Gemeenteblad van Utrechtse Heuvelrug
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Utrechtse Heuvelrug | Gemeenteblad 2025, 496024 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Utrechtse Heuvelrug | Gemeenteblad 2025, 496024 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
Het college van burgemeester en wethouders van Gemeente Utrechtse Heuvelrug
gelezen de tekstinhoud van ”Omgevingsplan gemeente Utrechtse Heuvelrug” d.d. 7 november 2025
Overwegende dat:
per 1 januari 2024 de Omgevingswet in werking is getreden, waarmee gemeente Utrechtse Heuvelrug van rechtswege een tijdelijk omgevingsplan heeft, bestaande uit de bestaande ruimtelijke plannen, de bruidsschat en enkele regels uit gemeentelijke verordeningen;
de regels van het tijdelijke omgevingsplan omgezet moet worden om te passen binnen de kaders van de Omgevingswet;
de gemeente de benodigde wijzigingen voor 1 januari 2032 moet doorvoeren;
de gemeente deze wijzigingen stapsgewijs uitvoert, waarbij de wijziging van het omgevingsplan voor Amerongen de eerste stap is;
in het kader van deze stapsgewijze aanpak op 14 juni 2024 een kennisgeving van het voornemen is gepubliceerd met als titel 'Voornemen tot wijziging van het omgevingsplan Utrechtse Heuvelrug';
in het kader van de publieksparticipatie:
vanaf 14 juni tot en met 25 juli 2024 de conceptwijziging van omgevingsplan voor Amerongen ter inzage heeft gelegen waarbij iedereen in de gelegenheid is gesteld een reactie in te dienen;
een viertal artikelen zijn geplaatst in het gemeentenieuws;
een speciale webpagina met informatie over het omgevingsplan op de gemeentewebsite is opgezet;
twee informatieavonden zijn georganiseerd;
een 'Nota Participatie' is opgesteld waarin binnengekomen reacties zijn beantwoord en ambtshalve wijzigingen zijn voorgesteld;
op grond van de 'Nota Participatie' aanleiding is om het omgevingsplan te wijzigen.
het voor het wijzigen van het omgevingsplan noodzakelijk is om eerst de wijziging in ontwerp ter inzage te leggen;
de gemeenteraad op 6‑11‑2025 besloten heeft:
kennis te nemen van de beantwoording van de participatiereacties en ambtshalve wijzigingen ('Nota Participatie');
de ontwerpwijziging van het omgevingsplan voor de kern Amerongen vrij te geven voor ter inzage legging door het college nadat de wijzigingen zijn aangebracht die zijn verwoord in:
memo ‘Voorstel voor opnemen hoofdgroenstructuur in de ontwerpwijziging van het omgevingsplan’ d.d. 18 september 2025 dat op 25 september aan de raad is gestuurd;
memo ‘ Voorstel voor invoegen van regeling voor Restrictiegebied- groenzone in het omgevingsplan’ d.d. 26 september 2025 dat op 30 september aan de raad is gestuurd; en
memo ‘Schriftelijke reactie op vragen BVHlokaal hospitaverhuur en opslag bij functioneel ondersteunende activiteiten’ d.d. 4 november 2025 dat naar de raad is gestuurd.
Besluit;
Het "Omgevingsplan gemeente Utrechtse Heuvelrug" opgenomen in Bijlage A als ontwerpwijziging ter inzage te leggen.
De onderbouwing voor deze ontwerpwijziging van het omgevingsplan is opgenomen in de Motivering.
Van de terinzagelegging, de termijn voor terinzagelegging en de mogelijkheid om te reageren wordt kennis gegeven in het gemeenteblad en het gemeentenieuws van Nieuwsblad De Kaap.
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Gemeente Utrechtse Heuvelrug, 11 november 2025
Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Utrechtse Heuvelrug
A
Artikel 1.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage II bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk 2 tot en met 21 van dit omgevingsplan.
Bijlage IIIII bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.
Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.
Artikel 1.1 van het Omgevingsbesluit, artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving en artikel 1.1 en 1.4 van de Omgevingsregeling, zijn van overeenkomstige toepassing op dit omgevingsplan, tenzij in bijlage III daarvan is afgeweken.
B
Hoofdstuk 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit omgevingsplan is, met het oog op de doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op:
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving;
het behoud van cultureel erfgoed;
het tegengaan van klimaatverandering en het bevorderen van duurzaamheid;
de kwaliteit van bouwwerken;
een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;
het beheer van infrastructuur;
het beheer van watersystemen;
het gebruik van bouwwerken; en
het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen.
C
Hoofdstuk 3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
D
Hoofdstuk 4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Er is een gebiedstype 'bedrijventerrein'. Het gebiedstype wordt begrensd door het werkingsgebied 'bedrijventerrein' waar de regels van deze paragraaf gelden.
In het gebiedstype 'bedrijventerrein' gelden specifiek de doelen, bedoeld in artikel 2.1, onder a tot en met d, f, h en k.
In het gebiedstype 'bedrijventerrein' gelden specifiek:
de in paragraaf 5.2.2.1 Afvloeiend hemelwater - algemeen opgenomen waarden;
de in paragraaf 5.2.3.3 Geluid door activiteiten - bedrijventerrein type 1 opgenomen waarden;
de in paragraaf 5.2.5.6 Geur door activiteiten - bedrijventerrein type 1 opgenomen waarden;
de in paragraaf 5.2.6.1 Parkeernormen auto’s en fietsen opgenomen waarden; en
de in paragraaf 5.2.7.2 Trillingen door activiteiten op een bedrijventerrein opgenomen waarden.
Alleen de volgende gebruiksactiviteiten zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan de bijbehorende regels:
afdeling 5.3.1 Algemene bepalingen gebruiksactiviteiten;
artikel 5.131 Bedrijfsmatige activiteit - functiemenging A;
artikel 5.132, derde tot en met tiende lid en vijftiende lid Bedrijfsmatige activiteit - functie op locatie;
artikel 5.147 Detailhandelsactiviteit - functiemening B;
artikel 5.165, Horeca activiteit- functiemenging A;
paragraaf 5.3.8.1 Infrastructurele activiteit - Benutten van locaties voor een gemeentelijke weg;
paragraaf 5.3.8.2 Infrastructurele activiteit - Benutten van locaties voor een provinciale weg;
artikel 5.201, Kantoor activiteit- functiemenging B;
artikel 5.202, eerste en derde lid Kantooractiviteit - functie op locatie;
artikel 5.214, derde en vierde lid Maatschappelijke activiteit - functie op locatie;
paragraaf 5.3.12.1 Risicovolle activiteit;
artikel 5.241, eerste lid Sportactiviteit - functie op locatie; en
artikel 5.268 Wonen met functionele binding - functie op locatie.
Binnen het bedrijventerrein zijn uitgesloten:
IPPC installaties;
MER-(beoordelings)plichtige activiteiten als bedoeld in afdeling 11.2 van het Omgevingsbesluit;
Activiteiten die in aanzienlijke mate geluid produceren als bedoeld in artikel 5.78b, eerste lid Bkl; en
Activiteiten die zijn opgenomen in bijlage VII van het Besluit kwaliteit leefomgeving onder A, B en E tenzij in paragraaf 5.3.12.1 Risicovolle activiteit expliciet is aangegeven dat het op een locatie is toegestaan.
Bij het verrichten van bouw- en sloopactiviteiten wordt voldaan aan de volgende regels:
paragraaf 5.4.1.1 Algemene bepalingen bouwactiviteit;
paragraaf 5.4.1.3 Eisen aan bouwwerken;
paragraaf 5.4.1.4 Feitelijk verrichten van bouwactiviteiten;
subparagraaf 5.4.1.5.2 Bouwen hoofdgebouw - vergunningsplicht - gesloten norm;
subparagraaf 5.4.1.5.4 Ruimtelijke bouwactiviteit - bouwen nutsvoorziening;
subparagraaf 5.4.1.6.1 Algemene regels bouwen bijbehorend bouwwerk achtererfgebied;
subparagraaf 5.4.1.6.2 Algemene regels bouwen bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel en zijgevel openbaar gebied;
subparagraaf 5.4.1.6.3 Algemene regels dakkapel voordakvlak en naar openbare weg gekeerde zijdakvlak;
subparagraaf 5.4.1.6.4 Algemene regels isolatie aan de buitenzijde;
subparagraaf 5.4.1.6.6 Vergunningplicht bijbehorend bouwwerk;
subparagraaf 5.4.1.7.2 Bouwen bouwwerk, geen gebouw zijnde - bedrijventerrein;
subparagraaf 5.4.1.7.3 Bouwen bouwwerk, geen gebouw zijnde – grondgebonden zonnepaneel; en
paragraaf 5.4.2.1 Algemene bepalingen sloopactiviteiten.
Bij het uitvoeren van werken en werkzaamheden wordt voldaan aan de volgende regels:
paragraaf 5.5.1.1 Algemene bepalingen activiteit op of in de bodem.
Bij het verrichten van milieubelastende activiteiten wordt voldaan aan:
paragraaf 5.6.1.1 Algemene bepalingen milieubelastende activiteiten;
paragraaf 5.6.1.2 Afval;
paragraaf 5.6.1.3 Afvalwaterbeheer;
paragraaf 5.6.1.4 Uitwassen van beton;
paragraaf 5.6.1.6 Acculader in werking hebben;
paragraaf 5.6.1.7 Bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage;
paragraaf 5.6.2.1 Dieren slachten en dierlijke bijproducten bewerken of van vlees, vis of organen uitsnijden;
paragraaf 5.6.2.6 Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal;
paragraaf 5.6.2.7 Wassen van motorvoertuigen; en
pargraaf 5.6.2.8 Niet-industriële voedselbereiding.
De volgende milieubelastende activiteiten worden niet verricht:
Er is een gebiedstype ‘centrum’. Het gebiedstype wordt begrensd door het werkingsgebied ‘centrum’ waar de regels van deze paragraaf gelden.
In het gebiedstype ‘centrum’ gelden specifiek de doelen, bedoeld in artikel 2.1, onder b tot en met h, j, k en l.
In het gebiedstype 'centrum’ gelden specifiek:
de in paragraaf 5.2.2.1 Afvloeiend hemelwater - algemeen opgenomen waarden;
de in paragraaf 5.2.3.1 Geluid door activiteiten – algemeen opgenomen waarden;
de in paragraaf 5.2.3.2 Geluid door activiteiten – standaard waarden opgenomen waarden;
de in paragraaf 5.2.5.1 Geur door activiteiten- algemeen opgenomen waarden;
de in paragraaf 5.2.5.5 Geur door activiteiten - overig opgenomen waarden;
de in paragraaf 5.2.6.1 Parkeernormen auto’s en fietsen opgenomen waarden; en
de in paragraaf 5.2.7.1 Trillingen door activiteiten, anders dan op een bedrijventerrein opgenomen waarden.
Alleen de volgende activiteiten mogen worden verricht mits wordt voldaan aan de bijbehorende regels:
afdeling 5.3.1 Algemene bepalingen gebruiksactiviteiten;
artikel 5.131 Bedrijfsmatige activiteit - functiemenging A;
artikel 5.132, elfde en twaalfde lid Bedrijfsmatige activiteit - functie op locatie;
artikel 5.139 Culturele activiteit - functiemenging A;
artikel 5.146 Detailhandelsactiviteit - functiemenging A;
artikel 5.148, derde lid Detailhandelsactiviteit - functie op locatie;
artikel 5.157 Dienstverleningsactiviteit- functiemenging A;
artikel 5.165 Horeca-activiteit - functiemenging A;
artikel 5.167, eerste en tweede lid Horeca-activiteit - functie op locatie;
paragraaf 5.3.8.1 Infrastructurele activiteit - Benutten van locaties voor een gemeentelijke weg;
artikel 5.200 Kantooractiviteit - functiemenging A;
artikel 5.213 Maatschappelijke activiteit - functiemenging A;
artikel 5.240 Sportactiviteit - functiemenging A;
artikel 5.241, tweede lid Sportactiviteit - functie op locatie; en
afdeling 5.3.14 Woonactiviteit.
Bij het verrichten van bouw- en sloopactiviteiten wordt voldaan aan de volgende regels:
paragraaf 5.4.1.1 Algemene bepalingen bouwactiviteit;
paragraaf 5.4.1.3 Eisen aan bouwwerken;
paragraaf 5.4.1.4 Feitelijk verrichten van bouwactiviteiten;
subparagraaf 5.4.1.5.1 Ruimtelijke bouwactiviteit - bouwen hoofdgebouw - open norm;
subparagraaf 5.4.1.6.1 Algemene regels bouwen bijbehorend bouwwerk achtererfgebied;
subparagraaf 5.4.1.6.2 Algemene regels bouwen bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel en zijgevel openbaar gebied;
subparagraaf 5.4.1.6.3 Algemene regels dakkapel voordakvlak en naar openbare weg gekeerde zijdakvlak;
subparagraaf 5.4.1.6.4 Algemene regels isolatie aan de buitenzijde;
subparagraaf 5.4.1.6.6 Vergunningplicht bijbehorend bouwwerk;
subparagraaf 5.4.1.7.1 Bouwen bouwwerk, geen gebouw zijnde - algemeen;
subparagraaf 5.4.1.7.3 Bouwen bouwwerk, geen gebouw zijnde – grondgebonden zonnepaneel; en
paragraaf 5.4.2.1 Algemene bepalingen sloopactiviteiten.
Bij het uitvoeren van werken en werkzaamheden wordt voldaan aan de volgende regels:
paragraaf 5.5.1.1 Algemene bepalingen activiteit op of in de bodem.
Bij het verrichten van milieubelastende activiteiten wordt voldaan aan:
paragraaf 5.6.1.1 Algemene bepalingen milieubelastende activiteiten;
paragraaf 5.6.1.2 Afval;
paragraaf 5.6.1.3 Afvalwaterbeheer;
paragraaf 5.6.1.4 Uitwassen van beton;
paragraaf 5.6.1.6 Acculader in werking hebben;
paragraaf 5.6.1.7 Bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage;
paragraaf 5.6.2.1 Dieren slachten en dierlijke bijproducten bewerken of van vlees, vis of organen uitsnijden;
paragraaf 5.6.2.6 Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal;
paragraaf 5.6.2.7 Wassen van motorvoertuigen;
paragraaf 5.6.2.8 Niet-industriële voedselbereiding; en
paragraaf 5.6.2.9 Traditioneel schieten.
De volgende milieubelastende activiteiten worden niet verricht:
Er is een gebiedstype 'woongebied'. Het gebiedstype wordt begrensd door het werkingsgebied ‘woongebied’ waar de regels van deze paragraaf gelden.
In het gebiedstype 'woongebied' gelden specifiek de doelen, bedoeld in art. 2.1, onder b, c, d, f, g, h, j, k en l.
In het gebiedstype ‘woongebied’ gelden specifiek:
de in paragraaf 5.2.2.1 Afvloeiend hemelwater - algemeen opgenomen waarden;
de in paragraaf 5.2.3.1 Geluid door activiteiten – algemeen opgenomen waarden;
de in paragraaf 5.2.3.2 Geluid door activiteiten – standaard waarden opgenomen waarden;
de in paragraaf 5.2.5.1 Geur door activiteiten- algemeen opgenomen waarden;
de in paragraaf 5.2.5.5 Geur door activiteiten - overig opgenomen waarden;
de in paragraaf 5.2.6.1 Parkeernormen auto’s en fietsen opgenomen waarden; en
de in paragraaf 5.2.7.1 Trillingen door activiteiten, anders dan op een bedrijventerrein opgenomen waarden.
Alleen de volgende activiteiten mogen worden verricht mits wordt voldaan aan de bijbehorende regels:
afdeling 5.3.1 Algemene bepalingen gebruiksactiviteiten;
artikel 5.132, eerste, tweede, dertiende en veertiende lid bedrijfsmatige activiteit - functie op locatie;
artikel 5.148, eerste en tweede lid Detailhandelsactiviteit; functie op locatie;
artikel 5.158, eerste lid Dienstverleningsactiviteit - functie op locatie;
artikel 5.167, eerste, tweede en derde lid Horeca-activiteit - functie op locatie;
artikel 5.202, eerste lid Kantooractiviteit - functie op locatie;
artikel 5.214, eerste en tweede lid Maatschappelijke activiteit - functie op locatie;
paragraaf 5.3.8.1 Infrastructurele activiteit - Benutten van locaties voor een gemeentelijke weg;
paragraaf 5.3.8.2 Infrastructurele activiteit - Benutten van locaties voor een provinciale weg;
artikel 5.241, eerste lid Sportactiviteit - functie op locatie; en
afdeling 5.3.14 Woonactiviteit met uitzondering van paragraaf 5.3.14.7 Woonactiviteit met functionele binding.
Bij het verrichten van bouw- en sloopactiviteiten wordt voldaan aan de volgende regels:
paragraaf 5.4.1.1 Algemene bepalingen bouwactiviteit;
paragraaf 5.4.1.3 Eisen aan bouwwerken;
paragraaf 5.4.1.4 Feitelijk verrichten van bouwactiviteiten;
subparagraaf 5.4.1.5.1 Ruimtelijke bouwactiviteit - bouwen hoofdgebouw - open norm;
subparagraaf 5.4.1.5.3 Ruimtelijke bouwactiviteit - bouwen garagebox;
subparagraaf 5.4.1.5.4 Ruimtelijke bouwactiviteit - bouwen nutsvoorziening;
subparagraaf 5.4.1.6.1 Algemene regels bouwen bijbehorend bouwwerk achtererfgebied;
subparagraaf 5.4.1.6.2 Algemene regels bouwen bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel en zijgevel openbaar gebied;
subparagraaf 5.4.1.6.3 Algemene regels dakkapel voordakvlak en naar openbare weg gekeerde zijdakvlak;
subparagraaf 5.4.1.6.4 Algemene regels isolatie aan de buitenzijde;
subparagraaf 5.4.1.6.6 Vergunningplicht bijbehorend bouwwerk;
subparagraaf 5.4.1.7.1 Bouwen bouwwerk, geen gebouw zijnde - algemeen;
subparagraaf 5.4.1.7.3 Bouwen bouwwerk, geen gebouw zijnde – grondgebonden zonnepaneel
paragraaf 5.4.2.1 Algemene bepalingen sloopactiviteiten.
Bij het uitvoeren van werken en werkzaamheden wordt voldaan aan de volgende regels:
paragraaf 5.5.1.1 Algemene bepalingen activiteit op of in de bodem.
Bij het verrichten van milieubelastende activiteiten wordt voldaan aan:
paragraaf 5.6.1.1 Algemene bepalingen milieubelastende activiteiten;
paragraaf 5.6.1.2 Afval;
paragraaf 5.6.1.3 Afvalwaterbeheer;
paragraaf 5.6.1.4 Uitwassen van beton;
paragraaf 5.6.1.6 Acculader in werking hebben;
paragraaf 5.6.1.7 Bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage;
paragraaf 5.6.2.1 Dieren slachten en dierlijke bijproducten bewerken of van vlees, vis of organen uitsnijden;
paragraaf 5.6.2.6 Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal;
paragraaf 5.6.2.7 Wassen van motorvoertuigen;
paragraaf 5.6.2.8 Niet-industriële voedselbereiding; en
paragraaf 5.6.2.9 Traditioneel schieten.
De volgende milieubelastende activiteiten worden niet verricht:
[gereserveerd]
[gereserveerd]
[gereserveerd]
Er is een 'aandachtsgebied - brandaandachtsgebied 1'. Het aandachtsgebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'aandachtsgebied - brandaandachtsgebied 1' waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan:
paragraaf 5.3.15.1 Aanwijzing activiteit;
artikel 5.277 Vergunningplicht A kwetsbare activiteit, tweede lid;
artikel 5.278 Vergunningplicht B kwetsbare activiteit, eerste en tweede lid;
artikel 5.279 Beoordelingsregels vergunningplicht A;
artikel 5.280 Beoordelingsregels vergunningplicht B;
artikel 5.281 Bijzondere aanvraagvereisten kwetsbare activiteit; en
artikel 5.282 Voorrangsbepaling externe veiligheid en bouwen, eerste en tweede lid.
Er is een 'aandachtsgebied - brandaandachtsgebied 2'. Het aandachtsgebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'aandachtsgebied - brandaandachtsgebied 2' waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan:
paragraaf 5.3.15.1 Aanwijzing activiteit;
artikel 5.278 Vergunningplicht B kwetsbare activiteit, eerste, tweede en derde lid;
artikel 5.280 Beoordelingsregels vergunningplicht B;
artikel 5.281 Bijzondere aanvraagvereisten kwetsbare activiteit; en
artikel 5.282 Voorrangsbepaling externe veiligheid en bouwen, tweede lid.
Er is een 'aandachtsgebied - explosieaandachtsgebied'. Het aandachtsgebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'aandachtsgebied - explosieaandachtsgebied' waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan:
paragraaf 5.3.15.1 Aanwijzing activiteit;
artikel 5.277 Vergunningplicht A kwetsbare activiteit, tweede lid;
artikel 5.278 Vergunningplicht B kwetsbare activiteit, eerste en tweede lid;
artikel 5.279 Beoordelingsregels vergunningplicht A;
artikel 5.280 Beoordelingsregels vergunningplicht B;
artikel 5.281 Bijzondere aanvraagvereisten kwetsbare activiteit; en
artikel 5.282 Voorrangsbepaling externe veiligheid en bouwen, eerste en tweede lid.
Artikel 4.59 Aanwijzing en geometrische begrenzing bovengrondse hoogspanningsverbinding
[gereserveerd]
Artikel 4.61 Aanwijzing en geometrische begrenzing gasleiding
Er is een 'aanwijzing - gasleiding'. De aanwijzing wordt begrensd door het werkingsgebied 'aanwijzing - gasleiding waar de regels van deze paragraaf gelden.
De activiteiten in paragraaf 5.3.8.5 Benutten van locaties voor een gasleiding zijn toegestaan mits wordt voldaan aan de bijbehorende regels.
Artikel 4.63 Aanwijzing en geometrische begrenzing rioolpersleiding
Er is een 'aanwijzing - rioolpersleiding’. De aanwijzing wordt begrensd door het werkingsgebied 'aanwijzing- rioolpersleiding’ waar de regels van deze paragraaf gelden.
De activiteiten in paragraaf 5.3.8.7 Benutten van locaties voor een rioolpersleiding zijn toegestaan mits wordt voldaan aan de bijbehorende regels.
Artikel 4.67 Aanwijzing en geometrische begrenzing waterstaatkundige voorzieningen
Er is een 'aanwijzing - waterstaatkundige voorziening'. De aanwijzing wordt begrensd door het werkingsgebied 'aanwijzing - waterstaatkundige voorziening' waar de regels van deze paragraaf gelden.
De activiteiten in paragraaf 5.3.8.8 Benutten van locaties voor waterstaatkundige voorzieningen zijn toegestaan mits wordt voldaan aan de bijbehorende regels.
Er is een 'restrictiegebied - archeologie 1'. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'restrictiegebied - archeologie 1’ waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan:
Er is een 'restrictiegebied - archeologie 2'. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'restrictiegebied - archeologie 2' waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan:
Er is een 'restrictiegebied - archeologie 3'. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied ‘restrictiegebied - archeologie 3’ waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan:
Er is een 'restrictiegebied - archeologie 4'. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied ‘restrictiegebied - archeologie 4’ waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan:
Er is een ‘restrictiegebied - rijksbeschermd stads-of dorpsgezicht’. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'restrictiegebied - rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht' waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan:
paragraaf 5.4.1.10 Bouwactiviteit - afweging restrictiegebied rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht;
paragraaf 5.4.2.3 Sloopactiviteit - afweging restrictiegebied rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht; en
paragraaf 5.5.1.5 Activiteit op of in de bodem - afweging restrictiegebied rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht.
[gereserveerd]
Er is een 'restrictiegebied - gasleiding'. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'restrictiegebied - gasleiding' waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan paragraaf 5.5.1.2 Activiteiten op of in de bodem - Afweging ondergrondse infrastructuur.
Er is een 'restrictiegebied - rioolpersleiding'. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'restrictiegebied - rioolpersleiding' waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan paragraaf 5.5.1.2 Activiteiten op of in de bodem - Afweging ondergrondse infrastructuur.
Er is een ‘restrictiegebied - calamiteitenroute’. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'restrictiegebied - calamiteitenroute' waar de regels van deze paragraaf gelden.
Er is een 'restrictiegebied - plaatsgebonden risico'. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'restrictiegebied - plaatsgebonden risico' waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan:
paragraaf 5.3.15.1 Aanwijzing activiteit;
artikel 5.276 Verbod kwetsbare activiteit, eerste, tweede en derde lid;
artikel 5.277 Vergunningplicht A kwetsbare activiteit, eerste en vierde lid;
artikel 5.279 Beoordelingsregels vergunningplicht A;
artikel 5.281 Bijzondere aanvraagvereisten kwetsbare activiteit; en
artikel 5.282 Voorrangsbepaling externe veiligheid en bouwen, eerste lid.
Er is een 'restrictiegebied brandveiligheidszone'. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'restrictiegebied - brandveiligheidszone' waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan:
paragraaf 5.3.15.1 Aanwijzing activiteit;
artikel 5.277 Vergunningplicht A kwetsbare activiteit, tweede lid;
artikel 5.278 Vergunningplicht B kwetsbare activiteit, eerste en tweede lid;
artikel 5.279 Beoordelingsregels vergunningplicht A;
artikel 5.280 Beoordelingsregels vergunningplicht B;
artikel 5.281 Bijzondere aanvraagvereisten kwetsbare activiteit; en
artikel 5.282 Voorrangsbepaling externe veiligheid en bouwen, eerste en tweede lid.
Er is een 'restrictiegebied - explosieveiligheidszone'. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'restrictiegebied - explosieveiligheidszone' waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan:
paragraaf 5.3.15.1 Aanwijzing activiteit;
artikel 5.277 Vergunningplicht A kwetsbare activiteit, tweede lid;
artikel 5.278 Vergunningplicht B kwetsbare activiteit, eerste en tweede lid;
artikel 5.279 Beoordelingsregels vergunningplicht A;
artikel 5.280 Beoordelingsregels vergunningplicht B;
artikel 5.281 Bijzondere aanvraagvereisten kwetsbare activiteit; en
artikel 5.282 Voorrangsbepaling externe veiligheid en bouwen, eerste en tweede lid.
Er is een 'restrictiegebied - waterstaatkundige functie'. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'restrictiegebied - waterstaatkundige functie' waar de regels van deze paragraaf gelden.
Er is een 'restrictiegebied - profiel van vrije ruimte waterstaatkundige functie'. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'restrictiegebied - profiel van vrije ruimte waterstaatkundige functie' waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan:
paragraaf 5.4.1.13 Bouwactiviteit - Afweging profiel van vrije ruimte waterstaatkundige functie.
Er is een 'restrictiegebied - groenbuffer'. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'restrictiegebied - groenbuffer' waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan:
paragraaf 5.3.8.9 Benutten van locaties voor een groenbuffer.
Er is een 'restrictiegebied - hoofdgroenstructuur'. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'restrictiegebied - hoofdgroenstructuur' waar de regels van deze paragraaf gelden.
Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan:
paragraaf 5.5.1.9 Activiteit op of in de bodem - Afweging hoofdgroenstructuur.
Er is een 'restrictiegebied - groenzone'. Het restrictiegebied wordt begrensd door het werkingsgebied 'restrictiegebied - groenzone' waar de regels van deze paragraaf gelden.
E
Hoofdstuk 5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Afdeling 5.1 en paragraaf 5.3.1 zijn van toepassing voor het gehele werkingsgebied omgevingsplan nieuwe stijl.
De overige onderdelen in dit hoofdstuk zijn alleen van toepassing voor zover dat in hoofdstuk 4 is bepaald.
Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Degene die een activiteit verricht als bedoeld in dit hoofdstuk en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de doelen, met het oog waarop de regels in de betreffende paragraaf zijn gesteld, is verplicht:
alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten, voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
Deze plicht houdt in ieder geval in dat:
alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen;
de beste beschikbare technieken worden toegepast;
geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;
afvalwater dat wordt geloosd en gekanaliseerde emissies van stoffen in de lucht doelmatig kunnen worden bemonsterd;
metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund;
meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt, en gepresenteerd;
voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat, herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft; en
afvalstoffen worden afgevoerd na beëindiging van een activiteit.
De plicht, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval ook in dat:
het eerste lid, voor zover het ziet op het tweede lid, en het tweede lid, zijn niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
De regels in deze titel zijn gesteld met het oog op:
Deze afdeling is van toepassing op het op of in de bodem brengen van afvloeiend hemelwater vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak.
Artikel 5.6 Norm waterverwerkende capaciteit
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater moet afvloeiend hemelwater worden verwerkt op eigen terrein voor zover het gaat om buien van tot en met 70 mm per uur.
Artikel 5.7 Vergunningplicht afwijken van normen
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om af te wijken van de norm bedoeld in artikel 5.6.
Artikel 5.8 Beoordelingsregels afwijken van de norm
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.7 wordt alleen verleend als redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat het afvloeiend hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt.
Artikel 5.9 Vergunningsvoorschriften afwijken van de norm
Burgemeester en wethouders verbinden voorschriften aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.7 als dat noodzakelijk wordt geacht om wateroverlast te voorkomen.
Artikel 5.10 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 5.11 Toepassingsbereik
Paragraaf 5.2.3.1 is van toepassing op het toelaten:
op een locatie van een activiteit, anders dan het wonen, die geluid veroorzaakt op een geluidgevoelig gebouw dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit; of
van een geluidgevoelig gebouw waarop geluid wordt veroorzaakt door een activiteit, anders dan het wonen, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
In afwijking van het eerste lid is paragraaf 5.2.3.1:
niet van toepassing op geluidgevoelige gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld;
niet van toepassing op het geluid op een niet-geluidgevoelige gevel;
met uitzondering van artikel 5.12 niet van toepassing op een geluidgevoelig gebouw dat op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar;
niet van toepassing op het geluid door activiteiten die worden verricht op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld, met uitzondering van windturbines, windparken, civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen;
niet van toepassing op het geluid door spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen die onderdeel zijn van een hoofdspoorweg of een bij omgevingsverordening aangewezen lokale spoorweg; en
niet van toepassing op doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen.
Artikel 5.12 Geluid: meerdere activiteiten beschouwd als één activiteit
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als één activiteit beschouwd:
Artikel 5.13 Waar waarden gelden
Waarden voor geluid gelden:
op de gevel, als het gaat om een geluidgevoelig gebouw;
op de locatie waar een gevel mag komen, als het gaat om een nieuw te bouwen geluidgevoelig gebouw;
in afwijking van onder a en b, als het gaat om een woonschip of woonwagen, op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van dat woonschip of die woonwagen;
in een geluidgevoelige ruimte als het gaat om een geluidgevoelige ruimte; en
niet voor het geluid op een niet-geluidgevoelige gevel.
In afwijking van het eerste lid kan ook bepaald worden dat de waarden voor het geluid door een activiteit geldt op een afstand vanaf de grens van de locatie waar de activiteit wordt verricht.
Artikel 5.14 Geluid: functionele binding
De waarden voor geluid zijn niet van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met die activiteit.
Artikel 5.16 Geluid: buiten beschouwing laten van geluidbronnen
De waarden die dit omgevingsplan bevat voor geluid door een activiteit op geluidgevoelige gebouwen of in geluidgevoelige ruimten zijn niet van toepassing op:
het geluid door de inzet van motorvoertuigen of helikopters voor spoedeisende medische hulpverlening, ongevallenbestrijding, brandbestrijding, gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval; en
onversterkt menselijk stemgeluid, tenzij het muziekgeluid is of daarmee is vermengd.
Voor zover dit omgevingsplan naast of in plaats van de waarden regels bevat over geluid, zijn die niet van toepassing op activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder a.
Artikel 5.17 Geluid: maatregelen of voorzieningen bij stomen van grond
Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelen 5.19 en 5.20 blijft het geluid veroorzaakt door het stomen van grond met een installatie van derden, buiten beschouwing.
Bij het stomen van grond met een installatie van derden, worden maatregelen of voorzieningen getroffen die betrekking hebben op:
Artikel 5.18 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige ruimten.
Artikel 5.19 Waarden voor geluid op een geluidgevoelig gebouw
Het geluid door een activiteit op een geluidgevoelig gebouw bedraagt niet meer dan de waarden in onderstaande tabel.
|
|
07.00 - 19.00 |
19.00 - 23.00 |
23.00 - 07.00 |
|
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LArLT als gevolg van activiteiten |
50 dB(A) |
45 dB(A) |
40 dB(A) |
|
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van aandrijfgeluid van transportmiddelen |
-- |
70 dB(A) |
70 dB(A) |
|
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van andere piekgeluiden |
70 dB(A) |
65 dB(A) |
60 dB(A) |
De in het eerste lid opgenomen maximale geluidniveaus LAmax zijn niet van toepassing op het laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur.
Artikel 5.20 Waarden voor geluid in geluidgevoelige ruimten
Het geluid door een activiteit in een geluidgevoelige ruimte binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw bedraagt niet meer dan de waarden in onderstaande tabel.
|
|
07.00 - 19.00 |
19.00 - 23.00 |
23.00 - 07.00 |
|
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LArLT als gevolg van activiteiten |
35 dB(A) |
30 dB(A) |
25 dB(A) |
|
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van aandrijfgeluid van transportmiddelen |
-- |
55 dB(A) |
55 dB(A) |
|
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van andere piekgeluiden |
55 dB(A) |
45 dB(A) |
45 dB(A) |
De in het eerste lid opgenomen maximale geluidniveaus LAmax zijn niet van toepassing op het laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur.
Artikel 5.21 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het geluid door activiteiten, anders dan door wonen, op een bedrijventerrein type 1.
Artikel 5.22 Waarden voor geluid op een geluidgevoelig gebouw op een bedrijventerrein
Het geluid door een activiteit op een geluidgevoelig gebouw bedraagt niet meer dan de waarden in onderstaande tabel.
|
|
07.00 - 19.00 |
19.00 - 23.00 |
23.00 - 07.00 |
|
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LArLT als gevolg van activiteiten |
55 dB(A) |
50 dB(A) |
45 dB(A) |
|
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van aandrijfgeluid van transportmiddelen |
-- |
75 dB(A) |
75 dB(A) |
|
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van andere piekgeluiden |
75 dB(A) |
70 dB(A) |
65 dB(A) |
De in het eerste lid opgenomen maximale geluidniveaus LAmax zijn niet van toepassing op het laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur.
Artikel 5.23 Waarden voor geluid in geluidgevoelige ruimten op een bedrijventerrein
Het geluid door een activiteit in een geluidgevoelige ruimte binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw bedraagt niet meer dan de waarden in onderstaande tabel.
|
|
07.00 - 19.00 |
19.00 - 23.00 |
23.00 - 07.00 |
|
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LArLT als gevolg van activiteiten |
35 dB(A) |
30 dB(A) |
25 dB(A) |
|
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van aandrijfgeluid van transportmiddelen |
-- |
55 dB(A) |
55 dB(A) |
|
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van andere piekgeluiden |
55 dB(A) |
45 dB(A) |
45 dB(A) |
De in het eerste lid opgenomen maximale geluidniveaus LAmax zijn niet van toepassing op het laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur.
Artikel 5.24 Geluidruimte op een bedrijventerrein
Het geluid door een activiteit op een afstand van 50 m vanaf de grens van de locatie waar de activiteit wordt verricht is niet hoger dan de waarde in onderstaande tabel.
Artikel 5.25 Op een specifieke locatie afwijken van normen
Ter plaatse van de volgende werkingsgebieden gelden, in afwijking van artikel 5.22 voor het toelaatbare geluid, voor zover per werkingsgebied is aangegeven, de volgende regels:
ter plaatse van het werkingsgebied Afwijking geluid Amerongen Industrieweg Noord mag het maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door verrichte werkzaamheden/of activiteiten tijdens de brandweeroefeningen die 1 maal in de 2 weken in de avondperiode van 19.00 - 23.00 uur worden gehouden ter plaatse van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan 73 dB(A). Voor het overige is artikel 5.22 volledig van toepassing.
Artikel 5.28 Waarden voor geluid op een geluidgevoelig gebouw, ten gevolge van activiteiten in een aangewezen agrarisch gebied
Artikel 5.29 Waarden voor geluid in geluidgevoelige ruimten, ten gevolge van activiteiten in een aangewezen agrarisch gebied
Artikel 5.53 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op de regels voor geur in de volgende paragrafen.
Artikel 5.54 Waar waarden gelden
Voor de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw geldt de waarde:
op de gevel, als het gaat om een geurgevoelig gebouw;
op de locatie waar een gevel mag komen, als het gaat om een nieuw te bouwen geurgevoelig gebouw; en
in afwijking van onder a en b, als het gaat om een drijvende woonfunctie of een woonwagen, op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van die drijvende woonfunctie of woonwagen.
Artikel 5.56 Functionele binding
De waarden en afstanden, bedoeld in de volgende subparagrafen, zijn niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met die activiteit.
Op het bepalen van geur door activiteiten met een geuronderzoek bedoeld in paragraaf 5.2.5.5 en 5.2.5.6 is de Nederlandse technische afspraak NTA 9065 van toepassing.
Artikel 5.59 Geur: meerdere activiteiten beschouwd als één activiteit
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als één activiteit beschouwd:
[Gereserveerd]
Artikel 5.68 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op de geur op een geurgevoelig gebouw door activiteiten, anders dan geur door:
het houden van landbouwhuisdieren [gereserveerd: zoals bedoeld in paragraaf 5.2.5.2] ;
het houden van paarden en pony's [gereserveerd: zoals bedoeld in paragraaf 5.2.5.3];
overige agrarische activiteiten [gereserveerd: zoals bedoeld in paragraaf 5.2.5.4];
activiteiten op een bedrijventerrein type 1 bedoeld in paragraaf 5.2.5.6; en
woonactiviteiten met uitzondering van beroep en bedrijf aan huis.
Artikel 5.69 Specifieke zorgplicht geur door activiteiten - overig
Aan de zorgplicht, bedoeld in artikel 5.3 is in ieder geval voldaan bij inachtneming van de volgende waarden voor geur op een geurgevoelig gebouw:
Artikel 5.71 Geurruimte op een bedrijventerrein
Bij het verrichten van een activiteit, waarbij emissies naar de lucht plaatsvinden, wordt voldaan aan de normen voor toelaatbare geur als gevolg van die activiteit als bedoeld in onderstaande tabel.
|
|
Als 98 percentiel |
Als 99,9 percentiel |
|
op een afstand van 50 meter vanaf de begrenzing van de activiteit |
3 OUE/m3 |
12 OUE/m3 |
|
op een geurgevoelig gebouw gelegen buiten het werkingsgebied bedrijventerrein |
1,5 OUE/m3 |
6 OUE/m3 |
|
op een geurgevoelig gebouw gelegen binnen het werkingsgebied bedrijventerrein |
5 OUE/m3 |
20 OUE/m3 |
Artikel 5.72 Informatieplicht: gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit met geur, zoals bedoeld in bijlage V worden aan het college van burgemeester en wethouders geïnformeerd door middel van het verstrekken van gegevens en bescheiden inhoudende:
een rapport van een geuronderzoek uitgevoerd overeenkomstig de NTA 9065 waarin de normen die in artikel 5.71 zijn opgenomen zijn getoetst;
welke geurreducerende maatregelen worden genomen; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voor de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 5.75 Vergunningplicht afwijken van normen toelaatbare geur
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om af te wijken van de normen voor toelaatbare geur, bedoeld in artikel 5.71.
Artikel 5.76 Beoordelingsregels afwijken van normen toelaatbare geur
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.75 wordt alleen verleend als:
onevenredig ingrijpende maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de normen voor toelaatbare geur bedoeld in artikel 5.71;
als andere maatregelen mogelijk zijn om de geurbelasting zoveel mogelijk te verminderen: die andere maatregelen wel worden getroffen; en
de geurbelasting niet hoger is dan de grenswaarden voor geur in onderstaande tabel.
|
|
Als 98 percentiel |
Als 99,9 percentiel |
|
op een afstand van 50 meter vanaf de begrenzing van de activiteit |
5 OUE/m3 |
20 OUE/m3 |
|
op een geurgevoelig gebouw gelegen buiten het werkingsgebied bedrijventerrein |
5 OUE/m3 |
20 OUE/m3 |
|
op een geurgevoelig gebouw gelegen binnen het werkingsgebied bedrijventerrein |
10 OUE/m3 |
40 OUE/m3 |
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning, wordt rekening gehouden met cumulatie van meerdere activiteiten met emissies van geur op basis van een waarde van 1,0 OUE/m3 als 90 percentiel op een geurgevoelig gebouw gelegen buiten het werkingsgebied bedrijventerrein.
Artikel 5.77 Bijzondere aanvraagvereisten afwijken van normen toelaatbare geur
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning bedoeld in artikel 5.75 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de redenen dat niet aan de geurnormen kan worden voldaan;
een beschrijving van de mate van hinderlijkheid van de geur;
welke maatregelen of technieken zijn genomen en kunnen worden genomen om geurhinder te beperken;
als geurreducerende technieken worden toegepast: de emissierelevante parameters en een beschrijving van het beheer van de technieken; en
een rapport van een geuronderzoek uitgevoerd overeenkomstig de NTA 9065 waarin de normen die in artikel 5.76 zijn opgenomen, zijn getoetst.
Artikel 5.79 Parkeergelegenheid
Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto en fiets op eigen terrein. Onder voldoende parkeergelegenheid wordt verstaan datgene dat is opgenomen als bijlage IV bij dit omgevingsplan.
Artikel 5.80 Maatwerk- en vergunningvoorschriften
Het college van burgemeester en wethouders kan met een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift afwijken van artikel 5.79:
op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien; of
aangetoond is dat het niet of onvoldoende mogelijk is dat het bouwplan wordt aangepast; of
aangetoond is doormiddel van een onafhankelijk parkeeronderzoek dat er voldoende restcapaciteit in het openbare gebied aanwezig is binnen de gestelde loopafstand; of
het voldoen aan artikel 5.79 door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; en
voor zover niet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden voorzien als bedoeld in sub b tot en met d kunnen burgemeester en wethouders een financiële bijdrage opnemen om parkeergelegenheid in de openbare ruimte te creëren conform de Verordening Mobiliteitsfonds Utrechtse Heuvelrug d.d. 21‑02‑2022, met dien verstande dat indien een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden.
Artikel 5.81 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op activiteiten, anders dan door wonen, die trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz veroorzaken in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw.
In afwijking van het eerste lid is deze paragraaf:
niet van toepassing op een trillinggevoelige ruimte in een trillinggevoelig gebouw dat geheel of gedeeltelijk is gelegen op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld;
met uitzondering van artikel 5.83 niet van toepassing op activiteiten die in hoofdzaak in de openbare buitenruimte worden verricht; en
niet van toepassing op doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen.
Artikel 5.83 Trillingen: meerdere activiteiten beschouwen als een activiteit
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als één activiteit beschouwd:
Artikel 5.84 Trillingen: functionele binding
De waarden voor trillingen zijn niet van toepassing op trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van een trillinggevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met die activiteit.
Artikel 5.86 Waarden voor continue trillingen
Voor continue trillingen door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte geldt dat:
het maximaal optredende trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vmax) niet meer mag bedragen dan 0,1; of
het maximaal optredende trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vmax) niet meer mag bedragen dan 0,4 voor de periode tussen 07.00 uur en 23.00 uur en 0,2 voor de periode tussen 23.00 uur en 07.00 uur, als het gemiddelde trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vper) niet meer bedraagt dan 0,05 afzonderlijk voor de periode tussen 07.00 uur en 23.00 uur en de periode tussen 23.00 uur en 07.00 uur.
Artikel 5.87 Waarden voor herhaald voorkomende trillingen
Voor herhaald voorkomende trillingen door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte geldt dat:
het maximaal optredende trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vmax) niet meer mag bedragen dan 0,2; of
het maximaal optredende trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vmax) niet meer mag bedragen dan 0,8 voor de periode tussen 07.00 uur en 23.00 uur en 0,4 voor de periode tussen 23.00 uur en 07.00 uur, als het gemiddelde trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vper) niet meer bedraagt dan 0,1.
Artikel 5.88 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op activiteiten, anders dan het wonen, die trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz veroorzaken in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw.
In afwijking van het eerste lid is deze paragraaf:
niet van toepassing op een trillinggevoelige ruimte in een trillinggevoelig gebouw dat geheel of gedeeltelijk is gelegen op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld;
met uitzondering van artikel 5.90 niet van toepassing op activiteiten die in hoofdzaak in de openbare buitenruimte worden verricht; en
niet van toepassing op doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen.
Artikel 5.90 Trillingen: meerdere activiteiten beschouwen als een activiteit
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt als één activiteit beschouwd:
Artikel 5.91 Trillingen: functionele binding
De waarden voor trillingen zijn niet van toepassing op trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van een trillinggevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met die activiteit.
Artikel 5.93 Waarden voor continue trillingen
Voor continue trillingen door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte geldt dat:
het maximaal optredende trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vmax) niet meer mag bedragen dan 0,18; of
het maximaal optredende trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vmax) niet meer mag bedragen dan 0,72 voor de periode tussen 07.00 uur en 23.00 uur en 0,36 voor de periode tussen 23.00 uur en 07.00 uur, als het gemiddelde trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vper) niet meer bedraagt dan 0,09.
Artikel 5.94 Waarden voor herhaald voorkomende trillingen
Voor herhaald voorkomende trillingen door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte geldt dat:
het maximaal optredende trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vmax) niet meer mag bedragen dan 0,36; of
het maximaal optredende trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vmax) niet meer mag bedragen dan 1,44 voor de periode tussen 07.00 uur en 23.00 uur en 0,72 voor de periode tussen 23.00 uur en 07.00 uur, als het gemiddelde trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vper) niet meer bedraagt dan 0,18.
Artikel 5.95 Toepassingsbereik
De regels in deze afdeling zijn van toepassing op het gebruik van een bouwwerken, open erven en terreinen.
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:
de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu;
het behouden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
het voorkomen en beperken van geluid- en geurhinder;
het beschermen van de gezondheid;
het waarborgen van de veiligheid; en
een goede omgevingskwaliteit.
Artikel 5.97 Specifieke zorgplicht gebruik bouwwerk
De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 5.3, houdt in ieder geval in dat degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 5.3, houdt in ieder geval in dat degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten in, op of aan een bouwwerk overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik van bouwwerken als bedoeld in afdeling 6.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Artikel 5.98 Bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerk
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt een bouwwerk niet gebruikt als door of namens het bevoegd gezag is medegedeeld dat het gebruik in verband met bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk gevaarlijk is.
Artikel 5.99 Aanwezigheid brandgevaarlijke stoffen nabij bouwwerken
Op een open erf of terrein nabij een bouwwerk is geen brandgevaarlijke stof als bedoeld in onderstaande tabel aanwezig.
Het eerste lid is niet van toepassing als:
de in onderstaande tabel aangegeven toegestane hoeveelheid per stof niet wordt overschreden, waarbij de totale toegestane hoeveelheid stoffen 100 kilogram of liter is;
de stof deugdelijk is verpakt, waarbij:
de stof wordt gebruikt met inachtneming van de op de verpakking aangegeven gevaarsaanduidingen.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
brandstof in het reservoir van een verbrandingsmotor;
brandstof in een verlichtings-, verwarmings- of ander warmteontwikkelend toestel;
voor consumptie bestemde alcoholhoudende dranken;
gasflessen tot een totale waterinhoud van 115 liter;
dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen de 61 °C en 100 °C tot een totale hoeveelheid van 1.000 liter; en
brandgevaarlijke stoffen voor zover de aanwezigheid daarvan op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving of een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is toegestaan.
Bij het berekenen van de toegestane hoeveelheid, bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt een aangebroken verpakking als een volle meegerekend.
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder e, is de aanwezigheid van meer dan 1.000 liter van een in dat onderdeel bedoelde oliesoort toegestaan als de wijze van opslag en gebruik daarvan zodanig is dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie en de ontwikkeling van brand voldoende worden voorkomen.
|
ADR-klasse1 |
Omschrijving |
Verpakkingsgroep |
Toegestane maximum hoeveelheid |
|
2 UN 1950 spuitbussen & UN 2037 houders, klein, gas |
Gassen zoals propaan, zuurstof, acetyleen, aerosolen (spuitbussen) |
n.v.t. |
50 kg |
|
3 |
Brandbare vloeistoffen zoals bepaalde oplosmiddelen en aceton |
II |
25 liter |
|
3 excl. dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen 61°C en 100°C |
Brandbare vloeistoffen zoals terpentine en bepaalde inkten |
III |
50 liter |
|
4.1, 4.2, 4.3 |
4.1: brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand zoals wrijvingslucifers, zwavel en metaalpoeders 4.2: voor zelfontbranding vatbare stoffen zoals fosfor (wit of geel) en diethylzink 4.3: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen zoals magnesiumpoeder, natrium en calciumcarbide |
II en III |
50 kg |
|
5.1 |
Brandbevorderende stoffen zoals waterstofperoxide |
II en III |
50 liter |
|
5.2 |
Organische peroxiden zoals dicumyl peroxide en di-propionyl peroxide |
n.v.t. |
1 liter |
1 Classificatie volgens de Europese overeenkomst van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (Trb. 1959, 171).
Artikel 5.100 Specifieke zorgplicht staat en gebruik open erven en terreinen
De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 5.3, houdt in ieder geval in dat de eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan het open erf of terrein en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van het open erf of terrein tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 5.3, houdt in ieder geval in dat degene die een open erf of terrein gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 5.3, houdt in ieder geval in dat degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten op een open erf of terrein overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:
het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;
het veroorzaken van overlast door geluid, trilling, dieren of verontreiniging; en
het nalaten van het normale onderhoud van het open erf of terrein waardoor het open erf of terrein zich niet in een zindelijke staat bevindt.
Artikel 5.101 Bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerk
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt een open erf of terrein niet gebruikt als door of namens het bevoegd gezag is medegedeeld dat dit in verband met bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk gevaarlijk is.
Artikel 5.104 Aanwijzing activiteit: het telen van gewassen in de open lucht [gereserveerd]
[gereserveerd]
Artikel 5.106 Aanwijzing activiteit: ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven [gereserveerd]
[gereserveerd]
Artikel 5.107 Aanwijzing activiteit: aan agrarische functie verwant bedrijf [gereserveerd]
[gereserveerd]
Artikel 5.113 Aanwijzing activiteit: bedrijf
Als bedrijfsmatige activiteit wordt aangewezen het drijven van een onderneming, gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, evenals verhuur, opslag en distributie van goederen.
Artikel 5.114 Aanwijzing activiteit: afhaalpunt
Als bedrijfsmatige activiteit wordt aangewezen het aanwezig hebben van een locatie waar de consument uitsluitend via internethandel bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop of overige activiteiten.
Artikel 5.115 Aanwijzing activiteit: autobedrijf
Als bedrijfsmatige activiteit wordt aangewezen een handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven.
Artikel 5.116 Aanwijzing activiteit: autospuitinrichting
Als bedrijfsmatige activiteit wordt aangewezen het spuiten van motorvoertuigen.
Artikel 5.117 Aanwijzing activiteit: bouwbedrijf
Als bedrijfsmatige activiteit wordt aangewezen het exploiteren van een bouwbedrijf
Artikel 5.118 Aanwijzing activiteit: carrosseriebedrijf
Als bedrijfsmatige activiteit wordt aangewezen het bouwen van marktverkoopwagens.
Artikel 5.119 Aanwijzing activiteit: gasflessenhandel
Als bedrijfsmatige activiteit wordt aangewezen een handel in gasflessen.
Artikel 5.120 Aanwijzing activiteit: goederenwegvervoersbedrijf
Als bedrijfsmatige activiteit wordt aangewezen een goederenwegvervoersbedrijf.
Artikel 5.121 Aanwijzing activiteit: machine- en apparatenfabriek
Als bedrijfsmatige activiteit wordt aangewezen het fabriceren van machines en apparaten.
Artikel 5.122 Aanwijzing activiteit: metaalbewerking
Als bedrijfsmatige activiteit wordt aangewezen het bewerken van metaal.
Artikel 5.123 Aanwijzing activiteit: meubelmaker
Als bedrijfsmatige activiteit wordt aangewezen het exploiteren van een meubelmakerij.
Artikel 5.124 Aanwijzing activiteit: openhaardhouthandel
Als bedrijfsmatige activiteit wordt aangewezen het exploiteren van een openhaardhouthandel.
Artikel 5.126 Aanwijzing activiteit: opslag ambulante handel
Als bedrijfsmatige activiteit wordt aangewezen opslag ten behoeve van ambulante handel en het exploiteren van garageboxen.
Artikel 5.127 Aanwijzing activiteit: verkooppunt motorbrandstoffen met LPG
Als bedrijfsmatige activiteit wordt aangewezen het verkopen van motorbrandstoffen inclusief LPG.
Artikel 5.128 Aanwijzing activiteit: functioneel ondersteunend ambachtsbedrijf [gereserveerd, buitengebied]
[gereserveerd]
Artikel 5.129 Aanwijzing activiteit: functioneel ondersteunend opslag- en stallingsbedrijf [gereserveerd, buitengebied]
[gereserveerd]
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
Artikel 5.131 Functiemenging A
De in artikel 5.113 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Artikel 5.132 Functie op locatie
De in artikel 5.113 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'bedrijf''.
De in artikel 5.114 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'bedrijf specifiek - afhaalpunt' indien voldaan wordt aan de regels in 5.3.3.4.1 Vergunningplicht afhaalpunt.
De in artikel 5.115 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'bedrijf specifiek - autobedrijf'.
De in artikel 5.116 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'bedrijf specifiek - autospuitinrichting'.
De in artikel 5.117 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'bedrijf specifiek - bouwbedrijf'.
De in artikel 5.118 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'bedrijf specifiek - carrosseriebedrijf'.
De in artikel 5.119 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'bedrijf specifiek - gasflessenhandel'.
De in artikel 5.120 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'bedrijf specifiek - goederenwegvervoerbedrijf'.
De in artikel 5.121 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'bedrijf specifiek - machine- en apparatenfabriek'.
De in artikel 5.122 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'bedrijf specifiek - metaalbewerking'.
De in artikel 5.123 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'bedrijf specifiek - meubelmaker'.
De in artikel 5.124 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'bedrijf specifiek - openhaardhouthandel'.
De in artikel 5.125 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'bedrijf specifiek - opslag'.
De in artikel 5.126 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'bedrijf specifiek - opslag ambulante handel'.
De in artikel 5.127 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'bedrijf specifiek - verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'.
Artikel 5.133 Vergunningplicht afhaalpunt
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een in artikel 5.114 aangewezen activiteit te verrichten.
Artikel 5.134 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.133 wordt alleen verleend als:
de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet wordt vergroot, voor zover deze vergroting betrekking heeft op het met de omgevingsvergunning toegestane gebruik;
binnen eenzelfde bouwwerkperceel de vloeroppervlakte van het afhaalpunt niet meer dan 50 m² bedraagt;
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
de verkeersbelasting niet onevenredig toeneemt; en
het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
Artikel 5.135 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.133 worden de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
Artikel 5.136 Aanwijzing activiteit: culturele activiteit
Als culturele activiteit wordt aangewezen het exploiteren van een muziekschool, dansschool, atelier, museum, galerie en kunsthandel, of naar aard en omvang gelijk te stellen voorziening.
Artikel 5.137 Aanwijzing activiteit: functioneel ondersteunende atelier, museum, galerie en kunsthandel [Gereserveerd voor buitengebied]
[gereserveerd]
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:
Artikel 5.139 Functiemenging A
De in artikel 5.136 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Artikel 5.140 Aanwijzing activiteit: detailhandel
Als detailhandelsactiviteit wordt aangewezen het bedrijfsmatig te koop aanbieden waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Artikel 5.141 Aanwijzing activiteit: functioneel ondersteunende detailhandel
Als detailhandelsactiviteit wordt aangewezen detailhandel dat een andere activiteit ondersteunt en dat er zonder die kernactiviteit niet zou zijn.
Artikel 5.142 Aanwijzing activiteit: functioneel ondersteunende detailhandel in streekproducten [gereserveerd, buitengebied]
[gereserveerd]
Artikel 5.144 Aanwijzing activiteit: volumineuze detailhandel
Als detailhandelsactiviteit wordt aangewezen het exploiteren van volumineuze detailhandel zoals detailhandel in wooninrichting, sanitair, auto's, boten, caravans, tenten en tuincentra.
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:
Artikel 5.146 Functiemenging A
De in artikel 5.140 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Artikel 5.147 Functiemenging B
De in artikel 5.141 aangewezen activiteiten zijn toegelaten indien voldaan wordt aan de regels in 5.3.5.4.1 Algemene regels functioneel ondersteunende detailhandel.
De in artikel 5.144 aangewezen activiteiten zijn toegelaten indien voldaan wordt aan de regels in 5.3.5.5.1 Vergunningplicht volumineuze detailhandel.
Artikel 5.148 Functie op locatie
De in artikel 5.140 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'detailhandel'.
De in artikel 5.141 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'detailhandel specifiek - functioneel ondersteunende detailhandel' indien voldaan wordt aan de regels in 5.3.5.4.1 Algemene regels functioneel ondersteunende detailhandel.
De in artikel 5.143 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'detailhandel specifiek - markt'.
Artikel 5.149 Algemene regels functioneel ondersteunende detailhandel
Het gebruik ten behoeve functioneel ondersteunende detailhandel is toegestaan mits:
de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet wordt vergroot, voor zover deze vergroting betrekking heeft op het met de omgevingsvergunning toegestane gebruik;
binnen eenzelfde bouwwerkperceel de verkoop vloeroppervlakte van detailhandel niet meer dan 50 m² bedraagt;
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
de verkeersbelasting niet onevenredig toeneemt;
voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Artikel 5.150 Vergunningplicht
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een activiteit die is aangewezen in artikel 5.144 te verrichten.
Artikel 5.151 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.150 wordt alleen verleend als:
de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet wordt vergroot, voor zover deze vergroting betrekking heeft op het met de omgevingsvergunning toegestane gebruik;
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden; en
voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Artikel 5.152 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.150 worden de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
Subparagraaf 5.3.5.5.2 Vergunningplicht functioneel ondersteunende detailhandel in streekproducten [gereserveerd, buitengebied]
Artikel 5.156 Aanwijzing activiteit: dienstverlening
Als dienstverleningsactiviteit wordt aangewezen het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé, maar met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
Artikel 5.157 Functiemenging A
De in artikel 5.156 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Artikel 5.158 Functie op locatie
De in artikel 5.156 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'dienstverlening'.
Artikel 5.159 Aanwijzing activiteit: functioneel ondersteunende horeca buitengebied [gereserveerd, buitengebied]
[gereserveerd]
Artikel 5.160 Aanwijzing activiteit: horeca 1 - lichte horeca
Als lichte horeca-activiteit wordt aangewezen horecabedrijven met een bruto-vloeroppervlak van maximaal 250 m², die gelet op de aard en omvang ervan zowel vanuit functionele als uit milieuoverwegingen (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) niet of nauwelijks storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven:
Artikel 5.161 Aanwijzing activiteit: horeca 2 - middelzware horeca
Als middelzware horeca-activiteit wordt aangewezen horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel vanuit functionele als uit milieuoverwegingen aanzienlijk storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven:
bar;
bedrijven genoemd onder 5.160 met een bruto-vloeroppervlak groter dan 250 m² ;
biljartcentrum;
café (openbare gelegenheid waar men dranken kan gebruiken, met eventueel functioneel ondersteunende dansgelegenheid);
café-restaurant (met of zonder bezorg- en/of afhaalservice);
proeflokaal; en
restaurant met een bezorg- en/of afhaalservice (pizzeria, chinees, drive-in, etc.).
