgelegd.
Het eerste lid bepaalt dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet. Wat onder de directe kosten moet worden verstaan is via het BBV, de notitie overhead en de taakveldbeschrijving gedefinieerd.
In het tweede lid wordt bepaald dat gemeenten de kosten voor compensabele BTW, gederfde inkomsten vanwege het kwijtscheldingsbeleid en de kosten voor straatreiniging in de kostenbasis kunnen meenemen. Zie VNG Handreiking kostenonderbouwing lokale heffingen, 2016.]
De commissie BBV geeft aan dat de toerekening van overhead, zoals opgenomen in het overzicht overhead, aan lokale heffingen en rechten niet mag afwijken van de overige methodieken voor het toerekenen van overhead aan gemeentelijke taakvelden.
In het derde lid wordt bepaald dat deze plaatsvindt via de generieke verdeelsleutel ‘directe ambtelijke capaciteit’. Het overheadpercentage wordt vermeld in de paragraaf lokale heffingen van de begroting.
Het is ten slotte van belang dat in de gemeentelijke organisatie een deugdelijk stelsel van kostentoerekening voorhanden is, dat consistent wordt toegepast. Vanuit algemene uitgangspunten en grondslagen omvat dit ook een meer technische uitwerking tot in de haarvaten van de organisatie en de administratie. Het vierde lid van artikel 12 bepaalt ten aanzien hiervan dat het college zorgdraagt voor de vastlegging en toepassing van een dergelijk stelsel.
Artikel 18 Prijzen economische activiteiten
In de Wet Markt en Overheid (waarmee de Mededingingswet is gewijzigd) is opgenomen dat als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden zij deze activiteiten niet mag bevoordelen als het economische activiteiten betreft. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.
Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten en werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.
Van dit verbod kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een officieel elektronisch publicatieblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.
Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal geldt een aantal uitzonderingen (artikel 25h van de Mededingingswet).
Artikel 19 Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Het eerste lid bepaalt het moment dat de raad de tarieven jaarlijks vaststelt.
Artikel 20 Financieringsfunctie
Artikel 212, tweede lid, onder c, van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de financiële verordening (ex. artikel 212 Gemeentewet) in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Dit mag ook in een aparte nota, in Aalsmeer Treasurystatuut.
De artikelen 21 tot en met 25 geven aan welke informatie er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid van de begroting en de jaarstukken moet worden opgenomen in aanvulling op datgene dat er ten minste in moet worden opgenomen, conform het BBV.
In artikel 10 van het BBV staat welke informatie de paragraaf lokale heffingen van de begroting en de jaarstukken in elk geval moet bevatten. Er wordt gevraagd de toerekening van de rente , de toerekening van de overheadkosten aan de verschillende rechten, leges en heffingen en andere toerekenbare kosten in beeld te brengen. De commissie BBV beveelt aan om in de paragraaf lokale heffingen van de begroting en de jaarstukken ook een overzicht op te nemen van de te onderscheiden lokale heffingen, de maatstaf en de doelstelling die wordt beoogd met het opleggen van de heffing (artikel 21, aanhef, en onder d.)
Artikel 22 Weerstandsvermogen en risicobeheersing
Onder verwijzing naar artikel 11 van het BBV behoort tevens het beschikbaar hebben van een kaderstellende nota.
In dit artikel wordt het verband gelegd tussen de kaderstellende nota uit het eerste lid en de in artikel 16 voorgeschreven nota reserves en voorzieningen.
Artikel 23 Onderhoud kapitaalgoederen
In artikel 12 van het BBV staat welke informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen van de begroting en de jaarstukken in elk geval moet bevatten.
Daartoe behoort het beschikbaar hebben van een actueel meerjarig beleidskader. Borging van de duurzame instandhouding van de gemeentelijke fysieke infrastructuur is een pijler van een gezond financieel beleid. Dit bestrijkt een breed gebied, waartoe onder meer behoren de onderdelen wegen, riolen, gebouwen, groen. Het artikel maakt duidelijk dat dit actueel meerjarig beleidskader bestaat uit meerdere nota's. Deze door de raad vast te stellen nota's bevatten de kaders voor de onderliggende beheersinstrumenten, waarbij gedacht kan worden aan onderhoudsvoorzieningen en aan het recent ingestelde meerjarig uitvoeringsprogramma infra werken.
In artikel 14 van het BBV staat welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken in elk geval moet bevatten. In dit artikel is de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.
In verband met de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording heeft de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en jaarstukken ook een grotere rol gekregen. De commissie BBV doet hierover een aantal stellige uitspraken:
Daarnaast adviseert de commissie BBV om geconstateerde fraude door eigen medewerkers toe te lichten in de paragraaf bedrijfsvoering.
Het college biedt periodiek de raad een nota grondbeleid en een nota kostenverhaal bovenwijkse voorzieningen aan. Met de nota kan de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid en de bovenwijkse voorzieningen vaststellen.
Het college stelt jaarlijks een grondprijzenbrief op met een vastgestelde uitgifteprijs voor zowel maatschappelijke grond als intern door te leveren grond, waar bij interne levering alleen fiscaal gezien winsten of verliezen worden gerealiseerd. De raad ontvangt deze brief ter informatie.
De commissie BBV beveelt de wijze waarop de voorziening voor verliesgevende grondexploitaties worden gewaardeerd vast te leggen in de Financiële verordening (ex. artikel 212 Gemeentewet). Dat is met dit lid geregeld.
In artikel 16a van het BBV staat welke informatie de paragraaf Wet open overheid van de begroting en de jaarstukken in elk geval moet bevatten.
Onder artikel 26 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie.
Artikel 2 8 Financiële organisatie
Artikel 27 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Artikel 27 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de jaarrekening.
De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën. Het eerste lid draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.
Het tweede lid bepaalt, dat het college maatregelen treft, zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiële bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit.
Dit lid bepaalt eveneens dat eens in de twee jaar moet worden gecontroleerd of de administratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit.
Artikel 30 Intrekking oude regeling
Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar t+1 en later.
De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar t-1 en de begroting en jaarstukken van het jaar t. Hiervoor is in het artikel een overgangsbepaling opgenomen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-504762.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.