Artikel 5.162 Aanwijzing activiteit: horeca 3 - zware horeca [gereserveerd]
Als zware horeca-activiteit wordt aangewezen horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel vanuit functionele als uit milieuoverwegingen in min of meer ernstige mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven:
Artikel 5.163 Aanwijzing activiteit: functioneel ondersteunende horeca
Als horeca activiteit wordt aangewezen het exploiteren van een horecagelegenheid, zoals een theetuin, een ijs-/snackverkooppunt, een terras, dat een andere activiteit ondersteunt en dat er zonder die kernactiviteit niet zou zijn.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
Artikel 5.165 Functiemenging A
De in artikel 5.163 aangewezen activiteiten zijn toegelaten indien voldaan wordt aan de regels in subparagraaf 5.3.7.4.1 Algemene regels functioneel ondersteunende horeca.
Artikel 5.166 Functiemenging B [gereserveerd]
De in artikel 5.160 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Artikel 5.167 Functie op locatie
De in artikel 5.160 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen de werkingsgebieden 'horeca 1' en horeca 2'.
De in artikel 5.161 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'horeca 2'.
De in artikel 5.163 aangewezen activiteiten worden alleen verricht binnen het werkingsgebied 'horeca - functioneel ondersteunend' indien voldaan wordt aan de regels in 5.3.7.4.1 Algemene regels functioneel ondersteunende horeca.
Artikel 5.168 Algemene regels functioneel ondersteunende horeca
Het gebruik ten behoeve functioneel ondersteunende horeca is toegestaan mits:
de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet wordt vergroot, voor zover deze vergroting betrekking heeft op het met de omgevingsvergunning toegestane gebruik;
binnen eenzelfde bouwwerkperceel niet meer dan 30% van de totale verkoop vloeroppervlakte ten behoeve van functioneel ondersteunende horeca wordt gebruikt, met een maximum van 50 m2;
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Subparagraaf 5.3.7.5.1 Vergunningplicht functioneel ondersteunende horeca buitengebied [gereserveerd, buitengebied]
Artikel 5.169 Vergunningplicht functioneel ondersteunende horeca buitengebied [gereserveerd, buitengebied]
[gereserveerd]
Artikel 5.175 Aanwijzing activiteit
Deze paragraaf is van toepassing op het benutten van locaties voor:
een gemeentelijke weg;
opstallen van algemeen nut, zoals straatmeubilair en afvalverzamelvoorzieningen;
parkeer-, en groenvoorzieningen;
paden en pleinen;
speelvoorzieningen en voorzieningen voor verblijf en ontmoeting;
voorzieningen ten behoeve van flora en fauna;
kunstobjecten;
geluidwerende voorzieningen;
water, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;
kabels, leidingen en openbare nutsvoorzieningen;
bijbehorende kunstwerken; en
bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De in artikel 5.175 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Artikel 5.177 Gebod parkeervoorziening
Ter plaatse van het werkingsgebied parkeervoorziening is het gebruik ten behoeve van parkeervoorzieningen zoals bedoeld in artikel 5.175 alleen toegestaan indien binnen één jaar na oplevering van de parkeervoorzieningen ter plaatse van het werkingsgebied 'restrictiegebied - groenbuffer' de groenvoorziening is ingericht en zolang deze in stand wordt gehouden zoals opgenomen in bijlage VII.
Artikel 5.178 Aanwijzing activiteit
Deze paragraaf is van toepassing op het benutten van locaties voor:
een provinciale weg;
opstallen van algemeen nut, zoals straatmeubilair en afvalverzamelvoorzieningen;
parkeer-, en groenvoorzieningen;
voorzieningen ten behoeve van flora en fauna;
kunstobjecten;
geluidwerende voorzieningen;
water, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;
kabels, leidingen en openbare nutsvoorzieningen;
bijbehorende kunstwerken; en
bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De in artikel 5.178 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Artikel 5.180 Aanwijzing activiteit
Deze paragraaf is van toepassing op het benutten van locaties voor:
een spoorweg;
opstallen van algemeen nut, zoals straatmeubilair en afvalverzamelvoorzieningen;
parkeer-, en groenvoorzieningen;
geluidwerende voorzieningen;
water, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;
kabels, leidingen en openbare nutsvoorzieningen;
bijbehorende kunstwerken; en
bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De in artikel 5.180 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Artikel 5.184 Aanwijzing activiteit
Deze paragraaf is van toepassing op het benutten van locaties voor:
De in artikel 5.184 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Artikel 5.188 Aanwijzing activiteit
Deze paragraaf is van toepassing op het benutten van locaties voor:
De in artikel 5.188 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Artikel 5.190 Aanwijzing activiteit
Deze paragraaf is van toepassing op het benutten van locaties voor:
De in artikel 5.190 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Artikel 5.192 Aanwijzing activiteit
Deze paragraaf is van toepassing op het benutten van locaties voor:
groenvoorzieningen;
speelvoorzieningen en voorzieningen voor verblijf en ontmoeting;
voorzieningen ten behoeve van flora en fauna;
kunstobjecten;
geluidwerende voorzieningen;
water, wateropvang- en infiltratievoorzieningen;
kabels, leidingen en openbare nutsvoorzieningen; en
bijbehorende kunstwerken.
Artikel 5.193 Functie op locatie
Alleen de in artikel 5.192 aangewezen gebruiksactiviteiten zijn binnen het werkingsgebied 'restrictiegebied - groenbuffer' toegelaten.
Het is verboden om de in artikel 5.175 aangewezen activiteit te verrichten binnen het werkingsgebied 'restrictiegebied - groenbuffer' anders dan de activiteiten die zijn genoemd in artikel 5.192.
Artikel 5.195 Aanwijzing activiteit: kantoor kleinschalig
Als kantooractiviteit wordt aangewezen het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie met een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 1500 m2.
Artikel 5.196 Aanwijzing activiteit: kantoor grootschalig [gereserveerd]
Als kantooractiviteit wordt aangewezen het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 1500 m2.
Artikel 5.197 Aanwijzing activiteit: kantoorverzamelgebouw
Als kantooractiviteit wordt aangewezen het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie in een kantoorverzamelgebouw met een bedrijfsvloeroppervlake van maximaal 250 m2 per zelfstandige kantoorfunctie.
Artikel 5.198 Aanwijzing activiteit: functioneel ondersteunende kantoorbedrijvigheid
Als kantooractiviteit wordt aangewezen kantoorbedrijvigheid zoals een adviesbureau of een computerservicebureau die een andere activiteit ondersteunt en die er zonder die kernactiviteit niet zou zijn, waarbij het oppervlak niet meer dan 50% van de totale bruto vloeroppervlakte mag bedragen met een maximum van 1.500 m².
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:
Artikel 5.200 Functiemenging A
De in artikel 5.195 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Artikel 5.201 Functiemenging B
De in artikel 5.198 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Artikel 5.202 Functie op locatie
De in artikel 5.195 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'kantoor - kleinschalig'.
De in artikel 5.196 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'kantoor grootschalig'.
De in artikel 5.197 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'kantoor - kantoorverzamelgebouw'.
Subparagraaf 5.3.9.4.1 Vergunningplicht functioneel ondersteunende kantoorbedrijvigheid buitengebied [gereserveerd, buitengebied]
Artikel 5.206 Aanwijzing activiteit: maatschappelijk
Als maatschappelijke activiteiten worden aangewezen maatschappelijke voorzieningen waaronder educatieve, sociaalmedische, sociaalculturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.
Artikel 5.207 Aanwijzing activiteit: begraafplaats
Als maatschappelijke activiteit wordt aangewezen het benutten van locaties voor een begraafplaats.
Artikel 5.208 Aanwijzing activiteit: brandweerkazerne
Als maatschappelijke activiteit wordt aangewezen het exploiteren van een brandweerkazerne.
Artikel 5.209 Aanwijzing activiteit: knuffelweide
Als maatschappelijke activiteit wordt aangewezen het hobbymatig voor maatschappelijke doeleinden houden van dieren en daarbij behorende schuilplaatsen.
Artikel 5.210 Aanwijzing activiteit: functioneel ondersteunende bezoekers- en cursuscentrum [Gereserveerd voor buitengebied]
[gereserveerd]
Artikel 5.211 Aanwijzing activiteit: functioneel ondersteunende sociale en medische dienstverlening [Gereserveerd voor buitengebied]
[gereserveerd]
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:
Artikel 5.213 Functiemenging A
De in artikel 5.206 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Artikel 5.214 Functie op locatie
De in artikel 5.206 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'maatschappelijk'.
De in artikel 5.207 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'maatschappelijk specifiek - begraafplaats'.
De in artikel 5.208 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'maatschappelijk specifiek - brandweerkazerne'.
De in artikel 5.209 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'maatschappelijk specifiek - knuffelweide'.
Subparagraaf 5.3.10.4.1 Vergunningplicht functioneel ondersteunende maatschappelijke activiteit buitengebied [gereserveerd, buitengebied]
Artikel 5.215 Vergunningplicht functioneel ondersteunende maatschappelijke activiteit buitengebied [gereserveerd, buitengebied]
[gereserveerd]
Artikel 5.221 Aanwijzing activiteit: functioneel ondersteunende verblijfsrecreatieve voorzieningen
[gereserveerd]
Subparagraaf 5.3.11.4.1 Vergunningplicht functioneel ondersteunende recreatieve activiteiten [gereserveerd, buitengebied]
Artikel 5.225 Vergunningplicht functioneel ondersteunende recreatieve activiteiten [gereserveerd, buitengebied]
[gereserveerd]
Artikel 5.228 Aanwijzing risicovolle activiteit tanken van LPG
Als risicovolle activiteit tanken van LPG wordt aangewezen de activiteit zoals bedoeld in artikel 4.472 van het van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 5.229 Aanwijzing risicovolle activiteit opslaan van propaan of propeen in opslagtanks [gereserveerd]
Als risicovolle activiteit opslaan van propaan of propeen in opslagtanks wordt aangewezen de activiteit zoals bedoeld in artikel 4.896 van het van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 5.230 Aanwijzing risicovolle activiteit opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal
Als risicovolle activiteit opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal wordt aangewezen de activiteiten zoals bedoeld in artikel 3.285 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 5.231 Toegelaten activiteit
De in artikel 5.228 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied ‘risicovolle activiteit - tanken van LPG’ indien voldaan wordt aan de regels in 5.3.12.3 Algemene regels;
De in artikel 5.229 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied ‘risicovolle activiteit - opslaan van propaan of propeen’ indien voldaan wordt aan de regels in 5.3.12.3 Algemene regels; [gereserveerd]
De in artikel 5.230 aangewezen activiteit worden alleen verricht binnen het werkingsgebied ‘risicovolle activiteit - opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal’ indien voldaan wordt aan de regels in 5.3.12.3 Algemene regels;
Artikel 5.232 Algemene regels toegelaten activiteiten
De in artikel 5.231 toegelaten activiteiten zijn toegestaan mits het plaatsgebonden risico niet wijzigt.
Artikel 5.233 Meldingsplicht: verplaatsen risicovolle activiteit opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal
Het verplaatsen van de in artikel 5.230 aangewezen activiteit is toegelaten mits het plaatsgebonden risico als bedoeld in artikel 5.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving binnen het werkingsgebied 'risicovolle activiteit - opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal' blijft en hiervan melding wordt gedaan bij het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 5.234 Meldingsplicht: procedure
Ten minste vier weken voor begin van de activiteit als bedoeld in artikel 5.233 wordt hiervan melding gedaan bij het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 5.235 Meldingsplicht: gegevens en bescheiden
Bij de melding als bedoeld in artikel 5.233 worden de berekende afstand in meters tot waar het plaatsgebonden risico ten hoogste 1 op de 1.000.000, 1 op de 10.000.000 en 1 op de 100.000.000 per jaar is en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden verstrekt.
Artikel 5.236 Verbod risicovolle activiteit
Het is verboden om een in subparagraaf 5.3.12.1 aangewezen activiteit te verrichten, tenzij deze is toegelaten op grond van artikel 5.231 of 5.233.
Artikel 5.237 Aanwijzing activiteit: sport
Als sportactiviteit wordt aangewezen het exploiteren van een sportaccommodatie.
Artikel 5.238 Aanwijzing activiteit: binnenschietbaan
Als sportactiviteit wordt aangewezen het exploiteren van een civiele binnenschietbaan waar met vuurwapens wordt geschoten.
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:
Artikel 5.240 Functiemenging A
De in artikel 5.237 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Artikel 5.241 Functie op locatie
De in artikel 5.237 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'sport specifiek - sportaccommodatie'.
De in artikel 5.238 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'sport specifiek - binnenschietbaan'.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
In één woning woont slechts één huishouden.
In afwijking van het eerste lid kan in één woning anders dan door één huishouden worden gewoond, als dat uit de functie of functieaanduiding blijkt.
Een bijbehorend bouwwerk op meer dan 4 m van het hoofdgebouw wordt uitsluitend functioneel ondergeschikt gebruikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg of premantelzorg.
Voor de toepassing van deze regels geldt als één huishouden ook een huishouden dat mantelzorg of premantelzorg verleent, waarbij de ontvanger van (pre)mantelzorg in de woning woont of in een gebouw dat bij de woning hoort.
Met het oog op het beschermen van de gezondheid van de bewoners:
Het vijfde lid geldt niet voor woonruimte waarin door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers opvang aan asielzoekers wordt geboden.
Artikel 5.248 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op onzelfstandige huisvesting in een woning.
Artikel 5.249 Algemene regels hospitaverhuur
Onzelfstandige huisvesting in een woning in de vorm van hospitaverhuur is toegestaan indien de woonruimte wordt verhuurd:
aan maximaal twee personen;
door iemand die voor minimaal vijftig procent juridisch eigenaar is of hoofdhuurder van de woonruimte is; en
de eigenaar of hoofdhuurder met zijn huishouden zelf in de woonruimte blijft wonen.
Artikel 5.250 Functie op locatie [gereserveerd]
Als niet wordt voldaan aan de regels in artikel 5.249 wordt de in artikel 5.248 aangewezen activiteit alleen verricht binnen het werkingsgebied 'kamerbewoning en bijzondere woonvormen'.
Artikel 5.251 Vergunningplicht kamerbewoning en bijzondere woonvormen
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een in artikel 5.248 aangewezen activiteit te verrichten, voor zover niet wordt voldaan aan artikel 5.249 of 5.250.
Artikel 5.252 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning die is bedoeld in 5.251 wordt alleen verleend als:
de functie een ruimtelijke werking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
het gebruik binnen het hoofdgebouw plaatsvindt;
de bewoning niet gaat plaatsvinden in een woning met functionele binding; en
voldaan wordt aan paragraaf 5.2.6.1 Parkeren.
Artikel 5.254 Functie op locatie
De in artikel 5.253 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'wonen specifiek - zorgwoning'.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
Artikel 5.257 Toegelaten activiteiten
Wonen is toegestaan in woningen en wooneenheden die zijn opgenomen in het woningregister als bedoeld in artikel 10.1.
Artikel 5.258 Vergunningplicht toevoegen woningen of wooneenheden
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een in artikel 5.255 eerste lid aangewezen activiteit te verrichten.
Artikel 5.259 Beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.258 wordt alleen verleend indien:
de activiteit voldoet aan de regels uit de omgevingsverordening;
de voor het gebiedstype waar de woning of wooneenheid wordt toegevoegd geldende normen uit titel 5.2 in acht worden genomen;
de belangen van eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad; en
in aanvulling op de lid c bedoelde belangenafweging moet daarbij ook gereflecteerd worden op de belangen van woningzoekenden.
Artikel 5.260 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.258 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de plattegrond van iedere verdieping van het gebouw in de huidige en beoogde situatie;
onderzoeken over de normen die zijn gesteld in titel 5.2;
de wijze waarop het terrein ontsloten wordt; en
de reeds aanwezige parkeerplaatsen en nieuw te realiseren parkeerplaatsen.
Artikel 5.261 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis.
Artikel 5.262 Algemene regels beroep en bedrijf aan huis
Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien voldaan wordt aan de volgende regels:
een beroep of bedrijf aan huis wordt mede door de bewoner zelf uitgeoefend;
het beroep of bedrijf aan huis wordt in de woonruimte of in een bijbehorend bouwwerk bij de woonruimte uitgeoefend;
de oppervlakte waarop het beroep of bedrijf aan huis wordt uitgeoefend, is ten hoogste 40% van de bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken;
er vinden geen horeca-activiteiten plaats;
er vinden geen detailhandelsactiviteiten plaats, uitgezonderd beperkte verkoop die functioneel ondersteunend is aan de uitoefening van het betrokken beroep of bedrijf aan huis;
een internetwinkel is toegestaan mits er geen afhaalbalie, showroom of andere fysieke bezoekmogelijkheid is;
er vindt geen buitenopslag ten behoeve van de activiteit plaats; en
voldaan wordt aan paragraaf 5.2.6.1 Parkeren.
Artikel 5.264 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het uitoefenen van een bed & breakfast aan huis.
Artikel 5.265 Algemene regels bed & breakfast
Een bed & breakfast is toegestaan indien voldaan wordt aan de volgende regels:
de activiteit vindt plaats bij een woning of woning met functionele binding;
er wordt niet meer dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de woning of woning met functionele binding inclusief de bijbehorende bouwwerken voor de activiteit gebruikt;
er wordt niet meer dan 75 m2 voor de activiteit gebruikt;
de oppervlakte per bed & breakfastvoorziening bedraagt minimaal 20 m2 ;
het aantal bed & breakfastvoorzieningen bedraagt maximaal drie per woning of woning met functionele binding;
de activiteit wordt door de bewoners zelf uitgeoefend;
per bed & breakfastvoorziening is een zelfstandige sanitaire ruimte aanwezig;
per bed & breakfastvoorziening is geen zelfstandige keuken aanwezig; en
voldaan wordt aan paragraaf 5.2.6.1 Parkeren.
Artikel 5.268 Functie op locatie
De in artikel 5.267 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het werkingsgebied 'wonen specifiek - wonen met functionele binding' indien voldaan wordt aan de regels in artikel 5.269 Algemene regels wonen met functionele binding.
Artikel 5.269 Algemene regels wonen met functionele binding
In één woning met een functionele binding woont slechts één huishouden.
Per werkingsgebied 'wonen specifiek - wonen met functionele binding is slechts één woning met een functionele binding toegestaan tenzij uit de functieaanduiding anders blijkt.
Een bijbehorend bouwwerk op meer dan 4 m van het hoofdgebouw wordt uitsluitend functioneel ondergeschikt gebruikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg.
Voor de toepassing van deze regels geldt als één huishouden ook een huishouden dat mantelzorg of premantelzorg verleent, waarbij de ontvanger van (pre)mantelzorg in de woning woont of in een gebouw dat bij de woning hoort.
Met het oog op het beschermen van de gezondheid van de bewoners:
Artikel 5.270 Aanwijzing activiteit: toevoegen beperkt kwetsbaar gebouw
Als kwetsbare activiteit wordt aangewezen het toevoegen van een beperkt kwetsbaar gebouw.
Artikel 5.271 Aanwijzing activiteit: toevoegen beperkt kwetsbare locatie
Als kwetsbare activiteit wordt aangewezen het toevoegen van een beperkt kwetsbare locatie.
Artikel 5.272 Aanwijzing activiteit: toevoegen kwetsbaar gebouw of locatie
Als kwetsbare activiteit wordt aangewezen het toevoegen van een kwetsbaar gebouw of locatie of het significant intensiveren van het gebruik daarvan.
Artikel 5.273 Aanwijzing activiteit: toevoegen zeer kwetsbaar gebouw
Als kwetsbare activiteit wordt aangewezen het toevoegen van een zeer kwetsbaar gebouw of het significant intensiveren van het gebruik daarvan.
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:
Artikel 5.275 Voorschriften externe veiligheid
Burgemeester en wethouders verbinden voorschriften aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.277 of 5.278 als dat noodzakelijk wordt geacht om veiligheidsrisico's te beperken.
Artikel 5.276 Verbod kwetsbare activiteit
Het is verboden om de in artikel 5.272 aangewezen activiteit te verrichten binnen het werkingsgebied 'restrictiegebied - plaatsgebonden risico'.
Het is verboden om de in artikel 5.273 aangewezen activiteit te verrichten binnen het werkingsgebied 'restrictiegebied - plaatsgebonden risico', 'aandachtsgebied - brandaandachtsgebied 1', 'restrictiegebied - brandveiligheidszone', 'aandachtsgebied - brandaandachtsgebied 2', 'aandachtsgebied - explosieaandachtsgebied' en 'restrictiegebied - explosieveiligheidszone'.
In afwijking van het eerste lid is het verbod niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in bijlage VII van het Besluit kwaliteit leefomgeving of een activiteit die een functionele binding heeft met een activiteit als bedoeld in die bijlage.
Artikel 5.277 Vergunningplicht A kwetsbare activiteit
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om de in artikel 5.270 of 5.271 aangewezen activiteit te verrichten binnen het werkingsgebied 'restrictiegebied - plaatsgebonden risico'.
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om de in artikel 5.272 aangewezen activiteit te verrichten binnen het werkingsgebied 'aandachtsgebied - brandaandachtsgebied 1', 'restrictiegebied - brandveiligheidszone', aandachtsgebied - explosieaandachtsgebied' en 'restrictiegebied - explosieveiligheidszone'.
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om de in artikel 5.273 aangewezen activiteit te verrichten binnen het werkingsgebied gifwolkaandachtsgebied.
In afwijking van het eerste lid is de vergunningsplicht niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in bijlage VII van het Besluit kwaliteit leefomgeving of een activiteit die een functionele binding heeft met een activiteit als bedoeld in die bijlage.
Artikel 5.278 Vergunningplicht B kwetsbare activiteit
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om de in artikel 5.270 aangewezen activiteit te verrichten binnen het werkingsgebied 'aandachtsgebied - brandaandachtsgebied 1', 'restrictiegebied - brandveiligheidszone', 'aandachtsgebied - brandaandachtsgebied 2', aandachtsgebied - explosieaandachtsgebied' en 'restrictiegebied - explosieveiligheidszone'.
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om de in artikel 5.271 aangewezen activiteit te verrichten binnen het werkingsgebied 'aandachtsgebied - brandaandachtsgebied 1', 'restrictiegebied - brandveiligheidszone', aandachtsgebied - brandaandachtsgebied 2', aandachtsgebied - explosieaandachtsgebied' , 'restrictiegebied - explosieveiligheidszone' en gifwolkaandachtsgebied [gereserveerd].
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om de in artikel 5.272 aangewezen activiteit te verrichten binnen het werkingsgebied 'aandachtsgebied - brandaandachtsgebied 2' of gifwolkaandachtsgebied.
Artikel 5.279 Beoordelingsregels vergunningplicht A
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.277 wordt alleen verleend als:
aangetoond is dat er redelijkerwijs geen alternatieve locatie mogelijk is die buiten het werkingsgebied 'restrictiegebied - plaatsgebonden risico', 'aandachtsgebied - brandaandachtsgebied 1', 'restrictiegebied - brandveiligheidszone', aandachtsgebied - explosieaandachtsgebied' , 'restrictiegebied - explosieveiligheidszone' of gifwolkaandachtsgebied ligt;
de afstand van de kwetsbare activiteit tot de risicovolle activiteit zo groot als redelijkerwijs mogelijk is;
de personendichtheid en aanwezigheidsduur zo beperkt als redelijkerwijs mogelijk is;
aangetoond is dat de bescherming van de kwetsbare activiteit voldoende is door maatregelen zoals:
bij de beoordeling van onderdeel d het advies van de Veiligheidsregio Utrecht is betrokken.
Artikel 5.280 Beoordelingsregels vergunningplicht B
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.278 wordt alleen verleend als:
de afstand van de kwetsbare activiteit tot de risicovolle activiteit zo groot als redelijkerwijs mogelijk is;
de personendichtheid en aanwezigheidsduur zo beperkt als redelijkerwijs mogelijk is;
aangetoond is dat de bescherming van de kwetsbare activiteit voldoende is door maatregelen zoals:
bij de beoordeling van onderdeel c het advies van de Veiligheidsregio Utrecht is betrokken.
Artikel 5.281 Bijzondere aanvraagvereisten kwetsbare activiteit
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.277 of 5.278 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het aantal personen dat maximaal in het gebouw/op de locatie aanwezig zal zijn;
de verblijfstijden van deze personen;
een op schaal gestelde tekening met:
in geval van een aanvraag omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.277 tevens een beschrijving van de getroffen maatregelen ter bescherming van de kwetsbare activiteit.
Artikel 5.282 Voorrangsbepaling externe veiligheid en bouwen
Wanneer artikel 5.279 onderdeel b in strijd is met artikel 5.306 beoordelingsregels hoofdgebouw dan is artikel 5.279 onderdeel b leidend.
Wanneer artikel 5.280 onderdeel a in strijd is met artikel 5.306 beoordelingsregels hoofdgebouw dan is artikel 5.306 leidend, tenzij strikt noodzakelijke veiligheidsmaatregelen niet kunnen worden gewaarborgd.
Artikel 5.283 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen en in stand houden van bouwwerken.
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:
Artikel 5.285 Repressief welstand
Het uiterlijk van de volgende bouwwerken mag niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de beleidsregels, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet:
a. een bestaand bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is; en
b. een te bouwen bouwwerk waarvoor geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist.
Voor de toepassing van de regels in deze afdeling wordt op de volgende wijze gemeten:
waarden die in m of m2 zijn uitgedrukt:
afstanden loodrecht;
hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven; en
maten buitenwerks, waarbij ondergeschikte bouwdelen tot ten hoogste 1 m buiten beschouwing blijven.
goothoogte: de afstand vanaf het aansluitend afgewerkt terrein tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
bouwhoogte: de afstand vanaf het aansluitend afgewerkt terrein tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
dakhelling: de hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak;
oppervlakte van een bouwwerk: de oppervlakte, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
inhoud van een bouwwerk: de inhoud, gemeten boven de begane grondvloer, tussen de buitenwerkse gevelvlakken en dakvlakken of het hart van scheidsmuren, met inbegrip van erkers en dakkapellen, en in geval van een recreatiewoning ook onder de begane grondvloer, met inbegrip van kelders en souterrains;
voor zover een bouwwerk zich bevindt op een erf of perceelsgrens, wordt gemeten aan de kant waar het gemiddeld aansluitend afgewerkt bouwterrein het hoogst is.
Artikel 5.287 Uitzetten rooilijnen, bebouwingsgrenzen en straatpeil
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een omgevingsplanactiviteit is verleend wordt niet begonnen voordat:
Artikel 5.289 Toepassingsbereik
De paragraaf is van toepassing op het bouwen en in stand houden van bouwwerken.
Artikel 5.290 Aansluiting van afvoer, huishoudelijk afvalwater en hemelwater
Met het oog op het beschermen van de gezondheid ligt een ondergrondse doorvoer van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater door een uitwendige scheidingconstructie van een bouwwerk zoveel mogelijk haaks op de scheidingsconstructie.
De gebouwaansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater op de op het eigen erf of terrein gelegen riolering of een andere voorziening voor afvoer van afvalwater is zodanig dat bij zetting de dichtheid van de aansluiting en de afvoer gehandhaafd blijft.
Een terreinleiding waardoor huishoudelijk afvalwater wordt geleid:
Bij maatwerkvoorschrift kan in ieder geval worden bepaald:
als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een openbaar vuilwaterriool of een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet aanwezig is waarop kan worden aangesloten: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater op dat riool of dat systeem noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd;
als voor de afvoer van hemelwater een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool aanwezig is waarop kan worden aangesloten, en hemelwater op dat stelsel of riool mag worden gebracht: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van hemelwater op dat stelsel of riool noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd; en
of, en zo ja welke voorzieningen in de afvoervoorziening of de op het erf of terrein gelegen riolering moeten worden aangebracht om het functioneren van de afvoervoorzieningen, naburige aansluitingen en de openbare voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater te waarborgen.
Artikel 5.291 Aansluiting op distributienet voor drinkwater
Met het oog op het beschermen van de gezondheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van drinkwater in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor drinkwater als de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.
Artikel 5.292 Aansluiting op distributienet voor warmte
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid en de energiezuinigheid en de bescherming van het milieu is een te bouwen bouwwerk met een of meer verblijfsgebieden aangesloten op het in het warmteplan bedoelde distributienet voor warmte als:
het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen op het distributienet op het moment van het indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk nog niet is bereikt; en
de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.
Een gelijkwaardige maatregel voor een aansluiting op het distributienet voor warmte heeft ten minste dezelfde mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu als wordt bereikt met de in het warmteplan voor die aansluiting opgenomen mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu.
Onverminderd het vierde lid, zijn het eerste en het tweede lid niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 9.2 tiende lid van het Bouwbesluit 2012 voor een gebied een aansluitplicht op het distributienet voor warmte rust, blijft die aansluitplicht voor dat gebied van toepassing.
Artikel 5.293 Aansluiting op distributienet voor gas
Met het oog op het beschermen van de veiligheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van gas in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor gas:
Het eerste lid is niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
Artikel 5.294 Aansluiting op distributienet voor elektriciteit
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van elektriciteit in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor elektriciteit als de aansluitafstand niet groter is dan 100 m of groter is dan 100 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 100 m.
Het eerste lid is niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
Artikel 5.296 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid zijn bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.
Het eerste lid is niet van toepassing:
op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; of
als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen opstelplaatsen vereist.
De afstand tussen een opstelplaats en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of als deze niet aanwezig is een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.
Een opstelplaats voor brandweervoertuigen is over de voorgeschreven hoogte en breedte als bedoeld in artikel 5.297 derde lid, vrijgehouden voor brandweervoertuigen.
Hekwerken die een opstelplaats afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.
Artikel 5.297 Bereikbaarheid bouwwerk voor hulpverleningsdiensten
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid ligt tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een gebouw of ander bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
Het eerste lid is niet van toepassing:
op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
als de toegang van het bouwwerk op ten hoogste 10 m van een openbare weg ligt; of
als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen verbindingswegvereist.
Tenzij elders in dit omgevingsplan anders bepaald, heeft een verbindingsweg:
Een verbindingsweg is over de in het derde lid voorgeschreven hoogte en breedte vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
Hekwerken die een verbindingsweg afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.
Artikel 5.298 Bluswatervoorziening
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid heeft een bouwwerk een toereikende bluswatervoorziening, tenzij de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk dat niet vereist.
De afstand tussen de bluswatervoorziening en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang tot het bouwwerk is ten hoogste 40 m.
De bluswatervoorziening is onbeperkt toegankelijk voor bluswerkzaamheden.
Artikel 5.302 Aanwijzing activiteit: feitelijk verrichten van bouwactiviteit
Als activiteit wordt aangewezen het feitelijk verrichten van bouwwerkzaamheden aan bouwwerken of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk.
Artikel 5.303 Specifieke zorgplicht bescherming omgeving feitelijk verrichten van bouwactiviteit
De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 5.3, houdt in dat degene die feitelijk bouwactiviteiten verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de werkzaamheden kunnen leiden tot beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen bouwwerken en andere wel of niet roerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouwterrein grenzend openbaar toegankelijk gebied is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die beschadiging of belemmering te voorkomen of niet te laten voortduren.
Artikel 5.304 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het bouwen van een hoofdgebouw.
Artikel 5.305 Vergunningplicht hoofdgebouw
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een in artikel 5.304 aangewezen activiteit te verrichten.
Artikel 5.306 Beoordelingsregels hoofdgebouw
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.305 wordt alleen verleend als:
het aangevraagde bouwwerk passend is bij de ruimtelijke opbouw van de omgeving en deze niet wezenlijk wijzigt, waarbij het aangevraagde bouwwerk wat betreft omvang en situering aansluit bij de bestaande omgeving met in achtneming van de 'ONTWERP - Beschrijving Ruimtelijke Opbouw Stedelijk gebied (BROS) Gemeente Utrechtse Heuvelrug';
bij de beoordeling van de omvang als bedoeld onder a in acht wordt genomen:
bij de beoordeling van de situering als bedoeld onder a in acht wordt genomen:
de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
voldaan wordt aan paragraaf 5.2.6.1 Parkeren;
het uiterlijk of plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met ter plaatse opgenomen omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de Welstandsnota Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug herziening 2017 met dien verstande dat indien een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden, tenzij het college van burgemeester en wethouders van oordeel is dat de omgevingsvergunning toch kan worden verleend;
bij de beoordeling van lid f wordt het advies van de gemeentelijke adviescommissie betrokken; en
het hoofdgebouw zodanig is ontworpen dat er geen schade optreedt als gevolg van hoge grondwaterstanden, een heftige regenbui en afstromend hemelwater als gevolg daarvan. Hiervoor geldt als uitgangspunt dat het vloerpeil 30 cm boven het straatpeil wordt aangelegd.
Artikel 5.307 Bijzondere aanvraagvereisten hoofdgebouw
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.305 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de plattegronden van alle verdiepingen en een doorsnedetekening voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, de bestaande situatie;
het beoogde gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden;
een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2;
een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel en het bebouwd oppervlak en de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein; en
gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan titel 5.2 Normen voor de fysieke leefomgeving.
Ten behoeve van de toetsing aan de Welstandsnota Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug herziening 2017 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
kleurenfoto’s van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en
een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking.
Artikel 5.308 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het bouwen van een hoofdgebouw.
Artikel 5.309 Vergunningplicht hoofdgebouw
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een in artikel 5.308 aangewezen activiteit te verrichten.
Artikel 5.310 Beoordelingsregels vergunningplicht hoofdgebouw
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.309 wordt alleen verleend als:
het aangevraagde bouwwerk is gelegen binnen het bouwvlak;
de dakvoet niet hoger is dan maximum goothoogte hoofdgebouw;
de daknok niet hoger is dan maximum bouwhoogte hoofdgebouw;
het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan maximum bebouwingspercentage;
de afstand tot de zijdelingse bouwwerkperceelgrens minimaal 2,5 meter is, tenzij de bestaande afstand legaal kleiner is, welke afstand dan als minimum afstand geldt;
de afstand tot (ontsluitings)wegen minimaal 5 m is;
voldaan wordt aan paragraaf 5.2.6.1 Parkeren;
het uiterlijk van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders, niet in strijd is met de ter plaatse aanwezige omgevingskwaliteit, in ieder geval beoordeeld volgens de Welstandsnota Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug herziening 2017, met dien verstande dat indien een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden, tenzij het college van burgemeester en wethouders van oordeel is dat de omgevingsvergunning toch kan worden verleend;
bij de beoordeling van lid h wordt het advies van de gemeentelijke adviescommissie betrokken; en
het hoofdgebouw zodanig is ontworpen dat er geen schade optreedt als gevolg van hoge grondwaterstanden, een heftige regenbui en afstromend hemelwater als gevolg daarvan. Hiervoor geldt als uitgangspunt dat het vloerpeil 30 cm boven het straatpeil wordt aangelegd.
Artikel 5.311 Bijzondere aanvraagvereisten vergunningplicht hoofdgebouw
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.309 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de plattegronden van alle verdiepingen en een doorsnedetekening voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, de bestaande situatie;
het beoogde gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden;
een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2;
een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel en het bebouwd oppervlak en de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein; en
gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan titel 5.2 Normen voor de fysieke leefomgeving.
Ten behoeve van de toetsing aan de Welstandsnota Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug herziening 2017 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
kleurenfoto’s van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en
een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking.
Artikel 5.312 Toepassingsbereik
Binnen het werkingsgebied 'bouwwerk - garagebox' is deze subparagraaf van toepassing op het bouwen van een garagebox niet behorend bij een hoofdgebouw.
Artikel 5.314 Toepassingsbereik
Binnen het werkingsgebied 'bouwwerk - nutsvoorziening' is deze subparagraaf van toepassing op het bouwen van een nutsvoorziening groter dan 15 m2, niet behorend bij een hoofdgebouw .
Artikel 5.316 Toepassingsbereik
Binnen het 'werkingsgebied vergunningvrij bouwen' is deze subparagraaf van toepassing op het bouwen van een bijbehorend bouwwerk, inclusief een overkapping, binnen het achtererfgebied.
Binnen het 'restrictiegebied - rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht' is deze subparagraaf van toepassing op het bouwen van een bijbehorend bouwwerk, inclusief een overkapping, gebouwd op gebouwerf aan de achterkant van een hoofdgebouw, als dat gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het erf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd.
Artikel 5.317 Algemene regels bijbehorend bouwwerk achtererfgebied
Het bijbehorend bouwwerk wordt op de grond gebouwd.
Voor zover gebouwd op minder dan 4 m afstand van het oorspronkelijke hoofdgebouw is het bijbehorend bouwwerk:
Voor zover gebouwd op meer dan 4 m afstand van het oorspronkelijk hoofdgebouw is het bijbehorend bouwwerk:
indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3; en
niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte.
De oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt:
in een bebouwingsgebied dat kleiner of gelijk is aan 100 m2 een oppervlakte van niet meer dan 50% van dat bebouwingsgebied ;
in een bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2 en kleiner dan 300 m2 een oppervlakte van niet meer dan 50 m2 van dat bebouwingsgebied , vermeerderd met 20% van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2; en
in een bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2 een oppervlakte van niet meer dan 90 m2 , vermeerderd met 10% van de oppervlakte van het deel dat groter is dan 300 m2 , tot een maximum van in totaal 150 m2.
De ligging van een verblijfsgebied in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag is gelegen.
Subparagraaf 5.4.1.6.2 Algemene regels bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel en zijgevel openbaar gebied
Artikel 5.318 Toepassingsbereik
Binnen het 'werkingsgebied vergunningvrij bouwen' is deze subparagraaf van toepassing op het bouwen van:
Binnen het werkingsgebied 'bouwwerk - carport' is deze subparagraaf van toepassing op het bouwen van een carport.
Binnen het werkingsgebied 'bouwwerk - bijgebouw' is deze subparagraaf van toepassing op het bouwen van een bijgebouw.
Artikel 5.319 Algemene regels bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel en zijgevel openbaar gebied
Bij het bouwen van een erker, toegangsportaal, luifel, balkon, trap, bordes en overkapping:
wordt de bouwgrens met ten hoogste 1,5 m overschreden;
bedraagt de afstand vanaf het openbaar toegankelijk gebied tot aan het te bouwen bouwwerk minimaal 2,5 m;
bedraagt de bouwhoogte maximaal 3 m, dan wel 0,25 m boven de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
bedraagt de breedte maximaal 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw waaraan uitgebouwd wordt tot maximaal 4 m.
Bij het bouwen van een carport bedraagt de bouwhoogte maximaal 3 m, dan wel 0,25 m boven de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
Bij het bouwen van een bijgebouw bedraagt de bouwhoogte maximaal 3 m.
Subparagraaf 5.4.1.6.3 Algemene regels dakkapel voordakvlak en naar openbare weg gekeerde zijdakvlak
Artikel 5.320 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het bouwen van een dakkapel in het voordakvlak dan wel in het naar de openbare weg gekeerde zijdakvlak binnen het 'werkingsgebied vergunningvrij bouwen'.
Artikel 5.321 Algemene regels dakkapel voordakvlak en naar openbare weg gekeerde zijdakvlak
Bij het bouwen van een dakkapel is deze:
niet breder dan de helft van de breedte van het betreffende dakvlak;
voorzien van een plat dak;
niet hoger dan 1,5 m gemeten vanaf de voet van de dakkapel;
gelegen op meer dan 0,5 en minder dan 1 m van de dakvoet;
gelegen op meer dan 0,5 m van de daknok;
gelegen op meer dan 0,9 m ten opzichte van de zijkanten van het dakvlak;
op één horizontale lijn met andere dakkapellen op hetzelfde dakvlak binnen hetzelfde bouwblok of vrijstaand gebouw geplaatst, gemeten vanaf bovenkant van de dakkapel;
niet groter dan 50% van de oppervlakte van het dakvlak gebruikt voor dakkapellen, dakramen en andere dakdoorbrekingen gezamenlijk;
van andere afmetingen dan gesteld in a t/m h indien het bouwwerk gelijk is aan een bestaande dakkapel op een gelijk gebouw binnen hetzelfde dorp, die met een vergunning is gerealiseerd.
Artikel 5.322 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op aanbrengen van extra isolatie aan de buitenzijde van een hoofdgebouw binnen het 'werkingsgebied vergunningvrij bouwen'.
De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met het oog op het verbeteren van de energieprestatie van een hoofdgebouw.
Artikel 5.324 Algemene regels isolatie buitenzijde
Het aanbrengen van extra isolatie aan de buitenzijde van een hoofdgebouw is toegestaan, mits:
Artikel 5.327 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het bouwen van een bijbehorend bouwwerk, inclusief een overkapping.
Artikel 5.328 Vergunningplicht bijbehorend bouwwerk
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een in artikel 5.316, 5.318, 5.320, 5.322 en 5.325 aangewezen activiteit te verrichten, als niet wordt voldaan aan de bijbehorende algemene regels, bedoeld in de artikelen 5.317 5.319, 5.321, 5.324 en 5.326.
Artikel 5.329 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.328 wordt alleen verleend als:
het aangevraagde bouwwerk passend is bij de ruimtelijke opbouw van de omgeving en deze niet wezenlijk wijzigt, waarbij het aangevraagde bouwwerk wat betreft omvang en situering aansluit bij de bestaande omgeving;
bij de beoordeling van de omvang als bedoeld onder a in acht wordt genomen:
bij de beoordeling van de situering als bedoeld onder a in acht wordt genomen:
in geval van een dakopbouw of een uitbouw over meerdere lagen het een aanvraag betreft:
de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
voldaan wordt aan paragraaf 5.2.6.1 Parkeren; en
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met ter plaatse opgenomen omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de Welstandsnota Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug herziening 2017 met dien verstande dat indien een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden, tenzij het college van burgemeester en wethouders van oordeel is dat de omgevingsvergunning toch kan worden verleend.
Artikel 5.330 Bijzondere aanvraagvereisten vergunningplicht bijbehorend bouwwerk
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.328 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de plattegronden van alle verdiepingen en een doorsnedetekening voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, de bestaande situatie;
het beoogde gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden;
een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2;
een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel en het bebouwd oppervlak en de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan titel 5.2 Normen voor de fysieke leefomgeving.
Ten behoeve van de toetsing aan de Welstandsnota Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug herziening 2017 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
kleurenfoto’s van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en
een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking.
Artikel 5.331 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van een overkapping.
De bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding voor de voorgevelrooilijn van het op hetzelfde bouwwerkperceel gelegen hoofdgebouw bedraagt maximaal 1 m.
De bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding achter de voorgevelrooilijn van het op hetzelfde bouwwerkperceel gelegen hoofdgebouw bedraagt maximaal 2 m.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de bouwhoogte maximaal 1,1 m, mits de afstand van de voorgevelrooilijn tot aan de openbare weg minimaal 7 m bedraagt.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de bouwhoogte maximaal 1,5 m, mits:
In afwijking van het eerste lid bedraagt de bouwhoogte van een poort of een poer maximaal 2 m, mits:
De bouwhoogte van een vlaggen- of antennemast bedraagt maximaal 6 m en maximaal een per gebouwerf.
De bouwhoogte van een lichtmast bedraagt:
De bouwhoogte van een ballenvanger bedraagt:
Voor de plaatsing van een speeltoestel gelden de volgende regels:
De bouwhoogte van een kunstwerk bedraagt:
De bouwhoogte van een kunstobject bedraagt:
De bouwhoogte van een overig bouwwerk, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.
Artikel 5.334 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van een overkapping.
De bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding voor de voorgevelrooilijn van het op hetzelfde bouwwerkperceel gelegen hoofdgebouw bedraagt maximaal 1 m.
De bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding achter de voorgevelrooilijn van het op hetzelfde bouwwerkperceel gelegen hoofdgebouw bedraagt maximaal 2 m.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de bouwhoogte maximaal 1,1 m, mits de afstand van de voorgevelrooilijn tot aan de openbare weg minimaal 7 m bedraagt.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de bouwhoogte maximaal 1,5 m, mits:
In afwijking van het eerste lid bedraagt de bouwhoogte van een poort of een poer maximaal 2 m, mits:
De bouwhoogte van een vlaggen-, antenne- en lichtmast bedraagt maximaal 10 m.
De bouwhoogte van een beveiligingscamera bedraagt maximaal 9 m.
De bouwhoogte van een kunstwerk bedraagt:
De bouwhoogte van een kunstobject bedraagt maximaal 6 m.
De bouwhoogte van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 3 m.
Artikel 5.337 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het bouwen van een grondgebonden zonnepaneel voor eigen gebruik bij een (bedrijfs)woning binnen het 'werkingsgebied vergunningvrij bouwen'.
Bij het bouwen van een grondgebonden zonnepaneel:
wordt een grondgebonden zonnepaneel binnen hetzelfde bouwwerkperceel gerealiseerd als de (bedrijfs)woning;
bedraagt de oppervlakte van alle zonnepanelen bij elkaar maximaal:
bedraagt de bouwhoogte maximaal:
2 m binnen het bebouwingsgebied;
1 m buiten het bebouwingsgebied.
In afwijking van artikel 5.338 is het bouwen van een grondgebonden zonnepaneel verboden indien het perceel is gelegen:
op een grafheuvel;
ter plaatse van het 'restrictiegebied - rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht';
in een beschermd historisch park- en tuinaanleg, zoals een landschapspark met solitairen, boomgroepen en open weiden zoals een arboretum of een heidetuin;
in het 'oude engen' gebied zoals opgenomen in de Welstandsnota Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug herziening 2017 met dien verstande dat indien een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden.
Artikel 5.351 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is binnen een 'restrictiegebied - rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht' van toepassing op:
het wijzigen van de dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen;
het aanbrengen of wijzigen van een erker, luifel, zonnescherm en gevelreclame aan de voorgevel en de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel;
het realiseren van een dakkapel en het wijzigen van een bestaande dakkapel aan de voorgevel en de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel;
het wijzigen van de bestaande bouw- en goothoogte van een gebouw;
het wijzigen van de gevelindeling van een gebouw aan de voorgevel en de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel;
het bouwen van een bijbehorend bouwwerk; en
het aanbrengen van zonnepanelen op een dak aan de voorgevel en de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het behoud van het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht.
Artikel 5.353 Vergunningplicht rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht
Zonder omgevingsvergunning is het verboden een activiteit als bedoeld in artikel 5.351 te verrichten.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
normaal onderhoud en/of gebruik;
werkzaamheden die reeds in uitvoering waren toen het restrictiegebied werd aangewezen;
het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde, niet zijnde luifel, zonnescherm en gevelreclame;
het bouwen van een bijbehorend bouwwerk, luifel, zonnescherm en gevelreclame op gebouwerf aan de achterkant van een hoofdgebouw, als dat gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het erf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd; en
een bouwwerk dat op basis van de Erfgoedwet anderszins is beschermd.
Artikel 5.354 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.353, eerste lid wordt alleen verleend als:
de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft gelet op de oogmerken in artikel 5.352. Bij de beoordeling daarvan wordt het advies van de gemeentelijke adviescommissie betrokken; en
bij het bouwen van een hoofdgebouw als bedoeld in artikel 5.304 voldaan wordt aan de beoordelingsregels zoals bepaald in artikel 5.306; of
voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.319 bij het bouwen van:
bij het bouwen van een dakkapel in het voordakvlak en het naar de openbare weg gekeerde zijdakvlak als voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.321; of
bij het aanbrengen van extra isolatie aan de buitenzijde van een hoofdgebouw als voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.324; of
bij het bouwen van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 5.327 voldaan wordt aan de beoordelingsregels zoals bepaald in artikel 5.329.
Artikel 5.355 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.353, eerste lid worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een bouwhistorisch rapport, een historisch-ruimtelijke analyse, een cultuurhistorisch onderzoek of een kleurenonderzoek; en
bij het bouwen van een hoofdgebouw als bedoeld in artikel 5.304 de gegevens en bescheiden zoals genoemd in artikel 5.307; of
bij het bouwen van een bijbehorend bouwwerk de gegevens en bescheiden zoals genoemd in artikel 5.330.
Artikel 5.356 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is binnen een 'restrictiegebied - calamiteitenroute' van toepassing op:
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het vrij en toegankelijk houden van een calamiteitenroute voor hulpdiensten.
Het is verboden om een activiteit die is aangewezen in artikel 5.356 onder a te verrichten.
Artikel 5.360 Beoordelingsregels vergunning
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.359, eerste lid wordt alleen verleend als:
de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft gelet op de oogmerken in artikel 5.357. Bij de beoordeling daarvan wordt het advies van de Veiligheidsregio Utrecht betrokken; en
voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.335.
Artikel 5.361 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is binnen een 'restrictiegebied - waterstaatkundige functie' van toepassing op:
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op de bescherming van waterveiligheid en waterhuishouding.
Artikel 5.363 Vergunningplicht
Zonder omgevingsvergunning is het verboden een activiteit als bedoeld in artikel 5.361 te verrichten.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
normaal onderhoud en/of gebruik;
werkzaamheden die reeds in uitvoering waren toen het restrictiegebied werd aangewezen;
het bouwen van een dakkapel zoals bedoeld in artikel 5.320;
het aanbrengen van extra isolatie aan de buitenzijde van een hoofdgebouw zoals bedoeld in artikel 5.322; en
bouwwerken ten behoeve van de waterstaatkundige functie zoals bedoeld in artikel 5.190.
Artikel 5.364 Beoordelingsregels vergunning
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.363 eerste lid wordt alleen verleend als:
de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft gelet op de oogmerken in artikel 5.362. Bij de beoordeling daarvan wordt het advies van de waterstaatbeheerder betrokken; en
bij het bouwen van een hoofdgebouw als bedoeld in artikel 5.304 voldaan wordt aan de beoordelingsregels zoals bepaald in artikel 5.306; of
bij het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied als voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.317; of
voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.319 bij het bouwen van:
bij het bouwen van een dakkapel in het voordakvlak en het naar de openbare weg gekeerde zijdakvlak als voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.321; of
[gereserveerd] bij het bouwen van een bijzonder agrarisch bouwwerk als voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.326; of
bij het bouwen van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 5.327 voldaan wordt aan de beoordelingsregels zoals bepaald in artikel 5.329; of
bij het bouwen van een bouwwerk geen gebouwen zijnde als voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.332; of
bij het bouwen van een grondgebonden zonnepaneel als voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.338 waarbij het in artikel 5.340 gestelde verbod van overeenkomstige toepassing is; of
[gereserveerd] bij het bouwen van een bouwwerk geen gebouwen zijnde agrarisch als voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.342.
Artikel 5.365 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is binnen een 'restrictiegebied - profiel van vrije ruimte waterstaatkundige functie' van toepassing op:
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op de bescherming van een toekomstige waterstaatkundige functie ten behoeve van de waterveiligheid en waterhuishouding.
Artikel 5.368 Beoordelingsregels vergunning
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.367 eerste lid wordt alleen verleend als:
de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft gelet op de oogmerken in artikel 5.366. Bij de beoordeling daarvan wordt het advies van de waterstaatbeheerder betrokken; en
bij het bouwen van een hoofdgebouw als bedoeld in artikel 5.304 voldaan wordt aan de beoordelingsregels zoals bepaald in artikel 5.306; of
bij het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied als voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.317; of
voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.319 bij het bouwen van:
bij het bouwen van een dakkapel in het voordakvlak en het naar de openbare weg gekeerde zijdakvlak als voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.321; of
[gereserveerd] bij het bouwen van een bijzonder agrarisch bouwwerk als voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.326; of
bij het bouwen van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 5.327 voldaan wordt aan de beoordelingsregels zoals bepaald in artikel 5.329; of
bij het bouwen van een bouwwerk geen gebouwen zijnde als voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.332; of
bij het bouwen van een grondgebonden zonnepaneel als voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.338 waarbij het in artikel 5.340 gestelde verbod van overeenkomstige toepassing is; of
[gereserveerd] bij het bouwen van een bouwwerk geen gebouwen zijnde agrarisch als voldaan wordt aan de algemene regels zoals bepaald in artikel 5.342.
Artikel 5.369 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is binnen een 'restrictiegebied - groenzone' van toepassing op:
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
Artikel 5.374 Specifieke zorgplicht bescherming omgeving sloopwerkzaamheden
De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 5.3, houdt in dat degene die sloopwerkzaamheden verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de werkzaamheden kunnen leiden tot beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen bouwwerken en andere wel of niet roerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouwterrein grenzend openbaar toegankelijk gebied is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die beschadiging of belemmering te voorkomen of niet te laten voortduren.
Artikel 5.378 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het slopen van een gebouw binnen een 'restrictiegebied - rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht'.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het behoud van het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht.
Artikel 5.380 Vergunningplicht
Zonder omgevingsvergunning is het verboden een activiteit als bedoeld in artikel 5.378 te verrichten.
Artikel 5.381 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.380 wordt alleen verleend als de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor oogmerken genoemd in artikel 5.379. Bij de beoordeling daarvan wordt het advies van de gemeentelijke adviescommissie betrokken.
Artikel 5.382 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een bouwhistorisch rapport, een historisch-ruimtelijke analyse, een cultuurhistorisch onderzoek of een kleurenonderzoek verstrekt.
Artikel 5.383 Aanwijzing activiteit
Als activiteit op of in de bodem worden aangewezen:
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van watergangen;
het graven in de bodem;
het zeven van de uitkomende grond op dezelfde locatie;
het tijdelijk opslaan van grond op de locatie van het graven; en
het terugplaatsen van grond na afloop van tijdelijk uitnemen van grond.
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:
de aanleg en instandhouding van in de grond aanwezige kabels en leidingen;
de aanleg en instandhouding van boven de grond aanwezige kabels en leidingen;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur;
het waarborgen van de veiligheid;
de verdeling van ondergrondse ruimte;
beschermen van archeologische monumenten; en
bescherming en beheer van de waterhuishouding.
Artikel 5.385 Toepassingsbereik
Deze subparagaaf is van toepassing op de volgende activiteiten binnen werkingsgebied 'restrictiegebied - gasleiding' en 'restrictiegebied - rioolpersleiding':
het ontginnen, afgraven en verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of op andere wijze herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
diepploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
het aanbrengen dan wel verwijderen van diepwortelende dan wel hoogopgaande beplanting;
het aanleggen dan wel verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden waaronder ook begrepen het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
het permanent opslaan van goederen.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
Artikel 5.387 Specifieke zorgplicht
De specifieke zorgplicht, bedoeld in 5.3, houdt in ieder geval in dat beschadiging van in de grond aanwezige werken zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Artikel 5.388 Vergunningplicht ondergrondse infrastructuur
Zonder omgevingsvergunning is het verboden een activiteit als bedoeld in artikel 5.385 te verrichten.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
normaal onderhoud en/of gebruik;
werkzaamheden die reeds in uitvoering waren toen het restrictiegebied werd aangewezen; en
activiteiten die door of in opdracht van de beheerder van het betreffende onderdeel van de fysieke leefomgeving worden verricht in verband met de oogmerken genoemd in 5.386.
Artikel 5.389 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.388 wordt alleen verleend als de oogmerken als bedoeld in 5.386 niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 5.390 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.388 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 5.395 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op:
het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden;
het ontginnen, afgraven en verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of op andere wijze herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het aanbrengen en verwijderen van diepwortelende beplantingen;
het indrijven van voorwerpen in de bodem.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het beschermen van archeologische waarden.
Artikel 5.397 Specifieke zorgplicht archeologie
De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 5.3, houdt voor de aangewezen activiteiten in ieder geval in dat beschadiging van in de grond aanwezige archeologische resten zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Artikel 5.398 Vergunningplicht archeologie
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om de in artikel 5.395 aangewezen activiteit te verrichten binnen het werkingsgebied 'restrictiegebied - archeologie 1' indien de activiteit dieper reikt dan 0,3 m onder het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijkt van 50 m2 of meer.
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om de in artikel 5.395 aangewezen activiteit te verrichten binnen het werkingsgebied 'restrictiegebied - archeologie 2' indien de activiteit dieper reikt dan 0,3 m onder het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijkt van 100 m2 of meer.
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om de in artikel 5.395 aangewezen activiteit te verrichten binnen het werkingsgebied 'restrictiegebied - archeologie 3' indien de activiteit dieper reikt dan 0,3 m onder het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijkt van 150 m2 of meer.
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om de in artikel 5.395 aangewezen activiteit te verrichten binnen het werkingsgebied 'restrictiegebied - archeologie 4' indien de activiteit dieper reikt dan 0,3 m onder het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijkt van 1000 m2 of meer.
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om de in artikel 5.395 aangewezen activiteit te verrichten binnen het werkingsgebied 'restrictiegebied archeologie 5' indien de activiteit dieper reikt dan 0,3 m onder het maaiveld en die een grondoppervlakte bestrijkt van 100.000 m2 of meer.
Het verbod in het eerste tot en met het vijfde lid geldt niet voor:
normaal onderhoud en/ of gebruik;
werkzaamheden die reeds in uitvoering waren toen het restrictiegebied werd aangewezen;
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een archeologisch deskundige;
in en op gronden waarvan naar oordeel van het bevoegd gezag vaststaat dat daar geen archeologische waarden aanwezig zijn of meer aanwezig zijn.
Artikel 5.399 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.398 wordt alleen verleend als de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft gelet op de oogmerken in artikel 5.396.
Artikel 5.400 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.398 worden in elk geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 5.401 Vergunningvoorschriften
Het college van burgemeester en wethouders kan de volgende voorschriften verbinden aan de vergunning bedoeld in artikel 5.398:
Artikel 5.402 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is binnen een 'restrictiegebied - rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht' van toepassing op:
het ontginnen, afgraven en verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of op andere wijze herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het verwijderen van landschapselementen;
het vellen of rooien van houtopstanden;
het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bos en/of houtopstanden ten gevolge hebben of kunnen hebben;
het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters; en
het aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden waaronder ook begrepen het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het behoud van het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht.
Artikel 5.404 Vergunningplicht
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een activiteit die is aangewezen in artikel 5.402 te verrichten.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
Artikel 5.405 Beoordelingsregels
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.404 wordt alleen verleend als de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft gelet op de oogmerken in artikel 5.403. Bij de beoordeling daarvan wordt het advies van de gemeentelijke adviescommissie betrokken.
Artikel 5.406 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een bouwhistorisch rapport, een historisch-ruimtelijke analyse, een cultuurhistorisch onderzoek of een kleurenonderzoek verstrekt.
Artikel 5.407 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is binnen een 'restrictiegebied - calamiteitenroute' van toepassing op het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het vrij en toegankelijk houden van een calamiteitenroute voor hulpdiensten.
Het is verboden om een activiteit die is aangewezen in artikel 5.407 te verrichten.
Artikel 5.410 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is binnen een 'restrictiegebied - waterstaatkundige functie' van toepassing op:
het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden;
het ontginnen, afgraven en verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem;
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of op andere wijze herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
het aanbrengen en verwijderen van diepwortelende beplantingen;
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
het aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden waaronder ook begrepen het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op de waterveiligheid en de waterhuishouding.
Artikel 5.412 Vergunningplicht
Zonder omgevingsvergunning is het verboden een activiteit als bedoeld in artikel 5.365 te verrichten.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
normaal onderhoud en/of gebruik;
werkzaamheden die reeds in uitvoering waren toen het restrictiegebied werd aangewezen;
werkzaamheden ten behoeve van de waterstaatkundige functie zoals bedoeld in artikel 5.190.
Artikel 5.413 Beoordelingsregels vergunning
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.363 eerste lid wordt alleen verleend als de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft gelet op de oogmerken in artikel 5.411. Bij de beoordeling daarvan wordt het advies van de waterstaatbeheerder betrokken.
Artikel 5.414 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is binnen een 'restrictiegebied - hoofdgroenstructuur' van toepassing op:
het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden;
het aanbrengen en verwijderen van beplantingen;
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
het aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden waaronder ook begrepen het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
Artikel 5.416 Specifieke zorgplicht
De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 5.3, houdt in ieder geval in dat:
beschadiging van het bestaande openbare groen zo veel mogelijk wordt voorkomen;
belemmering van het bestaande gebruik van het bestaande openbare groen, door mens en dier, zo veel mogelijk wordt voorkomen of beperkt; en
bij activiteiten en werkzaamheden die kunnen leiden tot beschadiging of verlies aan robuustheid van het openbaar groen, alle maatregelen worden getroffen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om die beschadiging of verlies aan robuustheid te voorkomen of niet te laten voortduren.
Artikel 5.417 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is binnen een 'restrictiegebied - groenzone' van toepassing op:
het aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden waaronder ook begrepen het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden;
het aanbrengen en verwijderen van beplantingen;
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
Het is verboden om de in artikel 5.417 onder a aangewezen activiteit te verrichten.
Artikel 5.420 Specifieke zorgplicht
De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 5.3, houdt in ieder geval in dat:
beschadiging van het bestaande groen zo veel mogelijk wordt voorkomen;
belemmering van het bestaande gebruik van het bestaande groen, door mens en dier, zo veel mogelijk wordt voorkomen of beperkt; en
bij activiteiten en werkzaamheden die kunnen leiden tot beschadiging of verlies aan robuustheid van het groen, alle maatregelen worden getroffen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om die beschadiging of verlies aan robuustheid te voorkomen of niet te laten voortduren.
Artikel 5.421 Toepassingsbereik
Artikel 5.3 en de regels van deze paragraaf zijn van toepassing op de milieubelastende activiteiten in titel 5.6.
Artikel 5.3 en deze paragraaf zijn niet van toepassing op:
wonen;
het feitelijk verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden aan bouwwerken of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein;
een milieubelastende activiteit die in hoofdzaak in de openbare buitenruimte wordt verricht;
doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen;
bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor het vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen; en
een evenement:
Het tweede lid geldt niet voor milieubelastende activiteiten die bestaan uit het lozen op of in de bodem of de riolering, voor zover het gaat om de gevolgen van het lozen voor de bodem, voor de voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater of voor het zuiveringtechnisch werk.
De regels in deze titel zijn gesteld met het oog op:
Artikel 5.423 Voorrangsbepaling
De regels over milieubelastende activiteiten in titel 5.6 zijn niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover over die onderwerpen voorschriften zijn verbonden aan:
een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet onherroepelijke omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;
een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet en na de inwerkingtreding van die wet onherroepelijk wordt.
Artikel 5.424 Maatwerkvoorschriften
Het college van burgemeester en wethouders kan maatwerkvoorschriften stellen over de artikelen 5.3, 5.429 en 5.430, en de paragrafen 5.2.3, 5.2.4, 5.2.5, 5.2.7, 5.6.1.2 en 5.6.1.3.
Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 5.429 en 5.430, en de paragrafen 5.2.3, 5.2.4, 5.2.5, 5.2.7, 5.6.1.2 en en 5.6.1.3, tenzij in dit omgevingsplan anders is bepaald.
Een maatwerkvoorschrift wordt gesteld met het oog op de belangen bedoeld in artikel 5.4.
Op het stellen van een maatwerkvoorschrift over een milieubelastende activiteit zijn de instructieregels in paragraaf 5.1.4 en artikel 5.165 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.425 Gegevens en bescheiden
Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders worden de gegevens en bescheiden verstrekt, die nodig zijn om te bezien of de algemene regels uit dit omgevingsplan en maatwerkvoorschriften op grond van dit omgevingsplan voor de activiteit toereikend zijn, gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu.
Gegevens en bescheiden worden verstrekt, voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
Artikel 5.426 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op milieubelastende activiteiten waarvoor een informatieplicht geldt.
Artikel 5.427 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden
Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders, worden die ondertekend en voorzien van:
Artikel 5.428 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat
Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 5.427, wijzigen, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Ten minste vier weken voor de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 5.429 Informeren over een ongewoon voorval
Het college van burgemeester en wethouders wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.
Het eerste lid geldt niet voor:
Artikel 5.430 Gegevens en bescheiden
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;
informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;
andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en
informatie over de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Omgevingswet.
Het eerste lid geldt niet voor:
Artikel 5.431 Geluid: onderzoek
In de volgende gevallen wordt er een geluidonderzoek verricht:
als tussen 19.00 en 7.00 uur transportbewegingen plaatsvinden met motorvoertuigen waarvan de massa van het ledig voertuig vermeerderd met het laadvermogen meer is dan 3.500 kg en binnen een afstand van 25 m van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn;
bij het opwekken van elektriciteit met een windturbine met een rotordiameter van meer dan 2 m, bedoeld in artikel 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
als in de buitenlucht metalen in bulk worden overgeslagen of in de buitenlucht metalen mechanisch worden bewerkt;
bij het reinigen van afvalwater door waterstraal- of oppervlaktebeluchters met een capaciteit van 120.000 of meer vervuilingseenheden;
bij het neutraliseren van airbags of gordelspanners door deze te ontsteken;
bij het vervaardigen van betonmortel of betonwaren;
bij een binnenschietbaan als de afstand van de binnenschietbaan tot het dichtstbijzijnde geluidgevoelige gebouw kleiner is dan 50 m;
als het op basis van de aard van de activiteit aannemelijk is dat;
Uit het rapport van een geluidonderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt op grond van verrichte geluidsmetingen of geluidsberekeningen of wordt voldaan aan:
de waarden, bedoeld in paragraaf 5.2.3.1; of
de van toepassing zijnde geluidswaarden van de omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift.
In het rapport wordt aangegeven welke voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat de waarden, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, worden overschreden.
Artikel 5.432 Gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit wordt het rapport van het geluidonderzoek, bedoeld in artikel 5.431, verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Ten minste vier weken voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan op grond van de gegevens in het rapport van het geluidonderzoek, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen wordt binnen een straal van 25 m rond de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, sport- of spelmaterialen, of andere materialen verwijderd die van de activiteit afkomstig zijn.
Artikel 5.434 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van:
Artikel 5.435 Informatieplicht: gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit als bedoeld in artikel 5.434 wordt het college van burgemeester en wethouders geïnformeerd door middel van het verstrekken van de volgende gegevens en bescheiden inhoudende:
Ten minste vier weken voor de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering, als:
In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.
Artikel 5.436 Lozen van grondwater bij saneringen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater, afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Voor het lozen van dat grondwater op of in de bodem zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in bijlage XIX bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, gemeten in een steekmonster.
Voor het lozen van dat grondwater in een schoonwaterriool zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 5.36, gemeten in een steekmonster.
Dat grondwater wordt niet geloosd in een vuilwaterriool.
|
Stof |
Emissiegrenswaarden in µg/l of mg/l |
|
Naftaleen |
0,2 µg/l |
|
PAK’s |
1 µg/l |
|
BTEX |
50 µg/l |
|
Vluchtige organohalogeen-verbindingen uitgedrukt als chloor |
20 µg/l |
|
Aromatische organohalogeen-verbindingen |
20 µg/l |
|
Minerale olie |
500 µg/l |
|
Cadmium |
4 µg/l |
|
Kwik |
1 µg/l |
|
Koper |
11 µg/l |
|
Nikkel |
41 µg/l |
|
Lood |
53 µg/l |
|
Zink |
120 µg/l |
|
Chroom |
24 µg/l |
|
Onopgeloste stoffen |
50 µg/l |
Artikel 5.437 Lozen van grondwater bij ontwatering
Met het oog op het kan grondwater bij ondoelmatig beheer van afvalwatering, dat niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering en dat geen drainagewater is als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Voor het lozen van dat grondwater in een schoonwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l en voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Voor het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l.
Het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool duurt niet langer dan 8 weken en de geloosde hoeveelheid is ten hoogste 5 m3/u.
Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering bij wonen.
Artikel 5.438 Meet- en rekenbepalingen
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;
voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;
voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NENEN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-ENISO 15587-2;
voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;
voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;
voor cyaniden totaal: NEN-EN-ISO 14403-1 en NEN-EN-ISO 14403-2;
voor ammonium, nitraat, totaal-fosfaat en sulfaat: NEN-ISO 15923-1;
voor fluoride: NEN 6589 of NEN 6578;
voor endosulfan, α-HCH, y-HCH (lindaan), DDT (incl. DDD en DDE), aldrin, dieldrin, endrin, hexachloorbutadieen en hexachloorbenzeen: NEN-EN 16693;
voor dichloorpropeen: NEN-EN-ISO 15680; 44
voor mecoprop: NEN-EN-ISO 15913;
voor trichloorfenolen, tetrachloorfenol, dichloorfenolen en pentachloorfenol: NEN-EN 12673;
voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
voor anthraceen, fenanthreen, chryseen, fluorantheen, benzo(a)anthraceen, benzo(k)fluorantheen, benzo(a)pyreen, benzo(ghi)peryleen en indeno(l23cd)pyreen: NEN-EN-ISO 17993;
voor trihalomethanen (THM): ISO 11423-1;
voor adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX): NEN-EN-ISO 9562;
voor de zuurgraad (pH): NEN-EN-ISO 10523; en
voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.
Subparagraaf 5.6.1.3.2 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening
Artikel 5.439 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater, dat:
Artikel 5.440 Informatieplicht: gegevens en bescheiden
Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken wordt het college van burgemeester en wethouders geïnformeerd door middel van het verstrekken van de volgende gegevens en bescheiden inhoudende:
Ten minste zes maanden voor het veranderen van het lozen door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen of daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 5.441 Lozen van afvloeiend hemelwater
Met het oog op doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Afvloeiend hemelwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd als het lozen op of in de bodem, in een schoonwaterriool of op een oppervlaktewaterlichaam redelijkerwijs niet mogelijk is.
Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater dat:
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen in een schoonwaterriool geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.
Bij het lozen vanuit een pompkelder van een tunnel of een verdiept weggedeelte is, als dat redelijkerwijs mogelijk is, een voorziening aanwezig om, in afwijking van het vierde lid, het meest vervuilde hemelwater in een vuilwaterriool te lozen.
Artikel 5.442 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater.
Artikel 5.443 Informatieplicht: gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit als bedoeld in artikel 5.442 wordt het college van burgemeester en wethouders geïnformeerd door middel van het verstrekken van de volgende gegevens en bescheiden inhoudende:
Ten minste vier weken voor de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater:
Artikel 5.444 Geen voedselvermaling
Huishoudelijk afvalwater, afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen in een huishouden en daarmee samenhangende activiteiten, dat afvalstoffen bevat die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen, wordt niet geloosd.
Artikel 5.445 Lozen van huishoudelijk afvalwater
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt huishoudelijk afvalwater alleen op of in de bodem geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:
40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;
100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;
600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;
1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en
3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater op of in de bodem dat voor 1 juli 1990 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.
In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater in de bodem worden geloosd:
Artikel 5.446 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op of in de bodem, geleid via een zuiveringsvoorziening.
Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 5.46
Als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat kan het, in afwijking van het tweede lid, voor vermenging met ander afvalwater worden geleid door een septictank:
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater:
Artikel 5.448 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het lozen van koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 5.449 Informatieplicht: gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit als bedoeld in artikel 5.448 wordt het college van burgemeester en wethouders geïnformeerd door middel van het verstrekken van de volgende gegevens en bescheiden inhoudende:
Ten minste vier weken voor de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater worden geloosd in een schoonwaterriool.
Koelwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd als het lozen in een schoonwaterriool of op een oppervlaktewaterlichaam redelijkerwijs niet mogelijk is.
Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.
Artikel 5.451 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater, afkomstig van reinigingswerkzaamheden, conserveringswerkzaamheden of andere onderhoudswerkzaamheden aan bouwwerken.
Artikel 5.452 Periodiek reinigen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt afvalwater afkomstig van reinigingswerkzaamheden, conserveringswerkzaamheden of andere onderhoudswerkzaamheden aan bouwwerken niet in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater of op of in de bodem geloosd, tenzij het gaat om afvalwater afkomstig van reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.
Artikel 5.453 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan en overslaan van goederen.
Voor de toepassing van deze subparagraaf worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:
bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
A-hout en ongeshredderd B-hout;
snoeihout;
banden van voertuigen;
autowrakken bij een autodemontagebedrijf waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt en wrakken van tweewielige motorvoertuigen bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt;
straatmeubilair;
tuinmeubilair;
aluminium, ijzer en roestvrij staal;
kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;
kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;
papier en karton;
textiel en tapijt; en
vlakglas.
Artikel 5.455 Informatieplicht: gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit als bedoeld in artikel 5.454 wordt het college van burgemeester en wethouders geïnformeerd door middel van het verstrekken van de volgende gegevens en bescheiden inhoudende:
welke goederen worden opgeslagen en in welke hoeveelheid;
of afvalwater wordt geloosd;
de lozingsroute;
gegevens over de indeling van locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van tenminste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die voorzien is van een noordpijl; en
de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voor de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 5.456 Lozen bij opslaan van inerte goederen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan te lozen afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Dat afvalwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd, als het lozen op of in de bodem, op een oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.
Voor het lozen van dat afvalwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Als de opgeslagen inerte goederen worden bevochtigd, wordt afvalwater dat met opgeslagen goederen in contact is geweest, zoveel mogelijk voor dit bevochtigen gebruikt.
Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van wonen.
Artikel 5.458 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute bij opslaan van lekkende, uitlogende en vermestende goederen
Als in de waterschapsverordening een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van artikel 4.1057, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in dat artikel, geloosd in een vuilwaterriool of via die andere route.
Subparagraaf 5.6.1.3.7 Lozen vanuit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
Artikel 5.459 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig uit:
Artikel 5.460 Lozen vanuit openbaar hemelwaterstelsel en openbaar ontwateringsstelsel
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar ontwateringsstelsel worden geloosd op of in de bodem, als dat stelsel voorkomt op het in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2020 Utrechtse Heuvelrug met dien verstande dat indien een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden, opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° en 2°, van de Omgevingswet, en dat stelsel volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Artikel 5.461 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op of in de bodem, als dat systeem voorkomt op het in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2017-2020 Utrechtse Heuvelrug met dien verstande dat indien een nieuwe versie verschijnt, met deze nieuwe versie rekening wordt gehouden, opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.
Artikel 5.462 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater, afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van middelen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit.
Artikel 5.463 Schoonmaken drinkwaterleidingen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater, worden geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Dat afvalwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd als het lozen op of in de bodem, op een oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.
Bij het lozen op of in de bodem ontstaat geen wateroverlast.
Aan het water dat wordt gebruikt voor het schoonmaken en dat wordt geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool, worden geen chemicaliën toegevoegd.
Artikel 5.464 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening.
Het eerste lid geldt niet voor het lozen van afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken, bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 5.465 Informatieplicht: gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 5.464 wordt het college van burgemeester en wethouders geïnformeerd door middel van het verstrekken van de volgende gegevens en bescheiden inhoudende:
Ten minste vier weken voor de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 5.466 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Artikel 5.467 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel en het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd, als een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de activiteit omvat.
Artikel 5.468 Informatieplicht: gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 5.467 wordt het college van burgemeester en wethouders geïnformeerd door middel van het verstrekken van de volgende gegevens en bescheiden inhoudende:
Ten minste vier weken voor de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
In aanvulling op artikel 4.140, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan te lozen afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel en het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd, ook worden geloosd in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Voor het lozen van dat afvalwater in een schoonwaterriool zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 5.69, gemeten in een steekmonster.
Voor het lozen van dat afvalwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Artikel 5.471 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater op of in de bodem.
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
wonen; of
een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; of
het lozen op of in de bodem waaraan in een omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit op grond van artikel 16.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving of een omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit op grond van de waterschapsverordening voorschriften zijn gesteld.
Artikel 5.473 Beoordelingsregels
Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bedoeld in artikel 5.472 zijn de beoordelingsregels in de artikelen 8.9 tot en met 8.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.474 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.472 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 5.477 Beoordelingsregels
Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bedoeld in artikel 5.476 zijn de beoordelingsregels in de artikelen 8.9 tot en met 8.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.478 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.476 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 5.479 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het uitwassen van beton, als een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de activiteit omvat.
Artikel 5.480 Informatieplicht: gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 5.479 wordt het college van burgemeester en wethouders geïnformeerd door middel van het verstrekken van de volgende gegevens en bescheiden inhoudende:
Ten minste vier weken voor de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
In aanvulling op artikel 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan te lozen afvalwater afkomstig van het uitwassen van beton ook worden geloosd in een vuilwaterriool.
Voor het lozen van dat afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Artikel 5.489 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het met een acculader laden van een natte accu die vloeibare bodembedreigende stoffen bevat.
Artikel 5.490 Bodem: bodembeschermende voorziening
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem vindt het laden van een accu plaats boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 5.491 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage met meer dan 20 parkeerplaatsen die voorzien is van mechanische ventilatie.
Artikel 5.492 Informatieplicht: gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van het bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage met meer dan 30 parkeerplaatsen wordt het college van burgemeester en wethouders geïnformeerd door middel van het verstrekken van gegevens en bescheiden inhoudende:
de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatieschets, met een schaal van ten minste 1:10.000, waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voor de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 5.493 Lucht en geur: afvoeren emissies
Met het oog op het beschermen van de kwaliteit van de lucht en het voorkomen of beperken van geurhinder:
worden de aanzuigopeningen voor de ventilatie van de parkeergarage in een verkeersluwe omgeving, of, als dat niet mogelijk is, op ten minste 5 m boven het straatniveau en buiten de beïnvloeding van de uitblaasopeningen aangebracht;
wordt de uit de parkeergarage afgezogen lucht verticaal uitgeblazen op ten minste 5 m boven het straatniveau of, als binnen 25 m van de uitblaasopening een gebouw is gelegen met een hoogste daklijn die meer dan 5 m boven het straatniveau is gelegen, ten minste 1 m boven de hoogste daklijn van dat gebouw;
bedraagt de snelheid van de uitgeblazen lucht, gemeten bij de rand van de uitblaasopening, ten minste 10 m per seconde.
Voor zover er geen verandering van de activiteit plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op een geurgevoelig gebouw, is het eerste lid niet van toepassing als voor 1 januari 2008 voor die activiteit:
Artikel 5.498 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op een praktijkruimte of laboratorium in werking te hebben waar gericht wordt gewerkt met biologische agens, met uitzondering van biologische agens die ingedeeld zijn of worden in groep 1 of groep 2 als gevolg van de indeling van risicogroepen van de richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 83/391/EEG) (PbEG 2000, L 262), die niet als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 5.499 Vergunningplicht biologische agens
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een in artikel 5.498 aangewezen activiteit te verrichten.
Artikel 5.500 Beoordelingsregels
Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bedoeld in artikel 5.499 zijn de beoordelingsregels in de artikelen 8.9 tot en met 8.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.501 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.499 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de groep waarin het biologisch agens is of wordt ingedeeld als gevolg van de indeling in risicogroepen van de richtlijn biologische agentia;
informatie over de op grond van artikel 2.22, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen ziekteverwekkers; en
een aanduiding van de ligging van de ruimten waar gewerkt wordt met het biologisch agens.
Artikel 5.502 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op ingeperkt gebruik als bedoeld in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 te verrichten.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde organismen als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013; of
ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde organismen die door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van artikel 2.2 of artikel 2.8 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 zijn ingeschaald in de categorie van fysische inperking S-I;
ingeperkt gebruik dat als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 5.503 Vergunningplicht genetisch gemodificeerde organismen
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een in artikel 5.502 aangewezen activiteit te verrichten.
Artikel 5.504 Beoordelingsregels
Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bedoeld in artikel 5.503 zijn de beoordelingsregels in de artikelen 8.9 tot en met 8.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.505 Bijzondere aanvraagvereisten
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.503 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Artikel 5.511 Informatieplicht: gegevens en bescheiden
Tenminste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 5.510 wordt het college van burgemeester en wethouders geïnformeerd door middel van het verstrekken van de volgende gegevens en bescheiden inhoudende:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 5.512 Water: lozingsroute en zuivering
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater vindt het slachten van dieren en het broeien, koken of pekelen van daarbij vrijkomende dierlijke bijproducten inpandig plaats.
Te lozen afvalwater kan worden geloosd in een vuilwaterriool, als dat afvalwater afkomstig is van:
het bewerken van dierlijke bijproducten; of
het reinigen en desinfecteren van ruimtes waar een activiteit als bedoeld in artikel 5.510 is uitgevoerd.
Het afvalwater wordt niet geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Vethoudend afvalwater dat wordt geloosd, wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door:
een vetafscheider en slibvangput volgens NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2;
een vetafscheider en slibvangput die zijn geplaatst voor 14 september 2004 en zijn afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd; of
een flocculatieafscheider die is geplaatst voor 1 januari 2013 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.
In afwijking van NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2 kan met een lagere frequentie van het legen en reinigen dan in die normen vermeld worden volstaan als dit geen nadelige gevolgen heeft voor het doelmatig functioneren van de afscheider.
Het afvalwater wordt niet door een biologische zuivering geleid.
Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.
Artikel 5.513 Geur: voorkomen of beperken geurhinder
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder:
Voor zover er geen verandering van de activiteit plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op een geurgevoelig gebouw, is het eerste lid, onder b, niet van toepassing als voor 1 januari 2008 voor die activiteit:
Artikel 5.514 Bodem: bodembeschermende voorziening
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem vindt het pekelen van dierlijke bijproducten en organen plaats boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Artikel 5.515 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening
Er wordt een logboek bijgehouden waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties.
Artikel 5.516 Bodem: eindonderzoek bodem
Bij het beëindigen van het pekelen van dierlijke bijproducten of organen wordt een eindonderzoek bodem verricht om de kwaliteit van de bodem vast te stellen.
Het bodemonderzoek gaat over de bodembedreigende stoffen die zijn gebruikt, geproduceerd of uitgestoten op het gedeelte van de locatie waar het pekelen van dierlijke bijproducten of organen is verricht.
Het bodemonderzoek voldoet aan NEN 5725 en NEN 5740 en het veldwerk wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 2000 of een certificatieinstantie of inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 2000.
Artikel 5.517 Bodem: rapport van het eindonderzoek bodem
Het rapport van het eindonderzoek bodem bevat:
de naam en het adres van degene die het onderzoek heeft verricht;
de wijze waarop het onderzoek is verricht;
de aard en de mate van de aangetroffen verontreinigde stoffen en de herkomst daarvan;
informatie over het huidige en eerdere gebruik van het terrein;
bestaande informatie over bodemmetingen en grondwatermetingen die de toestand van de bodem en het grondwater weergeven op het tijdstip van opstelling van het rapport, of anders nieuwe bodemmetingen en grondwatermetingen voor het constateren van eventuele verontreiniging van de bodem door de bodemverontreinigende stoffen die bij de activiteit zijn gebruikt, zijn geproduceerd of zijn vrijgekomen; en
als de kwaliteit van de bodem wordt hersteld: de wijze waarop en de mate waarin dit gebeurt.
Artikel 5.518 Gegevens en bescheiden: beëindigen activiteit
Ten hoogste zes maanden na het beëindigen van het pekelen van dierlijke bijproducten of organen wordt een rapport van het eindonderzoek bodem verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 5.519 Bodem: herstel van de bodemkwaliteit
Als de bodem is verontreinigd, wordt uiterlijk zes maanden na het toezenden van het rapport van het eindonderzoek bodem de bodemkwaliteit hersteld tot:
de bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit, die is vastgesteld in een rapport volgens NEN 5740 dat is opgesteld voor het begin van de het pekelen van dierlijke bijproducten of organen;
de bodemkwaliteit van de locatie waarop de activiteit is verricht, zoals die is vastgelegd op een bodemkwaliteitskaart als bedoeld in artikel 47, onder a, of 57, tweede lid, van het Besluit bodemkwaliteit; of
de achtergrondwaarden, vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.
Het herstel wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7000.
Artikel 5.521 Water: opruimen gemorste en gelekte stoffen
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater worden bij het pekelen van dierlijke bijproducten en organen de gemorste of gelekte stoffen zoveel mogelijk zonder verder toevoegen van water opgeruimd en afgevoerd als afvalstof en wordt zoveel mogelijk voorkomen dat deze stoffen in het afvalwater terecht kunnen komen.
Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.
Artikel 5.542 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute afvalwater uit een gebouw [gereserveerd]
[gereserveerd]
Artikel 5.545 Informatieplicht: gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 5.544 wordt het college van burgemeester en wethouders geïnformeerd door middel van het verstrekken van de volgende gegevens en bescheiden inhoudende:
de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen, waarbij het volgende wordt aangegeven:
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatieschets, met een schaal van ten minste 1:10.000 aangegeven waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voor de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal worden geloosd in een vuilwaterriool. Het afvalwater wordt niet geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Er worden in goede staat verkerende afkwetsrollen gebruikt en er wordt een doelmatige zilverterugwininstallatie toegepast.
In afwijking van het tweede lid hoeft geen zilverterugwininstallatie te worden toegepast als per jaar minder dan 700 liter aan gebruiksklare fixeer wordt gebruikt en er gedragsvoorschriften zijn opgesteld en worden nageleefd gericht op het beperken van de emissie van zilver.
Voor het afvalwater is de emissiegrenswaarde voor zilver 4 milligram per liter, gemeten in een steekmonster.
Artikel 5.547 Meet- en rekenbepalingen
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Op het analyseren van zilver is NEN 6966, NEN-EN-ISO 17294-2, NEN-EN-ISO 11885 of NEN 6965 van toepassing, waarbij onopgeloste stoffen worden meegenomen in de analyse en elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2.
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met oliën, vetten en koelvloeistof wordt gewassen boven een vloeistofdichte bodemvoorziening.
Motorvoertuigen kunnen ook worden gewassen op een mobiele wasinstallatie die zodanig is uitgevoerd dat vloeistoffen niet in de bodem kunnen geraken, als die mobiele wasinstallatie niet langer dan zes maanden aaneengesloten op eenzelfde locatie is geplaatst.
Het eerste lid is niet van toepassing, als per week ten hoogste één motorvoertuig waarmee geen gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast, uitwendig wordt gewassen.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het wassen van motorvoertuigen worden geloosd in een vuilwaterriool. Het afvalwater wordt niet geloosd in een schoonwaterriool.
Het lozen op of in de bodem is toegestaan, als per week ten hoogste één motorvoertuig waarmee geen gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast, uitwendig wordt gewassen.
Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of dat afvalwater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
Artikel 5.551 Meet- en rekenbepalingen
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is voor olie NEN-EN-ISO 9377-2 van toepassing.
Artikel 5.552 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het bereiden van voedingsmiddelen met:
Deze paragraaf is niet van toepassing als een activiteit als bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving de activiteit omvat, met uitzondering van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
Artikel 5.553 Informatieplicht: gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 5.552 wordt het college van burgemeester en wethouders geïnformeerd door middel van het verstrekken van de volgende gegevens en bescheiden inhoudende:
de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen, waarbij wordt aangegeven op welke hoogte bakdampen worden afgevoerd en of een ontgeuringsinstallatie aanwezig is;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatieschets, met een schaal van ten minste 1:10.000 aangegeven waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Als vethoudend afvalwater wordt geloosd, worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Ten minste vier weken voor de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die wonen of werken op de locatie waar de activiteit wordt verricht.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd in een vuilwaterriool. Het afvalwater wordt niet geloosd in een schoonwaterriool.
Als niet in een vuilwaterriool kan worden geloosd, kan het afvalwater op de bodem worden geloosd, als het afvalwater gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater wordt geloosd en de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen.
Afvalwater dat afvalstoffen bevat, die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen, wordt niet geloosd.
Vethoudend afvalwater dat wordt geloosd, wordt voor vermenging met ander niet-vethoudend afvalwater geleid door:
In afwijking van NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2 kan met een lagere frequentie van het legen en reinigen dan daar vermeld worden volstaan als dit geen nadelige gevolgen heeft voor het doelmatig functioneren van de afscheider.
Bewijzen van het legen en reinigen van de vetafscheider en slibvangput worden gedurende tenminste 5 jaar bewaard.
In afwijking van het vierde lid kan vethoudend afvalwater afkomstig van een mobiele kraam voor het bereiden van voedingsmiddelen via een mobiele vetafscheider worden geloosd.
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder worden afgezogen dampen en gassen die naar de buitenlucht worden geëmitteerd:
Dampen die vrijkomen bij het bereiden van voedingsmiddelen met grootkeukenapparatuur door frituren, bakken in olie of vet of grillen, anders dan met houtskool, worden afgezogen en geleid door een vetvangend filter.
Voor zover er geen verandering van de activiteit plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op een geurgevoelig gebouw, is het eerste lid niet van toepassing als voor 1 januari 2008 voor die activiteit:
Artikel 5.556 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het traditioneel schieten door schutterijen of schuttersgilden met buksen of geweren vanaf een vaste standplaats op een stilstaand doel in de buitenlucht.
Artikel 5.557 Informatieplicht: gegevens en bescheiden
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 5.556 wordt het college van burgemeester en wethouders geïnformeerd door middel van het verstrekken van de volgende gegevens en bescheiden inhoudende:
de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatieschets, met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voor de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 5.558 Bodem en externe veiligheid
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het beperken van verontreiniging van de bodem vindt het schieten op zodanige wijze plaats dat alle afgeschoten kogels worden opgevangen in een voorziening.
Artikel 5.559 Bodem: bodembeschermende voorziening
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de bodem, vindt traditioneel schieten plaats boven een bodembeschermende voorziening, als bij het schieten hulzen van verschoten munitie vrijkomen.
De voorziening voor het opvangen van afgeschoten kogels, bedoeld in artikel 5.558, is opgesteld boven een bodembeschermende voorziening.
Artikel 5.560 Eindonderzoek bodem
Bij het beëindigen van het traditioneel schieten wordt een eindonderzoek bodem verricht om de kwaliteit van de bodem vast te stellen.
Het eindonderzoek bodem gaat over de bodembedreigende stoffen die zijn gebruikt op het gedeelte van de locatie waar het traditioneel schieten heeft plaatsgevonden.
Het bodemonderzoek voldoet aan NEN 5725 en NEN 5740 en het veldwerk wordt verricht door een persoon of onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 2000 of een certificatie-instantie of inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 2000.
Artikel 5.561 Rapport van het eindonderzoek bodem
Het rapport van het eindonderzoek bodem bevat:
de naam en het adres van degene die het onderzoek heeft verricht;
de wijze waarop het onderzoek is verricht;
de aard en de mate van de aangetroffen verontreinigde stoffen en de herkomst daarvan;
informatie over het huidige en eerdere gebruik van het terrein;
bestaande informatie over bodemmetingen en grondwatermetingen die de toestand van de bodem en het grondwater weergeven op het tijdstip van opstelling van het rapport, of anders nieuwe bodemmetingen en grondwatermetingen voor het constateren van eventuele verontreiniging van de bodem door de bodemverontreinigende stoffen die bij de activiteit zijn gebruikt, zijn geproduceerd of zijn vrijgekomen; en
als de kwaliteit van de bodem wordt hersteld, de wijze waarop en de mate waarin dit gebeurt.
Artikel 5.562 Gegevens en bescheiden
Ten hoogste zes maanden na het beëindigen van het traditioneel schieten wordt een rapport van eindonderzoek bodem verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 5.563 Herstel van de bodemkwaliteit
Als de bodem is verontreinigd, wordt uiterlijk zes maanden na het toezenden van het rapport van het eindonderzoek bodem, de bodemkwaliteit hersteld tot:
de bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit, die is vastgesteld in een rapport volgens NEN 5740 dat is opgesteld voor het begin van de activiteit;
de bodemkwaliteit van de locatie waar de activiteit is verricht, zoals die is vastgelegd op een bodemkwaliteitskaart als bedoeld in artikel 47, onder a, of artikel 57, tweede lid, van het Besluit bodemkwaliteit; of
de achtergrondwaarden, vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.
Het herstel wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7000.
Artikel 5.564 Informatieplicht: herstelwerkzaamheden
Het college van burgemeester en wethouders wordt ten minste vijf dagen voor het begin van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in artikel 5.563 geïnformeerd over de begindatum.
Het college van burgemeester en wethouders wordt ten hoogste vijf dagen na beëindiging van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in artikel 5.563 geïnformeerd over de einddatum.
F
Hoofdstuk 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van nazorg als saneren van de bodem heeft plaatsgevonden op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, dit omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift.
De eigenaar, erfpachter of gebruiker van een locatie treft de noodzakelijke maatregelen gericht op het voor onbepaalde tijd in stand houden en onderhouden of vervangen van een afdeklaag.
Het eerst lid is van overeenkomstige toepassing voor tijdelijke beschermingsmaatregelen die de bron van verontreiniging niet wegnemen maar blootstelling aan die verontreiniging voorkomen in verband met een toevalsvondst als bedoeld in artikel 19.9a van de Omgevingswet.
G
Het opschrift van hoofdstuk 7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
H
Hoofdstuk 8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
I
Hoofdstuk 9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
J
Hoofdstuk 10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Er is een woningregister waarin alle bestaande woningen en wooneenheden zijn opgenomen.
Het Woningregister is opgenomen als bijlage bij dit omgevingsplan.
Deze paragraaf is van toepassing op de volgende activiteiten:
de aanleg of wijziging van wegen, vaarwegen en spoorwegen of het wijzigen van een ander onderdeel van de fysieke leefomgeving dat tot gevolg heeft dat het gebruik van wegen vaarwegen en spoorwegen wijzigt;
milieubelastende activiteiten waarover in het Besluit activiteiten leefomgeving regels zijn gesteld met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht.
Deze paragraaf is niet van toepassing op de volgende activiteiten:
De aangewezen activiteiten worden niet verricht zonder omgevingsvergunning, tenzij het gaat om activiteiten als bedoeld in artikel 10.6 of om standaardgevallen niet in betekenende mate luchtkwaliteit als opgenomen in artikel 10.7
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 10.3 wordt alleen verleend als de omgevingswaarde voor stikstofdioxide en omgevingswaarde voor PM10 niet worden overschreden.
Bij de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 10.3 worden de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
Een activiteit draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit indien deze leidt tot een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie in de buitenlucht van zowel stikstofdioxide als PM10 van 1,2 μg/m3 of minder.
Bij het bepalen van de verhoging wordt opgeteld de verhoging veroorzaakt door het gebruik van de wegen, vaarwegen en spoorwegen van en naar de locatie waar de activiteit wordt verricht.
Als sprake is van meerdere activiteiten, wordt de verhoging veroorzaakt door die activiteiten opgeteld, voor zover de verwachte datum van het begin van de activiteiten ligt in een periode van vijf jaar na vaststelling van het omgevingsplan, voor zover het gaat om een verhoging door het gebruik van wegen als gevolg van het toelaten van activiteiten die:
De standaardgevallen, bedoeld in artikel 10.6 leiden in ieder geval tot een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide en PM10 van 1,2 μg/m3 of minder als bedoeld in artikel 10.6 voor zover het gaat om een verhoging als gevolg van het toelaten van:
gebouwen met een kantoorfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, met:
gebouwen met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, met:
zowel gebouwen met een kantoorfunctie als gebouwen met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties van die gebruiksfuncties, met:
één ontsluitingsweg: het aantal woningen maal 0,0008 en een bruto-vloeroppervlakte van kantoorfuncties en nevengebruiksfuncties daarvan in vierkante meter maal 0,000012 dat samen opgeteld kleiner is dan of gelijk is aan 1,2; of
twee ontsluitingswegen: een evenredig aantal woningen en een evenredig grote brutovloeroppervlakte van kantoorfuncties;
het telen van gewassen in kassen, bedoeld in artikel 3.205 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om:
het telen van gewassen in de open lucht en het behandelen van gewassen direct voor of na de teelt, bedoeld in artikel 3.208 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, bedoeld in artikel 3.211 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om:
het exploiteren van een spoorwegemplacement, bedoeld in artikel 3.295b van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om het begin van de activiteit of een wijziging die leidt tot een toename van het aantal dieseltractie-uren van ten hoogste 7.500 per jaar.
K
Hoofdstuk 11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip waarop een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden, en dat als gevolg van die wijziging in strijd is met de regels over gebruik in hoofdstuk 5, mag worden voortgezet.
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat voorafgaand aan wijziging van dit omgevingsplan reeds in strijd was met de voorheen geldende regels over gebruik in dit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen daarvan.
Het is verboden het strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen in een ander met het omgevingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot.
Indien het strijdig gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde wijziging voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Een bouwwerk waarop het overgangsrecht voor bestaande bouwwerken in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, van toepassing is, mag in stand worden gehouden.
Een bouwwerk dat op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden aanwezig is en afwijkt van het omgevingsplan na wijziging, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. in stand worden gehouden, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd en in vernieuwde of veranderde staat in stand worden gehouden;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd en in vernieuwde of veranderde staat in stand worden gehouden, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Onder een bouwwerk dat op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden aanwezig is, wordt in dit artikel tevens verstaan een bouwwerk dat in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de voorheen geldende regels over bouwwerken in dit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen daarvan.
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid bij omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken instemmen met het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid, met maximaal 10%.
L
Het opschrift van hoofdstuk 12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
M
Het opschrift van hoofdstuk 13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
N
Het opschrift van hoofdstuk 14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
O
Het opschrift van hoofdstuk 15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
P
Het opschrift van hoofdstuk 16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Q
Het opschrift van hoofdstuk 17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
R
Het opschrift van hoofdstuk 18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
S
Het opschrift van hoofdstuk 19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
T
Het opschrift van hoofdstuk 20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
U
Het opschrift van hoofdstuk 21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
V
Subparagraaf 22.3.7.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
W
Na het lichaam worden twee bijlagen ingevoegd, luidende:
/join/id/regdata/gm1581/2025/c61001bdb2804a6daf009f58797ae6b1/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/e122b0c58e354dd1997fa38dcba4fe6d/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/0c740851c421464fb4fbf149c796a3e9/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/7db5bf075a7e410fb4b683bcb32944e5/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/675c4754839e4befb071dcd776358528/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/f8379420a31b47698fa8f98cfec5ec90/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/a6830cf6f5dc4c03bd6961b84f37a36e/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/c9c4795ec82b493eaee0e813921f44ad/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/f07e1fef56984a549c759b74335fbfa9/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/a1728ed370884b979c838927cc34c729/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/4da8f8ac28b04f1a99a5948c3cf4eae6/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/126f60d30568425ba920c05b6393760f/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/0f4e9cf9b38b404f990b82e821ac2a87/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/bbcfaa28aacd48d7a86e1d75531deec4/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/66b94e618b6141c382e8b7772bdfe0a2/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/8c36c1fc2c834997b4e381c0ee0e279a/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/a4efbe2b70bf4423ad5baed47b99456a/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/ec54d687a2f7406e9cbf9d82ae7bcdb7/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/c3683258443e488ea120d2dc8b78556a/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/c62329f67f5d456f881f91d7251048cc/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/697b97471ac0489b92c01deae55c3371/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/a04227b999d647408bdec884fdce9403/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/e05419ddc0db4d928b9af2ef5ca056be/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/9966706d3a5d4d979efd71aa33423282/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/f8fd14bcba8c4723bc26b15b941bba97/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/a4160cfb1aad41e6a84958d80ef4fb59/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/2e91fc1dd073493491eaf831f2ab1dfb/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/05bd8aed0a5d4f65966964221c882d92/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/7d52623978054359ad5c5df61b1afe96/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/68fd42e4897248789bae319d223bf983/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/a14b2fc761b34d18bed2088be2f9501f/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/ee2cdec36f814917add351e1b5728f9f/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/2b6a9df3a559416f9cf031cb2e99f7ed/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/a4f39327445b49de8cdc1eabe6315a76/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/db1f829f72ad414ab443b3814456aa6e/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/d8a3cbaa8d644e5787c384c9dca2a1ba/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/15dc96c497124876940dc367345fc585/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/28a0a2ff5beb4a8891d986df42753591/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/bd9bc7a9398c498296c6e02f77927601/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/c0ea0b8d72db409db89706f2232f232c/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/edb8f8cd71aa402f961e83234cc6cacf/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/b261d59e10d046b19ef2c772a77d5c6e/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/6a6454beed0c44909544b9b36250bdb2/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/14178a7a124f4058917c1ff339b65367/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/c58eee9f1ebd429e83be3a6b740c35f5/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/af1b5b6202e94d00b6edf9ac4d573265/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/9936216ce6bd4a39847c2c42c5b7dafb/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/f492eedc5ed54544b1dfdb12d182f110/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/3736843ea1134e9a9823272e0d49719e/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/d4676d509dcc4822b67574f70c89481f/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/5cff9af9ae2a4f86bd68643f057df38d/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/3ee126c7502c46c992b97fdc8b7e237c/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/0ded0465be1c48158527af62937b2d20/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/aa9057b3810c48879b0e04ab34c13696/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/46609ae9dcaf4722a225fe6f32e1380c/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/e7d864b1883c4300a66dc9091c9056dd/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/d669a8bfa8a44546824a0e18f73913fb/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/6a1aec9486c54c6d81f2c08ba56f56c8/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/1ab1559850cd40c9b66338ff7e09074e/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/387ad8614ee2430e93fba5ce67a2c90f/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/b0a7d9e91b584feb918fc2f2e87bab55/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/77aeed5f9aad401a961a9ac388be56ef/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/6404730eb2e74cf5b454f9ea74fb3300/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/fae5aae2d144462ab8db71b945a3ec6f/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/e5afe117983745298091ced747d5c81f/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/8cd6252c71474108b0bac652d0b1b28d/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/3f4415f5da24474a8d2cf872fdd98d09/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/9c602d61e5464fd180b8d582b0a03c38/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/1e45f083475a4ae0a5f0e64b137d3c73/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/fcb59fd788a942d4aa0e81544035a9c2/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/12aa2996a33c4766a7aa5b6a3b4c0ead/nld@2025‑11‑12;14590212
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
het in procenten uitgedrukte deel van een bouwwerkperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.
beroeps- of bedrijfsactiviteit waarvan de activiteiten niet specifiek publiekgericht zijn die op kleine schaal in een woning en of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
persoon of groep personen die een huishouden voert waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen.
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte dakopbouwen.
woonruimte die geen eigen toegang heeft en die niet door een huishouden kan worden bewoond zonder gebruik te maken van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, zoals een keuken en sanitaire voorzieningen.
openbare weg als bedoeld in de Wegenwet.
parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
anticiperen op een te verwachten mantelzorgbehoefte van een persoon die de AOW-leeftijd heeft bereikt, waarbij nog niet aan de criteria voor mantelzorg wordt voldaan, maar verwacht wordt dat binnen 10 jaar daaraan wel wordt voldaan.
terrein dat is ingericht voor sport ten behoeve van een sportvereniging.
voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
activiteit inhoudende de bewoning van een woonruimte.
een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden, met inbegrip van een standplaats voor een woonwagen en de ligplaats voor een woonschip.
woonruimte die een eigen toegang heeft en die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten de woonruimte.
een of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en of lichamelijke verzorging behoeven verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere huishoudens door hulpbehoevenden op het fysieke, psychische en/of sociale vlak eventueel met extra zorg en/of begeleiding, met bijbehorende voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke ruimte en kantoor.
een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de gevel van een woning en ondergeschikt is aan de massa van het hoofdgebouw.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
het bewonen van eenzelfde woning door meerdere personen die ieder in een eigen ruimte een eigen huishouden voeren waarbij deze bewoners wezenlijke voorzieningen, zoals een entree, keuken en/of sanitaire ruimte, gemeenschappelijk gebruiken.
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van ondergrondse afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
een bouwwerk, omsloten door maximaal één, tot de constructie behorende wand en voorzien van een gesloten dak.
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke besloten winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
X
Het opschrift van bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Y
Na bijlage II worden vier bijlagen ingevoegd, luidende:
Bedrijven met geur:
Zuiveringstechnische werken;
Het industrieel vervaardigen of bewerken van voedingsmiddelen;
De productie van grondstoffen voor voedingsmiddelen;
De productie van voedingsmiddelen voor landbouwhuisdieren;
Bedrijven voor de verwerking van polyesterhars;
Slachterijen;
Composteren van groenafval;
Bedrijven met emissie van Vluchtige Organische Stoffen (VOS)
/join/id/regdata/gm1581/2025/066d28782bdd436e90141669d2dc725f/nld@2025‑11‑12;14590212
/join/id/regdata/gm1581/2025/827dd580d1594c298af5692632bca164/nld@2025‑11‑12;14590212
Z
Het opschrift van toelichting 'Toelichting' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AA
Voor artikelgewijzetoelichting 'Artikelsgewijze Toelichting' wordt een algemenetoelichting ingevoegd, luidende:
De Omgevingswet (Ow) bepaalt dat een gemeenteraad voor het gehele gemeentelijk grondgebied een omgevingsplan moet vaststellen.
In het omgevingsplan moeten alle gemeentelijke regels zijn opgenomen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Dat zijn dus niet alleen de regels voor bouwen, gebruik en aanlegactiviteiten, zoals in het bestemmingsplan. Het omgevingsplan bevat bijvoorbeeld ook regels over milieuaspecten (zoals geur en geluid), uitritten, kappen, et cetera.
De regels die in het omgevingsplan worden opgenomen, hebben betrekking op (artikel 1.2 Ow):
de fysieke leefomgeving, en
activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed, werelderfgoed. Gevolgen voor de fysieke leefomgeving zijn in ieder geval gevolgen die kunnen voortvloeien uit: het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt en het nalaten van activiteiten. Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden ook aangemerkt gevolgen voor de mens, voor zover deze worden of kunnen worden beïnvloed door of via onderdelen van de fysieke leefomgeving.
Naast deze inleiding beslaat de algemene toelichting uit een beschrijving van de systematiek van het omgevingsplan. Hiermee wordt specifiek stilgestaan bij de vorm van het omgevingsplan en de gekozen structuur rondom werkingsgebieden én activiteiten. Daarna wordt in het artikelsgewijze deel van de toelichting per artikel uitgelegd wat de concrete strekking inhoudt.
Aan een besluit tot wijziging van het omgevingsplan wordt daarnaast ook een 'motivering' toegevoegd. Dit vormt een onderbouwing voor de aanpassingen die zijn gedaan in de regels van het omgevingsplan. Een motivering gaat daarmee vooral over de inhoudelijke wijzigingen, terwijl de algemene toelichting vooral gaat over de systematiek. Per omgevingsplanwijziging zal de motivering dus telkens verschillen terwijl de toelichting grotendeels hetzelfde blijft. De motivering is onderdeel van het (ontwerp) besluit en is te raadplegen op offciëlebekendmakingen.nl.
De regels van dit omgevingsplan zijn geordend in de volgende hoofdstukken:
1 Algemene bepalingen
2 Doelen
3 Programma’s
4 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving
5 Activiteiten
6 Beheer en onderhoud
7 Financiële bepalingen
8 Procesregels
9 Handhaving
10 Monitoring en informatie
11 Overgangsrecht
Het omgevingsplan ziet er anders uit dan een bestemmingsplan. Dit is allereerst het gevolg van de bredere reikwijdte, maar ook de grotere afwegingsruimte bij het stellen van regels, het ontbreken van de (uitdrukkelijke) eis van uitvoerbaarheid en het loslaten van het limitatief-imperatieve stelsel van vergunningverlening. Dit maakt ook dat er niet meer met een gedetailleerde verbeelding (kaart) gewerkt hoeft te worden.
Activiteiten staan centraal
Wat centraal staat bij het omgevingsplan, en een belangrijk verschil met de manier waarop we voorheen naar ruimtelijke plannen keken, is het stellen van regels over activiteiten. Wanneer iemand een activiteit in de fysieke leefomgeving wil ondernemen, wordt deze getoetst aan de regels van het omgevingsplan. Dit kan een toetsing aan open (kwalitatieve) dan wel gesloten (kwantitatieve) normen zijn, maar bijvoorbeeld ook een algemene regel over de toelaatbaarheid van de activiteit. Deze regels zijn gekoppeld aan een werkingsgebied, en daarmee aan de plaats waar de activiteit plaatsvindt. Dat kan de hele gemeente zijn, maar ook alleen een specifieke locatie.
De centrale rol voor activiteiten en werkingsgebieden komt terug in de opzet van het omgevingsplan. In hoofdstuk 4 worden verschillende soorten (werkings)gebieden benoemd en aangewezen. Daarbij wordt per gebied bepaald welke activiteiten zijn toegestaan, welke (varianten) regels daarop van toepassing zijn en welke waarden gelden. De regels voor de activiteiten zelf zijn opgenomen in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 4 is als het ware als een dashboard: hier worden (varianten van) regels uit hoofdstuk 5 ‘aan- en uitgezet’. Hoofdstuk 5 kan worden gezien als een (tekst)kaartenbak; verschillende varianten van regels waaruit kan worden gekozen. Door deze opzet kunnen eenvoudig gebieden worden toegevoegd of aangepast in hoofdstuk 4, en nieuwe ‘regelsets’ worden opgenomen in hoofdstuk 5. Gezamenlijk vormen de hoofdstukken 4 en 5 het hart van het omgevingsplan.
Bruidsschat in het omgevingsplan
Naast de bovenstaande hoofdstukken zijn er ook nog de nodige lege hoofdstukken in het omgevingsplan opgenomen en is er het 'tijdelijke' hoofdstuk 22 Activiteiten. Dit hoofdstuk bevat de 'bruidsschat', de decentrale regels die per 1 januari 2024 van het rijk over gegaan zijn naar de gemeente. Dit hoofdstuk zal aan het einde van de overgangsperiode (1‑1‑2032) verdwijnen omdat dan alle regels uit dit hoofdstuk voor de hele gemeente geïntegreerd zullen zijn in de andere hoofdstukken. Hoofdstuk 23 bevat de slotbepalingen.
In dit omgevingsplan zijn verschillende typen werkingsgebieden onderscheiden. Allereerst zijn er zogenaamde ‘gebiedstypen’ aangewezen, die op basis van ruimtelijke en functionele kenmerken als het ware een hoofdindeling van de gemeente in deelgebieden vormen. Daarnaast zijn er verschillende aandachtsgebieden en restrictiegebieden bepaald, en zijn tot slot specifieke aanwijzingen voor infrastructuur opgenomen.
Gebiedstypen
Per gebiedstype zijn afwegingen gemaakt in de te stellen regels. Allereerst worden de doelen voor het gebied benoemd, en de normen bepaald die voor het gebied gelden (instelling van het ‘mengpaneel’). Vervolgens is aangemerkt welke activiteiten in het gebied zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de bijbehorende regels. Deze regels (dat wil zeggen: de ‘regelset’ die hier wordt geactiveerd) zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de regels.
Op deze manier wordt per gebiedstype op een verschillende manier gestuurd. De hier opgenomen doelen en normen vinden hun basis in de bestaande karakteristieken, koers en doelstellingen die in de visie voor het gebied zijn bepaald. Hieruit vloeit ook voort welke activiteiten zijn toegestaan, en welke regelset voor die activiteit is ‘aangezet’. De inhoudelijke keuzes die hierin zijn gemaakt worden per gebied besproken in hoofdstuk 6 van de motivering.
Aandachtsgebieden en restrictiegebieden
Aanvullend op de keuzes die per gebied zijn gemaakt, kunnen ook extra afwegingen noodzakelijk of gewenst zijn. Het doel van een aandachtsgebied is om voor de gronden binnen dat gebied extra waarborgen of bescherming in het leven te roepen, ten opzichte van gronden daarbuiten. Zo zijn brand- en explosieaandachtsgebieden ervoor bedoeld om externe veiligheidsrisico's te beperken. Daarin is geregeld dat het toevoegen van (zeer/beperkt) kwetsbare gebouwen niet zonder vergunning (afhankelijk van het type aandachtsgebied) is toegestaan of zelfs verboden is. Voor dit gebied worden dus andere, aanvullende regels uit hoofdstuk 5 geactiveerd.
Restrictiegebieden zijn ingegeven door de behoefte om onderdelen van de fysieke leefomgeving te beschermen tegen activiteiten die zich daarmee niet goed verhouden. Bijvoorbeeld (vaar)wegen en andere infrastructuur, maar ook cultureel erfgoed. Zo kan voor bouwen binnen een restrictiegebied een vergunningplicht worden ingesteld, waarbij de bescherming van dat aspect bij het beoordelen van een aanvraag wordt betrokken.
Van belang is dat door het aanwijzen van een aandachtsgebied een extra afweging op gang wordt gebracht. Met het opleggen van een restrictiegebied worden aanvullende (strengere) regels voor activiteiten gesteld bovenop het reguliere beoordelingskader. De gemeente is niet volledig vrij in het kiezen van deze gebieden; bepaalde aandachtsgebieden moeten namelijk in het plan worden opgenomen. Dit volgt uit de instructieregels van het Bkl.
Aanwijzingen infrastructuur
Naast de gebiedstypen en de aandachts- en restrictiegebieden zijn in dit omgevingsplan ook aanwijzingen opgenomen voor de infrastructuur. Het gaat hier om aanwijzingen voor infrastructuur van leidingen, ten behoeve van de energievoorziening en ten behoeve van de waterstaatkundige functie. Binnen deze aanwijzingen is bepaald welke activiteiten mogen worden verricht. Deze zijn hoofdzakelijk gericht op het onderhoud, aanleggen en in stand houden van de infrastructurele voorzieningen. Deze aanwijzingen zijn dan ook met name opgenomen om de infrastructurele functie ter plaatse te waarborgen, en de beheerder in staat te stellen om aan de (vaar)weg, hoogspanningsleiding, dijk et cetera te kunnen werken.
In het omgevingsplan worden regels gesteld voor activiteiten met gevolgen voor de fysieke leefomgeving. Deze zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de regels. Hieronder wordt beknopt toegelicht om welke activiteiten het gaat.
Bouwactiviteiten
In de Ow wordt het bouwen opgedeeld in twee afzonderlijke activiteiten: de technische bouwactiviteit en de ruimtelijke bouwactiviteit. Doorgaans wordt dat ‘de knip’ tussen de bouwactiviteiten genoemd. Om een bouwwerk te kunnen bouwen moet worden voldaan aan de regels die voor de technische bouwactiviteit gelden én de regels die voor de ruimtelijke bouwactiviteit gelden.
De aanvraag om een omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit wordt getoetst aan de bouwtechnische voorschriften uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl – de opvolger van het Bouwbesluit 2012). Het omgevingsplan kan daarnaast extra eisen aan de technische bouwactiviteit stellen. Bijvoorbeeld als dat nodig is om te voldoen aan binnenwaarden bij een woning die in een geluidaandachtsgebied wordt gebouwd. Of aanvullende regels over de aansluiting op nutsvoorzieningen, of de energie-/milieuprestatie van gebouwen.
De ruimtelijke bouwactiviteit wordt beheerst door wat in het omgevingsplan staat. Het omgevingsplan bepaalt wat er waar mag worden gebouwd. Als het omgevingsplan een vergunning eist voor een bouwactiviteit, wordt gesproken van een omgevingsplanactiviteit. De aanvraag om een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit ‘ruimtelijke bouwactiviteit’ wordt getoetst aan het omgevingsplan.
Hoofdstuk 5 bevat voor de bouwactiviteit verschillende varianten van regels (de ‘regelsets’). Hierdoor kan het bouwen van hetzelfde bouwwerk in een deel van de gemeente vergunningvrij zijn (doormiddel van 'Algemene regels') en in een ander deel vergunningplichtig – afhankelijk van welke ‘regelset’ in het gebied is geactiveerd. Ook zijn er verschillende soorten beoordelingsregels voor de vergunningen, waarmee per gebied verschillend kan worden gestuurd.
Tot slot zijn voor de ruimtelijke bouwactiviteit specifieke regelsets opgesteld voor aandachts- en restrictiegebieden. Wanneer deze in een aandachts- of restrictiegebied (in hoofdstuk 4) zijn geactiveerd, gelden deze regels in aanvulling op de regels die gelden voor het onderliggende gebiedstype. In het omgevingsplan kunnen aanvullende regels gesteld worden voor de ruimtelijke bouwactiviteit in geluidaandachtsgebieden, restrictiegebieden zoals voor het rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.
Sloopactiviteiten
Naast regels voor het bouwen, bevat het omgevingsplan ook regels voor het slopen van bouwwerken. Zo geldt in het algemeen een specifieke zorgplicht, die degene die sloopwerkzaamheden verricht verplicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs gevraagd kunnen worden om beschadiging en belemmering te voorkomen. Daarnaast is een vergunningplicht opgenomen voor het slopen in restrictiegebieden rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht.
Werken en werkzaamheden
In het omgevingsplan zijn ook regels opgenomen voor werken en werkzaamheden. Het gaat daarbij met name om verschillende vormen van graafwerkzaamheden en andere werkzaamheden die invloed hebben op de bodem zoals het indrijven van voorwerpen in de bodem ('heien') of het aanbrengen van diepwortelende beplanting. De regels zijn erop gericht om aanwezige waarden en voorzieningen te beschermen. Bijvoorbeeld archeologische waarden en aanwezige (hoofd)leidingen.
Voor in de toekomst zijn voor dit onderdeel ook regels voor kappen van bomen voorzien. Deze staan nu nog in de bomenverordening.
Gebruik van gronden en bouwwerken
Naast de bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en werken en werkzaamheden zijn er ‘gebruiksactiviteiten’. Deze kunnen min of meer worden vergeleken met de gebruiksregels voor de bestemmingen in de bestemmingsplannen. Denk aan detailhandelsactiviteit, dienstverleningsactiviteit, sportactiviteit, et cetera. Deze regels bepalen waarvoor en hoe bouwwerken en gronden gebruikt mogen worden. Per gebied kan dit verschillen: in het ene gebied wordt bepaald gebruik vergunningvrij toegestaan, in een ander gebied is daarvoor een vergunning nodig, terwijl in weer een ander gebied deze vorm van gebruik niet toegestaan is.
In het omgevingsplan wordt niet langer gewerkt met standaard bestemmingen. Wel is gekozen voor herkenbare 'gebruiksactiviteiten', zoals woonactiviteit en detailhandelsactiviteit. Uitgangspunt van dit plan is om in principe activiteiten zoveel mogelijk op het niveau van de gebiedstypen te regelen. Dat is niet altijd toereikend. Het kan zijn dat activiteiten in een gebiedstype als geheel wenselijk zijn, maar in bepaalde zones niet of onder andere voorwaarden. Die worden dan op een specifieker niveau geregeld, zoals de restrictiegebieden. Andersom komt ook voor: activiteiten die in een gebiedstype in principe niet wenselijk zijn, maar op bepaalde locaties wel aanvaardbaar zijn (bijvoorbeeld een bedrijf in het woongebied omdat die zich daar nu al bevindt).
Omdat niet alle (bestaande) functies binnen het gebiedstype passen, of alleen op bepaalde plekken wenselijk zijn, zijn daarnaast nog aanwijzingen op locatieniveau gedaan. Deze werkingsgebieden vormen zo voor specifiek aangewezen locaties een afwijking van de rest van het gebiedstype.
Het gebruik van gronden en bouwwerken betreft voor een belangrijk deel dan ook de bestaande situatie; zoals dat al is vastgelegd in voorgaande bestemmingsplannen. Een inventarisatie van bestaande bestemmingen en functies heeft hier dan ook als basis gediend. Dit is gekoppeld aan de doelstellingen (per gebied). Gezamenlijk leidt dit tot een activiteitenlijst per gebied: in het omgevingsplan terug te vinden als opsomming per gebied in hoofdstuk 4 van toegestane activiteiten uit hoofdstuk 5.
De systematiek voor de gebruiksactiviteiten in de regels van dit omgevingsplan is als volgt vormgegeven. Een gebruiksactiviteit in hoofdstuk 5 kent de volgende paragrafen:
Aanwijzing activiteit: hierin is gedetailleerder bepaald welke activiteiten allemaal onder de hoofdactiviteit worden verstaan. Dit is te vergelijken met de bestemmingsomschrijvingen uit bestemmingsplannen. Soms zijn hier verschillende categorieën opgenomen (bijvoorbeeld: ‘horeca 1’ en ‘horeca 2’).
Functiemenging: wanneer een of meerdere van de aangewezen activiteiten generiek zijn toegestaan, is sprake van functiemenging. Soms zijn er verschillende varianten van functiemenging (bijvoorbeeld: ‘functiemenging A’ in het ene gebied en ‘functiemenging B’ in het andere gebied). Als deze (combinaties van) activiteiten in een gebiedstype in hoofdstuk 4 worden geactiveerd zijn ze in beginsel in dat hele gebied toegelaten – mits wordt voldaan aan de normen, andere milieuregels en bepalingen in aandachts- of restrictiegebieden.
Functie op locatie: wanneer een aangewezen activiteit alleen op een bepaalde locatie is toegestaan, is sprake van een functie op locatie. Deze wordt ook in een gebiedstype in hoofdstuk 4 geactiveerd, waarbij de activiteit alleen wordt verricht in het daarvoor aangewezen werkingsgebied (bijvoorbeeld: werkingsgebied ‘supermarkt’).
Algemene regels: de aangewezen activiteit moet voldoen aan de gestelde regels. Indien daaraan wordt voldaan is het vergunningsvrij. De algemene regels zijn vaak gekoppeld aan functiemenging of functie op locatie.
Vergunningplicht: de aangewezen activiteiten waarvoor een vergunningplicht geldt, zijn hier bepaald. Daarbij zijn ook de beoordelingsregels opgenomen waaraan de omgevingsvergunning wordt getoetst. De vergunningplicht is vaak gekoppeld aan functiemenging of functie op locatie.
Verbod: de aangewezen activiteit is verboden. Dit betekent dat de activiteit op grond van het omgevingsplan niet is toegestaan.
Voor het toelaten van gebruiksactiviteiten in het omgevingsplan zijn er dus twee varianten: functiemenging of functie op locatie. Per gebiedstype in hoofdstuk 4 worden deze varianten op de activiteitenlijst opgenomen. Hierna worden enkele gebruiksactiviteiten in het algemeen toegelicht. Daarbij komt in ieder geval de activiteit ‘woonactiviteit’ aan bod, als herkenbaar voorbeeld en illustratief voor de werking van gebruiksactiviteiten.
Woonactiviteit
Voor de woonactiviteit bevat het omgevingsplan enkele algemene regels over wonen, regels voor nieuwe woningen of wooneenheden, kamerbewoning, bijzondere woonvormen, woningen met een (voormalige) functionele binding ('bedrijfswoning'), beroep of bedrijf aan huis en bed & breakfast. De ruimte voor het stellen van regels over de ‘woonactiviteit’ als gebruiksactiviteit in het omgevingsplan, wordt daarbij beperkt doordat (op dit moment) de Huisvestingswet niet is opgenomen in de Ow.
Of op een bepaalde locatie gewoond mag worden is van twee zaken afhankelijk: enerzijds de plaatsing van de woonactiviteit op de activiteitenlijst van het gebiedstype, anderzijds de opname van het perceel / de woning in een register. Dit register, het woningregister, maakt deel uit van het plan (als bijlage), om een evenwichtige toedeling van functies aan locaties te borgen. Door opname van woningen in het woningregister is vastgelegd waar woningen zich bevinden. Dat wil zeggen, waar ‘wonen’ is toegestaan. Zo worden nieuwe initiatieven die nadelig zijn voor deze gevoelige functie (woningen), niet toegestaan. De bestaande situatie – locatie van woningen – is immers opgenomen in het woningregister.
Een initiatief voor het toevoegen van nieuwe woningen of wooneenheden (afwijken van de bestaande situatie) is gekoppeld aan een vergunningplicht. Bij de beoordeling van een vergunningaanvraag wordt onder meer getoetst aan de geldende normen (van het 'mengpaneel'). Zo wordt bijvoorbeeld voorkomen dat er een woning wordt gebouwd op een locatie waar te veel geluid van andere activiteiten is. Tegelijkertijd worden andere activiteiten niet in hun mogelijkheden beperkt.
Nadat een initiatief is vergund, wijzigt ook de bestaande situatie (er is immers een woning bijgekomen). Het is dan belangrijk om het woningregister aan te passen.
Het (werk)woningregister wordt na verlening van de vergunning gelijktijdig met de basisregistratie adressen en gebouwen (BAG) aangepast en is online te raadplegen.
Juridisch gezien is het echter niet toegestaan om vanuit het omgevingsplan te verwijzen naar een dynamisch register. Daarom wordt bij elke wijziging van het omgevingsplan een export gemaakt van de dan geldende situatie en bijgesloten in bijlage VI van dit omgevingsplan.
Andere gebruiksactiviteiten
Het omgevingsplan bevat regels voor diverse andere gebruiksactiviteiten. Dit zijn deels activiteiten die samenhangen met een herkenbare functie: bedrijfsmatige activiteit, culturele activiteit, detailhandelsactiviteit, dienstverleningsactiviteit, horeca-activiteit, infrastructurele activiteit, kantooractiviteit, maatschappelijke activiteit, recreatieve activiteit en sportactiviteit. Andere gebruiksactiviteiten zijn meer gerelateerd aan het effect van bepaald gebruik: activiteiten met betrekking tot open terreinen en erven, risicovolle activiteit en kwetsbare activiteit.
In tegenstelling tot de woonactiviteit wordt er bij andere gebruiksactiviteiten geen gebruik gemaakt van een register. Per gebied is aangegeven of er sprake is van functiemenging of functie op locatie. In het laatste geval is in het omgevingsplan zelf aangeduid of een activiteit op een locatie is toegestaan.
Milieubelastende activiteiten
Regels die voortkomen uit het milieurecht hebben – anders dan in een bestemmingsplan – nadrukkelijk een plaats in het omgevingsplan. Onder de Wabo en de Wet milieubeheer was het aangrijpingspunt voor het stellen van regels de ‘inrichting’. De Ow kent een ander aangrijpingspunt: de milieubelastende activiteit. Belangrijkste onderscheid is dat een inrichting activiteiten betreft die bedrijfsmatig van aard zijn. Milieubelastende activiteiten kunnen bijvoorbeeld ook hobbymatig bij een woning plaatsvinden. Een inrichting kan ook uit meerdere milieubelastende activiteiten bestaan.
De Ow gaat uit van het ‘decentraal, tenzij’ principe. Het uitgangspunt is dat alles op decentraal niveau wordt geregeld, tenzij sprake is van nationale belangen, internationale of Europeesrechtelijke verplichtingen. Dit heeft als gevolg dat de voorheen landelijk via het Activiteitenbesluit geregelde inrichtingen onder de Ow voor een groot deel gemeentelijk geregelde milieubelastende activiteiten zijn. De milieubelastende activiteiten uit de ‘bruidsschat’ zijn daarom in dit omgevingsplan verwerkt, met een beleidsneutrale overgang als uitgangspunt. Dit betekent niet dat alle regels letterlijk zijn overgenomen. Voor sommige regels is dit niet mogelijk omdat de bruidsschat situaties regelt die na het vaststellen van een omgevingsplan niet meer bestaan. Bovendien zijn sommige regels uit de bruidsschat in strijd met instructieregels van het Bkl.
Waar in het omgevingsplan gesproken wordt over milieubelastende activiteiten, komen de regels voort uit doelstellingen vanuit milieubeheer. Het zijn activiteiten die nadelige gevolgen voor het milieu – bijvoorbeeld geluid of geur – kunnen veroorzaken. Van belang is dat regels over milieubelastende activiteiten niet zeggen of iets op een bepaalde locatie is toegestaan. De regels die het omgevingsplan aan milieubelastende activiteiten stelt vallen in twee typen uiteen:
regels die iets bepalen over de (maximaal toegestane) gevolgen van de milieubelastende activiteit op de omgeving (immissievoorschriften/mengpaneel);
regels die bepalen hoe (onder welke voorwaarden) een activiteit wordt uitgevoerd (middelvoorschriften).
Het mengpaneel (immissievoorschriften)
Het zogeheten mengpaneel voor milieubelastende activiteiten bevat immissievoorschriften voor lucht, externe veiligheid, geluid, trillingen, bodemkwaliteit en geur. Het Rijk heeft in het Bkl aan de gemeente de opdracht gegeven om immissievoorschriften op te nemen. Daarmee heeft de gemeente meer afwegingsruimte gekregen voor het stellen van kwaliteitsnormen voor het milieu. Het Rijk stelt hiervoor inhoudelijke kaders in de vorm van instructieregels. Die kunnen een standaardnorm en een bandbreedte meegeven. Voor sommige aspecten is minder afwegingsruimte, zoals lucht en externe veiligheid. Voor andere aspecten, zoals licht, zijn er geen instructieregels en krijgen gemeenten vrije regelruimte. In de regels van dit omgevingsplan wordt in hoofdstuk 4 per gebiedstype aangewezen aan welke normen voor de aspecten uit het mengpaneel een milieubelastende activiteit moet voldoen.
Middelvoorschriften
Naast de immissievoorschriften voor milieubelastende activiteiten die samen het mengpaneel vormen, kunnen milieubelastende activiteiten ook geregeld worden door middelvoorschriften. Die regels zeggen niet direct of iets op een bepaalde locatie mag, maar geven aan hoe een bepaalde activiteit verricht moet worden. In de bruidsschat zijn voor veel activiteiten die in het Activiteitenbesluit staan middelvoorschriften opgenomen. In dit omgevingsplan zijn deze regels uit de bruidsschat zoveel mogelijk beleidsneutraal verwerkt.
Milieubelastende activiteiten in het omgevingsplan
De regels voor milieubelastende activiteiten staan in titel 5.6. Allereerst zijn in afdeling 'Algemeen' algemene bepalingenregels opgenomen voor milieubelastende activiteiten. Deze regels gelden voor alle milieubelastende activiteiten. Het gaat om zaken als toepassingsbereik, oogmerken, maatwerkvoorschriften, gegevens en bescheiden, et cetera. Maar ook, bepaalde algemene vergunningplichten, aanvraagvereisten en beoordelingsregels. Voor een deel van de milieubelastende activiteiten geldt dat deze bij meerdere gebruiksactiviteiten kunnen voorkomen. Deze milieubelastende activiteiten overstijgen dus bedrijfstakken.
De hierboven beschreven milieubelastende activiteiten kunnen bij veel soorten gebruiksactiviteiten voorkomen. Die zijn dus niet gekoppeld aan andere activiteiten. Milieubelastende activiteiten die naar hun aard alleen bij specifieke gebruiksactiviteiten voorkomen worden in de afdeling 'Specifieke milieubelastende activiteiten' geregeld. Regels over deze milieubelastende activiteiten worden in een gebied geactiveerd samen met de regels voor de hoofdactiviteit. Daarbij is het ook mogelijk slechts een deel te activeren, bijvoorbeeld door het uitsluiten van een bepaalde (sub)paragraaf.
Bij milieubelastende activiteiten kunnen maatwerkvoorschriften worden opgesteld. De mogelijkheden voor het stellen van maatwerkmogelijkheden zijn in dit omgevingsplan beleidsneutraal overgenomen uit de bruidsschat. De mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften wordt geregeld via het bruidsschat artikel 22.45. In dit artikel is de bevoegdheid opgenomen om maatwerkvoorschriften te stellen. De beperkingen die het Activiteitenbesluit milieubeheer stelde aan de mogelijkheden voor maatwerkvoorschriften, zijn daarbij niet overgenomen. Dit sluit aan bij de systematiek van het Bal. Het is niet logisch om beperkingen op te leggen aan het stellen van maatwerkvoorschriften, omdat die beperkingen altijd omzeild kunnen worden via een buitenplanse omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Met een maatwerkvoorschrift mag niet worden afgeweken van de specifieke zorgplicht, zoals opgenomen in artikel 22.44. Daarmee zou namelijk buiten de oogmerken van deze afdeling worden getreden. Wel mag er met maatwerkvoorschriften invulling gegeven worden aan de specifieke zorgplichten van deze afdeling. Maatwerk houdt altijd rekening met de oogmerken uit artikel 22.42 en mag daar niet mee in strijd zijn. Bij het stellen van een maatwerkvoorschrift volgt het bevoegd gezag de instructieregels van het Bkl.
Overige activiteiten
Het omgevingsplan bevat daarnaast regels over activiteiten die daarvoor nog in afzonderlijke verordeningen stonden. Bij de inwerkingtreding van de Ow omvat het omgevingsplan automatisch de hemelwaterverordening. Deze zijn dan ook in dit omgevingsplan al opgenomen. Andere verordeningen die (geheel of gedeeltelijk) gaan over de fysieke leefomgeving blijven gedurende de transitiefase afzonderlijk gelden. Deze moeten uiterlijk tegen het einde van de transitieperiode in het omgevingsplan zijn verwerkt. Denk hierbij aan de APV, de kapverordening, regels met betrekking tot standplaatsen, parkeerexcessen, et cetera.
BB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en de Omgevingsregeling van toepassing verklaard op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan. Het gaat om een zogenaamde statische verwijzing. Dat betekent dat latere wijzigingen van de begrippen in de Omgevingswet of de AMvB’s geen invloed hebben op de betekenis van de begrippen in hoofdstuk 22.
Bijlage IIIII bij dit omgevingsplan bevat de overige begripsbepalingen die voor hoofdstuk 22 nog nodig zijn in aanvulling op de begrippen van de wet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling.
CC
Na sectie ' Begripsbepalingen' worden 605 secties ingevoegd, luidende:
In dit artikel zijn de algemene doelen van het omgevingsplan weergegeven.
Het doel van dit artikel is om het gebied aan te wijzen die bedoeld is voor hoofdzakelijk bedrijfsactiviteiten: een bedrijventerrein.
Artikel 2.1 geeft de algemene doelen van het omgevingsplan weer. Dit artikel geeft aan welke van de daarin beschreven doelen specifiek voor dit gebied van toepassing zijn.
Dit artikel geeft weer welke normen voor het bedrijventerrein van toepassing zijn.
Het eerste lid geeft aan welke gebruiksactiviteiten in het werkingsgebied bedrijventerrein zijn toegestaan. Activiteiten die niet in dit lid zijn genoemd zijn niet toegestaan, tenzij ander artikel in dit omgevingsplan dit dit expliciet toestaat.
Het tweede lid geeft specifiek aan welke gebruiksactiviteiten in het werkingsgebied bedrijventerrein zijn uitgesloten.
Dit artikel geeft aan welke regels voor bouw- en sloopactiviteiten van toepassing zijn in het werkingsgebied bedrijventerrein.
Dit artikel geeft aan welke regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden van toepassing zijn in het werkingsgebied bedrijventerrein.
Het eerste lid geeft aan welke milieubelastende activiteiten in het werkingsgebied bedrijventerrein zijn toegestaan.
Het tweede lid geeft specifiek aan welke milieubelastende activiteiten in het werkingsgebied bedrijventerrein zijn uitgesloten.
Het doel van dit artikel is om het gebied aan te wijzen die bedoeld is voor een menging van activiteiten: een centrum.
Artikel 2.1 geeft de algemene doelen van het omgevingsplan weer. Dit artikel geeft aan welke van de daarin beschreven doelen specifiek voor dit gebied van toepassing zijn.
Dit artikel geeft weer welke normen voor het centrum van toepassing zijn.
Dit artikel geeft aan welke gebruiksactiviteiten in het werkingsgebied centrum zijn toegestaan. Activiteiten die niet in dit artikel zijn genoemd zijn niet toegestaan, tenzij een ander artikel in dit omgevingsplan dit expliciet toestaat.
Dit artikel geeft aan welke regels voor bouw- en sloopactiviteiten van toepassing zijn in het werkingsgebied centrum.
Dit artikel geeft aan welke regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden van toepassing zijn in het werkingsgebied centrum.
Het eerste lid geeft aan welke milieubelastende activiteiten in het werkingsgebied centrum zijn toegestaan.
Het tweede lid geeft specifiek aan welke milieubelastende activiteiten in het werkingsgebied centrum zijn uitgesloten.
Het doel van dit artikel is om het gebied aan te wijzen die bedoelt is voor hoofdzakelijk woonactiviteiten: een woongebied.
Artikel 2.1 geeft de algemene doelen van het omgevingsplan weer. Dit artikel geeft aan welke van de daarin beschreven doelen specifiek voor dit gebied van toepassing zijn.
Dit artikel geeft weer welke normen voor het woongebied van toepassing zijn.
Dit artikel geeft aan welke gebruiksactiviteiten in het werkingsgebied woongebied zijn toegestaan. Activiteiten die niet in dit artikel zijn genoemd zijn niet toegestaan, tenzij een ander artikel in dit omgevingsplan dit expliciet toestaat.
Dit artikel geeft aan welke regels voor bouw- en sloopactiviteiten van toepassing zijn in het werkingsgebied woongebied.
Dit artikel geeft aan welke regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden van toepassing zijn in het werkingsgebied woongebied.
Het eerste lid geeft aan welke milieubelastende activiteiten in het werkingsgebied woongebied zijn toegestaan.
Het tweede lid geeft specifiek aan welke milieubelastende activiteiten in het werkingsgebied woongebied zijn uitgesloten.
Dit artikel wijst het brandaandachtsgebied 1 aan als aandachtsgebied en wordt het werkingsgebied daarvan aangewezen. Het brandaandachtsgebied 1 ligt van de externe veiligheidsaandachtsgebieden het dichtst bij de risicobron. Dit is het gebied waar in het geval van een calamiteit de kans op overlijden groter is dan 99%.
Dit artikel verwijst naar de extra regels die gelden voor activiteiten ter plaatse van het restrictiegebied.
Dit artikel wijst het brandaandachtsgebied 2 aan als aandachtsgebied en wordt het werkingsgebied daarvan aangewezen. Het brandaandachtsgebied 2 ligt verder van de risicobron dan brandaandachtsgebied 1. Het brandaandachtsgebied 2 is het gebied waar in het geval van een calamiteit de kans op overlijden 1% tot maximaal 99% is.
Dit artikel geeft aan welke activiteiten zijn toegestaan binnen het werkingsgebied van de aanwijzing en aan welke regels daarbij voldaan moet worden.
Dit artikel wijst een gasleiding aan als aanwijzing voor de infrastructuur en geeft ook aan wat het werkingsgebied is. Het explosieaandachtsgebied ligt verder van de risicobron dan brandaandachtsgebied 1 en 2.
Dit artikel geeft aan welke activiteiten zijn toegestaan binnen het werkingsgebied van de aanwijzing en aan welke regels daarbij voldaan moet worden.
In de gemeente is een gasflessenhandel aanwezig, met een opslagtank voor ammoniak. In het huidige bestemmingsplan wordt dit aangeduid door een cirkel op het perceel, wat betekent dat het een gifwolkaandachtsgebied is. Binnen dit gebied geldt een instructieregel die vereist dat een groepsrisicoafweging moet worden gemaakt. De wetgever gaat ervan uit dat eisen aan nieuwe bebouwing voldoende bescherming bieden om giftwolken die mogelijk kunnen ontstaan vanuit deze risicobron, tegen te houden. Hierdoor wordt voldoende bescherming geborgd, en is het aanwijzen van een voorschriftengebied niet nodig. De eigenschappen van de nieuwe bebouwing zorgen voor adequate maatregelen ter bescherming.
Dit betekent dat de regels en voorschriften rondom de bouw en ontwikkeling van nieuwe gebouwen en infrastructuur in het gifwolkaandachtsgebied zodanig zijn opgesteld dat zij de omgeving en bewoners beschermen tegen eventuele giftige wolken die vrij zouden kunnen komen bij een incident in de gasflessenhandel. Hierdoor wordt de veiligheid van de mensen in het gebied gewaarborgd zonder dat er een apart voorschriftengebied hoeft te worden aangewezen. De maatregelen in de nieuwbouw zijn voldoende om de mogelijke risico's te beheersen en te minimaliseren. Daarnaast gelden er specifieke onderhouds- en instandhoudingsverplichtingen.
Het gifwolkaandachtsgebied is beperkt van omvang en ligt volledig binnen de grenzen van het bedrijfsperceel.
Dit artikel wijst een gasleiding aan als aanwijzing voor de infrastructuur en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel geeft aan welke activiteiten zijn toegestaan binnen het werkingsgebied van de aanwijzing en aan welke regels daarbij voldaan moet worden.
Dit artikel wijst een rioolpersleiding aan als aanwijzing voor de infrastructuur en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel geeft aan welke activiteiten zijn toegestaan binnen het werkingsgebied van de aanwijzing en aan welke regels daarbij voldaan moet worden.
Dit artikel wijst een waterstaatkundige voorziening zoals een dijk aan als aanwijzing voor de infrastructuur en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel geeft aan welke activiteiten zijn toegestaan binnen het werkingsgebied van de aanwijzing en aan welke regels daarbij voldaan moet worden.
Dit artikel wijst het restrictiegebied archeologie 1 aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel verwijst naar de extra regels die gelden voor activiteiten ter plaatse van het restrictiegebied.
Dit artikel wijst het restrictiegebied archeologie 2 aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel verwijst naar de extra regels die gelden voor activiteiten ter plaatse van het restrictiegebied.
Dit artikel wijst het restrictiegebied archeologie 3 aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel verwijst naar de extra regels die gelden voor activiteiten ter plaatse van het restrictiegebied.
Dit artikel wijst het restrictiegebied archeologie 4 aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel verwijst naar de extra regels die gelden voor activiteiten ter plaatse van het restrictiegebied.
Dit artikel wijst het restrictiegebied rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel verwijst naar de extra regels die gelden voor activiteiten ter plaatse van het restrictiegebied.
Dit artikel wijst het restrictiegebied gasleiding aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel verwijst naar de extra regels die gelden voor activiteiten ter plaatse van het restrictiegebied.
Dit artikel wijst het restrictiegebied rioolpersleiding aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel verwijst naar de extra regels die gelden voor activiteiten ter plaatse van het restrictiegebied.
Dit artikel wijst het restrictiegebied calamiteitenroute aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel verwijst naar de extra regels die gelden voor activiteiten ter plaatse van het restrictiegebied.
Dit artikel wijst het restrictiegebied plaatsgebonden risico aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel geeft aan welke activiteiten zijn toegestaan binnen het werkingsgebied van de aanwijzing en aan welke regels daarbij voldaan moet worden.
Dit artikel wijst het restrictiegebied brandveiligheidszone aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel geeft aan welke activiteiten zijn toegestaan binnen het werkingsgebied van de aanwijzing en aan welke regels daarbij voldaan moet worden.
Dit artikel wijst het restrictiegebied explosieveiligheidszone aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel geeft aan welke activiteiten zijn toegestaan binnen het werkingsgebied van de aanwijzing en aan welke regels daarbij voldaan moet worden.
Dit artikel wijst het restrictiegebied waterstaatkundige functie aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel verwijst naar de extra regels die gelden voor activiteiten ter plaatse van het restrictiegebied.
Dit artikel wijst het restrictiegebied profiel van vrije ruimte waterstaatkundige functie aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel verwijst naar de extra regels die gelden voor activiteiten ter plaatse van het restrictiegebied.
Dit artikel wijst het restrictiegebied groenbuffer aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel verwijst naar de extra regels die gelden voor activiteiten ter plaatse van het restrictiegebied.
Dit artikel wijst het restrictiegebied hoofdgroenstructuur aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel verwijst naar de extra regels die gelden voor activiteiten ter plaatse van het restrictiegebied.
Dit artikel wijst het restrictiegebied groenzone aan als restrictiegebied en geeft ook aan wat het werkingsgebied is.
Dit artikel verwijst naar de extra regels die gelden voor activiteiten ter plaatse van het restrictiegebied. Het gaat om bouwactiviteiten en activiteiten op of in de bodem.
Eerste lid
In dit lid is bepaald dat deze afdeling en paragraaf 5.3.1 van toepassing zijn voor het gehele werkingsgebied omgevingsplan nieuwe stijl. Dit is het gebied waar het wijzigingsbesluit op van toepassing is. Voor het deel van de gemeente dat niet onder dit werkingsgebied valt is het tijdelijke omgevingsplan van toepassing. Daaronder vallen onder andere de bruidschatregels die in hoofdstuk 22 zijn opgenomen.
Tweede lid
In dit lid is bepaald dat de overige onderdelen in hoofdstuk 5 alleen van toepassing zijn voor zover dat in hoofdstuk 4 is bepaald. Dit kan het gehele werkingsgebied omgevingsplan nieuwe stijl zijn maar ook maar een klein deel daarvan.
In dit artikel is voor heel hoofdstuk 5 de normadressaat bepaald. Binnen het stelsel van de wet wordt degene die de activiteit verricht primair verantwoordelijk geacht voor de naleving van de regels die gelden voor het verrichten van activiteiten. Voor vergunningplichtige activiteiten is dat expliciet verwoord in artikel 5.37, eerste lid, van de Omgevingswet. Het gaat daarbij om degene die verantwoordelijk is voor het verrichten van de activiteiten, zoals de eigenaar of de opdrachtgever. Deze moet de vergunningvoorschriften zelf naleven en zorgen dat deze door zijn werknemers of contractanten worden nageleefd. Dit artikel bevat een soortgelijke bepaling voor de activiteiten die worden geregeld met algemene regels: degene die de activiteiten verricht, moet voldoen aan de regels van dit besluit, en ervoor zorgen dat de mensen of bedrijven die voor haar of hem werkzaamheden verrichten zich aan de regels over de activiteit houden. Het is primair de vergunninghouder of melder die zich aan de regels moet houden. Bij handhaving kan iedereen die het in zijn macht heeft om de overtreding te beëindigen echter worden aangesproken. In relatie tot de activiteit bouwen kan een aannemer of onderaannemer rechtstreeks worden aangesproken. In specifieke artikelen van dit hoofdstuk kan een andere normadressaat zijn aangewezen. Meestal zal het dan gaan om de rechthebbende op een perceel.
Dit artikel is gebaseerd op art. 22.44 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Een specifieke zorgplichten borduurt voort op de algemene zorgplicht uit de Omgevingswet, maar is concreter.
In dit artikel is een specifieke zorgplicht opgenomen voor iedereen die activiteiten verricht die in hoofdstuk 5 worden geregeld. Diegene moet zich rekenschap geven van de doelen, met het oog waarop de regels in de paragraaf over die activiteit zijn gesteld. Die doelen zijn terug te vinden in de artikelen met het opschrift “oogmerken”. Op iedereen rust de verplichting om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om nadelige gevolgen voor die doelen te voorkomen of, als dat niet kan, te beperken. Als die nadelige gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, moet de activiteit achterwege worden gelaten. In de verschillende paragrafen van dit hoofdstuk is de specifieke zorgplicht vaak uitgewerkt met een aantal maatregelen die in ieder geval tot deze zorgplicht wordt gerekend.
Deze specifieke zorgplicht is zoals bepaald in artikel 5.1 Toepassingsbereik van toepassing op het gehele werkingsgebied omgevingsplan nieuwe stijl. In het omgevingsplan zijn echter nog meer specifieke zorgplichten opgenomen die meer zijn afgebakend.
In deze titel staan normen voor de fysieke leefomgeving die zowel betrekking hebben op de ontwikkeling als de bescherming van de fysieke leefomgeving. Het gaat hierbij om normen die in een kwantitatieve of kwalitatieve waarde kunnen worden uitgedrukt en die geen omgevingswaarde zijn. Voorbeeld hiervan zijn waarden of normen voor afvloeiend hemelwater, geluid, geur, parkeren of trillingen. De normen moeten worden gekwalificeerd als algemene regels. Per norm is in het toepassingsbereik aangegeven voor welke activiteiten deze van toepassing zijn. Over het algemeen gaat het om de volgende activiteiten:
Het bouwen (van een (hoofd)gebouw) of aanleggen (van verharding).
Het aanvragen of intensiveren van een activiteit, waarbij afhankelijk van het onderwerp een ondergrens zal worden ingebouwd.
Hieruit volgt dat deze normen niet voortdurend werken, maar alleen als bovengenoemde situaties zich voordoen (en zoals verder gespecificeerd in het toepassingsbereik van de desbetreffende norm). Dus: een wijziging van de parkeer- of geluidnormering heeft geen gevolgen voor bestaand gebruik. Ook zijn de normen die in deze paragraaf worden genoemd lang niet overal van toepassing. Geluidnormen voor wegverkeer gelden alleen in gebieden die binnen het geluidaandachtsgebied van een weg zijn gelegen. De geluidaandachtsgebieden zijn aangewezen in hoofdstuk 4 (aanwijzingen fysieke leefomgeving).
Door de regels op deze plaats op te nemen hoeven ze niet per activiteit herhaald te worden. Ook vanuit het oogpunt van het beheer van het omgevingsplan is dit wenselijk. Bij wijziging van bijvoorbeeld de parkeernormering hoeft het omgevingsplan slechts op een plaats aangepast te worden in plaats van bij alle activiteiten waarop de parkeernormering van toepassing is (bouwen en gebruiksactiviteiten als horeca, detailhandel, wonen, etc.). De hier voorgestelde werkwijze is overigens volgens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten niet nieuw, maar sluit goed aan bij de manier waarop bijvoorbeeld met het thema parkeren in bestemmingsplannen werd omgegaan.
In dit artikel worden de doelen omschreven waarop de regels van deze titel gericht zijn.
Dit artikel geeft aan dat deze afdeling van toepassing is op het op of in de bodem brengen van afvloeiend hemelwater vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak. Dit houdt in dat bij de bouw van bijvoorbeeld een nieuw gebouw deze geheel moet worden afgekoppeld van de riolering. Dit water moet worden geïnfiltreerd of opgeslagen op eigen terrein. Ook als er sprake is van sloop en vervolgens herbouw moet het nieuwe gebouw geheel worden afgekoppeld. Hetzelfde geldt voor nieuwe verharding.
Als norm geldt dat buien tot en met 70 mm per uur moeten kunnen worden verwerkt op eigen terrein.
Zonder vergunning mag niet van bovengenoemde norm worden afgeweken.
Als duidelijk is dat de norm redelijkerwijs niet gehaald kan worden, dan kan een omgevingsvergunning verleend worden om van de norm af te wijken.
Om wateroverlast te voorkomen kunnen burgemeester en wethouders als dat nodig is voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning. Dit kunnen bepaalde maatregelen zijn die de vergunninghouder moet uitvoeren.
Om de aanvraag van een omgevingsvergunning te kunnen beoordelen moeten de beschreven aanvullende gegevens en bescheiden worden verstrekt.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.54 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Eerste lid
De volgende paragraaf gaat over geluid door activiteiten en is van toepassing in situaties waarbij een activiteit plaatsvindt op een bepaalde locatie (bijvoorbeeld een bedrijf of een evenement) die geluid produceert. Dit geluid beïnvloedt een gebouw dat gevoelig is voor geluid (een geluidgevoelig gebouw). Dit geluidgevoelige gebouw is echter toegestaan op basis van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning die betrekking heeft op activiteiten die buiten het bestaande plan vallen. Het lid is ook van toepassing op een situatie waarin geluid wordt veroorzaakt door een activiteit die plaatsvindt in de buurt van een geluidgevoelig gebouw.
Tweede lid
In dit lid zijn gevallen aangewezen waarop het eerste lid niet van toepassing is.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.56 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Meerdere activiteiten kunnen als één activiteit worden beschouwd als het gaat om:
activiteiten als bedoeld in de afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (complexe bedrijven, nutssector en industrie, afvalbeheer, agrarische sector, dienstverlening, onderwijs en zorg, transport, logistiek en ondersteuning daarvan, sport en recreatie, mijnbouw en defensie).
activiteiten die anders zijn als bedoeld onder a, meerdere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan of elkaar functioneel ondersteunen.
Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer golden de geluidnormen voor de gehele inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Dus voor het samenstel van activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden. Deze bepaling beoogt hetzelfde. Wanneer op een locatie meerdere, onderling samenhangende activiteiten worden verricht, gelden de geluidregels voor dit samenstel van activiteiten. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de activiteiten behoren tot een bedrijf. Dit artikel geeft aan welke clustering van activiteiten als één activiteit beschouwd moet worden. Dit kunnen twee milieubelastende activiteiten zijn die elkaar functioneel ondersteunen. Uit de systematiek van het Bal volgt al dat een milieubelastende activiteit die is aangewezen in de paragrafen 3.3 tot en met 3.11, bestaat uit de kernactiviteit, inclusief functioneel ondersteunende activiteiten. Dit is ook zo als die functioneel ondersteunende activiteiten zelf ook als milieubelastende activiteit in hoofdstuk 3 aangewezen zijn. Ook twee of meer milieubelastende activiteiten op één locatie die rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan worden op grond van dit artikel beschouwd als één activiteit.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.57 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Dit artikel bepaalt waar de waarden voor geluid gelden.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.58 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel bepaalt dat de waarden voor geluid niet van toepassing zijn op geluid door een activiteit, op of in een geluidgevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met die activiteit. Dit artikel sluit aan bij artikel 5.61 van het Bkl.
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.59 van de Bruidsschat.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 5.73 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Dit artikel vervangt 22.70 van de Bruidsschat.
Dit artikel bepaalt waarop de waarden voor geluid in dit omgevingsplan niet van toepassing zijn.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.72 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel gaat over maatregelen of voorzieningen bij het stomen van grond met een installatie van derden. Bij het bepalen van geluidniveaus zoals bedoeld in de artikelen 5.19 en 5.20 blijft het geluid veroorzaakt door het stomen van grond met een installatie van derden, buiten beschouwing.
Deze paragraaf gaat over geluid door activiteiten en bepaalt standaardwaarden die van toepassing zijn op geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige ruimten.
Eerste lid
De in de tabel opgenomen waarden bepalen het maximale geluid op en geluidgevoelig gebouw.
Tweede lid
Deze waarden zijn niet van toepassing op het laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur.
Eerste lid
De in de tabel opgenomen waarden bepalen het maximale geluid in een geluidgevoelige ruimte.
Tweede lid
Deze waarden zijn niet van toepassing op het laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur.
Hier staat aangegeven dat deze paragraaf van toepassing is op een bedrijventerrein type 1 als het gaat om geluid dat wordt veroorzaakt door bedrijfsmatige activiteiten, maar niet het geluid als gevolg van wonen. Bijvoorbeeld het grasmaaien van de tuin bij een woning.
Eerste lid
Met de in de tabel opgenomen waarden worden grenzen gesteld aan de maximaal toelaatbare geluidsniveaus op een geluidgevoelig gebouw op een bedrijventerrein. Voor de waarden is aansluiting gezocht bij artikel 5.65 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Daarbij zijn de standaardwaarden in tabel 5.65.1 van het Bkl met 5 dB verhoogd, omdat het over geluidgevoelige gebouwen op een bedrijventerrein gaat. Dit is overeenkomstig artikel 5.65 lid 2 van het Bkl. Uitzondering hierop betreft het maximale geluidsniveau LAmax als gevolg van andere piekgeluiden. In het Bkl zijn hiervoor in de periode tussen 07.00 uur en 19.00 uur geen grenswaarden opgenomen. Hier is met toepassing van artikel 5.66 lid 1 van het Bkl van afgeweken, omdat het niet stellen van grenswaarden als gevolg van andere piekgeluiden tot ernstige hinder kan leiden bij bewoners van woningen op een bedrijventerrein. Met betrekking tot de periode tussen 23.00 uur tot 07.00 uur geeft het Bkl in artikel 5.65 lid 2 de mogelijkheid om deze te verhogen naar 70 dB(A) or. Een dergelijke waarde kan leiden tot grote hinder in de nachtperiode voor bewoners van woningen op een bedrijventerrein. Daarom is gekozen voor de standaardwaarde van 65 dB(A) voor het maximale geluidsniveau als gevolg van andere piekgeluiden in de periode tussen 23.00 uur en 07.00 uur.
Tweede lid
Met de in de tabel opgenomen waarden zijn de maximale geluidsniveaus LAmax bepaald. Deze zijn niet van toepassing op het laden en lossen van voertuigen in de periode tussen 07.00 uur en 19.00 uur. Deze uitzondering was ook opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer en in de bruidsschat, en wordt hiermee gecontinueerd.
Eerste lid
De in de tabel opgenomen waarden bepalen het maximale geluid voor een geluidgevoelige ruimte op een bedrijventerrein.
Tweede lid
Deze waarden zijn niet van toepassing op het laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur.
Dit artikel bepaalt de geluidruimte op een bedrijventerrein. Om te voorkomen dat een activiteit vrijwel ongelimiteerde geluidruimte krijgt toebedeeld, in de situatie dat er geen sprake is van geluidgevoelige gebouwen in de omgeving, zijn er grenswaarden gesteld op 50 meter afstand gerekend vanaf de locatie van de activiteit. Een dergelijke grens aan de geluidruimte was ook al van toepassing voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor activiteiten op een gezoneerd industrieterrein.
In het omgevingsplan zijn werkingsgebieden aangeduid waar ter plaatse afwijkende (hogere) waarden zijn toegestaan.
[Gereserveerd] Komt wellicht te vervallen.
[Gereserveerd]
Eerste lid
Hier staat aangegeven waar deze paragraaf wel op van toepassing is.
Tweede lid
Hier staat aangegeven waar deze paragraaf niet op van toepassing is.
[Gereserveerd] Op grond van artikel 5.60 Bkl moet in het omgevingsplan worden vastgelegd waar waarden gelden. Voor bestaande geluidgevoelige gebouwen gelden deze op de gevel. Voor nieuw te bouwen geluidgevoelige gebouwen gelden deze op de locatie waar een gevel mag komen.
[Gereserveerd] Dit artikel bepaalt de standaardwaarde voor geluid op een geluidgevoelig gebouw.
[Gereserveerd] Dit artikel bepaalt de grenswaarde voor geluid op een geluidgevoelig gebouw. Artikel 5.78u van het Bkl is hierbij van toepassing. Hierin is opgenomen dat afwijkingen ten opzichte van de standaardwaarden alleen zijn toegelaten als dat wordt gemotiveerd. De motivering moet bij vergunningverlening worden gegeven; het plan laat niet zonder meer toe dat deze waarden worden overschreden.
De volgende paragraaf gaat over algemene regels voor geur.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.92 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel regelt waar de waarden of afstanden voor geur door een activiteit op een geurgevoelig object gelden. Als het geurgevoelige gebouw al gerealiseerd is, gelden de waarden of afstanden op of tot de gevel van het geurgevoelige gebouw (onderdeel a). Als het geurgevoelige gebouw nog niet gerealiseerd is, gelden de waarden (of afstanden) op of tot de plaats waar de gevel van het geurgevoelige gebouw mag worden gerealiseerd (onderdeel b). Voor woonwagens en woonschepen geldt dat, anders dan bij andere geurgevoelige objecten, de waarden gelden op een begrenzing van de locatie. De woonwagen en het woonschip worden dus niet zelf beschermd, maar de locatie waarop de woonwagen of het woonschip geplaatst kan worden. Dit heeft te maken met de verplaatsbaarheid van de woonwagen en het woonschip binnen de locatie en de lagere eisen aan de gevels van zulke gebouwen. Dit artikel sluit aan bij artikel 5.93 van het Bkl.
[Gereserveerd] Dit artikel is nodig in geval er afstanden worden genoemd. Zie ook artikelsgewijze toelichting artikel 5.54. Dit artikel sluit aan bij artikel 5.93 lid 3 en 5.94 lid 2 van het Bkl. Dit is op dit moment nog niet het geval, maar zal waarschijnlijk wel gaan komen bij overige agrarische activiteiten zoals kuilvoer en mest, groenafval composteren. Dit zal waarschijnlijk pas in het buitengebied aan de orde komen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.93 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel bepaalt dat de waarden voor geur niet van toepassing zijn op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object dat een functionele binding heeft met die activiteit. Dit artikel sluit aan bij artikel 5.95 van het Bkl.
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.94 van de Bruidsschat.
Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied. Dit artikel kan bepalen dat de waarden en afstanden voor geur door een activiteit niet van toepassing zijn op de geur door die activiteit op een geurgevoelig gebouw dat eerder functioneel verbonden was met activiteiten in de agrarische sector (voorheen de zogenoemde plattelandswoningen). Zie artikelen 3.200, 3.205, 3.208, 3.211, 3.215, 3.218, 3.221 of 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Op grond van het Bkl is het mogelijk om dit te verbreden naar activiteiten verricht op een bedrijventerrein of in de horecasector. Hier is vooralsnog niet voor gekozen.
Als er een geuronderzoek uitgevoerd moet worden, dan moet dat worden uitgevoerd volgens de systematiek, beschreven in de NTA 9065 van juni 2023.
Meerdere activiteiten kunnen als één activiteit worden beschouwd als het gaat om:
activiteiten als bedoeld in de afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (complexe bedrijven, nutssector en industrie, afvalbeheer, agrarische sector, dienstverlening, onderwijs en zorg, transport, logistiek en ondersteuning daarvan, sport en recreatie, mijnbouw en defensie).
activiteiten die anders zijn als bedoeld onder a, meerdere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan of elkaar functioneel ondersteunen.
Wanneer op een locatie meerdere, onderling samenhangende activiteiten worden verricht, gelden de geurregels voor dit samenstel van activiteiten. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de activiteiten behoren tot een bedrijf. Dit artikel geeft aan welke clustering van activiteiten als één activiteit beschouwd moet worden. Dit kunnen twee milieubelastende activiteiten zijn die elkaar functioneel ondersteunen. Uit de systematiek van het Bal volgt al dat een milieubelastende activiteit die is aangewezen in de paragrafen 3.3 tot en met 3.11, bestaat uit de kernactiviteit, inclusief functioneel ondersteunende activiteiten. Dit is ook zo als die functioneel ondersteunende activiteiten zelf ook als milieubelastende activiteit in hoofdstuk 3 aangewezen zijn. Ook twee of meer milieubelastende activiteiten op één locatie die rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan worden op grond van dit artikel beschouwd als één activiteit.
[Gereserveerd, buitengebied]
[Gereserveerd, buitengebied]
[Gereserveerd, buitengebied]
[Gereserveerd, buitengebied]
[Gereserveerd, buitengebied]
[Gereserveerd, buitengebied]
[Gereserveerd, buitengebied]
[Gereserveerd, buitengebied]
In dit omgevingsplan zijn regels opgenomen voor geur op het bedrijventerrein en geur voor niet-industriële voedselbereiding. Er staan nog geen regels in voor het houden van landbouwhuisdieren omdat dit niet voorkomt in het plangebied kern Amerongen.
De specifieke zorgplicht voorziet in de bescherming voor het kleinschalig houden van dieren, zoals bij het hobbymatig houden van dieren of een kinderboerderij. Het is mogelijk dat er bedrijven kunnen vestigen in het plangebied buiten het bedrijventerrein die geur veroorzaken. Ook is het mogelijk dat er bij de beoefening van beroep of bedrijf aan huis geur wordt veroorzaakt. In de meeste gevallen zal dit niet leiden tot geuroverlast. Het is op grond van de specifieke zorgplicht in artikel 5.3 verplicht dat degene die de activiteiten verricht passende maatregelen neemt om geuroverlast te voorkomen. De artikelen in deze paragraaf zijn aanvullend op de zorgplicht en specifiek voor geur en regelen dat geur aanvaardbaar moet zijn.
De expliciete verwijzing naar de paragrafen voor landbouwhuisdieren, paarden en pony's en overige agrarische activiteiten staan op gereserveerd omdat deze paragrafen en daarmee ook het toepassingsbereik daarvan, ook nog op gereserveerd staan.
Op het moment dat er activiteiten zijn die geuroverlast geven en maatregelen niet tot een oplossing leiden, kan het bevoegd gezag op grond van artikel 5.424 met maatwerk verplichten aan degene die de activiteit uitvoert een geuronderzoek te laten uitvoeren. Een dergelijk geuronderzoek dient te worden uitgevoerd overeenkomstig NTA 9065. Uit dit rapport moet blijken of aan de waarden in dit artikel kan worden voldaan. En welke maatregelen eventueel nodig zijn om hier aan te kunnen voldoen.
De waarden komen overeen met een geurbelasting waarbij in het algemeen geurhinder geheel wordt voorkomen of deze hinder verwaarloosbaar laag is. Dus dan is er in elk geval sprake van een aanvaardbare geurhinder. Dit betekent niet dat in alle gevallen aan deze waarden moet worden voldaan. Het kan zijn dat een hogere geurbelasting in een bepaalde situatie aanvaardbaar is.
De volgende paragraaf gaat over geur door activiteiten, anders dan door wonen, op een bedrijventerrein type 1. De paragraaf is niet van toepassing op het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werk en op de locatie waarop de activiteit wordt verricht. Daarvoor geldt paragraaf 5.6.2.8 Niet-industriële voedselbereiding.
Voor de geurruimte op het bedrijventerrein type 1 gelden de voorschriften en waarden zoals opgenomen in dit artikel. Het gaat om waarden voor een activiteit met geuremissie op een locatie en om een waarde voor cumulatie van activiteiten met geuremissie van verschillende locaties opgeteld.
Voor de normering is de Handreiking geur industrie gebruikt (Geurbeheer in de industrie: handreiking voor effectief geurbeleid door Royal Haskoning DHV, referentie BK2634, 6 mei 2025). Voor geurgevoelige gebouwen op het bedrijventerrein (bedrijfswoningen) kan een groter risico op ernstige geurhinder worden geaccepteerd. Aangesloten is bij de standaardwaarden voor bestaande activiteiten. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om met een vergunning een hogere geurbelasting toe te staan tot de grenswaarden. De waarde voor geur geldt ook op een afstand van 50 meter van de begrenzing van de activiteit voor die situaties waar geen geurgevoelige gebouwen in de omgeving zijn. Dit voorkomt onnodig grote geur gebruiksruimte en vermindert het risico op cumulatie van geur op woongebieden. Op dit moment zijn er geen activiteiten op het bedrijventerrein met een emissie van geur die door deze regels beperkt zouden kunnen worden. Er is dan ook geen overgangsrecht nodig.
Eerste lid
Dit lid verplicht om vier weken voor de start van een activiteit met geur zoals bedoeld in bijlage V het bevoegd gezag te informeren. De informatieplicht is daarmee beperkt tot bedrijven waarbij geuremissie wordt verwacht. Daarbij wordt een rapport van een uitgevoerd geuronderzoek conform NTA 9065 aangeleverd waarin getoetst wordt aan de waarden zoals opgenomen in artikel 5.71. Daarnaast wordt aangegeven welke geurreducerend maatregelen worden genomen en de gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Tweede lid
Dit lid verplicht om vier weken voor de wijziging van een activiteit die geur veroorzaakt het bevoegd gezag te informeren.
Er kunnen maatwerkvoorschriften gesteld worden over de in artikel 5.262 genoemden algemene regels. Maatwerkvoorschriften kunnen worden toegepast wanneer er specifieke situaties zijn die afwijken van de standaardregels, maar die toch wenselijk zijn om toe te staan.
[Gereserveerd]
Er is een omgevingsvergunning nodig om af te mogen wijken van de normen voor toelaatbare geur zoals bedoeld in artikel 5.71.
Eerste lid
De omgevingsvergunning om af te wijken van de normen voor toelaatbare geur in artikel 5.71 wordt alleen verleend als wordt voldaan aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden. In de aanvraag (zie artikel 5.77) moet aangegeven worden welke maatregelen nodig zijn om wel aan de normen voor toelaatbare geur te voldoen en wat de kosten van die maatregelen zijn. Als maatregelen niet genomen (kunnen) worden, moet de reden zijn vermeld. Uit het geurrapport moet blijken wat de geurbelasting is.
Tweede lid
In het tweede lid is geregeld dat ook rekening wordt gehouden met een cumulatieve waarde voor geur. Voor een bedrijventerrein wordt een grenswaarde aanvaardbaar beschouwd die is gebaseerd op een geurbelasting die kan leiden tot 10% ernstige hinder. Dit betekent dat 10% van de personen in de omgeving een geuremissie als ernstig hinderlijk ervaren.
Bij de aanvraag om omgevingsvergunning moeten de gevraagde gegevens en bescheiden worden verstrekt. Met deze gegevens kan worden beoordeeld of de vergunning bedoeld in artikel 5.75 kan worden verleend.
Deze paragraaf gaat over parkeernormen van auto's en fietsen die gelden voor het bouwen van een gebouw met parkeerbehoefte.
Dit artikel bepaalt dat er in voldoende parkeergelegenheid voor auto en fiets op eigen terrein moet worden voorzien. Wat onder voldoende parkeergelegenheid wordt verstaan is uitgewerkt in bijlage IV van dit omgevingsplan.
Op basis van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders maatwerkvoorschriften stellen of een vergunningvoorschrift voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.79.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.83 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Deze paragraaf gaat over trillingen die ontstaan door activiteiten, anders dan op een bedrijventerrein.
Eerste lid
De paragraaf is op toepassing op activiteiten die trillingen veroorzaken in een frequentie van 1 tot 80 Hz in een trilliggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw. De paragraaf is niet van toepassing op trillingen die worden veroorzaakt door activiteiten die met wonen te maken hebben.
Tweede lid
De paragraaf is niet van toepassing op trillinggevoelige ruimten in een trilliggevoelig gebouw dat deels of helemaal is gelegen op industrieterreinen waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld.
Met uitzondering van artikel 5.83 is deze paragraaf niet van toepassing op activiteiten die hoofdzakelijk in de openbare ruimte worden verricht en niet van toepassing op doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen.
Eerste lid
De in deze paragraaf genoemde waarden voor trillingen gelden in trillinggevoelige ruimten.
Tweede lid
Als het gaat om een geluidgevoelig gebouw gelden de regels op de gevel van dat geluidgevoelige gebouw.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.85 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Meerdere activiteiten kunnen als één activiteit worden beschouwd als het gaat om activiteiten:
Als bedoeld in de afdelingen 3.3 tot 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (complexe bedrijven, nutssector en industrie, afvalbeheer, agrarische sector, dienstverlening, onderwijs en zorg, transport, logistiek en ondersteuning daarvan, sport en recreatie, mijnbouw en defensie).
Die anders zijn als bedoeld onder a, meerdere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan of elkaar functioneel ondersteunen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.86 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De in deze paragraaf opgenomen waarden voor trillingen zijn niet van toepassing op trillingen door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met die activiteit.
Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.87 van de Bruidsschat.
[Gereserveerd: De in deze paragraaf opgenomen waarden voor trillingen zijn niet van toepassing op activiteiten in de agrarische sector zoals bedoeld in de genoemde artikelen onder deel a van het Bal, voor activiteiten die worden verricht op een bedrijventerrein of in de horecasector die plaatsvinden binnen het werkingsgebied 'voormalige functionele binding'.]
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.88 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Dit artikel noemt de voorwaarden voor continue trillingen door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte.
Dit artikel noemt de voorwaarden voor herhaald voorkomende trillingen door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte.
Deze paragraaf gaat over trillingen die ontstaan door activiteiten op een bedrijventerrein.
Eerste lid
De paragraaf is op toepassing op activiteiten die trillingen veroorzaken in een frequentie van 1 tot 80 Hz in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw.
Tweede lid
De paragraaf is niet van toepassing op trillinggevoelige ruimten in een trillinggevoelig gebouw dat deels of helemaal is gelegen op industrieterreinen waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld.
Met uitzondering van artikel 5.90 is deze paragraaf niet van toepassing op activiteiten die hoofdzakelijk in de openbare ruimte worden verricht en niet van toepassing op doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen.
Eerste lid
De in deze paragraaf genoemde waarden voor trillingen gelden in trillinggevoelige ruimten.
Tweede lid
Als het gaat om een geluidgevoelig gebouw gelden de regels op de gevel van dat geluidgevoelige gebouw.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.85 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Meerdere activiteiten kunnen als één activiteit worden beschouwd als het gaat om activiteiten:
Als bedoeld in de afdelingen 3.3 tot 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (complexe bedrijven, nutssector en industrie, afvalbeheer, agrarische sector, dienstverlening, onderwijs en zorg, transport, logistiek en ondersteuning daarvan, sport en recreatie, mijnbouw en defensie).
Die anders zijn als bedoeld onder a, meerdere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan of elkaar functioneel ondersteunen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.86 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De in deze paragraaf opgenomen waarden voor trillingen zijn niet van toepassing op trillingen door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw dat een functionele vinding heeft met die activiteit.
Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.87 van de Bruidsschat.
[Gereserveerd: De in deze paragraaf opgenomen waarden voor trillingen zijn niet van toepassing op activiteiten in de agrarische sector zoals bedoeld in de genoemde artikelen onder deel a van het Bal, voor activiteiten die worden verricht op een bedrijventerrein of in de horecasector die plaatsvinden binnen het werkingsgebied 'voormalige functionele binding'.]
Dit artikel noemt de voorwaarden voor continue trillingen door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte.
Dit artikel noemt de voorwaarden voor herhaald voorkomende trillingen door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte.
Dit artikel bepaalt waarop de regels in deze afdeling van toepassing zijn.
De volgende afdeling gaat over algemene bepalingen voor gebruiksactiviteiten. De regels in deze paragraaf zijn opgesteld met het oog op diverse doelen en aspecten van de leefomgeving:
Bewoonbaarheid van het land en bescherming en verbetering van het leefmilieu: Deze regels zijn erop gericht om ervoor te zorgen dat de leefomgeving geschikt en bewoonbaar blijft voor menselijke activiteiten. Het omvat maatregelen om vervuiling, overlast en andere negatieve invloeden op de leefomgeving te voorkomen of te beperken.
Behouden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten: Hierbij gaat het om het beschermen van bestaande infrastructuur, zoals wegen, bruggen, en andere voorzieningen, tegen negatieve gevolgen die activiteiten in de omgeving kunnen veroorzaken.
Voorkomen en beperken van geluid- en geurhinder: Deze regels zijn bedoeld om geluidsoverlast en geurhinder als gevolg van gebruiksactiviteiten te verminderen en te voorkomen. Zo wordt de leefbaarheid van de omgeving verbeterd.
Beschermen van de gezondheid: De regels zijn gericht op het beschermen van de gezondheid van de mensen die in het gebied wonen en werken. Hierbij wordt gekeken naar de mogelijke gezondheidsrisico's die gebruiksactiviteiten met zich mee kunnen brengen en worden maatregelen genomen om deze te beperken.
Waarborgen van de veiligheid: De regels hebben tot doel om de veiligheid van de omgeving en de mensen die er verblijven te waarborgen. Dit kan betrekking hebben op brandveiligheid, constructieve veiligheid en andere aspecten die de veiligheid beïnvloeden.
Een goede omgevingskwaliteit: Deze regels hebben tot doel om te zorgen voor een aantrekkelijke, schone, en duurzame leefomgeving. Hierbij wordt gelet op aspecten zoals de inrichting van de openbare ruimte, de belevingswaarde van het gebied, en de ecologische kwaliteit.
Door deze verschillende doelen en belangen in acht te nemen, wordt getracht een gebalanceerde leefomgeving te creëren waarin rekening wordt gehouden met zowel de belangen van menselijke activiteiten als die van het milieu en de natuur.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.18 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Eerste lid
De specifieke zorgplicht bedoeld in artikel 5.3, is in dit geval gericht op de gebruiker van een bouwwerk. Het artikel bepaalt dat degene die het bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik een gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan opleveren, verplicht is om alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem of haar kunnen worden verwacht om dat gevaar te voorkomen of te laten stoppen.
Deze zorgplicht is van toepassing op alle gebruikers van het bouwwerk, ongeacht of het gaat om een woning, bedrijfsgebouw, of een ander soort gebouw. Het doel van deze zorgplicht is om ervoor te zorgen dat de gebruikers van bouwwerken verantwoordelijkheid nemen voor de veiligheid en gezondheid van zichzelf en anderen.
Dit betekent dat als er zich gevaarlijke situaties voordoen in het bouwwerk of het gebruik ervan, de gebruiker verplicht is om maatregelen te nemen om deze situaties te verhelpen of te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het repareren van gebreken aan het gebouw, het nemen van brandveiligheidsmaatregelen, of het zorgen voor een veilige toegang en uitgang van het gebouw.
Tweede lid
De specifieke zorgplicht als bedoeld in artikel 5.3 houdt in dat degene die handelt in, op, of aan een bouwwerk, weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten overlast of hinder kan veroorzaken voor de omgeving, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden verwacht om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren.
De overlast of hinder kan verschillende vormen aannemen, zoals:
Het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;
Het veroorzaken van overlast door geluid, trillingen, dieren of verontreiniging;
Het nalaten van het normale onderhoud waardoor het bouwwerk zich niet in een zindelijke staat bevindt.
Met deze zorgplicht wordt beoogd om het welzijn van de omgeving te waarborgen en te voorkomen dat het handelen of nalaten van een persoon leidt tot overlast of hinder voor anderen. De eigenaar of gebruiker van een bouwwerk heeft dus de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat zijn activiteiten of nalatigheden geen onnodige overlast of hinder veroorzaken. Als dit toch het geval is, moet hij passende maatregelen nemen om dit te voorkomen of te beperken.
Derde lid
Voor het gebruik van bouwwerken in het kader van brandveiligheid zijn er specifieke voorschriften en regels vastgesteld in afdeling 6.2 van het Bbl. Deze regels hebben tot doel om het brandveilig gebruik van bouwwerken te waarborgen en de veiligheid van de gebruikers en omgeving te beschermen. Omdat er specifieke voorschriften zijn in afdeling 6.2 van het Bbl, is het eerste lid van artikel 5.97 niet van toepassing op het gebruik van bouwwerken in het kader van brandveiligheid.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.17 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De gemeente kan vanwege de veiligheid bepalen dat een bouwwerk niet gebruikt mag worden vanwege de bouwvalligheid van een nabijgelegen bouwwerk.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.19 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Eerste lid
In dit lid wordt bepaald dat op open erven en terreinen in de nabijheid van bouwwerken geen brandgevaarlijke stoffen aanwezig mogen zijn.
In de onderstaande tabel staan specifieke brandgevaarlijke stoffen vermeld. Dit kan bijvoorbeeld gaan om chemische stoffen, brandbare gassen of vloeistoffen die een verhoogd risico op brand of explosies met zich meebrengen.
Het doel van deze regelgeving is om de brandveiligheid te bevorderen en mogelijke gevaren te voorkomen.
Tweede lid
In dit lid wordt bepaald dat op een open erf of terrein in de nabijheid van een bouwwerk geen brandgevaarlijke stof aanwezig mag zijn. Echter, er zijn uitzonderingen op dit verbod, zoals beschreven in de genoemde punten a, b en c:
Als de toegestane hoeveelheid van de brandgevaarlijke stof per stof niet wordt overschreden en de totale toegestane hoeveelheid stoffen niet meer is dan 100 kilogram of liter, dan is het verbod niet van toepassing.
Als de brandgevaarlijke stof deugdelijk is verpakt en aan de genoemde voorwaarden voldoet, zoals het bestand zijn tegen normale behandeling, voorzien zijn van een adequate gevaarsaanduiding en geen inhoud onvoorzien uit de verpakking kan ontsnappen, dan geldt het verbod ook niet.
Als de brandgevaarlijke stof wordt gebruikt in overeenstemming met de gevaarsaanduidingen die op de verpakking zijn aangegeven, dan valt dit ook onder de uitzonderingen op het verbod.
Deze uitzonderingen zijn bedoeld om bepaalde hoeveelheden en toepassingen van brandgevaarlijke stoffen toe te staan, zolang deze veilig worden behandeld, opgeslagen en gebruikt. Het is belangrijk dat eigenaren of gebruikers van open erven en terreinen zich aan deze voorschriften houden om de veiligheid te waarborgen en mogelijke brandgevaren te minimaliseren.
Derde lid
Het eerste lid dat aangeeft dat op een open erf of terrein in de nabijheid van een bouwwerk geen brandgevaarlijke stof aanwezig mag zijn, is niet van toepassing op bepaalde specifieke situaties en brandgevaarlijke stoffen. Deze uitzonderingen zijn vastgesteld om bepaalde normale en geaccepteerde situaties toe te staan waarbij beperkte hoeveelheden van bepaalde stoffen aanwezig zijn. De uitzonderingen zijn als volgt:
Brandstof in het reservoir van een verbrandingsmotor is toegestaan.
Brandstof in een verlichtings-, verwarmings- of ander warmteontwikkelend toestel is toegestaan.
Voor consumptie bestemde alcoholhoudende dranken zijn toegestaan.
Gasflessen tot een totale waterinhoud van 115 liter zijn toegestaan.
Dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen de 61 °C en 100 °C is toegestaan tot een totale hoeveelheid van 1.000 liter.
Brandgevaarlijke stoffen zijn toegestaan voor zover de aanwezigheid daarvan bij of krachtens de Wet milieubeheer of de Omgevingswet is toegestaan.
Deze uitzonderingen zijn opgenomen om rekening te houden met alledaagse situaties en bepaalde veilige toepassingen van brandgevaarlijke stoffen die als normaal worden beschouwd en waarvoor geen extra beperkingen noodzakelijk zijn. Het doel is om te voorkomen dat onnodige beperkingen worden opgelegd voor geaccepteerde en veilige activiteiten.
Vierde lid
Bij het berekenen van de toegestane hoeveelheid van brandgevaarlijke stoffen, zoals bedoeld in het tweede lid onder a, wordt een aangebroken verpakking als een volle meegerekend. Hiermee wil men voorkomen dat er teveel van deze stoffen op een bepaalde locatie aanwezig zijn, ook als het om meerdere aangebroken verpakkingen gaat. Het is van belang om de totale hoeveelheid brandgevaarlijke stoffen op het terrein binnen de toegestane limieten te houden om de veiligheid te waarborgen en brandgevaar te minimaliseren.
Vijfde lid
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder e, kan de aanwezigheid van meer dan 1.000 liter van een in dat onderdeel bedoelde oliesoort toegestaan zijn als de wijze van opslag en gebruik daarvan zodanig is dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie en de ontwikkeling van brand voldoende worden voorkomen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.20 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Eerste lid
De specifieke zorgplicht is erop gericht om ervoor te zorgen dat eigenaren en verantwoordelijken zorg dragen voor de veiligheid en gezondheid van hun open erven en terreinen. Het omvat een brede verantwoordelijkheid om passende maatregelen te nemen om gevaren te voorkomen en de omgeving veilig te houden. Dit kan onder meer het treffen van preventieve maatregelen omvatten, zoals het repareren van gebreken, het veilig opslaan van materialen, het opruimen van gevaarlijke stoffen, enzovoort.
Tweede lid
De specifieke zorgplicht is bedoeld om ervoor te zorgen dat degenen die open erven of terreinen gebruiken, actief bijdragen aan het waarborgen van de gezondheid en veiligheid van zichzelf en anderen. Als aannemelijk is dat het gebruik van het open erf of terrein een gevaar kan opleveren, dan moeten de nodige maatregelen worden genomen om dit gevaar te voorkomen of te beëindigen. Het gaat hierbij om een verantwoordelijkheid om op te treden en passende actie te nemen om risico's te minimaliseren en de veiligheid te waarborgen.
Derde lid
Dit betekent dat de gebruiker of eigenaar van het open erf of terrein verantwoordelijk is voor het nemen van maatregelen om overlast of hinder voor de omgeving te voorkomen of te beëindigen. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat men geen hinderlijke stoffen of geluiden mag verspreiden, dat men ervoor moet zorgen dat dieren geen overlast veroorzaken, en dat het open erf of terrein goed wordt onderhouden om een nette en schone omgeving te behouden. De specifieke zorgplicht is bedoeld om ervoor te zorgen dat een open erf of terrein op een verantwoordelijke en zorgzame manier wordt gebruikt.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.21 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Het doel van deze regel is om ervoor te zorgen dat mensen niet worden blootgesteld aan gevaarlijke situaties die kunnen voortvloeien uit de bouwvalligheid van nabijgelegen bouwwerken. Het bevoegd gezag kan de situatie beoordelen en als er een risico op gevaar is, kan het open erf of terrein tijdelijk onbruikbaar worden verklaard om de veiligheid te waarborgen totdat passende maatregelen zijn genomen. Dit draagt bij aan het bevorderen van een veilige leefomgeving.
[Gereserveerd] Deze regelgeving is bedoeld om de agrarische activiteiten te reguleren en te controleren. Hiermee wordt beoogd de impact van de landbouwactiviteiten op het milieu en de omgeving te beheersen en de belangen van zowel de agrarische sector als de leefomgeving in balans te houden.
[Gereserveerd] Deze regelgeving is bedoeld om de agrarische activiteiten te reguleren en te controleren. Hiermee wordt beoogd de impact van de landbouwactiviteiten op het milieu en de omgeving te beheersen en de belangen van zowel de agrarische sector als de leefomgeving in balans te houden.
[Gereserveerd] Deze regelgeving is bedoeld om de agrarische activiteiten te reguleren en te controleren. Hiermee wordt beoogd de impact van de landbouwactiviteiten op het milieu en de omgeving te beheersen en de belangen van zowel de agrarische sector als de leefomgeving in balans te houden.
[Gereserveerd] Deze aanwijzing betekent dat de regels en voorschriften in dit artikel van toepassing zijn op agrarische bedrijven die zich bezighouden met de niet-grondgebonden veehouderij. Het doel is om de impact van de niet-grondgebonden veehouderij op het milieu en de omgeving te beheersen en te waarborgen dat deze activiteiten op een verantwoorde wijze worden uitgevoerd.
[Gereserveerd] Als agrarische activiteit wordt aangewezen de ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven. Deze bedrijven zijn gericht op het verwerken van landbouwproducten tot ambachtelijke producten, zoals een wijnmakerij, zuivelmakerij, slachterij, imkerij, en vergelijkbare bedrijven. Belangrijk is dat deze activiteiten een ondersteunende rol hebben en nauw verbonden zijn met de kernactiviteiten van de landbouw. Zonder de kernactiviteit van landbouwproductie zouden deze ambachtelijke verwerkende bedrijven niet bestaan.
[Gereserveerd] Als agrarische activiteit wordt aangewezen: aan agrarische functies verwante bedrijven. Deze bedrijven hebben een duidelijke relatie met de agrarische sector, maar zijn geen traditionele landbouwbedrijven.
[Gereserveerd]
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
Het benutten van de fysieke leefomgeving voor agrarische activiteiten: Het doel is om de agrarische sector ruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten in de fysieke leefomgeving. Hierbij worden de mogelijkheden en randvoorwaarden geregeld voor het vestigen en exploiteren van agrarische bedrijven, zoals landbouwbedrijven, paardenhouderijen en aanverwante activiteiten.
Het beschermen van geurgevoelige gebouwen: Geurgevoelige gebouwen zijn gebouwen waarin mensen verblijven, zoals woningen, scholen, en ziekenhuizen. De regels zijn erop gericht om de overlast van geurhinder voor deze geurgevoelige gebouwen te beperken, vooral in de nabijheid van agrarische bedrijven waar geuruitstoot kan voorkomen.
Het voorkomen van verontreiniging van de bodem: Agrarische activiteiten kunnen potentieel bijdragen aan bodemverontreiniging door bijvoorbeeld het gebruik van meststoffen of gewasbeschermingsmiddelen. De regels stellen eisen aan het gebruik van deze middelen en kunnen maatregelen voorschrijven om bodemverontreiniging te voorkomen.
Het doelmatig beheer van afvalwater: Agrarische activiteiten kunnen leiden tot de productie van afvalwater dat gezuiverd moet worden voordat het wordt geloosd of hergebruikt. De regels kunnen bepalen hoe dit afvalwater moet worden behandeld en afgevoerd om de waterkwaliteit te beschermen en een duurzaam beheer van waterbronnen te waarborgen.
Deze regels dragen bij aan een evenwicht tussen de ontwikkeling van agrarische activiteiten en het behoud van een goede leefomgeving, met oog voor aspecten zoals landgebruik, geurhinder, bodemkwaliteit en waterbeheer. Hiermee wordt beoogd om een duurzame en gezonde agrarische sector te bevorderen, rekening houdend met de belangen van omwonenden en het milieu.
De in artikel 5.105 aangewezen activiteit wordt alleen verricht binnen het specifieke werkingsgebied genaamd 'veehouderij'. Dit betekent dat de regels en voorschriften die in dat artikel zijn gesteld, alleen van toepassing zijn op veehouderijen die binnen dit aangewezen gebied opereren.
Het doel van het werkingsgebied is om de toepassing van specifieke regels te beperken tot de gebieden waarin veehouderijen aanwezig zijn, om zo effectief en gericht mogelijk beleid te kunnen voeren.
[Gereserveerd] Zonder omgevingsvergunning is het verboden om activiteiten uit te voeren die zijn aangewezen in de artikelen 5.106 en 5.107. Dit artikel specifieert hierdoor welke agrarische activiteiten vergunningsplichtig zijn en dus niet zonder de juiste vergunning mogen worden uitgevoerd.
[Gereserveerd]
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.110 moeten de volgende gegevens en bescheiden worden overgelegd:
Een tekening van de bestaande en nieuwe situatie op een schaal van 1:1000.
Een vergelijking van de verkeersbelasting van de nieuwe activiteit ten opzichte van het bestaande gebruik.
De locatie waar het parkeren plaatsvindt.
Het aantal parkeerplaatsen dat wordt voorzien.
Een inrichtingsplan waaruit blijkt hoe de nieuwe activiteit wordt ingepast in het landschap.
Deze gegevens en bescheiden zijn nodig om de impact van de nieuwe activiteit op de omgeving te kunnen beoordelen en te zorgen dat de voorwaarden van artikel 5.110 worden nageleefd. Op basis van deze informatie kan het bevoegd gezag de aanvraag beoordelen en beslissen of de omgevingsvergunning wordt verleend.
Als bedrijfsmatige activiteit wordt aangewezen het drijven van een onderneming die zich bezighoudt met het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, evenals verhuur, opslag en distributie van goederen en eventueel ondergeschikte detailhandel. Deze activiteiten kunnen variëren van industriële bedrijven tot handels- en distributiebedrijven.
Het doel van deze paragraaf is om regels te stellen met betrekking tot de vestiging en exploitatie van bedrijven om de fysieke leefomgeving te beschermen en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties te waarborgen. Over het algemeen wordt bestaande bedrijvigheid aangewezen.
Als bedrijfsmatige activiteit wordt het aanwezig hebben van een afhaalpunt voor uitsluitend internethandel bestelde goederen aangewezen. In deze activiteit wordt de locatie gebruikt als een punt waar consumenten hun online bestelde goederen kunnen afhalen of retourneren. De activiteit omvat ook logistiek en opslag van de bestelde goederen gedurende een korte periode.
Het belangrijkste kenmerk van dit type bedrijfsmatige activiteit is dat er geen sprake is van uitstalling ten verkoop of andere commerciële activiteiten op deze locatie. Het is louter een faciliteit voor het afhandelen van de logistieke aspecten van internethandel. Dit soort afhaalpunten is populair geworden vanwege de groei van online winkelen, waarbij consumenten hun bestellingen liever afhalen op een handige locatie in plaats van thuis te wachten op de levering.
In veel gevallen kunnen deze afhaalpunten ook fungeren als retourpunten, waar consumenten goederen kunnen terugsturen. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Het exploiteren van een autobedrijf wordt aangemerkt als bedrijfsmatige activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Het exploiteren van een autospuitinrichting wordt aangemerkt als bedrijfsmatige activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Het exploiteren van een bouwbedrijf wordt aangemerkt als bedrijfsmatige activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Het exploiteren van een carrosseriebedrijf wordt aangewezen als bedrijfsmatige activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Het exploiteren van een gasflessenhandel wordt aangemerkt als bedrijfsmatige activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Het exploiteren van een goederenwegvervoersbedrijf wordt aangemerkt als bedrijfsmatige activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Het exploiteren van een machine- en apparatenfabriek wordt aangemerkt als bedrijfsmatige activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Een exploiteren van een metaalbewerkingsbedrijf wordt aangewezen als bedrijfsmatige activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Het maken van meubels wordt aangemerkt als een bedrijfsmatige activiteit. De specifieke aanwijzing heeft tot doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele overlast voor de omgeving te beperken.
De handel in openhaardhout wordt aangemerkt als een bedrijfsmatige activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Opslag wordt aangemerkt als een bedrijfsmatige activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Het opslaan ten behoeve van ambulante handel en het exploiteren van garageboxen worden aangemerkt als bedrijfsmatige activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Het exploiteren van een verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG wordt aangemerkt als bedrijfsmatige activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
[Gereserveerd] Het exploiteren van een functioneel ondersteunend ambachtsbedrijf wordt aangemerkt als een bedrijfsmatige activiteit. Een belangrijk aspect van deze regel is dat het gaat om ondersteunende ambachtsbedrijven die een andere activiteit ondersteunt en die er zonder de kernactiviteit niet zou zijn. Het kan gaan om bijvoorbeeld een dakdekker, rietdekker, schilder, meubelmaker of installatiebedrijf.
Door deze regels wordt beoogd om bedrijfsmatige activiteiten mogelijk te maken en tegelijkertijd overlast en negatieve effecten op de omgeving te voorkomen of te verminderen. Het waarborgen van een goed vestigingsklimaat bevordert economische groei en werkgelegenheid, terwijl het beschermen van de fysieke leefomgeving de gezondheid en het welzijn van de omwonenden waarborgt. Het voorkomen van geluid-, geur- en trillinghinder draagt bij aan een prettige en gezonde leefomgeving.
De in artikel 5.113 aangewezen activiteiten zijn generiek toegelaten.
Het is alleen toegestaan om de aangewezen bedrijfsmatige activiteit exploiteren binnen het aangegeven werkingsgebied. Dit specifieke gebruik van de locatie is vastgelegd om ervoor te zorgen dat de activiteiten die daar plaatsvinden, in overeenstemming zijn met het bestemde doel van het gebied en om eventuele conflicten met andere functies te voorkomen.
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een afhaalpunt te exploiteren die is aangewezen in artikel 5.114. Dit betekent dat voor de in dat artikel genoemde bedrijfsmatige activiteiten een omgevingsvergunning nodig is voordat deze activiteiten kunnen worden uitgevoerd.
De omgevingsvergunning voor een afhaalpunt die is bedoeld in artikel 5.133 wordt alleen verleend als aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan. Dit betekent dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet wordt vergroot, de vloeroppervlakte van het afhaalpunt binnen eenzelfde bouwperceel niet meer dan 50 m² bedraagt, er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de verkeersbelasting niet onevenredig toeneemt, en het parkeren behorende op eigen terrein plaatsvindt. Als aan deze voorwaarden is voldaan, wordt de omgevingsvergunning verleend voor de desbetreffende activiteit.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een afhaalpunt als bedoeld in artikel 5.133 worden de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
Een tekening van de bestaande en nieuwe situatie op schaal 1:1000, waarop de veranderingen ten opzichte van de huidige situatie duidelijk zichtbaar zijn.
Een vergelijking van de verkeersbelasting ten opzichte van het bestaande gebruik, om te laten zien wat de impact van de nieuwe activiteit is op het verkeer in de omgeving.
De locatie waar het parkeren plaatsvindt, zodat duidelijk is waar de parkeervoorzieningen worden ingericht.
Het aantal parkeerplaatsen dat beschikbaar zal zijn op het terrein voor de bezoekers en/of medewerkers van de activiteit.
Deze gegevens en bescheiden zijn van belang om de aanvraag te beoordelen en te kunnen vaststellen of aan de voorwaarden voor het verlenen van de omgevingsvergunning wordt voldaan.
Dit artikel geeft aan het exploiteren van een muziekschool, dansschool, atelier, museum, galerie en kunsthandel, of naar aard en omvang gelijk te stellen voorziening wordt aangewezen als culturele activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
Het bieden van mogelijkheden voor vrije tijdsbesteding: Door ruimte te bieden aan culturele activiteiten zoals een museum, wordt het gebied aantrekkelijker voor bewoners en bezoekers die tijd willen doorbrengen in een ontspannen omgeving;
Een goed voorzieningenniveau: Het waarborgen van diverse voorzieningen, waaronder culturele instellingen, draagt bij aan het comfort en welzijn van degenen die in het gebied wonen, werken of verblijven;
Doelmatig beheer van afvalwater: Adequaat beheer van afvalwater voorkomt verontreiniging van het milieu en draagt bij aan de duurzame exploitatie van het gebied.
Het voorkomen en beperken van geluid- en geurhinder: Door regels te stellen rondom geluids- en geurproductie wordt overlast voor omwonenden en anderen in de omgeving beperkt;
Het beschermen van de gezondheid: Door rekening te houden met factoren die de gezondheid kunnen beïnvloeden, zoals geluidshinder, geurhinder, wordt de gezondheid van de bewoners en bezoekers beschermd.
De in artikel 5.136 aangewezen activiteiten zijn generiek toegelaten.
Als detailhandelsactiviteit wordt het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, inclusief de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, aangewezen. Dit betekent dat het gaat om verkoop aan consumenten voor persoonlijk gebruik en niet voor zakelijk gebruik. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Als detailhandelsactiviteit wordt ook detailhandel aangewezen die een andere activiteit ondersteunt en die er zonder die kernactiviteit niet zou zijn. Deze detailhandelsactiviteiten zijn afhankelijk van de kernactiviteit en zouden zonder die kernactiviteit waarschijnlijk niet op die locatie worden gevestigd. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
[Gereserveerd] Als detailhandelsactiviteit wordt ook detailhandel overwegend in ter plaatse vervaardigde of streekeigen producten aangewezen, die een andere activiteit ondersteunt en die er zonder die kernactiviteit niet zou zijn. Dit soort detailhandelsactiviteiten biedt vaak producten aan die lokaal geproduceerd zijn of typisch zijn voor de streek waarin de winkel is gevestigd. Deze detailhandelsactiviteiten zijn afhankelijk van de kernactiviteit en zouden zonder die kernactiviteit waarschijnlijk niet op die locatie worden gevestigd. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Als detailhandelsactiviteit wordt een markt aangewezen. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Als detailhandelsactiviteit wordt het exploiteren van volumineuze detailhandel aangewezen. Hieronder vallen activiteiten zoals detailhandel in wooninrichting, sanitair, auto's, boten, caravans, tenten en tuincentra. Volumineuze detailhandel verwijst naar detailhandelsactiviteiten waarbij grote, omvangrijke of zware goederen worden verkocht die veel ruimte innemen, zoals meubels, auto's en andere grote producten. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
De regels in deze afdeling zijn opgesteld met het oog op verschillende doelstellingen en belangen:
De bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu: Hierbij gaat het om het waarborgen van een geschikte leefomgeving voor bewoners en het bevorderen van een gezonde en duurzame leefomgeving.
Het beschermen van de gezondheid: Dit omvat maatregelen om de volksgezondheid te waarborgen en te beschermen tegen mogelijke negatieve effecten van activiteiten op de gezondheid van mensen.
Een goed voorzieningenniveau: Hierbij wordt gestreefd naar een passend niveau van voorzieningen, zoals winkels, openbare ruimtes en recreatiegebieden, om te voorzien in de behoeften van de inwoners.
Het doelmatig beheer van afvalwater: Dit heeft betrekking op het reguleren van het lozen en behandelen van afvalwater om verontreiniging van het milieu en waterbronnen te voorkomen.
Het voorkomen en beperken van geluid- en geurhinder: Hierbij gaat het om het beperken van overlast voor omwonenden door geluid en geur afkomstig van bedrijven en activiteiten.
Door deze regels in acht te nemen, beoogt men een evenwichtige en leefbare omgeving te creëren waarin verschillende belangen op een zorgvuldige manier worden afgewogen.
De in artikel 5.140 aangewezen activiteiten zijn generiek toegelaten.
Eerste lid: De in artikel 5.141 aangewezen activiteiten zijn toegelaten, indien voldaan wordt aan de gestelde algemene regels .
Tweede lid: De in artikel 5.144 aangewezen activiteiten zijn toegelaten, indien daar een vergunning voor wordt afgegeven.
Het is alleen toegestaan om de aangewezen detailhandelsactiviteit te exploiteren binnen het aangegeven werkingsgebied. Dit specifieke gebruik van de locatie is vastgelegd om ervoor te zorgen dat de activiteiten die daar plaatsvinden, in overeenstemming zijn met het bestemde doel van het gebied en om eventuele conflicten met andere functies te voorkomen. Voor functioneel ondersteunende detailhandel geldt dat daarbij ook aan de gestelde algemene regels voldaan moet worden.
Voor het gebruik ten behoeve van ondergeschikte detailhandel gelden de genoemde voorwaarden:
De oppervlakte van de bedrijfsbebouwing mag niet worden vergroot, zolang dit betrekking heeft op het gebruik waarvoor de omgevingsvergunning is verleend.
Binnen hetzelfde bouwperceel mag de verkoopvloeroppervlakte van detailhandel niet meer dan 50 m² bedragen.
Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
De verkeersbelasting mag niet onevenredig toenemen.
Er moet voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein worden voorzien.
Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, is het gebruik ten behoeve van ondergeschikte detailhandel toegestaan.
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om volumineuze detailhandel te verrichten, zoals aangegeven in artikel 5.144. Dit betekent dat voor de specifieke activiteiten die in dat artikel zijn genoemd, een omgevingsvergunning vereist is voordat de activiteit mag worden uitgevoerd.
Voor de omgevingsvergunning bedoeld in artikel 5.150 gelden de genoemde voorwaarden:
De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing mag niet worden vergroot, voor zover deze vergroting betrekking heeft op het met de omgevingsvergunning toegestane gebruik.
Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Aan deze voorwaarden moet worden voldaan voordat een omgevingsvergunning wordt verleend voor de specifieke activiteiten die in artikel 5.144 zijn genoemd.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.150 moeten de volgende gegevens en bescheiden worden overgelegd:
Een tekening van de bestaande en nieuwe situatie op een schaal van 1:1000.
De locatie waar het parkeren plaatsvindt.
Het aantal parkeerplaatsen.
Deze gegevens zijn nodig om te beoordelen of aan de voorwaarden voor de omgevingsvergunning wordt voldaan, met name met betrekking tot de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, de aantasting van aangrenzende gronden en de beschikbaarheid van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
[Gereserveerd] Zonder omgevingsvergunning is het verboden om ondergeschikte detailhandel in streekproducten te verrichten, zoals aangewezen in artikel 5.142. Dit betekent dat voor de specifieke activiteiten die in dat artikel zijn genoemd, een omgevingsvergunning vereist is voordat de activiteit mag worden uitgevoerd.
[Gereserveerd]
Voor de omgevingsvergunning bedoeld in artikel 5.153 gelden de genoemde voorwaarden:
De bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mag niet onevenredig aangetast worden.
Ten opzichte van de agrarische gebruiksactiviteiten mag de verkeersbelasting niet onevenredig toenemen.
De activiteit landschappelijk ingepast is. Aanvullende eisen betreffend de situering en afscherming kunnen hierbij worden gesteld.
Het is belangrijk om aan deze voorwaarden te voldoen voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend voor de specifieke activiteiten die in artikel 5.142 zijn genoemd.
[Gereserveerd]
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.153moeten de volgende gegevens en bescheiden worden overgelegd:
Een tekening van de bestaande en nieuwe situatie op schaal van 1:1000.
Een vergelijking van de verkeersbelasting ten opzichte van het bestaande gebruik.
De locatie waar het parkeren plaatsvindt.
Het aantal parkeerplaatsen.
Een inrichtingsplan die de landschappelijke inpassing omschrijft.
Deze gegevens zijn nodig om te beoordelen of aan de voorwaarden voor de omgevingsvergunning wordt voldaan, met name met betrekking tot de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, de aantasting van aangrenzende gronden en de beschikbaarheid van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Als dienstverleningsactiviteit wordt aangewezen het verlenen van diensten via een balie. Onder de activiteit vallen belwinkels en internetcafés met uitzondering van een garagebedrijven en seksinrichtingen. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
De in artikel 5.156 aangewezen activiteiten zijn generiek toegelaten.
Het is alleen toegestaan om de aangewezen dienstverleningsactiviteit te exploiteren binnen het aangegeven werkingsgebied. Dit specifieke gebruik van de locatie is vastgelegd om ervoor te zorgen dat de activiteiten die daar plaatsvinden, in overeenstemming zijn met het bestemde doel van het gebied en om eventuele conflicten met andere functies te voorkomen.
Deze lichte horeca-activiteiten worden als minder storend beschouwd omdat ze vaak beperkte ruimte en activiteiten hebben en meestal geen grote impact hebben op de omgeving. Daarom worden ze in deze regels specifiek aangemerkt als toegestane lichte horeca-activiteiten die voldoen aan bepaalde criteria van omvang, functie en effect op de omgeving.
Deze regels zijn bedoeld om specifieke vormen van middelzware horeca-activiteiten te definiëren en te reguleren. In dit geval gaat het om horecabedrijven die aanzienlijk meer impact kunnen hebben op hun omgeving, zowel functioneel als qua milieu.
Deze regels zijn bedoeld om specifieke vormen van zware horeca-activiteiten te definiëren en te reguleren. In dit geval gaat het om horecabedrijven die vanwege hun aard en omvang aanzienlijk meer storend kunnen zijn voor hun omgeving.
Als horeca-activiteit wordt ook een horecagelegenheid aangewezen die een andere activiteit ondersteunt en die er zonder die kernactiviteit niet zou zijn. Deze horeca-activiteiten zijn afhankelijk van de kernactiviteit en zouden zonder die kernactiviteit waarschijnlijk niet op die locatie worden gevestigd. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
Het bieden van mogelijkheden voor vrije tijdsbesteding: Door ruimte te bieden aan recreatieve activiteiten zoals daghoreca, wordt het gebied aantrekkelijker voor bewoners en bezoekers die tijd willen doorbrengen in een ontspannen omgeving.
Een goed vestigingsklimaat: Een gunstig klimaat voor bedrijven en activiteiten stimuleert economische ontwikkeling en werkgelegenheid in het gebied.
Een goed voorzieningenniveau: Het waarborgen van diverse voorzieningen, waaronder horecagelegenheden, draagt bij aan het comfort en welzijn van degenen die in het gebied wonen, werken of verblijven.
Doelmatig beheer van afvalwater: Adequaat beheer van afvalwater voorkomt verontreiniging van het milieu en draagt bij aan de duurzame exploitatie van het gebied.
Het voorkomen en beperken van geluid- en geurhinder: Door regels te stellen rondom geluids- en geurproductie wordt overlast voor omwonenden en anderen in de omgeving beperkt.
Het beschermen van de gezondheid: Door rekening te houden met factoren die de gezondheid kunnen beïnvloeden, zoals geluidshinder, geurhinder en hygiëne in horecagelegenheden, wordt de gezondheid van de bewoners en bezoekers beschermd
De in artikel 5.163 aangewezen activiteiten zijn toegelaten, indien aan de gestelde algemene regels wordt voldaan.
Het is alleen toegestaan om de aangewezen horeca-activiteit te exploiteren binnen het aangegeven werkingsgebied. Dit specifieke gebruik van de locatie is vastgelegd om ervoor te zorgen dat de activiteiten die daar plaatsvinden, in overeenstemming zijn met het bestemde doel van het gebied en om eventuele conflicten met andere functies te voorkomen.
Indien een zwaardere vorm van horeca is toegestaan is ook een lichtere vorm van horeca toegestaan. Dit betekent bijvoorbeeld dat daar waar horeca 2 is toegestaan, ook horeca 1 aanwezig mag zijn.
Bij functioneel ondersteunende horeca moet tevens voldaan worden aan de aangegeven algemene regels.
Deze regels zijn opgesteld om het gebruik van ondergeschikte horeca te reguleren. Ondergeschikte horeca verwijst naar horeca-activiteiten die aanvullend zijn op de hoofdactiviteit van het betreffende bedrijf, maar niet de hoofdactiviteit zelf zijn.
Gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsbebouwing: Het totale oppervlak van de bestaande bedrijfsgebouwen mag niet vergroot worden voor zover deze vergroting betrekking heeft op het toegestane gebruik voor ondergeschikte horeca. Met andere woorden, de uitbreiding mag alleen plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing.
Beperking van oppervlakte voor ondergeschikte horeca: Binnen eenzelfde bouwperceel mag niet meer dan 30% van de totale verkoopvloeroppervlakte worden gebruikt voor ondergeschikte horeca. Dit is bedoeld om ervoor te zorgen dat de hoofdactiviteit van het bedrijf niet wordt overschaduwd door de horeca-activiteiten. Er geldt ook een maximum van 50 m² voor de oppervlakte van de ondergeschikte horeca.
Geen onevenredige aantasting van aangrenzende gronden: Het gebruik van ondergeschikte horeca mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van naburige percelen. Dit is om ervoor te zorgen dat het gebruik van ondergeschikte horeca geen onevenredig negatieve invloed heeft op de omgeving en de belangen van de omwonenden.
Deze regels zijn bedoeld om een evenwicht te bewaren tussen bedrijfsactiviteiten en ondergeschikte horeca, waarbij het belangrijk is dat de hoofdactiviteit van het bedrijf niet wordt verstoord en dat de omgeving niet nadelig wordt beïnvloed door de toevoeging van horeca-activiteiten.
[Gereserveerd] Het verrichten van ondergeschikte horeca-activiteiten zonder een specifieke omgevingsvergunning is niet toegestaan. Ondergeschikte horeca verwijst naar horeca-activiteiten die aanvullend zijn op de hoofdactiviteit van een bedrijf, maar niet de hoofdactiviteit zelf vormen. Voor het uitvoeren van deze activiteiten is een vergunning vereist om ervoor te zorgen dat ze voldoen aan de vastgestelde regels en voorwaarden en geen negatieve effecten hebben op de omgeving, het milieu en de belangen van anderen.
[Gereserveerd] De vermelde criteria geven aan onder welke voorwaarden een omgevingsvergunning kan worden verleend voor bepaalde activiteiten, zoals beschreven in artikel 5.169. Deze criteria dienen als richtlijnen om ervoor te zorgen dat de voorgestelde activiteit geen negatieve impact heeft op de omgeving en goed inpasbaar is in het bestaande landschap en gebruik van de gronden. Voor de verlening van de omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat aan deze voorwaarden wordt voldaan, en de vergunning wordt alleen verleend als aan al deze voorwaarden is voldaan.
[Gereserveerd] De vermelde gegevens en bescheiden moeten worden ingediend bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor activiteiten zoals beschreven in artikel 5.169. Deze gegevens en documenten zijn essentieel om te beoordelen of de voorgestelde activiteit voldoet aan de gestelde voorwaarden en criteria. Ze helpen bij het beoordelen van zaken zoals de impact op de verkeerssituatie, de beschikbaarheid van parkeerplaatsen, en hoe de activiteit zal worden ingepast in het landschap.
[Gereserveerd] Het verrichten van horeca-activiteiten van hogere categorie zonder een specifieke omgevingsvergunning is niet toegestaan. Hogere horeca verwijst naar de middelzware horeca-activiteiten zoals genoemd in artikel 5.161.
[Gereserveerd] De vermelde criteria geven aan onder welke voorwaarden een omgevingsvergunning kan worden verleend voor bepaalde activiteiten, zoals beschreven in artikel 5.172. Deze criteria dienen als richtlijnen om ervoor te zorgen dat de voorgestelde activiteit geen negatieve impact heeft op de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet worden belemmert. Voor de verlening van de omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat aan deze voorwaarden wordt voldaan, en de vergunning wordt alleen verleend als aan al deze voorwaarden is voldaan.
[Gereserveerd] De vermelde gegevens en bescheiden moeten worden ingediend bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor activiteiten zoals beschreven in artikel 5.172. Deze gegevens en documenten zijn essentieel om te beoordelen of de voorgestelde activiteit voldoet aan de gestelde voorwaarden en criteria. Ze helpen bij het beoordelen van zaken zoals de omvang van de activiteit.
Als infrastructurele activiteit wordt aangewezen het benutten van locaties voor een gemeentelijke weg en de daarbij behorende andere voorzieningen zoals opgesomd.
Dit artikel bepaalt dat alle in artikel 5.175 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Dit artikel bepaalt dat ter plaatse van het werkingsgebied het gebruik voor parkeren alleen mag als binnen één jaar na oplevering van de parkeervoorzieningen er een groenvoorziening is ingericht en vervolgens in stand wordt gehouden. Dit dient te gebeuren op de locatie van het werkingsgebied '' en moet worden uitgevoerd volgens het inrichtingsplan dat in de bijlage is opgenomen.
Deze gebodsbepaling is gebaseerd op het bestemmingsplan 'Bufferzone industrieweg Noord, Amerongen', vastgesteld op 5‑6‑2025. Naar aanleiding van de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dit bestemmingsplan opnieuw vastgesteld om een voorwaardelijke verplichting op te nemen. Deze voorwaardelijke verplichting borgt dat wanneer de mogelijke parkeerplaatsen gerealiseerd worden ook de groenstrook wordt uitgevoerd om als groenbuffer tussen de woningen en de parkeerstrook van de achterliggende bedrijven te dienen. De uitspraak stelt dat de privaatrechtelijke borging van de realisatie van deze groenstrook onvoldoende was en tenminste in het bestemmingsplan geborgd moet worden. Door deze gebodsbepaling is de genoemde voorwaardelijke verplichting ook in het nieuwe omgevingsplan geborgd.
Als infrastructurele activiteit wordt aangewezen het benutten van locaties voor een provinciale en de daarbij behorende andere voorzieningen zoals opgesomd.
Dit artikel bepaalt dat alle in artikel 5.178 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Als infrastructurele activiteit wordt aangewezen het benutten van locaties voor een spoorweg en de daarbij behorende andere voorzieningen zoals opgesomd.
Dit artikel bepaalt dat alle in artikel 5.180 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
[Gereserveerd] Als infrastructurele activiteit wordt aangewezen: het benutten van locaties voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding.
[Gereserveerd]
Als infrastructurele activiteit wordt aangewezen: het transporteren van gas door een ondergrondse buisleiding en aan deze hoofdactiviteit functioneel ondersteunende activiteiten.
Dit artikel bepaalt dat alle in artikel 5.184 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
[Gereserveerd] Dit artikel bepaalt welke activiteiten aangewezen worden.
[Gereserveerd] Transformatorstations met veel vermogen kunnen geluidsoverlast veroorzaken. Om dit te voorkomen is in dit artikel een maximum aan het vermogen gesteld, indien een transformatorstation niet in een gesloten gebouw is geplaatst.
Als infrastructurele activiteit wordt aangewezen: het transporteren van gas door een ondergrondse buisleiding en aan deze hoofdactiviteit functioneel ondersteunende activiteiten.
Dit artikel bepaalt dat alle in artikel 5.188 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Als infrastructurele activiteit wordt aangewezen het benutten van locaties voor waterhuishouding, waterkering en de andere activiteiten en voorzieningen zoals opgesomd.
Dit artikel bepaalt dat alle in artikel 5.190 aangewezen activiteiten zijn toegelaten.
Als infrastructurele activiteit wordt aangewezen het benutten van locaties voor groenvoorzieningen en de andere activiteiten en voorzieningen zoals opgesomd.
Dit artikel bepaalt dat alleen groenvoorzieningen en andere in artikel 5.192 aangewezen gebruiksactiviteiten zijn toegestaan binnen het werkingsgebied .
Deze locatie is opgenomen in verband met het bestemmingsplan 'Bufferzone industrieweg Noord, Amerongen', vastgesteld op 5‑6‑2025. Naar aanleiding van de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dit bestemmingsplan opnieuw vastgesteld om een voorwaardelijke verplichting op te nemen. Deze voorwaardelijke verplichting borgt dat wanneer de mogelijke parkeerplaatsen gerealiseerd worden ook de groenstrook wordt uitgevoerd om als groenbuffer tussen de woningen en de parkeerstrook van de achterliggende bedrijven te dienen. De uitspraak stelt dat de privaatrechtelijke borging van de realisatie van deze groenstrook onvoldoende was en tenminste in het bestemmingsplan geborgd moet worden. Dit is geregeld door een gebodsbepaling die is opgenomen in artikel 5.177. In de gebodsbepaling wordt verwezen naar dit restrictiegebied. Door deze gebodsbepaling is de genoemde voorwaardelijke verplichting ook in het nieuwe omgevingsplan geborgd.
In dit artikel staat dat het verboden is om het werkingsgebied te benutten voor een gemeentelijke weg. De locatie is immers bedoeld voor een groenbuffer.
Dit artikel bepaalt welke kantooractiviteit als kleinschalig wordt aangewezen.
Dit artikel bepaalt welke kantooractiviteit als grootschalig wordt aangewezen.
Dit artikel bepaalt welke kantooractiviteit als kantoorverzamelgebouw wordt aangewezen.
Dit artikel bepaalt welke kantooractiviteit als ondergeschikt wordt aangewezen. Een belangrijk aspect daarbij is dat het gaat om kantoorbedrijvigheid die de kernactiviteit ondersteunt en die er zonder de kernactiviteit niet zou zijn.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
Het voorkomen en beperken van geluid- en geurhinder: Door regels te stellen rondom geluids- en geurproductie wordt overlast voor omwonenden en anderen in de omgeving beperkt.
Doelmatig beheer van afvalwater: Adequaat beheer van afvalwater voorkomt verontreiniging van het milieu en draagt bij aan de duurzame exploitatie van het gebied.
Het beschermen van de gezondheid: Door rekening te houden met factoren die de gezondheid kunnen beïnvloeden, zoals geluidshinder, geurhinder en hygiëne, wordt de gezondheid van de bewoners en bezoekers beschermd.
De in artikel 5.195 aangewezen activiteiten zijn generiek toegelaten.
De in artikel 5.198 aangewezen activiteiten zijn generiek toegelaten.
Het is alleen toegestaan om de aangewezen kantooractiviteit te exploiteren binnen het aangegeven werkingsgebied. Dit specifieke gebruik van de locatie is vastgelegd om ervoor te zorgen dat de activiteiten die daar plaatsvinden, in overeenstemming zijn met het bestemde doel van het gebied en om eventuele conflicten met andere functies te voorkomen.
[Gereserveerd] Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een ondergeschikte kantoorbedrijvigheid in het buitengebied te exploiteren die is aangewezen in artikel 5.198. Dit betekent dat voor de in dat artikel genoemde kantooractiviteiten een omgevingsvergunning nodig is voordat deze activiteiten kunnen worden uitgevoerd.
[Gereserveerd] De omgevingsvergunning voor een afhaalpunt die is bedoeld in artikel 5.203 wordt alleen verleend als aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan. Dit betekent dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de verkeersbelasting niet onevenredig toeneemt, het parkeren behorende op eigen terrein plaatsvindt en dat de activiteit landschappelijk ingevuld is op zorgvuldige wijze waarbij eisen gesteld kunnen worden aan de situering en afscherming. Als aan deze voorwaarden is voldaan, kan de omgevingsvergunning worden verleend voor de desbetreffende activiteit.
[Gereserveerd]
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een afhaalpunt als bedoeld in artikel 5.133 worden de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
Een tekening van de bestaande en nieuwe situatie op schaal 1:1000, waarop de veranderingen ten opzichte van de huidige situatie duidelijk zichtbaar zijn.
Een vergelijking van de verkeersbelasting ten opzichte van het bestaande gebruik, om te laten zien wat de impact van de nieuwe activiteit is op het verkeer in de omgeving.
De locatie waar het parkeren plaatsvindt, zodat duidelijk is waar de parkeervoorzieningen worden ingericht.
Een inrichtingsplan, waaruit de inpassing in het landschap duidelijk wordt.
Als maatschappelijke activiteiten worden aangemerkt maatschappelijke voorzieningen waaronder educatieve, sociaalmedische, sociaalculturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.
Het benutten van een begraafsplaats wordt aangemerkt als maatschappelijke activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Het exploiteren van een brandweerkazerne wordt aangemerkt als maatschappelijke activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Het exploiteren van een knuffelweide wordt aangemerkt als maatschappelijke activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
[Gereserveerd] Het exploiteren van locaties voor een bezoekers- en cursuscentrum wordt aangemerkt als maatschappelijke activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen. Een belangrijk aspect van deze regel is dat het gaat om ondersteunende activiteit die een andere kernactiviteit ondersteunt en die er zonder de kernactiviteit niet zou zijn.
[Gereserveerd] Het verrichten van sociale en medische dienstverlening, zoals een kinderdagverblijf, verpleeghuis, zorgboerderij, dierenkliniek, artsenpraktijk, kuuroorden wordt aangemerkt als maatschappelijke activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen. Een belangrijk aspect van deze regel is dat het gaat om ondersteunende activiteit die een andere kernactiviteit ondersteunt en die er zonder de kernactiviteit niet zou zijn.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
Een goed voorzieningenniveau: Het waarborgen van diverse voorzieningen, draagt bij aan het comfort en welzijn van degenen die in het gebied wonen, werken of verblijven.
Het beschermen van de gezondheid: Door rekening te houden met factoren die de gezondheid kunnen beïnvloeden, zoals geluidshinder, geurhinder en hygiëne, wordt de gezondheid van de bewoners en bezoekers beschermd.
Doelmatig beheer van afvalwater: Adequaat beheer van afvalwater voorkomt verontreiniging van het milieu en draagt bij aan de duurzame exploitatie van het gebied.
Het voorkomen en beperken van geluid- en geurhinder: Door regels te stellen rondom geluids- en geurproductie wordt overlast voor omwonenden en anderen in de omgeving beperkt.
De in artikel 5.206 aangewezen activiteiten zijn generiek toegelaten.
Het is alleen toegestaan om de aangewezen maatschappelijke activiteit te exploiteren binnen het aangegeven werkingsgebied. Dit specifieke gebruik van de locatie is vastgelegd om ervoor te zorgen dat de activiteiten die daar plaatsvinden, in overeenstemming zijn met het bestemde doel van het gebied en om eventuele conflicten met andere functies te voorkomen.
[Gereserveerd] Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een ondergeschikte maatschappelijke activiteit in het buitengebied te verrichten die is aangewezen in artikel 5.206. Dit betekent dat voor de in dat artikel genoemde maatschappelijke activiteit een omgevingsvergunning nodig is voordat deze activiteiten kunnen worden uitgevoerd.
[Gereserveerd] De omgevingsvergunning voor een afhaalpunt die is bedoeld in artikel 5.215 wordt alleen verleend als aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan. Dit betekent dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de verkeersbelasting niet onevenredig toeneemt, het parkeren behorende op het betreffende bouwvlak plaatsvindt en dat de activiteit landschappelijk ingevuld is op zorgvuldige wijze waarbij eisen gesteld kunnen worden aan de situering en afscherming. Als aan deze voorwaarden is voldaan, kan de omgevingsvergunning worden verleend voor de desbetreffende activiteit.
[Gereserveerd]
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een afhaalpunt als bedoeld in artikel 5.215 worden de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
Een tekening van de bestaande en nieuwe situatie op schaal 1:1000, waarop de veranderingen ten opzichte van de huidige situatie duidelijk zichtbaar zijn.
Een vergelijking van de verkeersbelasting ten opzichte van het bestaande gebruik, om te laten zien wat de impact van de nieuwe activiteit is op het verkeer in de omgeving.
De locatie waar het parkeren plaatsvindt, zodat duidelijk is waar de parkeervoorzieningen worden ingericht.
Een inrichtingsplan, waaruit de inpassing in het landschap duidelijk wordt.
[Gereserveerd] Het exploiteren van locaties voor dagrecreatie in de open lucht met een beperkt aantal recreanten per oppervlakte-eenheid wordt aangemerkt als recreatieve activiteit. Het gaat hierbij specifiek om dagrecreatie waarbij het verlangen naar rust en ruimte voorop staat zoals fietsen, wandelen, skaten, vissen en natuurobservatie. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
[Gereserveerd] Het exploiteren van locaties voor intensieve dagrecreatie in de open lucht met een relatief groot aantal recreanten per oppervlakte-eenheid wordt aangemerkt als recreatieve activiteit. Het gaat hierbij specifiek om dagrecreatie waarbij het gebruiken van de openbare ruimte voor het eigen plezier voorop staat zoals zeilen, varen, duiken en surfen. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
[Gereserveerd] Het exploiteren van locaties voor dagrecreatieve voorzieningen zoals een speeltuin en verhuur van fietsen wordt aangemerkt als recreatieve activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen. Een belangrijk aspect van deze regel is dat het gaat om ondersteunende activiteit die een andere kernactiviteit ondersteunt en die er zonder de kernactiviteit niet zou zijn.
[Gereserveerd] Het exploiteren van locaties voor verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van bed and breakfast, vakantieappartementen, pension, kampeerboerderij en in de vorm van standplaatsen voor kampeermiddelen met uitzondering van stacaravans wordt aangemerkt als recreatieve activiteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen. Een belangrijk aspect van deze regel is dat het gaat om ondersteunende activiteit die een andere kernactiviteit ondersteunt en die er zonder de kernactiviteit niet zou zijn.
[Gereserveerd]
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
Het bieden van mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding.
Het voorkomen en beperken van geluid- en geurhinder. Door regels te stellen rondom geluids- en geurproductie wordt overlast voor omwonenden en anderen in de omgeving beperkt.
Het beschermen van de gezondheid. Door rekening te houden met factoren die de gezondheid kunnen beïnvloeden, zoals geluidshinder, geurhinder en hygiëne in horecagelegenheden, wordt de gezondheid van de bewoners en bezoekers beschermd.
[Gereserveerd]
Eerste lid
Het is alleen toegestaan om de aangewezen extensieve dagrecreatie te exploiteren binnen het aangegeven werkingsgebied. Dit specifieke gebruik van de locatie is vastgelegd om ervoor te zorgen dat de activiteiten die daar plaatsvinden, in overeenstemming zijn met het bestemde doel van het gebied en om eventuele conflicten met andere functies te voorkomen.
Tweede lid
Het is alleen toegestaan om de aangewezen intensieve dagrecreatie te exploiteren binnen het aangegeven werkingsgebied. Dit specifieke gebruik van de locatie is vastgelegd om ervoor te zorgen dat de activiteiten die daar plaatsvinden, in overeenstemming zijn met het bestemde doel van het gebied en om eventuele conflicten met andere functies te voorkomen.
Derde lid
Het is alleen toegestaan om de aangewezen ondergeschikte dagrecreatie te exploiteren binnen het aangegeven werkingsgebied. Dit specifieke gebruik van de locatie is vastgelegd om ervoor te zorgen dat de activiteiten die daar plaatsvinden, in overeenstemming zijn met het bestemde doel van het gebied en om eventuele conflicten met andere functies te voorkomen.
Vierde lid
Het is alleen toegestaan om het aangewezen ondergeschikte verblijf te exploiteren binnen het aangegeven werkingsgebied. Dit specifieke gebruik van de locatie is vastgelegd om ervoor te zorgen dat de activiteiten die daar plaatsvinden, in overeenstemming zijn met het bestemde doel van het gebied en om eventuele conflicten met andere functies te voorkomen.
[Gereserveerd] Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een ondergeschikte recreatieve activiteiten in het buitengebied te exploiteren die is aangewezen in artikel 5.219. Dit betekent dat voor de in dat artikel genoemde recreatieve activiteiten een omgevingsvergunning nodig is voordat deze activiteiten kunnen worden uitgevoerd.
[Gereserveerd] De omgevingsvergunning voor een ondergeschikte recreatieve activiteit die is bedoeld in artikel 5.225 wordt alleen verleend als aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan. Dit betekent dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de verkeersbelasting niet onevenredig toeneemt, het parkeren behorende op het betreffende bouwvlak plaatsvindt en dat de activiteit landschappelijk ingevuld is op zorgvuldige wijze waarbij eisen gesteld kunnen worden aan de situering en afscherming. Als aan deze voorwaarden is voldaan, kan de omgevingsvergunning worden verleend voor de desbetreffende activiteit.
[Gereserveerd]
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een afhaalpunt als bedoeld in artikel 5.225 worden de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
Een tekening van de bestaande en nieuwe situatie op schaal 1:1000, waarop de veranderingen ten opzichte van de huidige situatie duidelijk zichtbaar zijn.
Een vergelijking van de verkeersbelasting ten opzichte van het bestaande gebruik, om te laten zien wat de impact van de nieuwe activiteit is op het verkeer in de omgeving.
De locatie waar het parkeren plaatsvindt, zodat duidelijk is waar de parkeervoorzieningen worden ingericht.
Het aantal parkeerplaatsen.
Een inrichtingsplan, waaruit de inpassing in het landschap duidelijk wordt.
Dit artikel verwijst naar een activiteit die wordt geclassificeerd als risicovol vanwege het plaatsgebonden risico. Bij deze activiteiten worden vastgestelde afstanden voor het plaatsgebonden risicogehanteerd om ervoor te zorgen dat er voldoende veiligheidsmarges zijn tussen de activiteit en gebieden waar mensen wonen, werken of recreëren. Deze afstanden zijn er om te zorgen voor een acceptabel niveau van veiligheid. De regels die gelden voor het tanken van LPG, gelden ook voor de opslag van LPG. Deze activiteit brengt naast het plaatsgebonden risico ook nog aandachtsgebieden met zich mee: brandaandachtsgebied en explosieaandachtsgebied. De aandachtsgebieden staan benoemd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) in bijlage VII.
Dit artikel verwijst naar een activiteit die wordt geclassificeerd als risicovol vanwege het plaatsgebonden risico. Bij deze activiteiten worden vastgestelde afstanden voor het plaatsgebonden risico gehanteerd om ervoor te zorgen dat er voldoende veiligheidsmarges zijn tussen de activiteit en gebieden waar mensen wonen, werken of recreëren. Deze afstanden zijn er om te zorgen voor een acceptabel niveau van veiligheid. Het opslaan van propaan of propeen in een opslagtank brengt naast het plaatsgebonden risico ook nog aandachtsgebieden met zich mee: brandaandachtsgebied en explosieaandachtsgebied (art. 4.897 Bal).
Dit artikel verwijst naar een activiteit die wordt geclassificeerd als risicovol vanwege het plaatsgebonden risico. Bij deze activiteiten worden vastgestelde afstanden voor het plaatsgebonden risico gehanteerd om ervoor te zorgen dat er voldoende veiligheidsmarges zijn tussen de activiteit en gebieden waar mensen wonen, werken of recreëren. Deze afstanden zijn er om te zorgen voor een acceptabel niveau van veiligheid. De regels die gelden voor het opslag- en transportbedrijf, gelden ook voor het opslaan van gevaarlijke stoffen, opstellen van voertuigen, opleggers of aanhangers met gevaarlijke stoffen.
De in dit artikel aangewezen risicovolle activiteiten zijn alleen binnen de specifiek aangewezen werkingsgebieden toegestaan. Daarbij moet worden voldaan worden aan de gekoppelde algemene regels.
In dit artikel is bepaald dat de in artikel 5.231 toegelaten risicovolle activiteiten zijn toegestaan zolang de plaatsgebonden risico(contour) niet wijzigt. Dit betekent dat de risicovolle activiteit op zijn plek moet blijven en dus niet verplaatst mag worden.
Voor het verplaatsen van het 'opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal' (hieronder vallen ook gaslessen) binnen het aangeduide werkingsgebied is een meldingsplicht van toepassing. De reden hiervoor is dat de plaatsgebonden risicocontour is vastgelegd in dit omgevingsplan. Verplaatsen is toegestaan zolang het plaatsgebonden risico binnen het aangeduide werkingsgebied 'risicovolle activiteit - opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal' blijft en daar melding van wordt gedaan. Dit biedt enige flexibiliteit voor de bedrijfsvoering en tegelijkertijd blijft het niveau van veiligheid voor de omgeving acceptabel omdat het plaatsgebonden risico blijft binnen het perceel waar de activiteit wordt verricht. Het verplaatsen van de plaatsgebonden risicocontour heeft dan geen consequenties voor de omgeving.
Dit betekent dat minstens vier weken voordat een activiteit zoals beschreven in artikel 5.233, van start gaat, een melding hiervan moet worden gedaan bij het college van burgemeester en wethouders. Deze meldingsplicht heeft tot doel dat de gemeente op de hoogte is van de geplande activiteit en de daarbij horende risico's of mogelijke gevolgen.
Ter controle van de melding is aangegeven dat de genoemde berekeningen van de plaatsgebonden risicocontour(en) dienen te worden verstrekt bij het doen van de melding.
Het is verboden om een activiteit die is aangewezen in subparagraaf 5.3.12.1 te verrichten, tenzij deze activiteiten zijn toegelaten op basis van de bepalingen in artikel 5.231 of 5.233. Dit houdt in dat alle nieuwe risicovolle activiteiten op grond van het omgevingsplan verboden zijn. Ook is het verboden om bestaande risicovolle activiteiten te verplaatsen, tenzij aan de vereisten van de meldingsplicht in artikel 5.233 kan worden voldaan. Indien dit toch gewenst is, kan gekeken worden of er door middel van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) of wijziging van het omgevingsplan alsnog medewerking verleend kan worden.
Het exploiteren van een sportaccommodatie wordt aangemerkt als sportactiviteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
Het exploiteren van een civiele binnenschietbaan waar met vuurwapens wordt geschoten wordt aangemerkt als sportactiviteit. De specifieke aanwijzing heeft het doel om de activiteit in goede banen te leiden en eventuele negatieve effecten voor de omgeving te voorkomen.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
Het bieden van mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding.
Het beschermen van de gezondheid: Door rekening te houden met factoren die de gezondheid kunnen beïnvloeden, zoals geluidshinder, geurhinder en hygiëne, wordt de gezondheid van de bewoners en bezoekers beschermd.
Doelmatig beheer van afvalwater: Adequaat beheer van afvalwater voorkomt verontreiniging van het milieu en draagt bij aan de duurzame exploitatie van het gebied.
Het voorkomen en beperken van geluid- en geurhinder: Door regels te stellen rondom geluids- en geurproductie wordt overlast voor omwonenden en anderen in de omgeving beperkt.
De in artikel 5.237 aangewezen activiteiten zijn generiek toegelaten.
Eerste lid
Binnen het werkingsgebied 'sportaccommodatie' is het alleen toegestaan om een sportaccommodatie te exploiteren zoals omschreven in artikel 5.237. Dit specifieke gebruik van de locatie is vastgelegd om ervoor te zorgen dat de activiteiten die daar plaatsvinden, in overeenstemming zijn met het bestemde doel van het gebied en om eventuele conflicten met andere functies te voorkomen.
Tweede lid
Binnen het werkingsgebied 'binnenschietbaan' is het toegestaan om een binnenschietbaan te exploiteren zoals omschreven in artikel 5.238. Dit specifieke gebruik van de locatie is vastgelegd om ervoor te zorgen dat de activiteiten die daar plaatsvinden, in overeenstemming zijn met het bestemde doel van het gebied en om eventuele conflicten met andere functies te voorkomen.
Deze paragraaf gaat over algemene bepalingen voor woonactiviteiten en is op toepassing op wonen in een woning, mantelzorg en premantelzorg, en bij het wonen behorende functioneel ondersteunende activiteiten zoals een tuin en parkeren op eigen terrein.
De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:
De bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu. Dit verwijst naar het doel om ervoor te zorgen dat het land geschikt is om te worden bewoond en dat de leefomgeving wordt beschermd en verbeterd.
Het beschermen van de gezondheid. Dit verwijst naar het doel om ervoor te zorgen dat de gezondheid beschermd wordt. Dit kan betekenen dat er bepaalde vereisten zijn voor luchtkwaliteit, waterkwaliteit, geluidsniveaus en andere factoren die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van de bewoners.
Behoud en samenstelling van de woningvoorraad. Dit verwijst naar het doel om te zorgen voor en gevarieerd aanbod van woningen om tegemoet te komen aan de behoeften van de bevolking.
Eerste lid
In één woning woont uitsluitend één huishouden, met als doel overbewoning te voorkomen en de negatieve externe effecten die met overbewoning gepaard kunnen gaan tegen te gaan.
Tweede lid
In tegenstelling tot de bepaling in het eerste deel, kan in een woning meer dan één huishouden verblijven wanneer dit duidelijk blijkt uit de aanduiding van de functie.
Derde lid - op basis van artikel. 22.25 van de Bruidsschat (gewijzigd) overgenomen
Een bij behorend bouwwerk dat op meer dan 4 m van een hoofdgebouw staat mag alleen voor ondergeschikte woonactiviteiten worden gebruikt. Bijvoorbeeld als hobbyruimte. Bijvoorbeeld het gebruik als slaapkamer is niet functioneel ondergeschikt en daarom niet toegestaan. Uitzondering hierop is als het bijbehorend bouwwerk wordt gebruikt voor mantelzorg of premantelzorg.
Vierde lid
Indien er sprake is van mantelzorg of premantelzorg geldt dit ook als één huishouden als de degene die (pre)mantelzorg ontvangt ook in de woning woont of in een gebouw dat bij de woning hoort. Dit kan bijvoorbeeld een verplaatsbare (pre)mantelzorgunit zijn.
Vijfde lid - afkomstig Bouwbesluit 2012 (artikel 7.18 lid 1 en 2), op basis van artikel 22.16 van de Bruidsschat overgenomen
Dit lid is bedoeld om te voorkomen dat de gezondheid van de bewoners door overbewoning in het geding komt. Dit voorschrift is nadrukkelijk niet bedoeld als normstelling in het kader van de verdeling van woonruimte. Op basis van dit voorschrift kan het bevoegd gezag alleen optreden in het uitzonderlijke geval dat er zoveel mensen in een woning of woonwagen wonen dat dit problemen voor de gezondheid kan opleveren. Voor de normering in het eerste en tweede lid is aangesloten bij hetgeen hierover voorheen in de model-Bouwverordening van de VNG was opgenomen.
Zesde lid - afkomstig Bouwbesluit 2012 (artikel 7.18 lid 3), op basis van artikel 22.16 van de Bruidsschat overgenomen
Uit dit lid blijkt dat de eis met betrekking tot overbewoning niet van toepassing is op een woonfunctie waarin door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers opvang aan asielzoekers wordt geboden. Dergelijke opvang moet voldoen aan de normen zoals vastgelegd in de Richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (2003/9/EG). Deze is in 2013 vervangen door de richtlijn 2013/33/EU.
Hierin is bepaald dat deze paragraaf gaat over onzelfstandige huisvesting in een woning zoals hospitaverhuur, kamerbewoning en bijzondere woonvormen.
Dit artikel gaat over voorwaarden waaronder hospitaverhuur is toegestaan:
De woonruimte wordt verhuurd aan maximaal twee personen. Daarmee dus ook per woning aan maximaal 2 personen.
Door iemand die voor minimaal vijftig procent juridisch eigenaar is van de woonruimte en die met zijn huishouden zelf in de woonruimte blijft wonen. De verhuurder moet minstens de helft van het eigendom van de betreffend woning bezitten. Hierdoor wordt verzekerd dat de verhuurder een substantieel belang heeft in de woning en geen commerciële verhuurder is.
Binnen het werkingsgebied 'kamerbewoning en bijzondere woonvormen' is alleen onzelfstandige huisvesting zoals omschreven in artikel 5.248 toegestaan als niet wordt voldaan aan de regels in artikel 5.249. Dit specifieke gebruik van de locatie is vastgelegd om ervoor te zorgen dat de activiteiten die daar plaatsvinden, in overeenstemming zijn met het bestemde doel van het gebied en om eventuele conflicten met andere functies te voorkomen.
Zonder omgevingsvergunning is onzelfstandige huisvestiging zoals aangewezen in artikel 5.248 niet toegelaten zover niet wordt voldaan aan artikel 5.249 of 5.250. Dit betekent dat voor de in dat artikel genoemde woonactiviteit een omgevingsvergunning nodig is voordat deze activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Er is geen vergunning nodig als de onzelfstandige bewoning valt binnen de regels voor hospitaverhuur of als deze op locatie is aangeduid.
De omgevingsvergunning voor onzelfstandige huisvestiging die is bedoeld in artikel 5.251 wordt alleen verleend als aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan. Dit betekent dat de functie een ruimtelijke werking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad, het gebruik binnen het bouwvlak plaatsvindt en de kamerbewoning niet gaat plaatsvinden in een bedrijfswoning. Als aan deze voorwaarden is voldaan, wordt de omgevingsvergunning verleend voor de desbetreffende activiteit.
De volgende paragraaf gaat over huisvesting in een zorgwoning.
Huisvesting in een zorgwoning is alleen toegestaan binnen het aangegeven werkingsgebied. Dit specifieke gebruik van de locatie is vastgelegd om ervoor te zorgen dat de activiteiten die daar plaatsvinden, in overeenstemming zijn met het bestemde doel van het gebied en om eventuele conflicten met andere functies te voorkomen.
De volgende paragraaf gaat over het toevoegen van woningen of wooneenheden. Deze paragraaf gaat niet over short stay, vakantieverhuur of soortgelijke activiteiten.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
De bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu. Dit verwijst naar het doel om ervoor te zorgen dat het land geschikt is om te worden bewoond en dat de leefomgeving wordt beschermd en verbeterd.
Het beschermen van de gezondheid. Dit verwijst naar het doel om ervoor te zorgen dat de gezondheid beschermd wordt. Dit kan betekenen dat er bepaalde vereisten zijn voor luchtkwaliteit, waterkwaliteit, geluidsniveaus en andere factoren die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van de bewoners.
Behoud en samenstelling van de woningvoorraad. Dit verwijst naar het doel om te zorgen voor en gevarieerd aanbod van woningen om tegemoet te komen aan de behoeften van de bevolking.
De woonactiviteit is toegestaan op locaties die zijn opgenomen in het register zoals bedoeld in artikel 10.1.
Voor het toevoegen van wooneenheden zoals bedoeld in artikel 5.255 eerste lid geldt een vergunningplicht.
De omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 5.258 wordt alleen verleend indien de activiteit voldoet aan de regels uit de provinciale omgevingsverordening, de voor het gebiedstype geldende normen uit titel 5.2 in acht worden genomen en de de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het toevoegen van wooneenheden als bedoeld in artikel 5.258 worden de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
Een plattegrond van de bestaande en nieuwe situatie, waarop de veranderingen ten opzichte van de huidige situatie duidelijk zichtbaar zijn.
Een onderzoek over de normen ten opzichte van het bestaande gebruik, om te laten zien wat de impact van de nieuwe activiteit is op de normen in de omgeving.
De wijze waarop het terrein ontsloten wordt.
Een overzicht van de al aanwezige parkeerplaatsen en de nieuw te realiseren parkeerplaatsen.
De volgende paragraaf gaat over het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis.
Beroep en bedrijf aan huis is toegestaan indien wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. Het doel van deze bepalingen is om het laagdrempeliger te maken om een eigen onderneming te starten en er tegelijk ervoor te zorgen dat er geen overlast voor de omgeving ontstaat.
Er kunnen maatwerkvoorschriften gesteld worden over de in artikel 5.262 genoemden algemene regels. Maatwerkvoorschriften kunnen worden toegepast wanneer er specifieke situaties zijn die afwijken van de standaardregels, maar die toch wenselijk zijn om toe te staan.
De volgende paragraaf gaat over het uitoefenen van een bed & breakfast aan huis.
Bed & breakfast aan huis is toegestaan indien wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. Het doel van deze bepalingen is om het laagdrempeliger te maken om een eigen onderneming te starten en er tegelijk ervoor te zorgen dat er geen overlast voor de omgeving ontstaat.
Er kunnen maatwerkvoorschriften gesteld worden over de in artikel 5.265 genoemden algemene regels. Maatwerkvoorschriften kunnen worden toegepast wanneer er specifieke situaties zijn die afwijken van de standaardregels, maar die toch wenselijk zijn om toe te staan.
Dit artikel wijst als woonactiviteit met functionele binding aan:
een woning met een functionele binding met een activiteit anders dan wonen. Bijvoorbeeld een bedrijfsactiviteit. Het gaat hier dus om een bedrijfswoning;
huisvesting in verband met mantelzorg of premantelzorg valt hier ook onder;
bij het wonen behorende functioneel ondersteunende activiteiten waaronder een tuin en parkeren op eigen terrein vallen daar eveneens onder.
De woonactiviteit met functionele binding zoals omschreven in artikel 5.267 is alleen binnen het werkingsgebied 'wonen met functionele binding' toegestaan. Dit specifieke gebruik van de locatie is vastgelegd om ervoor te zorgen dat de activiteiten die daar plaatsvinden, in overeenstemming zijn met het bestemde doel van het gebied en om eventuele conflicten met andere functies te voorkomen.
Eerste lid
In één woning woont uitsluitend één huishouden, met als doel overbewoning te voorkomen en de negatieve externe effecten die met overbewoning gepaard kunnen gaan tegen te gaan.
Tweede lid
In tegenstelling tot de bepaling in het eerste deel, kan per werkingsgebied in een woning meer dan één huishouden verblijven wanneer dit duidelijk blijkt uit de aanduiding van de functie.
Derde lid - op basis van artikel. 22.25 van de Bruidsschat (gewijzigd) overgenomen
Een bij behorend bouwwerk dat op meer dan 4 m van een hoofdgebouw staat mag alleen voor ondergeschikte woonactiviteiten worden gebruikt. Bijvoorbeeld als hobbyruimte. Bijvoorbeeld het gebruik als slaapkamer is niet functioneel ondergeschikt en daarom niet toegestaan. Uitzondering hierop is als het bijbehorend bouwwerk wordt gebruikt voor mantelzorg.
Vierde lid
Indien er sprake is van mantelzorg of premantelzorg geldt dit ook als één huishouden als de degene die mantelzorg ontvangt ook in de woning woont of in een gebouw dat bij de woning hoort. Dit kan bijvoorbeeld een verplaatsbare mantelzorgunit zijn.
Vijfde lid - afkomstig Bouwbesluit 2012 (artikel 7.18 lid 1 en 2) op basis van artikel 22.16 van de Bruidsschat overgenomen
Dit lid is bedoeld om te voorkomen dat de gezondheid van de bewoners door overbewoning in het geding komt. Dit voorschrift is nadrukkelijk niet bedoeld als normstelling in het kader van de verdeling van woonruimte. Op basis van dit voorschrift kan het bevoegd gezag alleen optreden in het uitzonderlijke geval dat er zoveel mensen in een woning of woonwagen wonen dat dit problemen voor de gezondheid kan opleveren. Voor de normering in het eerste en tweede lid is aangesloten bij hetgeen hierover voorheen in de model-Bouwverordening van de VNG was opgenomen.
Bij het toevoegen van een beperkt kwetsbaar gebouw wordt het toevoegen van een nieuw beperkt kwetsbaar gebruik van een gebouw bedoeld. Het gaat niet om het bouwen van het gebouw zelf, maar om het (gewijzigde) gebruik ervan. Bij een beperkt kwetsbaar gebouw gaat het om het minst kwetsbare gebruik van de drie categorieën: beperkt kwetsbaar, kwetsbaar, zeer kwetsbaar. Een voorbeeld van een beperkt kwetsbaar gebouw is een gebouw met een kantoorfunctie (bvo<1.500 m2). In Bijlage VI van het Besluit kwaliteit leefomgeving is aangegeven wanneer sprake is van een beperkt kwetsbaar gebouw.
Indien het gebruik van een beperkt kwetsbaar gebouw significant wordt geïntensiveerd dan is al snel sprake van een kwetsbaar gebouw en gelden er dus andere (strengere) regels.
Bij het toevoegen van een beperkt kwetsbare locatie wordt het toevoegen van een nieuw beperkt kwetsbaar gebruik van een locatie. Een voorbeeld van een beperkt kwetsbare locatie is een evenement in de open lucht tot 5.000 personen. In Bijlage VI van het Besluit kwaliteit leefomgeving is aangegeven wanneer precies sprake is van een beperkt kwetsbare locatie.
Indien het gebruik van een beperkt kwetsbare locatie significant wordt geïntensiveerd dan is al snel sprake van een kwetsbare locatie en gelden er dus andere (strengere) regels.
Bij het toevoegen van een kwetsbaar gebouw of locatie wordt het toevoegen van een nieuw kwetsbaar gebruik van een gebouw of locatie bedoeld. Het gaat dus bijvoorbeeld niet om het bouwen van het gebouw zelf, maar om het (gewijzigde) gebruik ervan. Bij een kwetsbaar gebouw gaat het om de middelste categorie van kwetsbaar gebruik van drie categorieën: beperkt kwetsbaar, kwetsbaar, zeer kwetsbaar. Een voorbeeld van een kwetsbaar gebouw is een gebouw met een woonfunctie. Een voorbeeld van een kwetsbare locatie is een evenement in de open lucht vanaf 5.000 personen. In Bijlage VI van het Besluit kwaliteit leefomgeving is aangegeven wanneer sprake is van een kwetsbaar gebouw of locatie.
Als het gaat om het significant intensiveren van het (bestaande) kwetsbare gebruik dan gaat het daarbij om de relatieve toename van het aantal mensen en of de aanwezigheidsduur) in het gebouw of locatie. Als dit meer dan 20% is, zien we dit als significant.
Bij het toevoegen van een zeer kwetsbaar gebouw wordt het toevoegen van een nieuw zeer kwetsbaar gebruik van een gebouw bedoeld. Het gaat niet om het bouwen van het gebouw zelf, maar om het (gewijzigde) gebruik ervan. Het gaat om gebouwen waarbij de kans groot is dat er zich mensen bevinden die zichzelf niet op tijd in veiligheid kunnen brengen. Een voorbeeld van een zeer kwetsbaar gebouw is een ziekenhuis of een basisschool. In Bijlage VI van het Besluit kwaliteit leefomgeving is aangegeven wanneer precies sprake is van een zeer kwetsbaar gebouw.
Als het gaat om het significant intensiveren van het (bestaande) zeer kwetsbare gebruik dan gaat het daarbij om het aantal mensen en of de aanwezigheidsduur in het gebouw. Als dit meer dan 20% is, zien we dit als significant.
In dit artikel staan de achterliggende doelen van de regels in deze afdeling opgesomd.
Dit artikel geeft de mogelijkheid aan het college van burgemeester en wethouders om in de omgevingsvergunning extra maatregelen voor te schrijven als dat noodzakelijk is voor de veiligheid.
Dit artikel geeft per soort kwetsbare activiteit (zoals het toevoegen van een zeer kwetsbaar gebouw) aan in welk(e) werkingsgebied(en) het verboden is deze te verrichten. Bijvoorbeeld binnen het werkingsbied plaatsgebonden risico is het toevoegen van een kwetsbaar gebouw of locatie of het significant intensiveren van het gebruik daarvan verboden. Het toevoegen van een zeer kwetsbaar gebouw of het significant intensiveren van het gebruik daarvan is naast in het plaatsgebonden risico, ook in andere werkingsgebieden verboden.
Het derde lid geeft aan dat het eerste lid niet van toepassing is voor een risicovolle activiteit als bedoeld in bijlage VII van het Besluit kwaliteit leefomgeving of een activiteit die een functionele binding heeft met een activiteit als bedoeld in die bijlage. Een dergelijke activiteit brengt immers altijd een plaatsgebonden risico met zich mee.
Dit artikel geeft per soort kwetsbare activiteit (zoals het toevoegen van een kwetsbaar gebouw) aan in welk(e) werkingsgebied(en) een omgevingsvergunning nodig is. Het gaat hier om vergunningplicht A. Type A onderscheid zich van type B doordat daaraan de zwaardere beoordelingsregels zijn gekoppeld.
Dit artikel geeft per soort kwetsbare activiteit (zoals het toevoegen van een beperkt kwetsbaar gebouw) aan in welk(e) werkingsgebied(en) een omgevingsvergunning nodig is. Het gaat hier om vergunningplicht B. Type B onderscheid zich van type A doordat daaraan de minder zware beoordelingsregels zijn gekoppeld.
De beoordeling van de omgevingsvergunning voor een kwetsbare activiteit is gebaseerd op de vastgestelde 'Gezamenlijke Beleidsnotitie Externe Veiligheid voor ODRU-gemeenten' die is vastgesteld op 10‑9‑2024. Daarbij is allereerst bepaald per type gebied (plaatsgebonden risico, brandaandachtsgebied, explosieaandachtsgebied enz.) welk type kwetsbare activiteit (zeer kwetsbaar, kwetsbaar of beperkt kwetsbaar) al dan niet is toegestaan. In de onderstaande tabel is aangegeven hoe dit is vertaald naar het omgevingsplan.
|
Beleid Externe Veiligheid |
Vertaling omgevingsplan |
|
Niet toegestaan |
Verbod |
|
Niet toegestaan, tenzij |
Vergunningplicht met strenge beoordelingsregels (A) |
|
Toegestaan, mits |
Vergunningplicht met minder (strenge) beoordelingsregels (B) |
Dit artikel bevat de beoordelingsregels voor kwetsbare activiteiten die behoren tot de categorie 'Niet toegestaan, tenzij'.
De beoordelingsregels zijn gebaseerd het 'Afwegingskader ruimtegebruik nabij risicovolle activiteiten' uit de genoemde beleidsnotitie. Daarbij wordt uitgegaan van stappen. Deze zijn in het omgevingsplan als volgt vertaald:
De beste manier om de externe veiligheid te waarborgen is het zoeken van een alternatieve locatie waarbij er geen (zeer/beperkt) kwetsbaar object in een (externe veiligheids)aandachts- of restrictiegebied komt te liggen. De eerste stap is daarom om nog eens kritisch te bezien of er geen alternatieve locaties zijn.
Bij een grotere afstand tussen een (zeer/beperkt) kwetsbaar gebouw en een risicovolle activiteit zullen er minder dodelijke slachtoffers vallen. Er is dan minder aanvullende bescherming nodig. Daarom is het belangrijk om een zo’n groot mogelijke afstand aan te houden in het (stedenbouwkundig) ontwerp.
Bij een lagere personendichtheid in een (aandachts)gebied zullen er minder dodelijke slachtoffers vallen. Hoe kleiner de afstand tussen een (zeer/beperkt) kwetsbaar gebouw en risicovolle activiteit, hoe belangrijker het is om de personendichtheid te verlagen.
Aangetoond is dat de bescherming van de kwetsbare activiteit voldoende is door maatregelen zoals:
Er bronmaatregelen bij de risicobron zijn genomen waarmee het risico op een ongeval met gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk is teruggedrongen;
Omgevingsmaatregelen zodanig dat de omgeving voldoende bescherming biedt aan het (zeer) kwetsbare gebouw of de kwetsbare locatie tegen de effecten van een ongeval of door het aantonen dat de bestaande omgeving deze bescherming al biedt.
Aantonen dat de bestrijdbaarheid (bereikbaarheid voor hulpdiensten en aanwezige bluswatervoorzieningen) bij de risicobron op orde is. Het is belangrijk dat het ongeval bereikbaar is voor hulpdiensten en dat ze vervolgens voldoende bluswatervoorzieningen hebben.
Bouwkundige maatregelen die voldoende bescherming bieden. Het gaat daarbij om zaken als brandwerende materialen en het toepassen van explosie werend glas.
Creëren van schuil- en vluchtmogelijkheden. Denk daarbij aan vluchtwegen, schuilplaatsen, installatietechnische voorzieningen, organisatorische voorzieningen. Het handelingsperspectief (schuilen of vluchten) voor mensen in de omgeving is afhankelijk van het scenario (brand, explosie of gifwolk) en de afstand tot het ongeval. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld de scenarioboeken van het NIPV.
Om te kunnen beoordelen of de maatregelen onder d voldoende zijn, is een advies van de Veiligheidsregio Utrecht noodzakelijk.
De beoordeling van de omgevingsvergunning voor een kwetsbare activiteit is gebaseerd op de vastgestelde 'Gezamenlijke Beleidsnotitie Externe Veiligheid voor ODRU-gemeenten' die is vastgesteld op 10‑9‑2024. Daarbij is allereerst bepaald per type gebied (Plaatsgebonden risico, brandaandachtsgebied, explosieaandachtsgebied enz.) welk type kwetsbare activiteit (zeer kwetsbaar, kwetsbaar of beperkt kwetsbaar) al dan niet is toegestaan. In de onderstaande tabel is aangegeven hoe dit is vertaald naar het omgevingsplan.
|
Beleid Externe Veiligheid |
Vertaling omgevingsplan |
|
Niet toegestaan |
Verbod |
|
Niet toegestaan, tenzij |
Vergunningplicht met strenge beoordelingsregels (A) |
|
Toegestaan, mits |
Vergunningplicht met minder (strenge) beoordelingsregels (B) |
Dit artikel bevat de beoordelingsregels voor kwetsbare activiteiten die behoren tot de categorie 'Toegestaan, mits'.
De beoordelingsregels zijn gebaseerd op het 'Afwegingskader ruimtegebruik nabij risicovolle activiteiten' uit de genoemde beleidsnotitie. Daarbij wordt uitgegaan van stappen. Deze zijn in het omgevingsplan als volgt vertaald:
Bij een grotere afstand tussen een (zeer/beperkt) kwetsbaar gebouw en een risicovolle activiteit zullen er minder dodelijke slachtoffers vallen. Er is dan minder aanvullende bescherming nodig. Daarom is het belangrijk om een zo’n groot mogelijke afstand aan te houden in het (stedenbouwkundig) ontwerp.
Bij een lagere personendichtheid in een (aandachts)gebied zullen er minder dodelijke slachtoffers vallen. Hoe kleiner de afstand tussen een (zeer/beperkt) kwetsbaar gebouw en risicovolle activiteit, hoe belangrijker het is om de personendichtheid te verlagen.
Aangetoond is dat de bescherming van de kwetsbare activiteit voldoende is door maatregelen zoals:
Aantonen dat de bestrijdbaarheid (bereikbaarheid voor hulpdiensten en aanwezige bluswatervoorzieningen) bij de risicobron op orde is. Het is belangrijk dat het ongeval bereikbaar is voor hulpdiensten en dat ze vervolgens voldoende bluswatervoorzieningen hebben.
Creëren van schuil- en vluchtmogelijkheden. Denk daarbij aan vluchtwegen, schuilplaatsen, installatietechnische voorzieningen, organisatorische voorzieningen. Het handelingsperspectief (schuilen of vluchten) voor mensen in de omgeving is afhankelijk van het scenario (brand, explosie of gifwolk) en de afstand tot het ongeval. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld de scenarioboeken van het NIPV.
Om te kunnen beoordelen of de maatregelen onder c voldoende zijn, is een advies van de Veiligheidsregio Utrecht noodzakelijk.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een kwetsbare activiteit zijn gegevens en andere informatie nodig om goed te kunnen beoordelen of de omgevingsvergunning kan worden afgegeven.
Voor het bepalen van de positie van een (zeer/beperkt) kwetsbaar gebouw zijn niet alleen de regels in deze paragraaf van toepassing, maar ook die uit het bouwonderdeel van dit omgevingsplan. Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat in het geval van strijdigheid tussen verschillende artikelen onduidelijkheid ontstaat welk artikel voorrang heeft. Omdat er twee verschillende categorieën , 'Toegestaan, mits' en 'Niet toegestaan, tenzij' worden toegepast hebben deze elk hun eigen rangorde ten opzichte van de bouwregels.
Het eerste lid verwijst naar de beoordelingsregels die onder de categorie 'Niet toegestaan, tenzij' vallen. Daarin is bepaald dat de in artikel 5.279 onderdeel b op genomen afstandscriterium zwaarder weegt dan de criteria die in artikel 5.306 voor het bouwen van een hoofdgebouw zijn opgenomen.
Het tweede lid verwijst naar de beoordelingsregels die onder de categorie 'Toegestaan, mits' vallen. Daarin is bepaald dat de criteria die in artikel 5.306 voor het bouwen van een hoofdgebouw zijn opgenomen zwaarder wegen dan de in artikel 5.280 onderdeel a opgenomen afstandscriterium. Strikt noodzakelijke veiligheidsmaatregelen moeten echter wel gewaarborgd kunnen worden. Anders weegt het afstandscriterium zoals genoemd in artikel 5.280 onderdeel a alsnog zwaarder.
Deze paragraaf gaat over het bouwen en in stand houden van bouwwerken.
In dit artikel worden de oogmerken benoemd voor de in artikel 5.283 aangewezen activiteit.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.7 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Eventuele welstandsexcessen kunnen via dit artikel worden aangepakt. Bij een welstandsexces is er ernstige strijd met redelijke eisen van welstand. Dus buitensporigheden in het uiterlijk, die ook voor niet-deskundigen duidelijk zijn. Het moet gaan om een bestaand bouwwerk of een te bouwen bouwwerk waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist. Het repressieve welstandsvereiste is niet van toepassing op tijdelijke bouwwerken, met uitzondering van seizoensgebonden bouwwerken zoals strandtenten.
De vraag of het uiterlijk van nieuw te bouwen bouwwerken waarvoor wel een omgevingsvergunning op grond van het omgevingsplan nodig is aan daarop van toepassing zijnde welstandseisen voldoet, wordt tijdens het proces van vergunningverlening getoetst.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.24 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
In afwijking van de bruidsschat zijn in dit artikel de bepalingen over de wijze van meten uit het tweede en derde lid van artikel 1 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht gewijzigd overgenomen.
Deze regels geven een duidelijke beschrijving van hoe verschillende afmetingen en hoogtes van bouwwerken moeten worden gemeten voor de toepassing van de regels in deze afdeling.
Deze regels voor het meten van bouwwerken worden gesteld om een eenduidige en objectieve manier te bieden om de afmetingen en hoogtes van bouwwerken te bepalen. Dit is van belang om de regels en voorschriften in het omgevingsplan op een consistente en eerlijke manier toe te passen. Door specifieke meetmethoden vast te leggen, worden misverstanden voorkomen en kan er een gelijke behandeling zijn voor alle bouwwerken die binnen het toepassingsgebied van het omgevingsplan vallen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.5 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
In door het bevoegd gezag te bepalen situaties kan het nodig zijn dat, voorafgaande aan het bouwen, door of namens het bevoegd gezag rooilijnen, bebouwingsgrenzen of het meetniveau van het te bouwen bouwwerk op het bouwterrein worden vastgesteld en gemarkeerd (uitgezet). In dit artikel is geregeld dat vergunningplichtige bouwwerkzaamheden pas mogen beginnen als door of namens het bevoegd gezag de rooilijnen of bebouwingsgrenzen of het straatpeil zijn uitgezet. Het kan hierbij gaan om activiteiten die op grond van artikel 5.1, tweede lid onder a, van de Omgevingswet vergunningplichtig zijn (de technische bouwactiviteit) of activiteiten die op grond van dit omgevingsplan vergunningplichtig zijn.
[Gereserveerd] Dit artikel gaat over de beoordelingsregels voor vergunningplichtige bouwwerken in artikel 22.26. Dit kan nodig zijn voor eventuele toekomstige wijzingen van het omgevingsplan die niet de volledige bouwregels uit de bruidsschat omvatten. Voor Amerongen is dit niet nodig, vandaar dat deze paragraaf staat weergegeven als gereserveerd.
Deze paragraaf gaat over het bouwen en in stand houden van bouwwerken.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.12 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
In het eerste en tweede lid zijn technische eisen over de aansluiting van de gebouwriolering op de buitenriolering opgenomen. Het derde lid bevat technische eisen aan de uitvoering van een eventueel aanwezige buitenriolering. De eerste drie leden gelden ongeacht de vraag of het bouwwerk aangesloten is op een openbare voorziening voor het beheer van afvalwater. Het vierde lid is alleen van toepassing als er een openbare voorziening voor de afvoer van afvalwater (huishoudelijk afvalwater of hemelwater) aanwezig is waarop kan worden aangesloten. Onderdeel a heeft betrekking op het geval dat er voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een openbaar vuilwaterriool of een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet aanwezig is. Onderdeel b heeft betrekking op het geval dat er een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool aanwezig is. In die gevallen bepaalt het bevoegd gezag op welke plaats, op welke hoogte en met welke middellijn de voor de aansluiting van de afvoervoorziening noodzakelijke aansluiting bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd. Op grond van onderdeel c kan het bevoegd gezag voorzieningen eisen om het functioneren van de afvoervoorzieningen, naburige aansluitingen en de openbare voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater te waarborgen. Dit kan met een maatwerkvoorschrift. Voor de duidelijkheid is de formulering die voorheen in het Bouwbesluit 2012 was opgenomen over deze aanwijzing overgenomen in dit artikel, omdat een maatwerkvoorschrift over dit onderwerp naar verwachting in de meeste gevallen deze inhoud zal krijgen. Het is echter ook mogelijk dat er in gevallen door het bevoegd gezag op een andere manier invulling zal worden gegeven aan het maatwerk.
In paragraaf 2.4.1 van de Omgevingswet zijn de overheidszorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. Onder stedelijk afvalwater wordt verstaan huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De regels over het lozen van huishoudelijk afvalwater, afstromend hemelwater en overtollig grondwater in de openbare riolering staan elders in dit omgevingsplan (en eventueel in het deel van dit omgevingsplan dat is voortgekomen uit de voormalige verordening over afvoer van hemel- en grondwater op grond van artikel 10.32a van de Wet milieubeheer). In dit artikel zijn vervolgens de bouw- en installatietechnische eisen opgenomen die gelden voor de afvoer vanuit of vanaf bouwwerken die aangesloten worden op de perceelaansluiting en in het verlengde daarvan op de openbare voorzieningen voor het beheer van afvalwater.
Die overheidszorgplicht voor afvalwater is zowel bij huishoudelijk afvalwater als bij hemelwater niet absoluut. Wanneer de aanleg van voorzieningen voor huishoudelijk afvalwater in het buitengebied niet doelmatig is, moeten burgers en bedrijven zelf in de afvoer of zuivering van huishoudelijk afvalwater voorzien.
De zorgplicht voor hemelwater gaat ervan uit dat gemeenten ook in stedelijk gebied niet hoeven in te zamelen als burgers en bedrijven zelf in afvoer van hemelwater kunnen voorzien. Waar wel wordt ingezameld, kan de gemeente bij de invulling van haar zorgplicht kiezen tussen de gemengde of afzonderlijke inzameling
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.11 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel regelt in welke gevallen de drinkwatervoorziening moet zijn aangesloten op het openbare distributienet voor drinkwater. De wijze waarop de in dit artikel bedoelde afstanden moeten worden gemeten volgt uit de begripsbepaling van aansluitafstand opgenomen in dit omgevingsplan. Overigens houdt de aansluitplicht niet in dat het drinkwaterbedrijf tot de levering van drinkwater verplicht is of dat de aangeslotene tot het afnemen van drinkwater verplicht is. De aansluitplicht houdt slechts de plicht in tot het aanbrengen van de technische voorzieningen die het betrekken van drinkwater mogelijk maken. Of drinkwater wordt geleverd, is afhankelijk van een met het drinkwaterbedrijf te sluiten contract. Een aansluiting op het distributienet is niet verplicht wanneer door toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel een alternatieve voorziening voor het betrekken van drinkwater is toegestaan.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.10 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel stelt een eis voor nieuw te bouwen bouwwerken met een verblijfsgebied. Een dergelijk bouwwerk moet zijn aangesloten op het distributienet voor warmte als de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of de aansluitkosten niet hoger zijn dan ze zouden zijn bij een aansluitafstand van 40 m. Die plicht is niet alleen afhankelijk van de aansluitafstand maar ook van de vraag of het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen op het distributienet op het moment van het indienen van de aanvraag om vergunning voor het bouwen nog niet is bereikt. Bij een distributienet voor warmte kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een netwerk voor stadsverwarming. Op grond van het tweede lid zal bij een beroep op een daaraan gelijkwaardige oplossing niet alleen rekening moeten worden gehouden met veiligheid maar ook met energiezuinigheid en milieu. Met het tweede lid wordt de toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel op de aansluiting op het distributienet ingekaderd. In dat tweede lid is aangegeven aan welke energiezuinigheids- en milieucriteria een andere oplossing dan een aansluiting op het warmtenet moet voldoen om in een voorkomend geval als gelijkwaardig aan die aansluiting te kunnen worden aangemerkt. Bij de beoordeling van die gelijkwaardigheid moeten de energiezuinigheids- en milieuprestaties van de aangedragen andere oplossing vergeleken worden met de prestaties bij aansluiting op het warmtenet. Referentiekader daarbij is de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu zoals deze in het warmteplan is opgenomen. De prestaties van het warmtenet moeten daarom voldoende concreet in het warmteplan, als onderdeel van het omgevingsplan, zijn opgenomen. Als, bijvoorbeeld, in het warmteplan alleen gegevens over de CO2-uitstoot van het warmtenet zijn opgenomen en niet over NOx-effecten, dan moeten de milieuprestaties van de te beoordelen andere oplossing alleen voor de CO2-uitstoot worden bepaald en mag NOx niet als factor in beschouwing worden genomen. Als een gemeente voor energiezuinigheid de wettelijk vastgestelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC) wil realiseren, dan kan de gemeente in het warmteplan volstaan met de vermelding dat de wettelijke EPC wordt nagestreefd. Aanleg van nieuwe warmtenetten geschiedt veelal in gebieden met een grote bouwopgave (bijvoorbeeld een nieuwe woonwijk met meerdere duizenden woningen). De uitvoering van zo’n bouwopgave en – in samenhang daarmee – van de aanleg van het distributienet voor warmte geschiedt niet in één keer, maar gefaseerd. De uiteindelijke prestatie van het distributienet voor energiezuinigheid en bescherming van het milieu treedt pas op vanaf het moment dat het in het warmteplan aangegeven aantal aansluitingen is bereikt. De beoordeling van de gelijkwaardigheid van een aangedragen andere oplossing moet daarom plaatsvinden op basis van die uiteindelijke energiezuinigheids- en milieuprestaties van het warmtenet, zoals die in het warmteplan zijn aangegeven. Zie verder ook de toelichting op de omschrijvingen van de begrippen distributienet voor warmte en warmteplan.
De in dit artikel opgenomen aansluitplicht op het distributienet voor warmte geldt niet voor het bouwen van drijvende bouwwerken of voor woonfuncties die gebouwd worden in particulier 11 opdrachtgeverschap. Dit sluit aan bij de gelijkluidende uitzonderingen uit het Bouwbesluit 2012. Wanneer er een lokale aansluitplicht gold als bedoeld in het vierde lid van dit artikel, blijft deze aansluitplicht wel van kracht. Uiteraard staat het een initiatiefnemer daarnaast ook vrij om vrijwillig op het distributienet aan te sluiten.
Het overgangsrecht uit artikel 9.2, tiende lid, van het Bouwbesluit 2012 dat behoort bij artikel 6.10, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 is inhoudelijk ongewijzigd opgenomen in het vierde lid van dit artikel. Dit lid zet de bestaande overgangsbepaling voort, voor die gebieden waar voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 6.10, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 op basis van de gemeentelijke bouwverordening en eventuele daarop gebaseerde nadere afspraken een aansluitplicht op een distributienet voor warmte (stadsverwarming) gold. In die gebieden blijft die aansluitplicht ook met inwerkingtreding van dit omgevingsplan bestaan. Als er na de inwerkingtreding van dit omgevingsplan in een dergelijk gebied wordt bijgebouwd dan geldt de aansluitplicht ook voor deze nieuwe gebouwen. Met dit overgangsrecht wordt rekening gehouden met de bijzondere eigenschappen van een warmtenet. Alleen wanneer in een bepaald gebied de aansluitplicht op een warmtenet over een langere periode is gewaarborgd, is een dergelijk systeem uit het oogpunt van energiezuinigheid en milieu haalbaar. Met gebied wordt bedoeld het gebied waarvoor een gemeente daadwerkelijk een concessie voor de aanleg en exploitatie van een warmtenet aan een netbeheerder heeft gegund. Dit kan ook de hele gemeente zijn. Artikel 22.10, eerste lid, is, als het overgangsrecht nog geldt, dus niet van toepassing. Genoemd eerste lid is wel van toepassing op nieuwe bouwwerken in gebieden waar op het moment van inwerkingtreding van dit omgevingsplan nog geen stadsverwarming is aangelegd en ook geen concessie volgens bovenstaande is verleend.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.9 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel schrijft voor in welke gevallen de gasvoorziening van een bouwwerk moet zijn aangesloten op het distributienet voor gas. De aansluitplicht geldt voor een aansluitafstand die niet groter is dan 40 m of wanneer de aansluitkosten niet hoger zijn dan ze zouden zijn bij een aansluitafstand van 40 m. Opgemerkt wordt dat het sinds de wijzigingen in de Gaswet van 1 juli 2018 en de daarop aansluitende wijziging van het Bouwbesluit 2012 in veel gevallen niet meer mogelijk is nieuw te bouwen gebouwen te voorzien van een gasaansluiting voor zogenoemde 10 kleinverbruikers. In dit artikel is net zoals voorheen in het Bouwbesluit 2012 de relatie met artikel 10, zesde lid, onderdeel a of b, van de Gaswet gelegd om duidelijk te maken dat dit artikel van de Gaswet van invloed is op de vraag of er bij nieuwbouw wel een aansluiting op het gasnet gerealiseerd kan worden door de netbeheerder. Het artikel in de Gaswet gaat niet over bestaande aansluitingen die al gerealiseerd zijn. Daarnaast geldt de aansluitplicht in dit artikel alleen als de aansluitafstand 40 m of kleiner is, of als de aansluitkosten niet hoger liggen dan bij een aansluitafstand van 40 m.
De in dit artikel opgenomen aansluitplicht op het distributienet voor gas geldt niet voor het bouwen van drijvende bouwwerken of voor woonfuncties die gebouwd worden in particulier opdrachtgeverschap. Dit sluit aan bij de gelijkluidende uitzonderingen uit het Bouwbesluit 2012. Deze bouwwerken hoeven dus al sinds enkele jaren niet meer aan te sluiten op het distributienet voor gas. Daarnaast is het sinds de bovengenoemde aanpassing van de Gaswet in 2018 in slechts enkele gevallen nog mogelijk is om nieuwe bouwwerken aan te sluiten op het distributienet voor gas. Het tweede lid van dit artikel bewerkstelligt dat er in drijvende bouwwerken en woning gebouwd in particulier opdrachtgeverschap nooit een aansluitplicht geldt.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.8 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel schrijft voor in welke gevallen de elektriciteitsvoorziening van een bouwwerk moet zijn aangesloten op het distributienet voor elektriciteit. Een aansluiting is voorgeschreven wanneer de aansluitafstand niet groter is dan 100 m. Bij een afstand van meer dan 100 m is de aansluiting voorgeschreven wanneer de aansluitkosten niet hoger zijn dan ze zouden zijn bij een afstand van 100 m. In gevallen dat de afstand groter is dan 100 m en de aansluitkosten hoger, kan worden gekozen voor een vrijwillige aansluiting op het distributienet of voor een individuele voorziening zoals bijvoorbeeld een generator. De wijze waarop de in dit artikellid genoemde afstanden moeten worden gemeten, vloeit voort uit de in dit omgevingsplan opgenomen begripsbepaling ‘aansluitafstand’.
De aansluitplicht houdt alleen de plicht in tot het aanbrengen van de technische voorzieningen die het betrekken van elektriciteit mogelijk maken. Of elektriciteit daadwerkelijk wordt geleverd, is afhankelijk van een met het energiebedrijf te sluiten contract.
Overigens is een aansluiting op het distributienet niet verplicht wanneer op grond van het gelijkwaardigheidsbeginsel een alternatieve voorziening voor het betrekken van elektriciteit is toegestaan.
De in dit artikel opgenomen aansluitplicht op het distributienet voor elektriciteit geldt niet voor het bouwen van drijvende bouwwerken of voor woonfuncties die gebouwd worden in particulier opdrachtgeverschap. Dit sluit aan bij de gelijkluidende uitzonderingen uit het Bouwbesluit 2012. Uiteraard staat het een initiatiefnemer wel vrij om vrijwillig op het distributienet aan te sluiten.
Lid 1: Dit geeft aan dat voorzieningen voor hemelwater afkomstig van bouwwerken die zijn gebouwd na 1 januari 2009 niet op het openbaar riool mogen worden aangesloten.1 januari 2009 is uitgangspunt genomen omdat op die datum de Waterwet in werking trad waarbij voor nieuwe gebouwen het verwerken van afvloeiend hemelwater op eigen terrein ging gelden.
Lid 2: Dit lid is gereserveerd voor het volgende: 'Met het oog op doelmatig beheer van hemelwater zijn binnen het werkingsgebied 'afkoppeling hemelwaterafvoer' voorzieningen voor de opvang van hemelwater aan bouwwerken, die zijn opgericht op of voor 1 januari 2009, vanaf 'redelijke datum ' niet langer aangesloten op een openbaar riool.'
Vanaf de inwerkingtreding van de hemelwaterverordening op 31‑10‑2022 is het college van B&W bevoegd om gebieden aan te wijzen om daarbinnen ook voor bestaande gebouwen van voor 2009 de verplichting van verwerking van hemelwater op eigen terrein gaat gelden. Van deze bevoegdheid is nog geen gebruik gemaakt. In het omgevingsplan is het niet mogelijk om deze bevoegdheid uit de hemelwaterverordening op te nemen omdat de Omgevingswet dit niet toestaat. Wel kan de gemeenteraad als het gaat om het aanwijzen van een werkingsgebied voor afkoppeling van de hemelwaterafvoer de bevoegdheid om het omgevingsplan te wijzigen aan het college van B&W delegeren. Dit is een apart besluit dat geen deel uitmaakt van het omgevingsplan.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.15 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen. De regels zijn daarmee ook in lijn met de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid 2019 van Brandweer Nederland.
Dit artikel heeft betrekking op opstelplaatsen voor brandweervoertuigen bij bouwwerken die voor het verblijf van personen zijn bestemd. Op grond van het eerste lid moeten bij een gebouw en bij een bouwwerk geen gebouw zijnde waarin personen kunnen verblijven opstelplaatsen voor brandweervoertuigen aanwezig zijn, zodat die voertuigen op doeltreffende wijze kunnen worden aangesloten op de bluswatervoorziening. Die opstelplaatsen moeten in voldoende aantal aanwezig zijn, al naar gelang de grootte van het bouwwerk. Zulke opstelplaatsen zijn niet vereist in de in het tweede lid aangegeven gevallen, zoals bij een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2 of als de aard, de ligging of het gebruik van het gebouw respectievelijk het bouwwerk dat naar het oordeel van het bevoegd gezag niet vereist. Het derde lid regelt de maximaal toegestane afstand tussen een opstelplaats en een ingang van het gebouw/bouwwerk. Als het bouwwerk op grond van het Bbl over een brandweeringang moet beschikken, wordt de maximale afstand tussen de bluswatervoorziening en die specifieke ingang geregeld. De afstand mag niet meer dan 40 m bedragen. In het vierde lid is bepaald dat een opstelplaats over de voorgeschreven hoogte en breedte moet worden vrijgehouden voor brandweervoertuigen. Zo mag een opstelplaats niet worden geblokkeerd door geparkeerde auto’s of overhangende takken. Het vijfde lid bepaalt dat een opstelplaats niet zodanig door hekwerken mag zijn afgesloten dat dit de brandweer of andere hulpdiensten (onnodig) hindert. Een eventueel ontsluitingssysteem moet in overleg met het bevoegd gezag worden gekozen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.14 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen. De regels zijn daarmee ook in lijn met de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid 2019 van Brandweer Nederland.
Dit artikel bevat regels bestemd voor de bereikbaarheid van gebouwen en bouwwerken die geen gebouw zijn waarin personen kunnen verblijven, voor brandweervoertuigen en voertuigen van 13 andere hulpverleningsdiensten. Op grond van het eerste lid moet tussen de openbare weg en de toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg aanwezig zijn die geschikt is voor het te verwachten verkeer, zoals brandweervoertuigen en voertuigen van andere hulpverleningsdiensten. Niet elk gebouw of elk bouwwerk geen gebouw zijnde waarin personen kunnen verblijven hoeft over zo’n verbindingsweg te beschikken. Zo’n weg is niet vereist in de in het tweede lid aangegeven gevallen, zoals bij een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2 of als de toegang tot het bouwwerk op ten hoogste 10 m van een openbare weg ligt of wanneer het bevoegd gezag van oordeel is dat de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk de aanwezigheid van die voorziening niet nodig maakt.
In het derde lid is aangegeven aan welke eisen een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid moet voldoen. De voorgeschreven minimumbreedte van de verbindingsweg en het voorgeschreven minimum draagvermogen van die weg zijn afgestemd op het gebruik door gangbare voertuigen zonder dat deze elkaar hoeven te kunnen passeren. Aan de in het derde lid gestelde eisen hoeft niet te worden voldaan wanneer in dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening een afwijkende regel is opgenomen.
In het vierde lid is bepaald dat op een voorgeschreven verbindingsweg (de in het eerste lid bedoelde weg) geen obstakels aanwezig mogen zijn die de voor de doorgang van brandweervoertuigen benodigde vrije hoogte en breedte blokkeren. Zo mag die weg niet worden geblokkeerd door geparkeerde auto’s of overhangende takken.
Het vijfde lid bepaalt dat een verbindingsweg niet zodanig mag zijn afgesloten dat dit de brandweer of andere hulpdiensten onnodig hindert.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.13 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen. De regels zijn daarmee ook in lijn met de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid 2019 van Brandweer Nederland.
Op grond van het eerste lid moeten gebouwen en andere bouwwerken een toereikende bluswatervoorziening hebben. Doel van dit voorschrift is te waarborgen dat voor de brandweer een adequate openbare of niet-openbare bluswatervoorziening in of bij een bouwwerk beschikbaar is. Wanneer geen toereikende openbare bluswatervoorziening aanwezig is, moet worden zorggedragen voor een toereikende niet-openbare bluswatervoorziening. Voorbeelden van bluswatervoorzieningen zijn een brandkraan of andere aansluiting op het drinkwater- of ander leidingnet voor bluswater, een watervoorraad, zoals een reservoir, een bassin, een blusvijver, een waterput of een bron (grondwater) of oppervlaktewater zoals een meer, de zee, een sloot, of een kanaal. Een bluswatervoorziening moet bereikbaar en betrouwbaar zijn, dus ook bij droogte of vorst. Daarom is in het artikel opgenomen dat een bluswatervoorziening niet nodig is als dit naar oordeel van het bevoegd gezag gezien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk niet nodig is.
Het tweede lid regelt de maximaal toegestane afstand tussen een bluswatervoorziening en een ingang van een bouwwerk (gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde). Als het bouwwerk op grond van het Bbl over een brandweeringang moet beschikken, wordt de maximale afstand tussen de bluswatervoorziening en die specifieke ingang geregeld. De afstand mag niet meer dan 40 m bedragen. Wanneer in de straat of de weg een fysieke scheiding aanwezig is, zoals een gracht of beschermde trambaan, dan moet rekening worden gehouden met de omweg die daar het gevolg van is.
Het derde lid regelt dat de bluswatervoorziening altijd direct bereikbaar moet zijn. Zo kan het bijvoorbeeld noodzakelijk zijn om maatregelen te treffen om te voorkomen dat een bluswatervoorziening wordt geblokkeerd door geparkeerde auto’s of andere objecten.
Deze paragraaf gaat over het feitelijk verrichten van bouwactiviteiten.
Dit artikel geeft aanvulling op de specifieke zorgplicht bedoeld in artikel 5.3 voor als het gaat om bouwwerkzaamheden.
In dit artikel is bepaald dat de regels in deze subparagraaf gaan over het bouwen van een hoofdgebouw. Bijvoorbeeld het bouwen van een woning.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hoofdgebouw te bouwen. Voor het bouwen van bijvoorbeeld een woning is een vergunning nodig.
De omgevingsvergunning zoals beschreven in artikel 5.305 wordt alleen verleend als aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan:
Het bouwwerk dat wordt aangevraagd, moet passend zijn bij de ruimtelijke opbouw van de omgeving. Het bouwwerk dient harmonieus op te gaan in de bestaande omgeving zodat het geen negatieve invloed heeft op de omgeving of andere gebouwen. Het bouwwerk moet daarbij in elk geval qua omvang en situering aansluiten bij de directe omgeving. De beleidsregel CONCEPT Beschrijving Ruimtelijke Opbouw Stedelijk gebied (BROS) Gemeente Utrechtse Heuvelrug' geeft nadere uitleg hoe de omgeving op buurtniveau is opgebouwd om de toetsing aan deze open norm te vergemakkelijken.
Ten aanzien van het aspect 'omvang' is hier nader gespecificeerd naar welke aspecten wordt gekeken. De genoemde beleidsregel geeft een nadere toelichting.
Ten aanzien van het aspect 'situering' is hier nader gespecificeerd naar welke aspecten wordt gekeken. De genoemde beleidsregel geeft een nadere toelichting.
Er wordt afgewogen of de bouw- en gebruiksmogelijkheden in de directe omgeving door de bouw niet onevenredig worden aangetast. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het woongenot.
De paragraaf 5.2.6.1 over parkeren moet worden nageleefd.
Rekening is gehouden met de esthetische aspecten zoals die zijn vastgelegd Welstandsnota Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug herziening 2017 (of de opvolger daarvan). Het college van burgemeester en wethouders mag besluiten om in afwijking van de welstandsnota toch de omgevingsvergunning te verlenen.
Bij de beoordeling van zowel de situering (c) als het uiterlijk (f) wordt er advies gevraagd aan de gemeentelijke adviescommissie. Het advies wordt vervolgens meegenomen in de afweging van het college van burgemeester en wethouders of aan de gestelde voorwaarden is voldaan.
In het ontwerp voor het aangevraagde bouwwerk rekening is gehouden met hoge grondwaterstanden of hevige regenval, en afstromend hemelwater. Om daaraan te voldoen geldt als uitgangspunt dat het vloerpeil 30 cm boven het peil wordt aangelegd. Als in plaats daarvan andere afdoende maatregelen worden genomen om aan de bovengenoemde doelstelling te voldoen kan dat ook akkoord worden bevonden.
Eerste lid
Bij het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning volgens artikel 5.305 moeten de opgesomde gegevens en documenten worden verstrekt.
Tweede lid
Bij het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning moeten voor de toetsing aan de Welstandsnota Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug herziening 2017 (of de opvolger daarvan) tevens de opgesomde aanvullende gegevens en documenten worden verstrekt.
In dit artikel is bepaald dat de regels in deze subparagraaf gaan over het bouwen van een hoofdgebouw. Bijvoorbeeld het bouwen van een bedrijfsgebouw.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hoofdgebouw te bouwen.
De omgevingsvergunning volgens artikel 5.309 wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Het bouwwerk moet binnen het bouwvlak worden gebouwd.
De dakvoet van het bouwwerk mag niet hoger zijn dan de aangegeven norm.
De daknok van het bouwwerk mag niet hoger zijn dan de aangegeven norm.
Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan de aangegeven norm.
De afstand van het bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelgrens moet minimaal 2,5 meter zijn. Als de bestaande afstand kleiner is en deze is op legale wijze tot stand gekomen, dan geldt de bestaande afstand als minimum afstand.
De afstand van het bouwwerk tot (ontsluitings)wegen moet minimaal 5 m zijn.
De paragraaf 5.2.6.1 over parkeren moet worden nageleefd.
Rekening is gehouden met de esthetische aspecten zoals die zijn vastgelegd Welstandsnota Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug herziening 2017 (of de opvolger daarvan). Het college van burgemeester en wethouders mag besluiten om in afwijking van de welstandsnota toch de omgevingsvergunning te verlenen.
Bij de beoordeling van het uiterlijk (h) wordt er advies gevraagd aan de gemeentelijke adviescommissie. Het advies wordt vervolgens meegenomen in de afweging van het college van burgemeester en wethouders of aan de gestelde voorwaarden is voldaan.
In het ontwerp voor het aangevraagde bouwwerk rekening is gehouden met hoge grondwaterstanden of hevige regenval, en afstromend hemelwater. Om daaraan te voldoen geldt als uitgangspunt dat het vloerpeil 30 cm boven het peil wordt aangelegd. Als in plaats daarvan andere afdoende maatregelen worden genomen om aan de bovengenoemde doelstelling te voldoen kan dat ook akkoord worden bevonden.
Eerste lid
Bij het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning volgens artikel 5.309 moeten de opgesomde gegevens en documenten worden verstrekt.
Tweede lid
Bij het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning moeten voor de toetsing aan de Welstandsnota Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug herziening 2017 (of de opvolger daarvan) tevens de opgesomde aanvullende gegevens en documenten worden verstrekt.
In dit artikel is bepaald dat de regels in deze subparagraaf gaan over het bouwen van een zelfstandige garagebox die hoort bij een hoofdgebouw zoals een bedrijfsgebouw of een woning. Deze zijn alleen bij recht toegestaan binnen het werkingsgebied '' mits wordt voldaan aan de algemene regels. In andere gevallen is het bouwen van een zelfstandige garagebox vergunningplichtig.
In dit artikel is bepaald dat de bouwhoogte van het te bouwen gebouw maximaal 3 meter mag zijn.
In dit artikel is bepaald dat de regels in deze subparagraaf gaan over het bouwen van een nutsvoorziening groter dan 15 m2. Deze zijn alleen bij recht toegestaan binnen het werkingsgebied '' mits wordt voldaan aan de algemene regels. In andere gevallen is het bouwen van een nutsvoorziening groter dan 15 m2 vergunningplichtig.
Nutsvoorzieningen kleiner dan 15 m2 zijn vergunningvrij mits voldaan wordt aan de regels in artikel 2.29 onder p, 1° van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
In dit artikel is bepaald dat de bouwhoogte van het te bouwen bouwwerk maximaal 3,5 meter mag zijn.
Eerste lid
In dit lid is bepaald dat de regels in deze subparagraaf van toepassing zijn binnen het werkingsgebied vergunningvrij bouwen en gaan over het bouwen van een bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied. Bijvoorbeeld het bouwen van een schuur, maar ook een aan- of uitbouw. Het bouwen van overkappingen vallen ook binnen het toepassingsbereik van deze paragraaf. Het kan bijvoorbeeld gaan om de bouw van een carport.
Het is hierbij belangrijk om te bedenken dat deze regels alleen van toepassing zijn voor bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied zoals dit is gedefinieerd in het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Tweede lid
Als een bijbehorend bouwwerk (inclusief een overkapping) binnen het wordt gebouwd, zijn deze regels maar voor een deel van het achtererfgebied van toepassing. Deze regels gelden alleen als deze op gebouwerf 1aan de achterkant van een hoofdgebouw wordt gebouwd. Daarbij geldt als nadere regel, dat het gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het erf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd. Dit is om te voorkomen dat het rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht wordt aangetast.
Het bouwen van bijbehorende bouwwerken (inclusief overkappingen) in het overige deel van het achtererfgebied is vergunningplichtig. Zie hiervoor 5.4.1.6.6 Vergunningplicht bijbehorend bouwwerk.
1 Zoals gedefinieerd in het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Deze algemene regels zijn grotendeels gebaseerd op het voormalige artikel 2 lid 3, in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). In de Bruidsschat is deze regeling opgenomen in artikel 22.36 onder a.
Deze regels waren ook al opgenomen in de voorgaande bestemmingsplannen en beheersverordeningen van deze gemeente. Als voldaan kan worden aan deze regels is het bouwen vergunningsvrij.
Het is bij toepassing van dit artikel (met name het tweede en derde lid) belangrijk om het toepassingsbereik van deze regeling zoals opgenomen in artikel 5.316 goed in de gaten te houden. Daarbuiten geldt een vergunningplicht.
Eerste lid
In dit lid is bepaald dat een bijbehorend bouwwerk op de grond moet worden gebouwd. Deze subparagraaf gaat dus niet over uitbreidingen op de verdieping van een bestaand hoofdgebouw.
Tweede lid
Als het bijbehorend bouwwerk gebouwd wordt op minder dan 4 meter afstand van het oorspronkelijke hoofdgebouw, dan gelden de in dit lid opgesomde regels.
Derde lid
Als het bijbehorend bouwwerk gebouwd wordt op meer dan 4 meter afstand van het oorspronkelijke hoofdgebouw (binnen het achtererfgebied!), dan gelden de in dit lid opgesomde regels.
Vierde lid
Er wordt een maximum gesteld aan de oppervlakte aan bebouwing. Daarbij maakt het niet uit of de bebouwing met of zonder vergunning tot stand is gekomen. Het toegestane maximum is verder afhankelijk van de grootte van het perceel. Er wordt daarbij een staffel gehanteerd waardoor op kleinere percelen een hoger bebouwingspercentage wordt toegestaan dan op grotere percelen.
Vijfde lid
De ligging van een verblijfsgebied in geval van meer dan een bouwlaag is uitsluitend op de eerste bouwlaag. Met andere woorden, als een gebouw meerdere bouwlagen heeft, dan mogen de verblijfsgebieden alleen op de eerste bouwlaag worden gesitueerd. Op de hogere bouwlagen zijn in dat geval geen verblijfsgebieden toegestaan.
Eerste lid
Deze algemene regels zijn binnen het '1 van toepassing voor het bouwen van een erker, toegangsportaal, luifel, balkon, trap en bordes. Deze mogen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd en ook aan de zijgevel, welke zicht hebben op of gelegen zijn aan de zijde van openbaar toegankelijk gebied. Een overkapping mag niet voor de voorgevel worden gebouwd, maar wel aan de zijgevel. Als voldaan kan worden aan deze regels is het bouwen vergunningsvrij.
Tweede en derde lid
Carports en bijgebouwen mogen normaal gesproken niet vóór de voorgevel of aan een zijgevel die grenst aan openbaar toegankelijk gebied gebouwd worden. Als uitzondering op deze regel is dit op locaties die zijn aangeduid wel toegestaan.
Overigens zijn voor deze bijbehorende bouwwerken (erkers, luifels, carports, bijgebouwen enz.) óók de regels 5.4.1.6.1 Algemene regels bijbehorend bouwwerk achtererfgebied van toepassing. Als voldaan kan worden aan die regels is het bouwen ook vergunningsvrij.
N.B.
Als niet voldaan kan worden aan de algemene regels is het bouwen van een bijbehorend bouwwerk vergunningplichtig. Zie hiervoor 5.4.1.6.6 Vergunningplicht bijbehorend bouwwerk.
1Het gebied dat buiten het '' ligt is opgenomen in het . Daar geldt een vergunningsplicht om te voorkomen dat het rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht wordt aangetast.
Eerste lid
Bij het bouwen van een erker, toegangsportaal, luifel, balkon, trap, bordes en overkapping gelden de aangegeven maximale afmetingen. Als voldaan wordt aan deze regels is het bouwen vergunningsvrij.
Tweede lid
Bij het bouwen van een carport (binnen het werkingsgebied '') geldt de aangegeven maximale bouwhoogte. Als voldaan wordt aan deze regels is het bouwen vergunningsvrij.
Derde lid
Bij het bouwen van een bijgebouw (binnen het werkingsgebied ') geldt de aangegeven maximale bouwhoogte. Als voldaan wordt aan deze regels is het bouwen vergunningsvrij.
N.B.
Deze bijbehorende bouwwerken (erkers, luifels, carports, bijgebouwen enz.) kunnen óók vergunningvrij gebouwd worden als voldaan wordt aan de regels in subparagraaf 5.4.1.6.1 Algemene regels bijbehorend bouwwerk achtererfgebied.
Deze algemene regels zijn binnen het '1 van toepassing op dakkapellen aan de voorzijde en voor dakkapellen die zich in een zijdakvlak bevinden die naar een openbare weg zijn gekeerd.
Als voldaan wordt aan de regels van 5.321 (of artikel 2.29 van het Bbl), dan is het bouwen van een dakkapel vergunningsvrij. Als niet voldaan kan worden dan is het bouwen van een dakkapel vergunningplichtig. Zie hiervoor 5.4.1.6.6 Vergunningplicht bijbehorend bouwwerk.
N.B.
Voor dakkapellen aan de achterzijde of voor dakkapellen die zich in een zijdakvlak bevinden die niet naar een openbare weg zijn gekeerd gelden de landelijke algemene regels zoals die in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) zijn opgenomen.
1Het gebied dat buiten het '' ligt is opgenomen in het . Daar geldt een vergunningsplicht om te voorkomen dat het rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht wordt aangetast.
Deze algemene regels zijn van toepassing op dakkapellen aan de voorzijde en voor dakkapellen die zich in een zijdakvlak bevinden die naar een openbare weg zijn gekeerd. Als voldaan wordt aan deze regels is het bouwen vergunningsvrij.
Met deze regeling worden energiebesparende maatregelen in de vorm van extra isolatie aan de buitenzijde van een hoofdgebouw toegestaan als wordt voldaan aan de algemene regels. Dit is alleen toegestaan binnen het ''.
Het gebied dat buiten het '' ligt is opgenomen in het . Daar geldt een vergunningsplicht om te voorkomen dat het rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht wordt aangetast.
De regels in deze subparagraaf zijn opgesteld om de energieprestatie van hoofdgebouwen te verbeteren. Zoals bijvoorbeeld bij woningen.
Met deze regeling worden energiebesparende maatregelen in de vorm van extra isolatie aan de buitenzijde toegestaan. Dit wordt mogelijk gemaakt door (vergunningvrij) beperkte overschrijdingen van de voorgevel en de hoogte toe te staan.
[Gereserveerd, de onderstaande tekst is (nog) niet van toepassing.]
Eerste lid
Een agrarisch bouwwerk is gesitueerd binnen het werkingsgebied van het 'bouwvlak'. Dit betekent dat het bouwwerk zich bevindt op een locatie die binnen het officiële aangewezen gebied valt waarbinnen bouwwerken zijn toegestaan volgens dit omgevingsplan. Het 'bouwvlak' is dus het gebied waarbinnen agrarische bouwwerken mogen worden opgericht volgens dit omgevingsplan.
Tweede lid
In afwijking van het eerste lid zijn ook de volgende bouwwerken toegestaan buiten het bouwvlak:
Op locaties waar de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - veldschuur' van toepassing is, mogen veldschuren worden gebouwd.
Op locaties waar de aanduiding 'opslag' van toepassing is, zijn opslagruimten en bergingen toegestaan.
Op locaties waar de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestopslag' van toepassing is, mogen mestopslagplaatsen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter.
Met deze uitzonderingen wordt toegestaan dat bepaalde specifieke agrarische bouwwerken buiten het aangewezen bouwvlak kunnen worden opgericht, mits de daarvoor aangegeven aanduidingen van toepassing zijn. Dit kan bijvoorbeeld gelden voor veldschuren, opslagruimten, bergingen en mestopslagplaatsen, met inachtneming van de aangegeven voorwaarden zoals bouwhoogte en andere relevante beperkingen.
Derde lid
Binnen elk bouwvlak mag de gezamenlijke oppervlakte van kassen met een bouwhoogte van meer dan 1 meter niet meer dan 300 m² bedragen. Dit betekent dat de totale oppervlakte van alle kassen met een hoogte van meer dan 1 meter die zich binnen hetzelfde bouwvlak bevinden, niet groter mag zijn dan 300 vierkante meter. Deze beperking is bedoeld om de omvang en impact van kassen binnen het specifieke gebied te reguleren.
Vierde lid
In dit lid worden de maximale goot- en bouwhoogtes van agrarische bouwwerken aangegeven. Voor de desbetreffende maximaal hoogtes zie tabel.
Dit artikel geeft aan dat deze subparagraaf van toepassing is op het bouwen van een bijbehorend bouwwerk, inclusief een overkapping.
Dit artikel regelt dat men voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk zoals een uitbouw of een schuur een omgevingsvergunning moet aanvragen als niet voldaan wordt aan de genoemde algemene regels. Aan de hand van de in artikel 5.329 gestelde beoordelingsregels beoordeelt het college van burgemeester en wethouders of aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Als wel aan de genoemde algemene regels wordt voldaan is het bouwwerk vergunningvrij en hoeft er geen vergunning worden aangevraagd.
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.328 wordt alleen verleend als aan de voorwaarden is voldaan
Deze voorwaarden zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat het bouwwerk harmonieus opgaat in de bestaande omgeving en dat het geen negatieve invloed heeft op de omgeving of andere gebouwen. Ook wordt afgewogen of de bouw- en gebruiksmogelijkheden in de directe omgeving door de bouw niet onevenredig worden aangetast. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het woongenot. De welstandsnota wordt gebruikt als richtlijn om de esthetische aspecten van het bouwwerk te beoordelen en te waarborgen dat het past bij de karakteristieken van de omgeving.
Eerste lid
Bij het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning volgens artikel 5.309 moeten de opgesomde gegevens en documenten worden verstrekt.
Tweede lid
Bij het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning moeten voor de toetsing aan de Welstandsnota Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug herziening 2017 (of diens opvolger) tevens de opgesomde aanvullende gegevens en documenten worden verstrekt.
Deze subparagraaf gaat over het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van een overkapping. Het gaat hier bijvoorbeeld om een perceelsafscheiding zoals een hek. Voor het bouwen van overkappingen zoals een carport zijn de regels voor bijbehorende bouwwerken van toepassing.
In dit artikel staan de regels waaraan verschillende soorten bouwwerk geen gebouw zijnde aan moeten voldoen om vergunningvrij te mogen bouwen.
Eerste lid
De bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding voor de voorgevelrooilijn van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw bedraagt maximaal 1 meter. Dit betekent dat als er een afscheiding (zoals een muur, hek, etc.) wordt gebouwd op het perceel voor de voorgevel van het hoofdgebouw, deze niet hoger mag zijn dan 1 meter boven het maaiveld. Deze regel is bedoeld om de openheid en het uitzicht vanaf de straat te behouden en om te zorgen dat de erfafscheiding niet te hoog en dominant wordt ten opzichte van het hoofdgebouw.
Tweede lid
De bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding achter de voorgevelrooilijn van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw bedraagt maximaal 2 meter. Dit betekent dat als er een afscheiding (zoals een muur, hek, , etc.) wordt gebouwd op het perceel achter de voorgevel van het hoofdgebouw, deze niet hoger mag zijn dan 2 meter boven het maaiveld. Deze regel is van toepassing om ervoor te zorgen dat de privacy van het perceel en het hoofdgebouw behouden blijft, terwijl de visuele impact op de omgeving wordt beperkt.
Derde lid
In afwijking van het eerste lid bedraagt de bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding maximaal 1,1 meter, maar alleen onder de voorwaarde dat de afstand van de voorgevelrooilijn tot aan de openbare weg minimaal 7 meter bedraagt. Met andere woorden, als de afstand tussen de voorkant van het hoofdgebouw (voorgevelrooilijn) en de openbare weg 7 meter of meer is, dan is het toegestaan om de bouwhoogte van de erf- en perceelafscheiding te verhogen tot maximaal 1,1 meter. Deze afwijking biedt een mogelijkheid om iets hogere afscheidingen te plaatsen op percelen met een grotere afstand tot de openbare weg, terwijl nog steeds rekening wordt gehouden met het behoud van privacy en de visuele uitstraling.
Vierde lid
In afwijking van het eerste lid bedraagt de bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding maximaal 1,5 meter, maar alleen onder de volgende voorwaarden:
De afstand van de voorgevelrooilijn tot aan de openbare weg moet minimaal 7 meter bedragen.
Het moet gaan om een erf- en perceelafscheiding met een open karakter.
Als zowel aan de afstandsvoorwaarde als aan de voorwaarde van een open karakter wordt voldaan, dan is het toegestaan om de bouwhoogte van de erf- en perceelafscheiding te verhogen tot maximaal 1,5 meter. Deze afwijking biedt de mogelijkheid om iets hogere afscheidingen te plaatsen op percelen met een grotere afstand tot de openbare weg, maar wel met behoud van een open uitstraling. Dit kan bijvoorbeeld gelden voor een hekwerk dat niet volledig dicht is, maar een open structuur heeft. Het kan gaan om gaaswerk, lamellen of spijlen, waardoor er een zekere mate van transparantie is. Het doel is om het behoud van privacy te combineren met het creëren van een open en toegankelijke sfeer in de omgeving.
Vijfde lid
In afwijking van het eerste lid bedraagt de bouwhoogte van een poort of een poer maximaal 2 meter, maar alleen onder de volgende voorwaarden:
De afstand van de voorgevelrooilijn tot aan de openbare weg moet minimaal 7 meter bedragen.
Het moet gaan om een poort met een open karakter; of
Het moet gaan om een poer bij een erf- en perceelafscheiding met een open karakter.
Als aan een van de voorwaarden b of c wordt voldaan, en daarnaast ook aan de afstandsvoorwaarde (a), dan is het toegestaan om de bouwhoogte van de poort of poer te verhogen tot maximaal 2 meter. Een poort met een open karakter kan bijvoorbeeld een poort zijn met een gaaswerk, lamellen of spijlen, waardoor er een zekere mate van transparantie is. Een poer is een steunpilaar of fundament, vaak gebruikt bij een erf- en perceelafscheiding. Deze afwijking biedt de mogelijkheid om iets hogere poorten en poeren te plaatsen op percelen met een grotere afstand tot de openbare weg, terwijl nog steeds rekening wordt gehouden met het behoud van een open uitstraling en toegankelijkheid van de omgeving.
Zesde lid
De bouwhoogte van vlaggen- en antennemasten bedraagt maximaal 6 meter. Daarnaast is er per gebouwerf maximaal één vlaggen- of antennemast toegestaan. Dit betekent dat op een bepaald perceel bijvoorbeeld slechts één vlaggenmast of één antennemast van maximaal 6 meter hoogte is toegestaan. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat er te veel masten op een perceel worden geplaatst, wat het uitzicht en de visuele kwaliteit van de omgeving kan beïnvloeden.
Zevende lid
De bouwhoogte van een lichtmast bedraagt:
Maximaal 3 meter;
Langs een weg is de bouwhoogte in afwijking van sub a maximaal 10 meter;
Bij een sportveld is de bouwhoogte in afwijking van sub a maximaal 15 meter.
Standaard mogen lichtmasten een maximale hoogte van 3 meter hebben. Langs een weg kunnen ze echter hoger zijn, tot maximaal 10 meter. Bij een sportveld kunnen lichtmasten nog hoger zijn, tot maximaal 15 meter. Deze regels zijn opgesteld om ervoor te zorgen dat lichtmasten geschikt zijn voor hun specifieke functies, terwijl ze tegelijkertijd passen bij de omgeving en het uitzicht niet te veel beïnvloeden.
Achtste lid
De bouwhoogte van een ballenvanger bedraagt:
Maximaal 3 meter;
Bij een schoolplein is de bouwhoogte in afwijking van sub a maximaal 5 meter;
Bij een sportveld is de bouwhoogte in afwijking van sub a maximaal 8 meter.
Deze regels zijn opgesteld om ervoor te zorgen dat de ballenvangers geschikt zijn voor hun specifieke functies bij verschillende locaties, zoals een schoolplein of een sportveld, terwijl ze tegelijkertijd voldoen aan de hoogtebeperkingen die passen bij de omgeving en het gebruik ervan. Hiermee wordt de visuele impact op de omgeving beheerst en wordt rekening gehouden met de veiligheid en functionaliteit van de ballenvangers.
Negende lid
Voor de plaatsing van een speeltoestel gelden de volgende regels:
De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter; en
Het speeltoestel mag alleen functioneren met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens.
In afwijking van sub a, bij een groenvoorziening en een sportveld, bedraagt de bouwhoogte van het speeltoestel maximaal 4,5 meter.
Deze regels zijn opgesteld om ervoor te zorgen dat speeltoestellen veilig en passend zijn voor hun specifieke functie, terwijl ze ook rekening houden met de omgeving en de visuele impact. Bij groenvoorzieningen en sportvelden is er wat meer flexibiliteit in de bouwhoogte van het speeltoestel om rekening te houden met de ruimte en de behoeften van de gebruikers.
Tiende lid
De bouwhoogte van een kunstwerk bedraagt:
Maximaal 3 meter;
In afwijking van sub a, bij een (vaar- en spoor)weg en andersoortig gebied met een verkeers- en verblijfsfunctie, bedraagt de bouwhoogte maximaal 6 meter;
In afwijking van sub a, in geval van een viaduct, bedraagt de bouwhoogte maximaal 7 meter.
Een kunstwerk is iets anders dan een kunstobject. Met een ‘kunstwerk’ wordt een civiel-technisch werk voor de infrastructuur van wegen water spoorbanen waterkeringen en of leidingen bedoeld. Een kunstwerk is niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf. Deze regels zijn opgesteld om ervoor te zorgen dat kunstwerken passen bij de omgeving en voldoen aan de veiligheids- en functionaliteitseisen, terwijl ze ook rekening houden met de visuele impact en de verkeersstromen. Bij wegen en gebieden met verkeers- en verblijfsfuncties kan een hogere bouwhoogte worden toegestaan om bijvoorbeeld bruggen te realiseren die geschikt zijn voor de passage van schepen of treinen. Ook voor viaducten is er een hogere bouwhoogte toegestaan om voldoende doorrijhoogte te bieden voor het verkeer eronder.
Elfde lid
De bouwhoogte van een kunstobject bedraagt:
Maximaal 3 meter;
In afwijking van sub a, bij openbaar toegankelijk gebied, bedraagt de bouwhoogte maximaal 6 meter.
Deze regels zijn opgesteld om ervoor te zorgen dat kunstobjecten passen bij de omgeving en de openbare ruimte, terwijl ze ook rekening houden met de visuele impact en de esthetische waarde. Kunstobjecten kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de uitstraling van een openbaar toegankelijk gebied en het verrijken van de omgeving. Door een maximale bouwhoogte te hanteren, wordt voorkomen dat kunstobjecten te dominant worden of afbreuk doen aan de ruimtelijke beleving.
Twaalfde lid
De bouwhoogte van een overig bouwwerk, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter. Deze regel is van toepassing op andere bouwwerken die geen gebouwen zijn en niet in de voorgaande leden zijn genoemd, zoals bijvoorbeeld een paal, een vrijstaande brievenbus, of andere kleine constructies. Hiermee wordt voorkomen dat deze bouwwerken te hoog worden en een negatieve invloed hebben op het uitzicht, de veiligheid of de esthetiek van de omgeving.
Met deze maatwerkvoorschriften heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om in individuele gevallen af te wijken van de gestelde algemene regels in artikel 5.332. Het kan gaan om de bouwhoogte, vormgeving, situering en andere aspecten van bouwwerken.
Met een maatwerkvoorschrift kan het college van burgemeester en wethouders in individuele gevallen algemene regels over activiteiten specificeren voor:
onvoorziene situaties
bijzondere gevallen
lokale omstandigheden
het bereiken van ambities voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving
Met een maatwerkvoorschrift kan het bevoegd gezag bijvoorbeeld:
algemene regels nader invullen of aanvullen
eisen opstellen die strenger of minder streng zijn dan de algemene regels
afwijken van een verbod in algemene regels
Het bevoegd gezag kan een maatwerkvoorschrift opstellen uit eigen beweging of op verzoek. Het maatwerkvoorschrift geldt alleen voor degene aan wie het is gericht, degene die de activiteit uitvoert.
Deze subparagraaf gaat over het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van een overkapping, op een bedrijventerrein. Het gaat hier bijvoorbeeld om een perceelsafscheiding zoals een hek. Voor het bouwen van overkappingen zoals een carport zijn de regels voor bijbehorende bouwwerken van toepassing.
In dit artikel staan de regels waaraan verschillende soorten bouwwerken geen gebouw zijnde op een bedrijventerrein moeten voldoen om vergunningvrij te mogen bouwen.
Eerste lid
Op bedrijventerreinen gelden specifieke regels met betrekking tot de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw. Volgens deze regels mag de bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter bedragen.
Deze regels zijn bedoeld om de ruimtelijke uitstraling en het karakter van bedrijventerreinen te waarborgen en om te zorgen voor een uniforme en harmonieuze uitstraling van de bedrijfsgebouwen en hun omgeving. Door de maximale bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen te beperken, wordt voorkomen dat deze afscheidingen te hoog en dominant worden ten opzichte van de omliggende bebouwing.
Tweede lid
Achter de voorgevelrooilijn van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw mag de bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding maximaal 2 meter bedragen.
Deze regel heeft als doel om een evenwichtig straatbeeld te behouden en ervoor te zorgen dat erf- en perceelafscheidingen niet te hoog en dominant worden ten opzichte van het hoofdgebouw. Door de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn te beperken tot 2 meter, wordt voorkomen dat deze afscheidingen het aanzicht van de omgeving negatief beïnvloeden.
Derde lid
In afwijking van het eerste lid, waarin staat dat de bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding achter de voorgevelrooilijn van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw maximaal 1 meter bedraagt, kan de bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding toch maximaal 1,1 meter zijn, mits aan de volgende voorwaarde wordt voldaan: de afstand van de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw tot aan de openbare weg moet minimaal 7 meter bedragen.
Deze regel stelt een lagere bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen toe als het perceel verder van de openbare weg is verwijderd. Door deze bepaling kunnen erf- en perceelafscheidingen aan de straatzijde wat hoger zijn als het perceel verder van de weg is gelegen, waardoor er meer privacy kan worden geboden aan de bewoners of eigenaren van bedrijven zonder dat dit het straatbeeld te veel beïnvloedt.
Vierde lid
In afwijking van het eerste lid, waarin staat dat de bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding achter de voorgevelrooilijn van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw maximaal 1 meter bedraagt, kan de bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding toch maximaal 1,5 meter zijn, onder de volgende voorwaarden:
De afstand van de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw tot aan de openbare weg moet minimaal 7 meter bedragen.
De erf- en perceelafscheiding dient een open karakter te hebben.
Deze bepaling maakt het mogelijk om erf- en perceelafscheidingen met een lagere hoogte te bouwen als ze aan de bovengenoemde voorwaarden voldoen. Een open karakter kan bijvoorbeeld worden bereikt door het gebruik van een open hekwerk of door het toepassen van bepaalde materialen die het doorzicht niet volledig blokkeren. Dit bevordert een meer open uitstraling van het perceel en kan een positieve bijdrage leveren aan het straatbeeld.
Vijfde lid
In afwijking van het eerste lid, waarin staat dat de bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding achter de voorgevelrooilijn van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw maximaal 1 meter bedraagt, kan de bouwhoogte van een poort of een poer toch maximaal 2 meter zijn, onder de volgende voorwaarden:
De afstand van de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw tot aan de openbare weg moet minimaal 7 meter bedragen.
Het betreft een poort met een open karakter; of
Het betreft een poer bij een erf- en perceelafscheiding met een open karakter.
Dit betekent dat als aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan, de poort of poer maximaal 2 meter hoog mag zijn. Een poer is een dragend deel van een constructie, bijvoorbeeld ter ondersteuning van een poort. Een open karakter kan bijvoorbeeld worden bereikt door het gebruik van een open hekwerk of door het toepassen van bepaalde materialen die het doorzicht niet volledig blokkeren. Dit bevordert een meer open uitstraling van het perceel en kan een positieve bijdrage leveren aan het straatbeeld.
Zesde lid
De bouwhoogte van een vlaggen-, antenne- en lichtmast bedraagt maximaal 10 meter. Dit betekent dat de mast niet hoger mag zijn dan 10 meter, ongeacht het type mast. Hieronder vallen dus zowel vlaggenmasten, antenne masten als lichtmasten
Zevende lid
De bouwhoogte van een beveiligingscamera bedraagt maximaal 9 meter. Dit betekent dat de camera niet hoger mag zijn dan 9 meter boven het maaiveld.
Achtste lid
Met een ‘kunstwerk’ wordt een civiel-technisch werk voor de infrastructuur van wegen water spoorbanen waterkeringen en of leidingen bedoeld. Een kunstwerk is dus iets anders dan een kunstobject (zie daarvoor het onderstaande lid).
Een kunstwerk is niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf. De bouwhoogte van een kunstwerk bedraagt in het algemeen maximaal 6 meter. Echter, in het geval van een viaduct kan de bouwhoogte worden verhoogd tot maximaal 7 meter. Dit betekent dat viaducten, als specifieke vormen van kunstwerken, een iets grotere maximale hoogte hebben dan andere kunstwerken.
Negende lid
De bouwhoogte van een kunstobject bedraagt maximaal 6 meter. Een kunstobject kan bijvoorbeeld een standbeeld, sculptuur, kunstinstallatie of monument zijn.
Tiende lid
De bouwhoogte van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 3 meter. Dit geldt voor bouwwerken die geen gebouw zijn en niet in de voorgaande leden genoemd zijn. Het gaat bijvoorbeeld om een paal, een vrijstaande brievenbus, of andere kleine constructie.
Met deze maatwerkvoorschriften heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om in individuele gevallen af te wijken van de gestelde algemene regels in artikel 5.335. Het kan gaan om de bouwhoogte, vormgeving, situering en andere aspecten van bouwwerken.
Met een maatwerkvoorschrift kan het college van burgemeester en wethouders in individuele gevallen algemene regels over activiteiten specificeren voor:
onvoorziene situaties
bijzondere gevallen
lokale omstandigheden
het bereiken van ambities voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving
Met een maatwerkvoorschrift kan het bevoegd gezag bijvoorbeeld:
algemene regels nader invullen of aanvullen
eisen opstellen die strenger of minder streng zijn dan de algemene regels
afwijken van een verbod in algemene regels
Het bevoegd gezag kan een maatwerkvoorschrift opstellen uit eigen beweging of op verzoek. Het maatwerkvoorschrift geldt alleen voor degene aan wie het is gericht, degene die de activiteit uitvoert.
Deze subparagraaf gaat over het bouwen van een grondgebonden zonnepaneel voor eigen gebruik bij een (bedrijfs)woning die gelegen is binnen het ''.
Bij het bouwen van een grondgebonden zonnepaneel gelden de volgende regels:
Het grondgebonden zonnepaneel wordt binnen hetzelfde bouwperceel gerealiseerd als de (bedrijfs)woning;
De oppervlakte van alle zonnepanelen bij elkaar bedraagt maximaal:
De bouwhoogte van het grondgebonden zonnepaneel bedraagt maximaal:
Deze regels zijn bedoeld om de plaatsing van zonnepanelen te reguleren en ervoor te zorgen dat ze passen bij de omgeving en de energiebehoefte van het bouwperceel. Door beperkingen te stellen aan de oppervlakte en bouwhoogte, wordt voorkomen dat zonnepanelen te dominant worden of de omgeving verstoren. Ook wordt rekening gehouden met het behoud van open ruimte en de mogelijkheid om grotere zonnepaneelinstallaties te plaatsen als dat nodig is voor duurzame energieopwekking met behulp van warmte-koude opslag- en warmtepompinstallaties.
Het college van burgemeester en wethouders heeft de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen met betrekking tot de regels voor grondgebonden zonnepanelen. Dit betekent dat als er specifieke situaties zijn waarin de standaardregels niet voldoen, het college de mogelijkheid heeft om af te wijken van deze regels en aangepaste voorschriften op te stellen.
Met maatwerkvoorschriften kan het college inspelen op individuele gevallen waarin bijvoorbeeld de oppervlakte van de zonnepanelen groter moet zijn dan de standaardlimieten, of als er bijzondere omstandigheden zijn die het noodzakelijk maken om af te wijken van de bouwhoogtevoorschriften. Het stellen van maatwerkvoorschriften geeft het college de flexibiliteit om rekening te houden met de specifieke behoeften en omstandigheden van de locatie, terwijl de belangen van duurzame energieopwekking en de ruimtelijke kwaliteit worden gerespecteerd. Het is dus een manier om maatwerk te leveren en te zorgen voor een evenwichtige afweging van belangen bij de plaatsing van grondgebonden zonnepanelen.
In afwijking van artikel 5.338 is het bouwen van een grondgebonden zonnepaneel verboden indien het perceel is gelegen:
op een grafheuvel;
ter plaatse van het restrictiegebied rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht;
in een beschermd historisch park- en tuinaanleg, zoals een landschapspark met solitairen, boomgroepen en open weiden zoals een arboretum of een heidetuin;
in het 'oude engen' gebied zoals opgenomen in de Welstandsnota Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Utrechtse Heuvelrug herziening 2017 (of diens opvolger).
Deze afwijkingsregels zijn bedoeld om te voorkomen dat grondgebonden zonnepanelen worden geplaatst op locaties met een bijzondere cultuurhistorische waarde, zoals grafheuvels, beschermde historische stads- en dorpsgezichten, historische parken en tuinen, en gebieden met een specifieke landschappelijke waarde zoals het 'oude engen' gebied. Door deze locaties uit te sluiten van zonnepaneelinstallaties wordt de waarde en het karakter van deze bijzondere gebieden behouden en beschermd.
De afwijkingsregels dragen bij aan een zorgvuldige ruimtelijke ordening en bescherming van ons erfgoed, terwijl tegelijkertijd duurzame energieopwekking wordt gestimuleerd op geschikte locaties buiten deze speciale gebieden.
[Gereserveerd] Deze subparagraaf gaat over een agrarisch bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van een overkapping.
[Gereserveerd]
Eerste lid
De bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding voor de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 1 meter. Dit betekent dat als je een erfafscheiding, zoals een hek, muur of haag, wilt plaatsen aan de voorkant van je perceel (dus aan de straatzijde), deze niet hoger mag zijn dan 1 meter.
Deze regel is van toepassing op alle niet-bouwkundige constructies die bedoeld zijn om het perceel af te scheiden van de openbare ruimte. Het doel van deze regel is om ervoor te zorgen dat erfafscheidingen aan de voorkant van het perceel een bepaalde maximale hoogte hebben, zodat het straatbeeld en de openbare ruimte niet worden verstoord door te hoge afscheidingen.
Tweede lid
De bouwhoogte van een erf- en perceelafscheiding achter de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 2 meter. Dit betekent dat als je een erfafscheiding, zoals een hek, muur, schutting of haag, wilt plaatsen achter de voorgevel van je woning (dus in je achtertuin), deze niet hoger mag zijn dan 2 meter.
Deze regel is van toepassing op alle niet-bouwkundige constructies die bedoeld zijn om het perceel af te scheiden van de aangrenzende percelen of de openbare ruimte. Door de maximale hoogte van 2 meter te hanteren, wordt ervoor gezorgd dat de privacy van aangrenzende percelen wordt gerespecteerd en dat er een zekere uniformiteit is in de uitstraling van erfafscheidingen in de buurt.
Derde lid
De bouwhoogte van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, is afhankelijk van de locatie waar het bouwwerk wordt gebouwd.
Als het overige bouwwerk wordt gebouwd binnen het bouwvlak (het gebied waar volgens het bestemmingsplan gebouwd mag worden), dan mag de bouwhoogte maximaal 10 meter zijn.
Als het overige bouwwerk wordt gebouwd buiten het bouwvlak, dus in een gebied waar normaal gesproken geen bebouwing is toegestaan, dan mag de bouwhoogte maximaal 3 meter zijn.
[Gereserveerd]
Het college van burgemeester en wethouders heeft de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen met betrekking tot de regels voor de bouwhoogte van agrarische overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Dit betekent dat in specifieke gevallen, waarbij de standaardregels niet passend zijn, het college de mogelijkheid heeft om afwijkende voorschriften te stellen die beter aansluiten bij de situatie.
Het stellen van maatwerkvoorschriften kan voordelen bieden in situaties waarbij bijvoorbeeld sprake is van een bijzondere locatie, specifieke ruimtelijke overwegingen, of andere omstandigheden die vragen om afwijking van de standaardbepalingen. Het college kan dan op basis van een individuele beoordeling beslissen welke bouwhoogte passend is voor het betreffende overige bouwwerk.
[Gereserveerd] Deze paragraaf richt zich op het bouwen en wijzigen van geluidgevoelige gebouwen en het veranderen van het gebruik van een gebouw naar een geluidgevoelig gebouw binnen een geluidaandachtsgebied. Een geluidgevoelig gebouw is een gebouw waarin mensen verblijven, zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, enz., en dat gevoelig is voor geluid van buitenaf.
[Gereserveerd]
Eerste lid
De regels in dit lid stellen dat het verboden is om een geluidgevoelig gebouw te bouwen of het gebruik van een gebouw te wijzigen, zodat een geluidgevoelig gebouw ontstaat, zonder dit ten minste vier weken voor het uitvoeren van de activiteit te melden aan het college van burgemeester en wethouders.
Met andere woorden, voordat men begint met het bouwen of wijzigen van een gebouw naar een geluidgevoelig gebouw, moet men dit melden aan het bevoegde overheidsorgaan (het college). Dit is bedoeld om het college op de hoogte te stellen van de geplande activiteit, zodat ze de gevolgen voor geluidsoverlast kunnen beoordelen en mogelijk passende maatregelen kunnen treffen om de leefbaarheid en kwaliteit van de omgeving te waarborgen.
Tweede lid
Bij het voldoen aan de meldingsplicht voor het bouwen of wijzigen van een geluidgevoelig gebouw binnen een geluidaandachtsgebied, moet vaak een akoestisch onderzoek worden bijgevoegd. Een akoestisch onderzoek is een onderzoek waarbij de geluidsbelasting in en rondom het betreffende gebouw wordt gemeten en geanalyseerd. Het doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de geluidssituatie en om te bepalen of de geluidsbelasting binnen aanvaardbare normen blijft voor een geluidgevoelig gebouw.
Het akoestisch onderzoek kan verschillende aspecten omvatten, zoals:
Het meten van het geluidsniveau van nabijgelegen geluidbronnen, zoals wegen, spoorwegen, industrieën, enz.
Het beoordelen van de geluidsisolatie van het gebouw om te bepalen of het geluid van buiten voldoende wordt gedempt.
Het berekenen van de te verwachten geluidsbelasting binnen het gebouw en het vergelijken ervan met de geldende geluidsnormen.
Het doen van aanbevelingen voor geluidswerende maatregelen als de geluidsbelasting te hoog is.
Het doel van het bijvoegen van een akoestisch onderzoek bij de melding is om het college van burgemeester en wethouders te voorzien van objectieve gegevens over de geluidssituatie en de mogelijke effecten van de geplande activiteit op geluidsoverlast. Hierdoor kunnen ze een weloverwogen beslissing nemen over het al dan niet verlenen van toestemming voor de bouw of wijziging van het geluidgevoelige gebouw.
Derde lid
Als er sprake is van een vergunningplicht op grond van artikel 5.346, dan is de meldingsplicht voor het bouwen of wijzigen van een geluidgevoelig gebouw binnen een geluidaandachtsgebied niet van toepassing. In dat geval moet er een omgevingsvergunning worden aangevraagd in plaats van een melding te doen.
Wanneer het bouwen of wijzigen van een geluidgevoelig gebouw binnen een geluidaandachtsgebied vergunningplichtig is, betekent dit dat het college van burgemeester en wethouders een uitgebreider toetsingsproces zal uitvoeren om te beoordelen of de activiteit aan alle geldende regels en voorwaarden voldoet. Dit omvat vaak een diepgaander onderzoek naar de geluidsbelasting, de effecten op de omgeving en mogelijke maatregelen om geluidsoverlast te beperken.
[Gereserveerd]
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een geluidgevoelig gebouw te bouwen of te gebruiken als de geluidbelasting hoger is dan de toepasselijke standaardwaarde. Geluidgevoelige gebouwen zijn gebouwen waarin mensen verblijven die gevoelig zijn voor geluid, zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, kinderdagverblijven, etc.
De toepasselijke standaardwaarde voor geluid wordt vastgesteld in het omgevingsplan en kan per gebied en type geluidgevoelig gebouw verschillen. Het omgevingsplan bevat regels en normen met betrekking tot geluidbelasting om de leefkwaliteit en gezondheid van mensen te beschermen tegen overmatig geluid.
Als de geluidbelasting hoger is dan de toepasselijke standaardwaarde, is een omgevingsvergunning vereist om het geluidgevoelige gebouw te bouwen of te gebruiken. In dat geval zal het college van burgemeester en wethouders een uitgebreide toetsing uitvoeren om te beoordelen of het geluidgevoelige gebouw voldoet aan alle geldende normen en voorwaarden voor geluid. Het kan zijn dat er maatregelen moeten worden genomen om de geluidbelasting te verminderen voordat een vergunning wordt verleend.
[Gereserveerd]
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.346 kan worden verleend onder de volgende voorwaarden:
Als er geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de standaardwaarde te voldoen. Met andere woorden, als het technisch niet haalbaar is om het geluidniveau te verminderen tot onder de standaardwaarde.
Als de overschrijding van de standaardwaarde zoveel mogelijk wordt beperkt door het treffen van geluidbeperkende maatregelen die financieel doelmatig zijn en waar geen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard tegen bestaan. Dit betekent dat het college van burgemeester en wethouders beoordeelt of de genomen maatregelen redelijk en effectief zijn, en of er geen zwaarwegende redenen zijn om deze maatregelen niet uit te voeren.
Als het geluidniveau op geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de toepasselijke grenswaarde. Dit is een specifieke geluidsnorm die in het omgevingsplan wordt vastgesteld en mag niet worden overschreden.
Als het gecumuleerde geluidniveau niet hoger is dan 70 Lden, cum. Dit betekent dat het totale geluidniveau van alle geluidbronnen niet hoger mag zijn dan 70 Lden, waarbij cumulatie van geluid van verschillende bronnen wordt meegenomen.
Overgangsregeling
Een overgangsregeling kan van toepassing zijn wanneer er veranderingen worden doorgevoerd in het omgevingsplan, maar er al bestaande situaties zijn die niet aan de nieuwe regels voldoen.
Een overgangsregeling kan bijvoorbeeld bepalen dat bestaande geluidgevoelige gebouwen die al rechtmatig aanwezig waren voor de inwerkingtreding van het nieuwe omgevingsplan, worden ontzien en niet hoeven te voldoen aan de nieuwe geluidsnormen. Dit kan voorkomen dat eigenaren van bestaande gebouwen plotseling geconfronteerd worden met striktere regels die ze niet direct kunnen naleven.
Het doel van een overgangsregeling is om een soepele overgang te bewerkstelligen van oude naar nieuwe regels, en om rekening te houden met bestaande rechten en belangen. Het kan echter per situatie verschillen of en hoe een overgangsregeling wordt opgesteld en toegepast.
Belangrijk is dat bij het opstellen van een omgevingsplan en het implementeren van nieuwe regels, ook goed wordt gekeken naar de bestaande situaties en mogelijke gevolgen voor bestaande gebouwen en gebruikers. Op die manier kan worden gezocht naar een balans tussen het stimuleren van gewenste ontwikkelingen en het beschermen van bestaande belangen.
[Gereserveerd]
Binnen de volgende paragraaf wordt specifieke regelgeving behandeld met betrekking tot het bouwen en veranderen van gebouwen binnen een monumentenaandachtsgebied. Een monumentenaandachtsgebied is een gebied dat een bijzondere cultuurhistorische waarde heeft vanwege de aanwezigheid van monumenten.
De regels in deze paragraaf zijn gericht op het behoud en de bescherming van het cultuurhistorische erfgoed in het monumentenaandachtsgebied. Hierbij wordt rekening gehouden met de bijzondere waarde en het karakter van het gebied en worden er specifieke eisen gesteld aan het bouwen en veranderen van gebouwen om het historische karakter te behouden.
Mogelijke regels in deze paragraaf kunnen betrekking hebben op zaken zoals de bouwhoogte, het materiaalgebruik, de architectonische kenmerken, de kleurstelling, en de inpassing van nieuwe gebouwen in het historische straatbeeld. Ook kunnen er eisen worden gesteld aan het behoud van historische elementen bij renovaties en verbouwingen.
Het doel van deze paragraaf is om het historische karakter en de waarde van het monumentenaandachtsgebied te beschermen en te behouden, zodat het erfgoed voor toekomstige generaties bewaard blijft. Hierbij wordt gestreefd naar een evenwicht tussen behoud en ontwikkeling, waarbij nieuwe ontwikkelingen worden ingepast in het historische stads- of dorpsbeeld zonder afbreuk te doen aan de cultuurhistorische waarden van het gebied.
[Gereserveerd]
Zonder omgevingsvergunning is het verboden een activiteit te verrichten die is aangewezen in artikel 5.348 . Dit artikel specificeert welke activiteiten binnen het monumentenaandachtsgebied vergunningplichtig zijn en waarvoor dus een omgevingsvergunning nodig is. De vergunningplicht is van toepassing om ervoor te zorgen dat bouw- en veranderingsactiviteiten binnen het monumentenaandachtsgebied zorgvuldig worden beoordeeld en dat er rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarde van het gebied. Het doel is om het erfgoed te beschermen en te behouden. Voordat deze activiteiten worden uitgevoerd, moet er eerst een omgevingsvergunning worden aangevraagd en goedgekeurd door de bevoegde instantie.
In dit artikel is bepaald dat deze paragraaf in het restrictiegebied rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht voor de opgesomde bouwactiviteiten van toepassing is.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het behoud van het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Het doel is om de karakteristieke en historische waarde van het gebied te behouden en te beschermen. Door middel van deze regels wordt getracht om activiteiten die het unieke karakter en de uitstraling van het beschermde stads- of dorpsgezicht kunnen aantasten of verstoren te beperken en te reguleren. Zo wordt het erfgoed en de cultuurhistorische waarde van het gebied beschermd en behouden voor toekomstige generaties.
Eerste lid
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een activiteit te verrichten zoals bedoeld in artikel 5.351. Dit betekent dat voor de genoemde activiteiten binnen het restrictiegebied van het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsvergunning nodig is voordat ze mogen worden uitgevoerd. Door middel van de vergunningsprocedure kan worden beoordeeld of de voorgenomen activiteit geen onevenredige negatieve gevolgen heeft voor het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht en of deze in lijn is met het behoud van het karakter en de waarde van het gebied.
Tweede lid
Het verbod zoals genoemd in het eerste lid geldt niet voor de volgende situaties:
Normaal onderhoud en/of gebruik: Dit betekent dat regulier onderhoud en gebruik van bestaande gebouwen en bouwwerken binnen het restrictiegebied zijn toegestaan zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning nodig is.
Werkzaamheden die reeds in uitvoering waren toen het restrictiegebied werd aangewezen: Als er al werkzaamheden waren gestart voordat het gebied als beschermd stads- of dorpsgezicht werd aangewezen, kunnen deze werkzaamheden doorgaan zonder een omgevingsvergunning.
Het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde, niet zijnde luifel, zonnescherm en gevelreclame: Voor bepaalde bouwwerken die geen gebouw zijn, zoals bijvoorbeeld hekken, schuttingen, en speeltoestellen, is geen omgevingsvergunning nodig.
Het bouwen van een bijbehorend bouwwerk, luifel, zonnescherm en gevelreclame op het gebouwerf aan de achterkant van een hoofdgebouw, als dat gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het erf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd: Er zijn uitzonderingen voor bijbehorende bouwwerken, luifels, zonneschermen en gevelreclames die aan de achterkant van het hoofdgebouw worden gebouwd.
Een bouwwerk dat op basis van de Erfgoedwet anderszins is beschermd: Als een bouwwerk beschermd is op basis van de Erfgoedwet, zijn daarvoor specifieke regels van toepassing en kan een omgevingsvergunning niet nodig zijn.
Deze uitzonderingen zijn bedoeld om bepaalde werkzaamheden en activiteiten toe te staan zonder de noodzaak van een omgevingsvergunning, zolang deze binnen de gestelde voorwaarden vallen.
De omgevingsvergunning zoals beschreven in artikel 5.353, eerste lid wordt alleen verleend als de voorgenomen activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft, rekening houdend met de doelstellingen (oogmerken) zoals vermeld in artikel 5.352. Bij de beoordeling van deze gevolgen wordt het advies van de gemeentelijke adviescommissie betrokken.
Dit betekent dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor activiteiten binnen het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht, de gemeentelijke adviescommissie, die deskundig is op het gebied van monumentenzorg en cultuurhistorie, wordt geraadpleegd om te beoordelen of de voorgenomen activiteit in lijn is met de doelstellingen van behoud en bescherming van het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht, zoals vastgelegd in artikel 5.352.
Eveneens moet worden voldaan aan de reguliere bouwregels. Deze staan in onderdeel b t/m f per type bouwwerk gespecificeerd. Daarbij dient in het bijzonder te worden opgemerkt dat voor een bijbehorend bouwwerk dat niet past binnen onderdeel c t/m e, er wellicht nog wel een mogelijkheid is om deze onder f te vergunnen.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning kan het college van burgemeester en wethouders om aanvullende informatie vragen. Deze aanvullende informatie kan onder meer bestaan uit:
Bouwhistorisch rapport: Een rapport waarin de bouwhistorische ontwikkeling van het gebouw wordt beschreven, inclusief informatie over de bouwstijl, materialen, constructies en eventuele latere aanpassingen.
Historisch-ruimtelijke analyse: Een analyse waarin de historische ontwikkeling van het gebied wordt beschreven, inclusief de ruimtelijke samenhang en kenmerken van de bebouwing en openbare ruimte.
Cultuurhistorisch onderzoek: Een onderzoek naar de cultuurhistorische waarde van het gebouw of gebied, waarbij gekeken wordt naar de historische betekenis, architectuur, gebruiksgeschiedenis en eventuele cultuurhistorische elementen.
Kleurenonderzoek: Een onderzoek naar de oorspronkelijke kleuren van het gebouw, wat belangrijk kan zijn voor het behoud van het historisch karakter.
Het verstrekken van deze aanvullende informatie kan helpen bij het bepalen of de voorgenomen activiteit voldoet aan de criteria en oogmerken van het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Hiermee kan het bevoegde gezag een weloverwogen beslissing nemen over het verlenen van de omgevingsvergunning en het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed waarborgen.
Bij het bouwen van een hoofdgebouw zoals een woning moet ook de gevraagde aanvullende informatie worden verstrekt zoals genoemd in artikel 5.307.
Bij het bouwen van een bijbehorend bouwwerk zoals een uitbouw of een schuurmoet ook de gevraagde aanvullende informatie worden verstrekt zoals genoemd in artikell 5.330.
In dit artikel is bepaald dat deze paragraaf in het restrictiegebied calamiteitenroute van toepassing is op alle bouwactiviteiten.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld om een route voor hulpdiensten vrij te houden in het geval er een calamiteit plaatsvindt zoals een brand of ander ongeval. Daardoor kan sneller en beter hulp worden geboden.
Dit artikel houdt in dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd binnen dit restrictiegebied. Deze vormen een te groot obstakel in het geval van een calamiteit voor hulpdiensten die ter plaatse moeten komen.
Eerste lid
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een activiteit te verrichten zoals bedoeld in artikel 5.356 onder b. Dit betekent dat voor het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde, zoals bijvoorbeeld een perceelsafscheiding, binnen het restrictiegebied een omgevingsvergunning nodig is voordat deze mag worden uitgevoerd.
Tweede lid
Het verbod zoals genoemd in het eerste lid geldt niet voor de volgende situaties:
Normaal onderhoud en/of gebruik: Dit betekent dat regulier onderhoud en gebruik van bestaande bouwwerken binnen het restrictiegebied zijn toegestaan zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning nodig is.
Werkzaamheden die reeds in uitvoering waren toen het restrictiegebied werd aangewezen: Als er al werkzaamheden waren gestart voordat het gebied als restrictiegebied werd aangewezen, kunnen deze werkzaamheden doorgaan zonder een omgevingsvergunning.
Deze uitzonderingen zijn bedoeld om bepaalde werkzaamheden en activiteiten toe te staan zonder de noodzaak van een omgevingsvergunning, zolang deze binnen de gestelde voorwaarden vallen.
De omgevingsvergunning zoals beschreven in artikel 5.359, eerste lid wordt alleen verleend als de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft, rekening houdend met de doelstellingen (oogmerken) zoals vermeld in artikel 5.357. Bij de beoordeling van deze gevolgen wordt het advies van de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) betrokken.
Dit betekent dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor activiteiten binnen het restrictiegebied, de VRU, die deskundig is op het gebied van veiligheid en calamiteiten, wordt geraadpleegd om te beoordelen of de voorgenomen activiteit in lijn is met de doelstellingen: het vrijhouden van een route zodat hulpdiensten goed hun werk kunnen doen in het geval van een calamiteit.
Eveneens moet worden voldaan aan de reguliere algemene bouwregels zoals opgenomen in artikel 5.335.
In dit artikel is bepaald dat deze paragraaf in het restrictiegebied waterstaatkundige functie van toepassing is op alle bouwactiviteiten.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld om de waterveiligheid en waterhuishouding te beschermen.
Eerste lid
Zonder omgevingsvergunning is het binnen het restrictiegebied verboden om een activiteit te verrichten zoals bedoeld in artikel 5.361. Dit betekent bijvoorbeeld dat voor het bouwen gebouw zoals een bedrijfsgebouw of een woning een extra afweging bij de omgevingsvergunningaanvraag gemaakt moet worden voordat deze mag worden gebouwd. Ook voor het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde, zoals bijvoorbeeld een perceelsafscheiding is een omgevingsvergunning nodig voordat deze mag worden opgericht.
Tweede lid
Het verbod zoals genoemd in het eerste lid geldt niet voor de volgende situaties:
Normaal onderhoud en/of gebruik: Dit betekent dat regulier onderhoud en gebruik van bestaande bouwwerken binnen het restrictiegebied zijn toegestaan zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning nodig is.
Werkzaamheden die reeds in uitvoering waren toen het restrictiegebied werd aangewezen: Als er al werkzaamheden waren gestart voordat het gebied als restrictiegebied werd aangewezen, kunnen deze werkzaamheden doorgaan zonder een omgevingsvergunning;
Het bouwen van een dakkapel zoals bedoeld in artikel 5.320. Het uitbreiden van een gebouw op hoogte is niet relevant voor waterveiligheid en waterhuishouding. De regeling waar hiernaar wordt verwezen geldt alleen voor dakkapellen aan de voorzijde. Voor de achterzijde zijn er geen specifieke regels opgenomen omdat daarvoor landelijke regels gelden. Als aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan zijn deze eveneens vergunningsvrij.
Het aanbrengen van extra isolatie aan de buitenzijde van een hoofdgebouw zoals bedoeld in artikel 5.322. Ook dit is niet relevant voor waterveiligheid en waterhuishouding.
Bouwwerken ten behoeve van de waterstaatkundige functie zoals bedoeld in artikel 5.190. Deze zijn er juist om de waterveiligheid en waterhuishouding te verbeteren.
Deze uitzonderingen zijn bedoeld om bepaalde werkzaamheden en activiteiten toe te staan zonder de noodzaak van een omgevingsvergunning, zolang deze binnen de gestelde voorwaarden vallen.
De omgevingsvergunning zoals beschreven in artikel 5.363 eerste lid wordt alleen verleend als de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft, rekening houdend met de doelstellingen (oogmerken) zoals vermeld in artikel 5.362. Bij de beoordeling van deze gevolgen wordt het advies van de waterstaatbeheerder betrokken.
Dit betekent dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor activiteiten binnen het werkingsgebied van de waterstaatkundige functie, de waterbeheerder, die deskundig is op het gebied van waterveiligheid en waterhuishouding, wordt geraadpleegd om te beoordelen of de voorgenomen activiteit in lijn is met de doelstellingen van behoud en bescherming van waterveiligheid en waterhuishouding zoals vastgelegd in artikel 5.362.
Eveneens moet worden voldaan aan de reguliere bouwregels. Deze staan in onderdeel b t/m j per type bouwwerk gespecificeerd. Daarbij dient in het bijzonder te worden opgemerkt dat voor een bijbehorend bouwwerk dat niet past binnen onderdeel c t/m f, er wellicht nog wel een mogelijkheid is om deze onder g te vergunnen.
In dit artikel is bepaald dat deze paragraaf in het restrictiegebied profiel van vrije ruimte waterstaatkundige functie van toepassing is op alle bouwactiviteiten.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld om in de toekomst de waterveiligheid en waterhuishouding te kunnen beschermen. Het gaat om een soort reserveringsgebied die is gelegen om bestaande waterstaatkundige functies. Deze is er om ruimte te houden om deze uit te kunnen breiden als dat in de toekomst nodig mocht zijn. Bijvoorbeeld voor het verstevigen en verhogen van dijken.
Eerste lid
Zonder omgevingsvergunning is het binnen het restrictiegebied verboden om een activiteit te verrichten zoals bedoeld in artikel 5.365. Dit betekent dat voor het bouwen gebouw zoals een bedrijfsgebouw of een woning een extra afweging bij de omgevingsvergunningaanvraag gemaakt moet worden voordat deze mag worden gebouwd. Ook voor het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde, zoals bijvoorbeeld een perceelsafscheiding is een omgevingsvergunning nodig voordat deze mag worden opgericht.
Tweede lid
Het verbod zoals genoemd in het eerste lid geldt niet voor de volgende situaties:
Normaal onderhoud en/of gebruik: Dit betekent dat regulier onderhoud en gebruik van bestaande bouwwerken binnen het restrictiegebied zijn toegestaan zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning nodig is.
Werkzaamheden die reeds in uitvoering waren toen het restrictiegebied werd aangewezen: Als er al werkzaamheden waren gestart voordat het gebied als restrictiegebied werd aangewezen, kunnen deze werkzaamheden doorgaan zonder een omgevingsvergunning;
Het bouwen van een dakkapel zoals bedoeld in artikel 5.320. Het uitbreiden van een gebouw op hoogte is niet relevant voor waterveiligheid en waterhuishouding. De regeling waar hiernaar wordt verwezen geldt alleen voor dakkapellen aan de voorzijde. Voor de achterzijde zijn er geen specifieke regels opgenomen omdat daarvoor landelijke regels gelden. Als aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan zijn deze eveneens vergunningsvrij.
Het aanbrengen van extra isolatie aan de buitenzijde van een hoofdgebouw zoals bedoeld in artikel 5.322. Ook dit is niet relevant voor waterveiligheid en waterhuishouding.
Deze uitzonderingen zijn bedoeld om bepaalde werkzaamheden en activiteiten toe te staan zonder de noodzaak van een omgevingsvergunning, zolang deze binnen de gestelde voorwaarden vallen.
De omgevingsvergunning zoals beschreven in artikel 5.367 eerste lid wordt alleen verleend als de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft, rekening houdend met de doelstellingen (oogmerken) zoals vermeld in artikel 5.366. Bij de beoordeling van deze gevolgen wordt het advies van de waterstaatbeheerder betrokken.
Dit betekent dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor activiteiten binnen het werkingsgebied van de waterstaatkundige functie, de waterbeheerder, die deskundig is op het gebied van waterveiligheid en waterhuishouding, wordt geraadpleegd om te beoordelen of de voorgenomen activiteit in lijn is met de doelstellingen van behoud en bescherming van waterveiligheid en waterhuishouding zoals vastgelegd in artikel 5.366.
Eveneens moet worden voldaan aan de reguliere bouwregels. Deze staan in onderdeel b t/m j per type bouwwerk gespecificeerd. Daarbij dient in het bijzonder te worden opgemerkt dat voor een bijbehorend bouwwerk dat niet past binnen onderdeel c t/m f, er wellicht nog wel een mogelijkheid is om deze onder g te vergunnen.
In dit artikel is bepaald dat deze paragraaf in het restrictiegebied groenzone voor de opgesomde activiteiten van toepassing is. Het gaat om bouwactiviteiten, zowel het bouwen van een gebouw als het bouwen van andere bouwwerken zoals een vlaggenmast.
De regels in dit artikel zijn gericht om het bestaande groen wat is opgenomen in de groenzone te beschermen. Het doel is te voorkomen dat door het bouwen van bouwwerken natuur, landschap, cultuurhistorie, stedenbouw, woon- en leefklimaat en gezondheid worden aangetast.
In dit artikel is bepaald dat de in artikel 5.369 opgesomde activiteiten zijn verboden. Het gaat om bouwactiviteiten, zowel het bouwen van een gebouw als het bouwen van andere bouwwerken zoals een vlaggenmast. Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van flora en fauna wordt een uitzondering gemaakt. Hierbij gaat het om bouwwerken die een bijdrage leveren aan de oogmerken zoals een faunapassage.
De volgende afdeling gaat over het slopen van een bouwwerk.
De regels voor het slopen van een bouwwerk zijn opgesteld met het oog op verschillende doelen die gericht zijn op de veiligheid, gezondheid en het minimaliseren van hinder:
Het waarborgen van de veiligheid: Bij sloopwerkzaamheden kunnen potentieel gevaarlijke situaties ontstaan, zoals instortingsgevaar of het vrijkomen van gevaarlijke stoffen. De regels zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat het sloopproces veilig wordt uitgevoerd, zodat zowel de slopers als de omgeving worden beschermd tegen gevaarlijke situaties.
Het beschermen van de gezondheid: Sloopwerkzaamheden kunnen leiden tot de verspreiding van stof, asbest en andere schadelijke stoffen die een risico kunnen vormen voor de gezondheid van mensen die in de buurt wonen of werken. De regels zijn erop gericht om deze verspreiding te minimaliseren en de gezondheid van omwonenden en werknemers te beschermen.
Het voorkomen en beperken van geluid- en geurhinder: Sloopwerkzaamheden kunnen gepaard gaan met veel geluidsoverlast en mogelijk hinderlijke geuren. Dit kan overlast veroorzaken voor omwonenden en de leefomgeving negatief beïnvloeden. De regels zijn erop gericht om geluidsoverlast en geurhinder zoveel mogelijk te beperken en omwonenden te beschermen tegen onnodige hinder.
De specifieke zorgplicht zoals beschreven in artikel 5.3 houdt in dat degene die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden, verplicht is om alle nodige maatregelen te nemen om beschadiging of belemmering van wegen, aangrenzende bouwwerken en andere roerende en niet-roerende zaken op aangrenzende percelen of openbaar toegankelijke gebieden te voorkomen of te stoppen. Dit geldt met name als deze persoon op de hoogte is van het risico of redelijkerwijs kan vermoeden dat de werkzaamheden deze negatieve gevolgen kunnen hebben.
Wanneer de uitvoerder van de sloopwerkzaamheden weet of had kunnen weten dat de werkzaamheden gevolgen kunnen hebben voor de genoemde zaken, is hij verplicht om alle redelijke maatregelen te treffen om deze gevolgen te voorkomen of te beperken. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat de persoon extra voorzorgsmaatregelen neemt om ervoor te zorgen dat er geen schade wordt toegebracht aan aangrenzende eigendommen, wegen, bouwwerken of andere objecten.
Deze specifieke zorgplicht benadrukt de verantwoordelijkheid van de uitvoerder van de sloopwerkzaamheden om zorgvuldig te handelen en ervoor te zorgen dat de werkzaamheden op een veilige en verantwoorde manier worden uitgevoerd, met respect voor de belangen van anderen en de omgeving. Hiermee wordt beoogd mogelijke schade of hinder als gevolg van sloopwerkzaamheden te voorkomen en de veiligheid en het welzijn van betrokkenen te waarborgen.
[Gereserveerd] De volgende paragraaf gaat over het slopen van een gebouw binnen een monumentenaandachtsgebied.
[Gereserveerd]
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een activiteit uit te voeren die betrekking heeft op het slopen van een gebouw binnen een monumentenaandachtsgebied. Als een gebouw zich bevindt in een gebied dat als monumentenaandachtsgebied is aangewezen, dan is het verplicht om een omgevingsvergunning aan te vragen voordat er sloopwerkzaamheden aan dat gebouw kunnen worden uitgevoerd.
Deze regel is opgesteld om het behoud van het cultureel erfgoed en historisch waardevolle gebouwen te waarborgen. Monumentenaandachtsgebieden zijn gebieden waarin zich cultureel erfgoed bevindt dat van belang is om te behouden voor toekomstige generaties. Door een omgevingsvergunning verplicht te stellen voor sloopwerkzaamheden binnen deze gebieden, kunnen de lokale autoriteiten toezicht houden op de voorgenomen sloop en ervoor zorgen dat eventuele waardevolle elementen van het gebouw worden behouden of gedocumenteerd voordat de sloop plaatsvindt. Het doel van deze regel is dus om ervoor te zorgen dat het cultureel erfgoed binnen monumentenaandachtsgebieden wordt beschermd en dat zorgvuldig wordt omgegaan met de sloop van historisch waardevolle gebouwen. Hiermee wordt het behoud van het cultureel erfgoed en de karakteristieke uitstraling van het gebied bevorderd.
De volgende paragraaf gaat over het slopen van een gebouw binnen een restrictiegebied rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht .
De regels in deze paragraaf met betrekking tot het slopen van een gebouw binnen een restrictiegebied rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht zijn opgesteld met als voornaamste doel het behoud van het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Deze gebieden zijn aangewezen als waardevol cultureel erfgoed door de overheid vanwege hun historische, architectonische en culturele waarde.
Binnen een restrictiegebied rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht is het zonder omgevingsvergunning verboden om een gebouw te slopen. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om elke voorgenomen sloop zorgvuldig te beoordelen en ervoor te zorgen dat de sloopactiviteiten geen negatieve impact hebben op het beschermde gebied.
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.380 wordt alleen verleend als de voorgenomen activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor de oogmerken zoals genoemd in artikel artikel 5.379. De oogmerken in artikel 5.379 hebben betrekking op het behoud van het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht.
Dit betekent dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor activiteiten binnen het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht, de gemeentelijke adviescommissie, die deskundig is op het gebied van monumentenzorg en cultuurhistorie, wordt geraadpleegd om te beoordelen of de voorgenomen activiteit in lijn is met de doelstellingen van behoud en bescherming van het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht, zoals vastgelegd in artikel 5.379.
Met deze zorgvuldige afweging en betrokkenheid van experts wordt beoogd om de belangen van het beschermde gebied te waarborgen en ervoor te zorgen dat eventuele ontwikkelingen in overeenstemming zijn met de gewenste ruimtelijke kwaliteit en het behoud van waardevolle kenmerken van het gebied. Dit draagt bij aan het duurzaam behoud en de versterking van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en het cultureel erfgoed.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning kan het college van burgemeester en wethouders om aanvullende informatie vragen. Deze aanvullende informatie kan onder meer bestaan uit:
Bouwhistorisch rapport: Een rapport waarin de bouwhistorische ontwikkeling van het gebouw wordt beschreven, inclusief informatie over de bouwstijl, materialen, constructies en eventuele latere aanpassingen.
Historisch-ruimtelijke analyse: Een analyse waarin de historische ontwikkeling van het gebied wordt beschreven, inclusief de ruimtelijke samenhang en kenmerken van de bebouwing en openbare ruimte.
Cultuurhistorisch onderzoek: Een onderzoek naar de cultuurhistorische waarde van het gebouw of gebied, waarbij gekeken wordt naar de historische betekenis, architectuur, gebruiksgeschiedenis en eventuele cultuurhistorische elementen.
Kleurenonderzoek: Een onderzoek naar de oorspronkelijke kleuren van het gebouw, wat belangrijk kan zijn voor het behoud van het historisch karakter.
Het verstrekken van deze aanvullende informatie kan helpen bij het bepalen of de voorgenomen activiteit voldoet aan de criteria en oogmerken van het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Hiermee kan het bevoegde gezag een weloverwogen beslissing nemen over het verlenen van de omgevingsvergunning en het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed waarborgen.
Dit artikel regelt verschillende activiteiten op of in de bodem en heeft als doel om de kwaliteit en de functionaliteit van de bodem te waarborgen, milieuschade te voorkomen en de bodem zo min mogelijk te belasten. De genoemde activiteiten zijn:
Het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging: Dit omvat het verwijderen van grondlagen (ontgronding) of het aanbrengen van nieuwe grondlagen (ophoging) op een bepaalde locatie.
Het indrijven van voorwerpen in de bodem omvat het plaatsen van voorwerpen zoals palen, heipalen of funderingen in de grond.
Het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage: Dit betreft allerlei bewerkingen en werkzaamheden die in de bodem worden uitgevoerd, zoals grond afgraven, mengen, diepploegen of het aanleggen van drainage.
Het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van watergangen: Hierbij gaat het om het aanpassen van watergangen, zoals sloten, kanalen of rivieren, door ze aan te leggen, te vergraven, te verruimen of te dempen.
Het graven in de bodem: Dit omvat het graven van putten, sleuven of andere uitsparingen in de bodem.
Het zeven van de uitkomende grond op dezelfde locatie: Dit houdt in dat de grond die uit een bepaalde activiteit komt, bijvoorbeeld bij het graven, ter plaatse wordt gezeefd om materialen te scheiden.
Het tijdelijk opslaan van grond op de locatie van het graven: Dit betreft het tijdelijk opslaan van de uitgegraven grond op dezelfde locatie voordat het elders wordt afgevoerd.
Het terugplaatsen van grond na afloop van tijdelijk uitnemen van grond: Hiermee wordt bedoeld dat de grond die tijdelijk is uitgenomen bij een activiteit, na afloop van de werkzaamheden weer wordt teruggeplaatst op dezelfde locatie.
Dit artikel stelt meerdere doelen met betrekking tot activiteiten op en in de bodem. De regels zijn gesteld met het oog op:
De aanleg en instandhouding van in de grond aanwezige kabels en leidingen: Dit heeft betrekking op het waarborgen van een goede infrastructuur voor elektriciteitskabels, gasleidingen, waterleidingen, telecommunicatiekabels en andere ondergrondse voorzieningen.
De aanleg en instandhouding van boven de grond aanwezige kabels en leidingen: Hierbij gaat het om het waarborgen van de veiligheid en functionaliteit van bovengrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen.
Het behoeden van de staat en werking van infrastructuur: Dit betreft het beschermen en in stand houden van bestaande infrastructuur, zoals wegen, bruggen, dijken en andere voorzieningen.
Het waarborgen van de veiligheid: Dit heeft betrekking op het voorkomen van gevaarlijke situaties en het beschermen van mens en milieu bij activiteiten op en in de bodem.
De verdeling van ondergrondse ruimte: Dit gaat over het zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte onder de grond, waarbij verschillende activiteiten en voorzieningen op elkaar moeten worden afgestemd.
Het beschermen van archeologische monumenten: Hierbij wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waardevolle gebieden en wordt gestreefd naar het behoud van cultureel erfgoed.
De bescherming en het beheer van de waterhuishouding: Dit betreft het zorgen voor een goede afvoer en opvang van water in de bodem, om wateroverlast en watertekorten te voorkomen.
De volgende paragraaf gaat over afwegingen ter bescherming van de ondergrondse infrastructuur. De paragraaf is van toepassing op activiteiten die de ondergronds infrastructuur mogelijk kunnen aantasten:
Het ontginnen, afgraven en verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem: Hierbij gaat het om het aanpassen van het maaiveldniveau, bijvoorbeeld bij bouwprojecten of landschapsaanpassingen.
Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of op andere wijze herprofileren van waterlopen, sloten en greppels: Dit heeft onder meer betrekking op aanpassingen aan watergangen en afvoerkanalen.
Diepploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd: Bij deze activiteit wordt de bodem intensief bewerkt door het omwoelen van de grond.
Het indrijven van voorwerpen in de bodem: Hierbij worden voorwerpen in de bodem geplaatst, bijvoorbeeld palen of heipalen.
Het aanbrengen dan wel verwijderen van diepwortelende dan wel hoogopgaande beplanting: Dit heeft betrekking op aanpassingen aan de begroeiing, bijvoorbeeld het planten of verwijderen van bomen.
Het aanleggen dan wel verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, waaronder ook begrepen het aanbrengen van oppervlakteverhardingen: Hierbij gaat het om het aanleggen of verharden van wegen, paden en parkeerplaatsen met materialen zoals asfalt of beton.
Het permanent opslaan van goederen: Dit heeft betrekking op activiteiten waarbij goederen langdurig worden opgeslagen.
De regels in dit artikel zijn gericht op het behoud van de staat en werking van infrastructuur om nadelige gevolgen van activiteiten te voorkomen, evenals het waarborgen van de veiligheid. Met deze regels wordt beoogd om zorgvuldig om te gaan met ondergrondse infrastructuur, zoals kabels, leidingen, watergangen en andere voorzieningen in de bodem, zodat ze niet beschadigd raken of in gevaar worden gebracht door activiteiten op of in de bodem. Door het behoud van de infrastructuur en het waarborgen van de veiligheid wordt voorkomen dat er verstoringen optreden in de werking van essentiële voorzieningen en dat er geen risico's ontstaan voor de omgeving en de gebruikers. Op deze manier wordt een verantwoord en veilig gebruik van de ondergrond en de aanwezige infrastructuur bevorderd.
De specifieke zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 5.3, omvat in ieder geval de verplichting om beschadiging van in de grond aanwezige werken zoveel mogelijk te voorkomen. Dit betekent dat bij activiteiten op of in de bodem, zoals het ontginnen, afgraven, verlagen, ophogen, egaliseren, graven, dempen, enzovoort, er extra zorg en voorzichtigheid moet worden betracht om te voorkomen dat bestaande ondergrondse werken, zoals kabels, leidingen, rioleringen, watergangen en andere infrastructuur, worden beschadigd.
Door maatregelen te treffen om beschadiging te voorkomen en zorgvuldig te werk te gaan, kunnen onnodige verstoringen en schade aan de ondergrondse infrastructuur worden vermeden. Dit draagt bij aan de continuïteit en werking van deze werken en zorgt ervoor dat er geen negatieve gevolgen ontstaan voor de omgeving en de gebruikers van deze infrastructuur. De specifieke zorgplicht heeft als doel om zowel de veiligheid als de functionaliteit van de ondergrondse werken te waarborgen tijdens de uitvoering van activiteiten op of in de bodem.
De specifieke zorgplicht is ook van toepassing als de activiteit niet vergunningplichtig is.
Eerste lid
Het is verboden om een activiteit uit te voeren zoals beschreven in artikel 5.385 zonder een omgevingsvergunning. Dit betekent dat voor alle activiteiten die genoemd worden in artikel 5.385 een omgevingsvergunning vereist is voordat men met de uitvoering van die activiteiten kan beginnen. Het doel van deze vergunningplicht is om ervoor te zorgen dat bepaalde activiteiten die potentieel negatieve gevolgen kunnen hebben voor onder andere de staat en werking van infrastructuur, de veiligheid, de waterhuishouding, de bodemkwaliteit, zorgvuldig worden beoordeeld voordat ze worden uitgevoerd. Hierdoor kunnen eventuele risico's en gevolgen worden geëvalueerd en kunnen passende voorzorgsmaatregelen worden genomen om schade, overlast of andere ongewenste effecten te voorkomen of te beperken.
Tweede lid
Volgens dit lid zijn er enkele uitzonderingen op het verbod om de activiteiten uit te voeren die genoemd zijn in artikel 5.385 zonder een omgevingsvergunning. Deze uitzonderingen zijn:
Normaal onderhoud en/of gebruik: Dit betekent dat regulier en gebruikelijk onderhoud en het normale gebruik van bijvoorbeeld infrastructuur en andere werken in de fysieke leefomgeving zijn uitgezonderd van de vergunningplicht. Denk hierbij aan reguliere onderhoudswerkzaamheden om de werken in goede staat te houden.
Werkzaamheden die reeds in uitvoering waren toen het restrictiegebied werd aangewezen: Als er al werkzaamheden aan de gang waren in het betreffende gebied op het moment dat het restrictiegebied werd vastgesteld, zijn deze werkzaamheden uitgezonderd van de vergunningplicht.
Activiteiten die door of in opdracht van de beheerder van het betreffende onderdeel van de fysieke leefomgeving worden verricht in verband met de oogmerken genoemd in artikel 5.386: Hiermee worden activiteiten bedoeld die worden uitgevoerd door of namens de beheerder van het betreffende onderdeel in de fysieke leefomgeving, met als doel om de oogmerken genoemd in artikel 5.386 te realiseren. Deze activiteiten zijn eveneens uitgezonderd van de vergunningplicht.
Deze uitzonderingen zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat de normale en gebruikelijke werkzaamheden aan bijvoorbeeld infrastructuur en andere werken niet onnodig belemmerd worden door de vergunningplicht.
Artikel 5.388 bepaalt dat de omgevingsvergunning voor de activiteiten zoals genoemd in artikel 5.385 alleen wordt verleend als de oogmerken, oftewel de doelstellingen en belangen, zoals genoemd in artikel 5.386, niet onevenredig worden geschaad door de uitvoering van de betreffende activiteiten. Dit betekent dat bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt gekeken of de activiteiten die worden voorgesteld, geen ernstige en onevenredige negatieve gevolgen hebben voor de belangen en doelstellingen van het restrictiegebied zoals vastgelegd in artikel 5.386. Als blijkt dat de voorgestelde activiteiten wel onevenredig afbreuk doen aan deze belangen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 5.310, moeten de volgende gegevens en bescheiden worden verstrekt:
Een tekening of luchtfoto van de locatie waar de activiteit wordt verricht.
De reden voor het verrichten van de activiteit.
Een advies van de beheerder van het onderdeel van de fysieke leefomgeving waarvoor het restrictiegebied is aangewezen.
Deze gegevens en bescheiden zijn van belang om een goede beoordeling te kunnen maken van de activiteit en de mogelijke gevolgen ervan voor de oogmerken zoals genoemd in artikel 5.386. Het advies van de beheerder is belangrijk omdat zij expertise hebben over het betreffende onderdeel van de fysieke leefomgeving en kunnen adviseren over de mogelijke effecten van de activiteit.
[Gereserveerd]
De volgende paragraaf heeft betrekking op afwegingen over natuur- en landschapswaarden en is van toepassing op de volgende activiteiten:
Het ontginnen, afgraven en verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem: Hierbij gaat het om het aanpassen van het maaiveldniveau, bijvoorbeeld bij bouwprojecten of landschapsaanpassingen.
Diepploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd: Bij deze activiteit wordt de bodem intensief bewerkt door het omwoelen van de grond.
Het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
Deze paragraaf is opgesteld om zorgvuldig om te gaan met de natuur- en landschapswaarden die aanwezig zijn in het betreffende gebied. Bij activiteiten die de bodem betreffen, zoals ontginnen of afgraven, kunnen waardevolle natuurlijke elementen en landschapselementen worden aangetast. Door middel van deze paragraaf worden er afwegingen gemaakt om te zorgen dat de activiteiten geen onevenredige negatieve gevolgen hebben voor de natuur- en landschapswaarden in het gebied. Het doel is om deze waarden te behouden en waar mogelijk te versterken.
[Gereserveerd]
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op de instandhouding van de aanwezige dan wel daaraan verbonden landschaps- en natuurwaarden. Hierbij wordt onder andere gekeken naar geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden. Het doel is om zorgvuldig om te gaan met het landschap en de natuur in het betreffende gebied, zodat deze waarden behouden blijven of zelfs versterkt worden. Activiteiten die de bodem betreffen, zoals ontginnen, afgraven of diepploegen, kunnen invloed hebben op deze waarden. Daarom worden er regels gesteld om ervoor te zorgen dat deze activiteiten geen onevenredige negatieve gevolgen hebben voor de landschaps- en natuurwaarden. Zo wordt beoogd een balans te vinden tussen de uitvoering van activiteiten en de bescherming van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied.
[Gereserveerd]
Eerste lid
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een activiteit die is aangewezen in artikel 5.391 te verrichten. Dit betekent dat voor de genoemde activiteiten in dat artikel een omgevingsvergunning vereist is voordat ze kunnen worden uitgevoerd. De activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning nodig is, hebben betrekking op ontginnen, afgraven, verlagen, ophogen, egaliseren van de bodem, diepploegen, en het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur. Deze activiteiten zijn potentieel van invloed op de natuur- en landschapswaarden in het gebied, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden. Door een omgevingsvergunning te vereisen, kunnen de lokale autoriteiten de impact van deze activiteiten beoordelen en ervoor zorgen dat ze geen onevenredige negatieve gevolgen hebben voor de aanwezige natuur- en landschapswaarden.
Tweede lid
Volgens dit lid zijn er enkele uitzonderingen op het verbod om de activiteiten uit te voeren die genoemd zijn in artikel 5.391 zonder een omgevingsvergunning. Deze uitzonderingen zijn:
Normaal onderhoud en/of gebruik: Dit betekent dat regulier en gebruikelijk onderhoud en het normale gebruik van bijvoorbeeld infrastructuur en andere werken in de fysieke leefomgeving zijn uitgezonderd van de vergunningplicht. Denk hierbij aan reguliere onderhoudswerkzaamheden om de werken in goede staat te houden.
Werkzaamheden die reeds in uitvoering waren toen het restrictiegebied werd aangewezen: Als er al werkzaamheden aan de gang waren in het betreffende gebied op het moment dat het restrictiegebied werd vastgesteld, zijn deze werkzaamheden uitgezonderd van de vergunningplicht.
Activiteiten die door of in opdracht van de beheerder van het betreffende onderdeel van de fysieke leefomgeving worden verricht in verband met de oogmerken genoemd in artikel 5.392: Hiermee worden activiteiten bedoeld die worden uitgevoerd door of namens de beheerder van het betreffende onderdeel in de fysieke leefomgeving, met als doel om de oogmerken genoemd in artikel 5.392 te realiseren. Deze activiteiten zijn eveneens uitgezonderd van de vergunningplicht.
Deze uitzonderingen zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat de normale en gebruikelijke werkzaamheden aan bijvoorbeeld infrastructuur en andere werken niet onnodig belemmerd worden door de vergunningplicht.
[Gereserveerd]
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.393 wordt verleend als de voorgenomen activiteit geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor de oogmerken zoals genoemd in artikel 5.392. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag wordt gekeken of de activiteit geen onaanvaardbare negatieve gevolgen heeft voor de aanwezige natuur- en landschapswaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden. Het doel van deze regels is ervoor te zorgen dat de natuur- en landschapswaarden behouden blijven en worden beschermd bij het uitvoeren van de aangewezen activiteiten.
De volgende paragraaf gaat over afwegingen wat betreft het onderwerp archeologie en heeft betrekking op de volgende activiteiten:
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden: Het gaat hierbij om het uitvoeren van allerlei soorten graafwerkzaamheden en andere manieren waarbij grond geroerd of omgewoeld wordt.
Het ontginnen, afgraven en verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem: Hierbij gaat het om het aanpassen van het maaiveldniveau, bijvoorbeeld bij bouwprojecten of landschapsaanpassingen.
Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of op andere wijze herprofileren van waterlopen, sloten en greppels: Dit heeft betrekking op aanpassingen aan watergangen en afvoerkanalen.
Het aanbrengen dan wel verwijderen van diepwortelende dan wel hoogopgaande beplanting: Dit heeft betrekking op aanpassingen aan de begroeiing, bijvoorbeeld het planten of verwijderen van bomen.
Het indrijven van voorwerpen in de bodem: Hierbij worden voorwerpen in de bodem geplaatst, bijvoorbeeld palen of heipalen.
Deze regels zijn opgesteld met het oog op het behoud en beschermen van archeologische waarden in de bodem. Bij het uitvoeren van de genoemde activiteiten moet rekening worden gehouden met mogelijke archeologische waarden en moet worden voorkomen dat archeologische resten worden verstoord of vernietigd. Als er archeologische waarden worden aangetroffen, kan het nodig zijn om maatregelen te treffen om deze te beschermen of onderzoek te doen voordat de activiteit kan worden voortgezet. Dit alles is bedoeld om het cultureel erfgoed te behouden.
Deze regels zijn opgesteld met het oog op het behoud en beschermen van archeologische waarden in de bodem. Bij het uitvoeren van de genoemde activiteiten moet rekening worden gehouden met mogelijke archeologische vondsten en moet worden voorkomen dat archeologische resten worden verstoord of vernietigd. Als er archeologische waarden worden aangetroffen, kan het nodig zijn om maatregelen te treffen om deze te beschermen of onderzoek te doen voordat de activiteit kan worden voortgezet. Dit alles is bedoeld om het cultureel erfgoed te behouden.
De specifieke zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 5.3, houdt in dat bij de aangewezen activiteiten, zoals het uitvoeren van graafwerkzaamheden, graven van watergangen, aanbrengen van beplantingen en indrijven van voorwerpen in de bodem, beschadiging van aanwezige archeologische resten zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Dit betekent dat er voorzichtig te werk moet worden gegaan en dat er archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voordat de activiteit wordt uitgevoerd, zodat eventuele archeologische waarden niet verloren gaan. Het behoud van archeologisch erfgoed is van groot belang en daarom zijn er specifieke regels opgesteld om dit te waarborgen.
De specifieke zorgplicht is ook van toepassing als de activiteit niet vergunningplichtig is.
Eerste lid
In het werkingsgebied 'restrictiegebied archeologie 1' is het verboden om de in artikel 5.395 aangewezen activiteit te verrichten zonder omgevingsvergunning, indien de activiteit dieper reikt dan 0,3 meter onder het maaiveld én een grondoppervlakte bestrijkt van 50 m2 of meer. Dit betekent dat als je binnen dit gebied graafwerkzaamheden of andere activiteiten wilt uitvoeren die aan deze criteria voldoen, je een omgevingsvergunning moet aanvragen voordat je de activiteit mag starten. Dit is om ervoor te zorgen dat archeologische waarden in dit gebied beschermd worden en dat er eventueel archeologisch onderzoek kan plaatsvinden voordat de activiteit wordt uitgevoerd.
Tweede lid
In het werkingsgebied 'restrictiegebied archeologie 2' is het verboden om de in artikel 5.395 aangewezen activiteit te verrichten zonder omgevingsvergunning, indien de activiteit dieper reikt dan 0,3 meter onder het maaiveld én een grondoppervlakte bestrijkt van 100 m2 of meer. Dit betekent dat als je binnen dit gebied graafwerkzaamheden of andere activiteiten wilt uitvoeren die aan deze criteria voldoen, je een omgevingsvergunning moet aanvragen voordat je de activiteit mag starten. Dit is om ervoor te zorgen dat archeologische waarden in dit gebied beschermd worden en dat er eventueel archeologisch onderzoek kan plaatsvinden voordat de activiteit wordt uitgevoerd.
Derde lid
In het werkingsgebied 'restrictiegebied archeologie 3' is het verboden om de in artikel 5.395 aangewezen activiteit te verrichten zonder omgevingsvergunning, indien de activiteit dieper reikt dan 0,3 meter onder het maaiveld én een grondoppervlakte bestrijkt van 150 m2 of meer. Dit betekent dat als je binnen dit gebied graafwerkzaamheden of andere activiteiten wilt uitvoeren die aan deze criteria voldoen, je een omgevingsvergunning moet aanvragen voordat je de activiteit mag starten. Dit is om ervoor te zorgen dat archeologische waarden in dit gebied beschermd worden en dat er eventueel archeologisch onderzoek kan plaatsvinden voordat de activiteit wordt uitgevoerd.
Vierde lid
In het werkingsgebied 'restrictiegebied archeologie 4' is het verboden om de in artikel 5.395 aangewezen activiteit te verrichten zonder omgevingsvergunning, indien de activiteit dieper reikt dan 0,3 meter onder het maaiveld én een grondoppervlakte bestrijkt van 1000 m2 of meer. Dit betekent dat als je binnen dit gebied graafwerkzaamheden of andere activiteiten wilt uitvoeren die aan deze criteria voldoen, je een omgevingsvergunning moet aanvragen voordat je de activiteit mag starten. Dit is om ervoor te zorgen dat archeologische waarden in dit gebied beschermd worden en dat er eventueel archeologisch onderzoek kan plaatsvinden voordat de activiteit wordt uitgevoerd.
Vijfde lid
In het werkingsgebied 'restrictiegebied archeologie 5' is het verboden om de in artikel 5.395 aangewezen activiteit te verrichten zonder omgevingsvergunning, indien de activiteit dieper reikt dan 0,3 meter onder het maaiveld én een grondoppervlakte bestrijkt van 100.000 m2 of meer. Dit betekent dat als je binnen dit gebied graafwerkzaamheden of andere activiteiten wilt uitvoeren die aan deze criteria voldoen, je een omgevingsvergunning moet aanvragen voordat je de activiteit mag starten. Dit is om ervoor te zorgen dat archeologische waarden in dit gebied beschermd worden en dat er eventueel archeologisch onderzoek kan plaatsvinden voordat de activiteit wordt uitgevoerd.
Zesde lid
Volgens dit lid zijn er enkele uitzonderingen op het verbod om de activiteiten uit te voeren die genoemd zijn in in het eerste tot en met het vijfde lid zonder een omgevingsvergunning. Deze uitzonderingen zijn:
Normaal onderhoud en/of gebruik: Dit betekent dat regulier en gebruikelijk onderhoud en het normale gebruik van bijvoorbeeld infrastructuur en andere werken in de fysieke leefomgeving zijn uitgezonderd van de vergunningplicht. Denk hierbij aan reguliere onderhoudswerkzaamheden om de werken in goede staat te houden.
Werkzaamheden die reeds in uitvoering waren toen het restrictiegebied werd aangewezen: Als er al werkzaamheden aan de gang waren in het betreffende gebied op het moment dat het restrictiegebied werd vastgesteld, zijn deze werkzaamheden uitgezonderd van de vergunningplicht.
Werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek.
Werkzaamheden in gronden waarvan vaststaat dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn. Bijvoorbeeld omdat dit uit eerder archeologisch onderzoek is gebleken.
Deze uitzonderingen zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat de normale en gebruikelijke werkzaamheden aan bijvoorbeeld infrastructuur en werken in de fysieke leefomgeving niet onnodig belemmerd worden door de vergunningplicht.
De omgevingsvergunning die is bedoeld in artikel 5.398 wordt alleen verleend als de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor de oogmerken zoals genoemd in artikel 5.396. Dit betekent dat bij de beoordeling van de omgevingsvergunning rekening wordt gehouden met de bescherming van archeologische waarden en het voorkomen van schade aan deze waardevolle archeologische resten. Als de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor deze oogmerken, kan de omgevingsvergunning worden verleend.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.398 moeten in elk geval de opgesomde gegevens en bescheiden worden verstrekt.
Het rapport van de archeologische waarde is van belang om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van archeologische waarden op het terrein. Op basis van dit rapport kan het bevoegd gezag beoordelen of er sprake is van archeologische waarden die beschermd moeten worden en of de voorgenomen activiteiten geen onevenredig negatieve gevolgen hebben voor deze archeologische waarden. Indien uit het rapport van de archeologische waarde blijkt dat een vervolgonderzoek noodzakelijk is, dient de aanvrager bij de aanvraag omgevingsvergunning gelijktijdig een programma van eisen voor het vervolgonderzoek te verstrekken. Op deze manier kan de gemeente het programma van eisen en de aanvraag voor het vervolgonderzoek in één keer beoordelen, wat het proces efficiënter maakt. Hierdoor kan de gemeente een weloverwogen besluit nemen over de omgevingsvergunning en het vervolgonderzoek voor de archeologische waarden op het terrein.
Het college van burgemeester en wethouders kan de opgesomde voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning bedoeld in artikel 5.398.
Met deze vergunningvoorschriften beoogt het college de bescherming en behoud van archeologische waarden te waarborgen en ervoor te zorgen dat eventuele archeologische vondsten op een zorgvuldige en deskundige manier worden behandeld en gedocumenteerd.
De volgende paragraaf gaat over afwegingen ter bescherming van het rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht. De paragraaf is van toepassing op activiteiten die deze mogelijk kunnen aantasten:
Het ontginnen, afgraven en verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem: Hierbij gaat het om het aanpassen van het maaiveldniveau, bijvoorbeeld bij bouwprojecten of landschapsaanpassingen.
Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of op andere wijze herprofileren van waterlopen, sloten en greppels: Dit heeft onder meer betrekking op aanpassingen aan watergangen en afvoerkanalen.
Het verwijderen van landschapselementen: Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het verwijderen van een haag.
het vellen of rooien van houtopstanden: Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het kappen van een boom.
het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bos en/of houtopstanden ten gevolge hebben of kunnen hebben: Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het dusdanig snoeien van een boom dat deze sterft.
het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters: Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het planten van een boom.
Het aanleggen dan wel verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, waaronder ook begrepen het aanbrengen van oppervlakteverhardingen: Hierbij gaat het om het aanleggen of verharden van wegen, paden en parkeerplaatsen met materialen zoals asfalt of beton.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het behoud van het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Het doel is om de karakteristieke en historische waarde van het gebied te behouden en te beschermen. Door middel van deze regels wordt getracht om activiteiten die het unieke karakter en de uitstraling van het beschermde stads- of dorpsgezicht kunnen aantasten of verstoren te beperken en te reguleren. Zo wordt het erfgoed en de cultuurhistorische waarde van het gebied beschermd en behouden voor toekomstige generaties.
Eerste lid
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om een activiteit te verrichten die is aangewezen in artikel 5.402. In dit artikel worden specifieke activiteiten genoemd die binnen een restrictiegebied van een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht vallen. Deze activiteiten zijn van invloed op het behoud van het beschermde gebied en daarom is voor het uitvoeren ervan een omgevingsvergunning vereist. Door middel van de vergunningsprocedure kan worden beoordeeld of de voorgenomen activiteit geen onevenredige negatieve gevolgen heeft voor het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht en of deze in lijn is met het behoud van het karakter en de waarde van het gebied.
Tweede lid
Het verbod in het eerste lid van artikel 5.402 geldt niet voor normaal onderhoud en/of gebruik van gebouwen of gronden binnen het restrictiegebied van het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Ook geldt het verbod niet voor werkzaamheden die reeds in uitvoering waren op het moment dat het restrictiegebied werd aangewezen. Deze uitzonderingen zorgen ervoor dat gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden en bestaande lopende werkzaamheden niet belemmerd worden door de restricties binnen het beschermde gebied.
De omgevingsvergunning zoals beschreven in artikel 5.404, eerste lid wordt alleen verleend als de voorgenomen activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor de oogmerken genoemd in artikel 5.403. Bij de beoordeling van deze gevolgen wordt het advies van de gemeentelijke adviescommissie betrokken.
Dit betekent dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor activiteiten binnen het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht, de gemeentelijke adviescommissie, die deskundig is op het gebied van monumentenzorg en cultuurhistorie, wordt geraadpleegd om te beoordelen of de voorgenomen activiteit in lijn is met de doelstellingen van behoud en bescherming van het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht, zoals vastgelegd in artikel 5.403.
Het college van burgemeester en wethouders kan bij een aanvraag om een omgevingsvergunning binnen het restrictiegebied van het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht aanvullende onderzoeken verlangen. Deze onderzoeken kunnen bijvoorbeeld bestaan uit:
Bouwhistorisch rapport: Hierin wordt de bouwhistorie van het betreffende gebouw of object beschreven. Het rapport geeft inzicht in de historische ontwikkeling, gebruikte materialen, bouwsporen en eventuele verbouwingen in het verleden.
Historisch-ruimtelijke analyse: Deze analyse richt zich op de historische context van het gebied en de ruimtelijke samenhang met andere bebouwing en het landschap. Het geeft inzicht in de waarde en betekenis van het gebied binnen de historische omgeving.
Cultuurhistorisch onderzoek: Dit onderzoek richt zich op de cultuurhistorische waarden van het gebied, inclusief de immateriële aspecten zoals tradities en gebruiken die van invloed kunnen zijn op het stads- of dorpsgezicht.
Kleurenonderzoek: Dit onderzoek kan nodig zijn als de kleurstelling van de gebouwen of objecten van belang is voor de historische context. Het onderzoek kan inzicht geven in de oorspronkelijke kleuren.
Deze aanvullende onderzoeken kunnen helpen om een goed beeld te krijgen van de cultuurhistorische waarden van het gebied en de eventuele impact van de voorgenomen activiteit op het rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Het college van burgemeester en wethouders kan op basis van deze onderzoeksresultaten beslissen of de omgevingsvergunning kan worden verleend en onder welke voorwaarden.
In dit artikel is bepaald dat deze paragraaf in het restrictiegebied calamiteitenroute van toepassing is op verschillende vormen van beplanting.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld om een route voor hulpdiensten vrij te houden in het geval er een calamiteit plaatsvindt zoals een brand of ander ongeval. Daardoor kan sneller en beter hulp worden geboden.
Dit artikel houdt in dat er geen houtopstanden zijn toegestaan binnen dit restrictiegebied. Deze vormen een te groot obstakel in het geval van een calamiteit voor hulpdiensten die ter plaatse moeten komen.
In dit artikel is bepaald dat deze paragraaf in het restrictiegebied waterstaatkundige functie voor de opgesomde activiteiten van toepassing is.
De volgende paragraaf gaat over afwegingen ter bescherming van de waterstaatkundige functie. De paragraaf is van toepassing op activiteiten die deze mogelijk kunnen aantasten:
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden: Het gaat hierbij om het uitvoeren van allerlei soorten graafwerkzaamheden en andere manieren waarbij grond geroerd of omgewoeld wordt.
Het ontginnen, afgraven en verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem: Hierbij gaat het om het aanpassen van het maaiveldniveau, bijvoorbeeld bij bouwprojecten of landschapsaanpassingen.
Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of op andere wijze herprofileren van waterlopen, sloten en greppels: Dit heeft onder meer betrekking op aanpassingen aan watergangen en afvoerkanalen.
Het aanbrengen dan wel verwijderen van diepwortelende dan wel hoogopgaande beplanting: Dit heeft betrekking op aanpassingen aan de begroeiing, bijvoorbeeld het planten of verwijderen van bomen.
Het indrijven van voorwerpen in de bodem: Hierbij worden voorwerpen in de bodem geplaatst, bijvoorbeeld palen of heipalen.
Het aanleggen dan wel verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, waaronder ook begrepen het aanbrengen van oppervlakteverhardingen: Hierbij gaat het om het aanleggen of verharden van wegen, paden en parkeerplaatsen met materialen zoals asfalt of beton.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld om de waterveiligheid en waterhuishouding te beschermen.
Eerste lid
Zonder omgevingsvergunning is het binnen het restrictiegebied verboden om een activiteit te verrichten zoals bedoeld in artikel 5.365. Dit betekent bijvoorbeeld dat voor het graven van een sloot een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd.
Tweede lid
Het verbod zoals genoemd in het eerste lid geldt niet voor de volgende situaties:
Normaal onderhoud en/of gebruik: Dit betekent dat regulier onderhoud en gebruik van bijvoorbeeld bestaande sloten binnen het restrictiegebied zijn toegestaan zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning nodig is.
Werkzaamheden die reeds in uitvoering waren toen het restrictiegebied werd aangewezen: Als er al werkzaamheden waren gestart voordat het gebied als restrictiegebied werd aangewezen, kunnen deze werkzaamheden doorgaan zonder een omgevingsvergunning;
Werkzaamheden ten behoeve van de waterstaatkundige functie zoals bedoeld in artikel 5.190. Deze zijn er juist om de waterveiligheid en waterhuishouding te verbeteren.
Deze uitzonderingen zijn bedoeld om bepaalde werkzaamheden en activiteiten toe te staan zonder de noodzaak van een omgevingsvergunning, zolang deze binnen de gestelde voorwaarden vallen.
De omgevingsvergunning zoals beschreven in artikel 5.363 eerste lid wordt alleen verleend als de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft, rekening houdend met de doelstellingen (oogmerken) zoals vermeld in artikel 5.411. Bij de beoordeling van deze gevolgen wordt het advies van de waterstaatbeheerder betrokken.
Dit betekent dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor activiteiten binnen het werkingsgebied van de waterstaatkundige functie, de waterbeheerder, die deskundig is op het gebied van waterveiligheid en waterhuishouding, wordt geraadpleegd om te beoordelen of de voorgenomen activiteit in lijn is met de doelstellingen van behoud en bescherming van waterveiligheid en waterhuishouding zoals vastgelegd in artikel 5.411.
In dit artikel is bepaald dat deze paragraaf in het restrictiegebied hoofdgroenstructuur voor de opgesomde activiteiten van toepassing is. Het gaat om activiteiten die het bestaande openbare groen wat is opgenomen in de hoofdgroenstructuur mogelijk kunnen beschadigen.
De regels in dit artikel zijn gericht om het bestaande openbare groen wat is opgenomen in de hoofdgroenstructuur te beschermen. Het doel is de positieve bijdrage daarvan aan natuur, landschap, stedenbouw, woon- en leefklimaat en gezondheid te beschermen tegen nadelige gevolgen van activiteiten. Met deze regels wordt beoogd om zorgvuldig om te gaan met het openbare groen, zodat deze niet beschadigd of belemmerd wordt door activiteiten op of in de bodem.
De specifieke zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 5.3, omvat in ieder geval de verplichting om beschadiging van het bestaande openbare groen zoveel mogelijk te voorkomen. Ook moet belemmering van het bestaande gebruik van het openbaar groen zoveel mogelijk worden voorkomen of beperkt. Bij activiteiten en werkzaamheden die kunnen leiden tot beschadiging of verlies aan robuustheid van het openbaar groen, moeten alle maatregelen worden getroffen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om die beschadiging of verlies aan robuustheid te voorkomen of niet te laten voortduren.
Dit betekent dat bij activiteiten op of in de bodem, zoals graven, aanbrengen van beplanting, aanleggen of verleggen van wegen, enzovoort, er extra zorg en voorzichtigheid moet worden betracht om te voorkomen dat het bestaande openbare groen wordt beschadigd.
Door maatregelen te treffen om beschadiging te voorkomen en zorgvuldig te werk te gaan, kunnen onnodige verstoringen en schade aan de beplanting worden vermeden.
In dit artikel is bepaald dat deze paragraaf in het restrictiegebied groenzone voor de opgesomde activiteiten van toepassing is. Het gaat om activiteiten die het bestaande groen mogelijk kunnen beschadigen of het groene karakter kunnen aantasten.
De regels in dit artikel zijn gericht om het bestaande groen wat is opgenomen in de groenzone te beschermen. Het doel is te voorkomen dat door het aanbrengen van oppervlakteverharding en dergelijke, natuur, landschap, cultuurhistorie, stedenbouw, woon- en leefklimaat en gezondheid worden aangetast.
In dit artikel is bepaald dat de in artikel 5.417 onder a aangewezen activiteiten zijn verboden. Het gaat om aanleggen en/of verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden. Daaronder wordt ook het aanbrengen van oppervlakteverhardingen verstaan. Voor de overige aangewezen activiteiten in artikel 5.417 geldt alleen de specifieke zorgplicht.
De specifieke zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 5.3, omvat in ieder geval de verplichting om beschadiging van het bestaande groen zoveel mogelijk te voorkomen. Ook moet belemmering van het bestaande gebruik van het groen zoveel mogelijk worden voorkomen of beperkt. Normaal onderhoud moet mogelijk zijn. Echter bij activiteiten en werkzaamheden die kunnen leiden tot beschadiging of verlies aan robuustheid van het groen, moeten alle maatregelen worden getroffen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om die beschadiging of verlies aan robuustheid te voorkomen of niet te laten voortduren.
Dit betekent dat bij activiteiten op of in de bodem, zoals graven, aanbrengen van beplanting, enzovoort, er extra zorg en voorzichtigheid moet worden betracht om te voorkomen dat het bestaande groen wordt beschadigd. Door maatregelen te treffen om beschadiging te voorkomen en zorgvuldig te werk te gaan, kunnen onnodige verstoringen en schade aan de beplanting worden vermeden.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.41 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
In dit artikel staat het algemeen toepassingsbereik dat geldt voor de hele titel 5.6. Alle paragrafen in deze titel zijn ook voorzien van een toepassingsbereik. Dat betekent dat voor beantwoording van de vraag of een regel uit deze titel wel of niet geldt, getoetst moet worden of een activiteit valt binnen het algemene toepassingsbereik zoals staat in dit artikel. Als dat niet het geval is, is de gehele titel niet van toepassing. Ook niet als de activiteit past binnen de omschrijving van het toepassingsbereik in een van de paragrafen van deze titel.
Eerste lid
In het eerste lid zijn milieubelastende activiteiten als bedoeld in de Omgevingswet onder het toepassingsbereik van deze titel gebracht. Dit zijn dus alle activiteiten die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.
Tweede lid
De onderdelen a tot en met f van het tweede lid sluiten bepaalde milieubelastende activiteiten uit van het algemene toepassingsbereik van deze titel.
Onderdeel a
De regels in dit omgevingsplan voor de milieubelastende activiteit zijn alleen van toepassing op milieubelastende activiteiten, anders dan wonen. Hiermee is aangesloten op het toepassingsbereik voor de instructieregels voor geluid, trillingen en geur in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Als een hobby een bepaalde omvang overstijgt kan dit ertoe leiden dat het verrichten van een activiteit niet meer onder wonen valt. Denk hierbij aan het in een bepaalde omvang houden van dieren, sleutelen aan auto’s, meubels maken of bereiden van voedingsmiddelen. Waar de grens ligt, is een grijs gebied. Hetzelfde geldt voor bedrijven aan huis.
Onderdeel b
Het feitelijk verrichten van bouw- en sloopactiviteiten of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein, vallen niet onder deze titel. Ook in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) zijn eisen opgenomen voor zowel geluid als trillingen bij bouw- en sloopactiviteiten. Het Bbl bevat voor het verrichten van die activiteiten ook een specifieke zorgplicht.
Onderdeel c
Deze uitzondering beoogt de activiteiten die in de openbare buitenruimte plaatsvinden uit te sluiten. Voorbeelden zijn kermissen en andere evenementen, weekmarkten, mobiele installaties/activiteiten zoals draaiorgels, ophalen van vuilnis en gevelreiniging (met uitzondering van lozen). Het voor korte periode bezetten van een stukje openbaar toegankelijk terrein, maakt het daarmee niet ontoegankelijk. Activiteiten in een openbaar toegankelijk gebouw, zoals een publieke parkeergarage of het stadhuis, vallen wel onder het toepassingsbereik. Ook het laden en lossen op de openbare weg in de onmiddellijke nabijheid van een winkel, of het verkeer van en naar het bedrijf valt wel onder het toepassingsbereik van deze titel.
Onderdeel d
Doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen valt niet onder deze titel van dit omgevingsplan.
Onderdeel e
Bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor het vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen vallen niet onder deze titel van dit omgevingsplan.
Onderdeel f
Dit onderdeel sluit evenementen, waarover geluidregels zijn gesteld in bijvoorbeeld de Algemene Plaatselijke Verordening of een evenementenverordening uit van het toepassingsbereik van deze titel over milieubelastende activiteiten. Deels gebeurt dit al met onderdeel c, omdat evenementen vaak plaatsvinden in de openbare buitenruimte. Maar regelmatig zijn evenementen ook besloten of vinden ze plaats in een tijdelijk leegstaand gebouw. Deze uitzondering geldt niet voor activiteiten waarvoor geen geluidregels gelden bij of krachtens een gemeentelijke verordening, maar waarvoor geluidregels waren opgenomen in een omgevingsvergunning voor een inrichting op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voorbeelden hiervan kunnen zijn permanente evenemententerreinen of evenementenhallen.
Derde lid
Lozingen in de bodem en in de riolering die vielen onder het Besluit lozing afvalwater huishoudens of het Besluit lozen buiten inrichtingen (en de daarmee corresponderende artikelen van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer) zijn niet meer geregeld op rijksniveau. Deze vallen onder het toepassingsbereik van deze titel. Het gaat alleen om de gevolgen van die lozingen voor de bodem, de riolering of het zuiveringtechnisch werk. Zo valt bijvoorbeeld de hoeveelheid en kwantiteit van het lozen van water afkomstig van het ontwateren van een bouwput in de riolering, wel onder de regels van deze titel, maar de geluidhinder of geurhinder veroorzaakt door het ontwateren niet.
De regels in deze titel zijn opgesteld met het oog op diverse doelen en aspecten van de leefomgeving:
Waarborgen van de veiligheid: De regels hebben tot doel om de veiligheid van de omgeving en de mensen die er verblijven te waarborgen. Dit kan betrekking hebben op brandveiligheid, constructieve veiligheid en andere aspecten die de veiligheid beïnvloeden.
Beschermen van de gezondheid: De regels zijn gericht op het beschermen van de gezondheid van de mensen die in het gebied wonen en werken. Hierbij wordt gekeken naar de mogelijke gezondheidsrisico's die milieubelastende activiteiten met zich mee kunnen brengen en worden maatregelen genomen om deze te beperken.
Beschermen van het milieu, waaronder:
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.1, tweede lid van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel bevat een voorrangsbepaling die regelt wanneer de regels die in titel 5.6 worden gesteld niet van toepassing zijn.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.45 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
In dit artikel is de bevoegdheid opgenomen om maatwerkvoorschriften te stellen. Dit is een brede bevoegdheid. Deze aanpak sluit aan bij de systematiek van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Het is niet logisch om beperkingen op te leggen aan het stellen van maatwerkvoorschriften, aangezien die beperkingen altijd kunnen worden omzeild via een buitenplanse omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit.
Echter, het is belangrijk om te benadrukken dat een maatwerkvoorschrift niet mag afwijken van de specifieke zorgplicht, zoals opgenomen in artikel 5.3. Het stellen van een maatwerkvoorschrift moet dus altijd in lijn zijn met de oogmerken van deze titel. Wel mag er met maatwerkvoorschriften invulling gegeven worden aan de specifieke zorgplichten van deze titel.
Bij het stellen van een maatwerkvoorschrift moet het bevoegd gezag de instructieregels van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) nauwgezet volgen.
Dit betekent dat maatwerk altijd moet voldoen aan de algemene doelstellingen en principes van de betreffende afdeling en het Bkl als geheel. Het bevoegd gezag dient zorgvuldig te overwegen of het stellen van een maatwerkvoorschrift passend is binnen de kaders van de wetgeving en de intenties van het omgevingsplan.
Wanneer het gaat om artikelen die gebruiksruimte regelen, oftewel wat het effect van een activiteit mag zijn op de omgeving (bijvoorbeeld geluid, geur, trillingen, etc.), kan alleen afgeweken worden via een binnenplanse omgevingsvergunning. Afwijken via maatwerkvoorschriften zou juridisch onhoudbaar zijn, vooral gezien het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.48 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Het bevoegd gezag kan op grond van dit artikel vragen om het verstrekken van gegevens en bescheiden. Dit is om te kunnen beoordelen of de algemene regels en maatwerkvoorschriften nog toereikend zijn, gezien ontwikkelingen op het gebied van het milieu.
In dit artikel is bepaald dat deze subparagraaf van toepassing is op milieubelastende activiteiten waarvoor een informatieplicht geldt om regels te kunnen stellen voor gegevens en bescheiden.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.46 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Als op grond van een paragraaf in deze afdeling van dit omgevingsplan, gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag worden verstrekt, worden die gegevens begeleid door een aantal algemene gegevens. De plicht om gegevens te verstrekken vloeit niet voort uit dit artikel. Die plicht is namelijk per activiteit opgenomen in de paragrafen van deze afdeling. Als in een paragraaf van deze afdeling het verstrekken van gegevens en bescheiden is voorgeschreven, bijvoorbeeld vóórdat wordt begonnen met die activiteit, wordt daarbij om specifieke gegevens gevraagd. Die gegevens worden dan verstrekt in aanvulling op de algemene gegevens uit dit artikel.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.47 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Het eerste lid van artikel 5.428 regelt dat een naamswijziging of adreswijziging wordt doorgegeven aan het bevoegd gezag vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene wil immers dat correspondentie van het bevoegd gezag op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij overdracht van de activiteit naar iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Bijvoorbeeld omdat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde voor vergunninghouders is geregeld.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.49 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval moet het bevoegd gezag direct worden geïnformeerd; vertraging is gezien de gevolgen voor de gezondheid en het milieu niet wenselijk. Het gaat hier om voorvallen met een duidelijk negatief gevolg voor het milieu. Voor deze ongewone voorvallen bevat de Omgevingswet in hoofdstuk 19 regels gericht tot bestuursorganen. De definitie in de Omgevingswet beperkt ongewone voorvallen tot afwijkende gebeurtenissen die significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving kunnen hebben. In navolging daarvan verplicht de regeling in dit omgevingsplan er niet toe om het bevoegd gezag te informeren over gebeurtenissen die afwijken van het normale verloop van een activiteit maar die geen significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving hebben. Zie voor verdere uitleg over ongewone voorvallen afdeling 3.6 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Bal (Staatsblad 2018, nr 293). Het tweede lid bepaalt dat de informatieplicht niet geldt bij milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal en bij wonen. Het Bal bevat zelf al een informatieplicht voor ongewone voorvallen. Ongewone voorvallen bij de activiteit wonen komen zelden voor, en ook in het oude recht gold daarvoor geen informatieplicht.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.50 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
In dit artikel is omschreven welke gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.60 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 1.11 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit artikel wordt bij een aantal activiteiten bepaald dat een rapport van een geluidonderzoek moet worden ingediend. Het gaat daarbij onder meer om het onder bepaalde omstandigheden ten gehore brengen van muziekgeluid en om transportactiviteiten in de avond- en nachtperiode (tussen 19.00 en 7.00 uur). In de gevallen waarvoor bij de specifieke bepalingen een plicht is opgenomen tot het indienen van een akoestisch rapport, leert de ervaring dat doorgaans problemen te verwachten zijn bij toetsing aan de geluidwaarden.
In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer stond ook een specifieke mogelijkheid voor het bevoegd gezag om bij besluit ook voor andere activiteiten een geluidonderzoek te eisen. Deze mogelijkheid heeft het bevoegd gezag nog steeds, via de maatwerkmogelijkheid in artikel 5.424 van dit omgevingsplan. Hiervoor moet het bevoegd gezag aannemelijk maken dat het geluidsniveau of het maximale geluidsniveau meer bedraagt dan de waarden die gelden voor de activiteit op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning. Het gaat om gevallen waarin gelet op de te verwachten bronvermogens en afstanden tot gevoelige gebouwen het aannemelijk is dat de normen zullen worden overschreden.
De maatwerkmogelijkheid kan ook gebruikt worden om in voorkomende gevallen van de plicht tot het verstrekken van een geluidonderzoek af te zien.
Afwijkingen bruidsschat
In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de afstand, zoals bedoeld in lid 1, onderdeel a, te verkorten naar 25 meter in plaats van 50 meter.
In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om het onderdeel over buitenschietbanen te schrappen omdat deze niet voorkomen in de gemeente.
In afwijking van de bruidsschat zijn lid 2 en lid 3 van het bruidsschatartikel aangaande aantal transportbewegingen geschrapt.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.61 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Ten minste vier weken voor het begin of wijziging van de activiteit moet het geluidonderzoek aan het bevoegd gezag verstrekt worden.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.53 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel is een nadere invulling van de specifieke zorgplicht uit dit omgevingsplan of uit artikel 2.11 van het Bal. Anders dan onder het oude recht, geldt dit artikel ook voor vergunningplichtige milieubelastende activiteiten. De voorrangsbepaling van artikel 5.423 van dit omgevingsplan is ook relevant voor deze vergunningplichtige milieubelastende activiteiten. Als het aspect zwerfafval bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet al in een voorschrift van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is geregeld, is deze omgevingsplanregel niet van toepassing.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.137 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, en op het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering. Bij dat laatste kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een bouwputbemaling.
Lozingen afkomstig van onderzoeken voorafgaand aan bodemsaneringen zijn geregeld in het Bal.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.138 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozing aangegeven, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) van minder dan 48 uur, of bij lozingen vanuit huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: 5 werkdagen in plaats van 4 weken.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.139 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de RWZI (rioolwaterzuiveringsinstallatie) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op of in de bodem of in een schoonwaterriool (ieder riool dat geen vuilwaterriool is) toegestaan. Deze paragraaf geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze paragraaf maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.
Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de bodem of de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in de bodem of een schoonwaterriool geloosd. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was ook bepaald dat het afvalwater doelmatig moest kunnen worden bemonsterd. Die regel is nu opgenomen in de specifieke zorgplicht in deze afdeling.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.140 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt.
De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om de gemeente te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn, is het raadzaam om contact op te nemen met de gemeente om na te gaan of er in dit gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden. Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij de activiteit wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen inhoudelijke regels over deze lozingen kende. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van deze afdeling.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.141 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraaf emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van de bijlage.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.142 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Deze paragraaf heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel 79 is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.143 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de bodem of de riolering. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er een rijksweg of provinciale weg wordt aangelegd of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.144 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
lid 1: voor het toetsen van de kwaliteit wordt gekeken naar wat er staat in de provinciale omgevingsverordening waarin de waardes uit de leidraad afkoppelen hemelwater zijn opgenomen.
De regeling voor het lozen van hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen, is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden: het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In dit omgevingsplan is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.
In het tweede lid is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK’s, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afstromend wegwater in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels zijn aangelegd, of alleen rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater. Het wegwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam. Hemelwater afkomstig van rijkswegen en provinciale wegen wordt buiten de bebouwde kom bij voorkeur geloosd op de bodem. Als lozen in de bodem niet (of niet volledig) mogelijk is, kan lozing (deels) plaatsvinden in een oppervlaktewaterlichaam. De regels hierover staan in de waterschapsverordening. De voorkeursvolgorde in het tweede lid is niet van toepassing op lozingen van hemelwater bij de activiteit wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen inhoudelijke regels over deze lozingen kende. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van deze afdeling.
Het begrip 'huishoudelijk afvalwater' lijkt verwarrend te zijn. Dit artikel is echter alleen van toepassing op bedrijfsmatige milieubelastende activiteiten en is dus niet van toepassing op woningen. Het artikel is overgenomen uit de bruidsschat (artikel 22.146), die deze bepalingen heeft overgenomen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daarvoor geldende besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater. Het gaat om informeren bij een nieuwe (huis)aansluiting. Voor zover deze lozing plaatsvindt bij een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, bevat deze paragraaf maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.146 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozing aangegeven, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA’s redelijkerwijs niet mogelijk.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.147 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Het is niet toegestaan om afvalwater via een voedselrestvermaler te lozen op het vuilwaterriool. Een voedselrestvermaler vermaalt verteerbare etensresten met toevoeging van water tot een vloeibare afvalstof. Deze vloeibare afvalstof wordt vervolgens met het afvalwater geloosd. De vermalen stoffen kunnen leiden tot verstopping, maar zorgen ook voor een ongewenste toename van organische afvalstoffen in het afvalwater.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.148 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op of in de bodem toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten.
Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct op of in de bodem te lozen. Er moet dan worden geloosd op het vuilwaterriool. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden op of in de bodem.
De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.
In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.149 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd op of in de bodem worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIW-rapport ‘Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen’ van januari 1999 ten grondslag.
De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in de bodem van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.
Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is 81 aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via die voorziening geloosd mogen worden.
Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.150 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraaf emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.151 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Deze subparagraaf is van toepassing op het lozen van koelwater, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal Voor het lozen van koelwater dat afkomstig is van een milieubelastende activiteit, zoals aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, staan de regels in dat besluit.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.152 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozing aangegeven, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.153 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Voor veel bedrijfstakken waarbij koelwater wordt geloosd, gelden de regels in het Bal. Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder het toepassingsbereik van het Bal vallen. Daarom is in dit artikel het lozen van koelwater in de riolering geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een oppervlaktewaterlichaam. De regels daarover staan in de waterschapsverordening.
Het lozen van koelwater in een schoonwaterriool is toegestaan. Lozen in een vuilwaterriool is alleen toegestaan als het lozen in een schoonwaterriool of in een oppervlaktewaterlichaam redelijkerwijs niet mogelijk is. Koelwater is relatief schoon water, zodat het lozen daarvan in het vuilwaterriool bij voorkeur vermeden moet worden.
Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd.
De maximale warmtevracht is 1.000 kiloJoule per seconde. De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam (waarop het schoonwaterriool uitkomt). De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 Kilojoule per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:
De warmtevracht = L x ∆T x W, waarbij
L = lozingsdebiet (m3/s). ∆T = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius.
W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging.
Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.154 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van reinigingswerkzaamheden, conserveringswerkzaamheden of andere onderhoudswerkzaamheden aan bouwwerken. Dit betreft zowel weinig milieubelastende activiteiten, zoals activiteiten als ramenlappen, als activiteiten die een hogere milieubelasting kunnen veroorzaken, zoals verwijderen van hardnekkige aanslag bij gevelreiniging.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.155 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Bij het periodiek reinigen van bouwwerken, waarbij slechts vuilafzetting wordt verwijderd, komt afvalwater vrij. Deze werkzaamheden zijn wat verontreiniging van het afvalwater betreft vergelijkbaar met ramenlappen. Naast ramen worden op deze wijze bijvoorbeeld ook gladde gevels periodiek gereinigd. Dit afvalwater kan zonder problemen in de bodem of de riolering worden geloosd. Het is niet nodig om het bevoegd gezag hierover te informeren.
Bij andere reinigingsactiviteiten dan periodiek reinigen is het uitgangspunt dat geen afvalwater wordt geloosd. Dit geldt voor bijvoorbeeld werkzaamheden, waarbij na verloop van een lange periode (vaak meer dan enkele jaren) hardnekkige aanslag wordt verwijderd (gevelreiniging). Ook vallen hieronder werkzaamheden, waarbij bijvoorbeeld graffiti of andere verflagen worden verwijderd.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.156 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater, afkomstig van het opslaan en overslaan van goederen. Deze activiteit is ook geregeld in paragraaf 4.104 van het Bal. Deze paragraaf bevat daarom maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit. Die paragraaf bevat de regels over het opslaan van lekkende, uitlogende en vermestende goederen. In deze paragraaf zijn, in aanvulling daarop, regels gesteld over het lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan en overslaan van inerte goederen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.157 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Inerte goederen zijn goederen die geen bodembedreigende stoffen, gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen zijn. Afvalwater dat bij deze goederen vrijkomt, wordt beschouwd als 'schoon' afvalwater. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.158 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozing aangegeven, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
In afwijking van de bruidsschat is de naam van het artikel gewijzigd naar: "Informatieplicht: gegevens en bescheiden".
In afwijking van de bruidsschat bevat dit artikel andere bepalingen over de gegevens en bescheiden.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.159 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt en eventueel overtollig afvalwater wordt geloosd onder de voorwaarden die in dit artikel worden gesteld. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. Op grond van het vierde lid moet dit afvalwater bij voorkeur (her)gebruikt te worden voor bevochtiging van de goederen, ter voorkoming van stofverspreiding.
Afvalwater dat slechts met inerte goederen in aanraking is geweest moet bij voorkeur direct geloosd worden (op oppervlaktewater, bodem of schoonwaterriool), waarbij de hoeveelheid onopgeloste bestanddelen beperkt moet worden tot minder dan 300 milligram per liter. Dit kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden met preventieve maatregelen en eventueel een slibvangput voorafgaande aan de lozing. Als een directe lozing redelijkerwijs niet mogelijk is, bijvoorbeeld door afwezigheid in de nabijheid van oppervlaktewater of een schoonwaterriool en een bodem die ongeschikt is voor lozingen, kan het afvalwater geloosd worden op het vuilwaterriool, waarbij ook gezorgd moet worden dat het niet meer dan 300 milligram per liter onopgeloste bestanddelen bevat. Dit ter voorkoming van dichtslibben van het vuilwaterriool.
De eis voor onopgeloste stoffen geldt voor enig steekmonster. Dat wil zeggen dat alleen in extreme situaties deze concentratie mag worden aangetroffen, bijvoorbeeld bij extreme regenval. Concentraties van ongeveer 100–150 mg/l zijn normaal en daaronder bestaat in principe geen probleem. Als concentraties worden aangetroffen tussen de 100–150 en 300 kan de handhaver vragen gaan stellen. Overschrijding van de norm van 300 betekent optreden.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.160 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.161 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
In artikel 4.1058 van het Bal is voor afvalwater afkomstig van het opslaan van uitlogende goederen een verplichte lozingsroute opgenomen naar het vuilwaterriool. Het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer maakte het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen op oppervlaktewater. Deze alternatieve lozingsroute is als maatwerkregel opgenomen in de waterschapsverordening. Maar het waterschap is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool ‘uit te zetten’. Vandaar dat dit artikel de verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool omzet in een facultatieve lozingsroute, voor zover de lozingsroute naar het oppervlaktewater in de waterschapsverordening is toegestaan.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.162 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater dat afkomstig is uit een openbaar ontwateringsstelsel of een openbaar hemelwaterstelsel en uit de zogeheten overheids-IBA’s. Dat zijn voorzieningen voor de verwerking van huishoudelijk afvalwater, anders dan een openbaar vuilwaterriool.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.163 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels en openbare hemelwaterstelsels op of in de bodem toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22 van de Wet milieubeheer. Volgens het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP’s van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. De Omgevingswet biedt in artikel 3.14 de mogelijkheid dat het college van burgemeester en wethouders een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vaststelt. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen eveneens toegestaan. De naam ‘rioleringsprogramma’ is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.164 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Voor lozingen vanuit ‘overheids-IBA’s’ geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.460.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.165 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water dat wordt gebruikt bij het spoelen van distributieleidingen voor drinkwater, tapwater en huishoudwater, om die leidingen voor het eerst in gebruik te nemen of bij het onderhoud aan die leidingen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.166 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Bij het schoonmaken van leidingen kan onderscheid gemaakt worden tussen afvalwater afkomstig van leidingen uit het transportnet en afvalwater afkomstig van leidingen uit het distributienet. Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet kenmerkt zich door een grotere leidingdiameter en het geringe aantal vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar de vele eindgebruikers en kenmerkt zich door de vele vertakkingen en het verloop van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer, terwijl lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen daaronder blijven. Ook op het schoonmaken van de aanvoerleiding heeft dit artikel betrekking.
Tegen lozingen van dit afvalwater bestaat, voor zover het geen desinfecteermiddelen of andere chemicaliën bevat, geen bezwaar, anders dan dat het geen overlast mag veroorzaken. In dit geval heeft het direct terugvoeren van dit water in het milieu de voorkeur. Het lozen op of in de bodem of in schoonwaterstelsels wordt daarom zonder beperkingen toegestaan (eerste lid). Bij het schoonmaken van leidingen van het distributienet kan het water veelal direct ter plaatse in de bodem worden geloosd zonder overlast te veroorzaken. Bij het schoonmaken van leidingen van het transportnet zal gezocht moeten worden naar een geschikte locatie. Het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater is ook toegestaan. Dat is geregeld in de waterschapsverordening.
Het lozen op het vuilwaterriool is minder gewenst vanwege de verminderde werking van de zuivering bij de toevoeging van een relatief grote hoeveelheid schoon water. Dit is alleen een optie als anders lozen niet in redelijkheid mogelijk is (tweede lid).
Als er desinfecteermiddelen zijn gebruikt is overleg met het bevoegd gezag noodzakelijk om de meest geschikte oplossing voor het lozen te vinden. Het bevoegd gezag kan het lozen met een maatwerkvoorschrift toestaan, als het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.167 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van een calamiteitenoefening, met uitzondering van de permanente voorzieningen voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken, bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.168 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozing aangegeven, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
In afwijking van de bruidsschat bevat dit artikel andere bepalingen over de gegevens en bescheiden.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.169 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Bij calamiteitoefeningen kan soms afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in de bodem of een rioolstelsel stroomt. Wanneer daarbij zorgvuldig wordt gehandeld zodat het water niet onnodig verontreinigd raakt, kan het zonder problemen worden geloosd.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.177 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel en het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd, voor zover dit plaatsvindt bij een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Deze paragraaf bevat maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.178 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozing aangegeven, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
In afwijking van de bruidsschat is de naam van het artikel gewijzigd naar: "Informatieplicht: gegevens en bescheiden".
In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de interne verwijzingen te transponeren naar dit omgevingsplan. Dit betekent dat de verwijzingen naar andere delen of artikelen binnen het omgevingsplan worden aangepast, zodat ze in lijn zijn met de structuur en indeling van dit specifieke omgevingsplan. De inhoud en betekenis van de verwijzingen blijven echter hetzelfde.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.179 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Volgens artikel 4.140, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. In sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in dit artikel geregeld dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. De gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom is in de waterschapsverordening bepaald dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.180 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.268 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
Deze paragraaf geldt voor lozen van afvalwater op of in de bodem.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.268 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
In de voorgaande paragrafen van deze afdeling zijn verschillende lozingen in de bodem toegestaan. Voor alle andere lozingen is een voorafgaande toestemming vereist, vanwege de nadelige gevolgen die deze lozingen kunnen hebben voor de bodemkwaliteit. De voorafgaande toestemming heeft de vorm van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Voorheen was hiervoor een maatwerkvoorschrift op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen of het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens vereist. Maar een omgevingsvergunning ligt meer voor de hand, omdat de activiteit zonder toestemming geheel verboden is. De vergunningplicht geldt niet voor lozingen die afkomstig zijn van milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Bal. Dat besluit bevat immers al de regels die ter bescherming van de bodem nodig zijn.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.270 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit op grond van dit omgevingsplan, zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.268 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
Bij de aanvraag van de vergunning moet het maximale debiet van de lozing en het soort afvalwater worden vermeld. Dit gebruikt de gemeente om het risico op wateroverlast en de effecten van de lozing op de bodemkwaliteit te beoordelen. Dit artikel is niet van toepassing op lozingen bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens alle lozingen bij wonen toestond. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van deze afdeling.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.269 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
Deze paragraaf geldt voor lozen in schoonwaterriool.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.269 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
In de voorgaande paragrafen van deze afdeling zijn verschillende lozingen in de schoonwaterriolering toegestaan. Voor alle lozingen die niet door deze afdeling worden toegestaan is een voorafgaande toestemming vereist, vanwege de nadelige gevolgen die deze lozingen kunnen hebben voor de doelmatige werking van die riolering en voor de oppervlaktewaterkwaliteit. De voorafgaande toestemming heeft de vorm van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Voorheen was hiervoor een maatwerkvoorschrift op grond van het 107 voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen of het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens vereist. Maar een omgevingsvergunning ligt meer voor de hand, omdat de activiteit zonder toestemming geheel verboden is.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.270 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit op grond van dit omgevingsplan, zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.269 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
Bij de aanvraag van de vergunning moet het maximale debiet van de lozing en het soort afvalwater worden vermeld. Dit gebruikt de gemeente om het risico op wateroverlast en de effecten van de lozing op de riolering en de oppervlaktewaterkwaliteit te beoordelen. Dit artikel is niet van toepassing op lozingen bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens alle lozingen bij wonen toestond. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van deze afdeling.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.181 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Deze paragraaf is van toepassing op het uitwassen van beton, voor zover dit plaatsvindt bij een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Deze paragraaf bevat maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.182 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozing aangegeven, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.
In afwijking van de bruidsschat is de naam van het artikel gewijzigd naar: "Informatieplicht: gegevens en bescheiden".
In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de interne verwijzingen te transponeren naar dit omgevingsplan. Dit betekent dat de verwijzingen naar andere delen of artikelen binnen het omgevingsplan worden aangepast, zodat ze in lijn zijn met de structuur en indeling van dit specifieke omgevingsplan. De inhoud en betekenis van de verwijzingen blijven echter hetzelfde.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.183 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Volgens artikel 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. In sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in dit artikel geregeld dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. De gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom is in de waterschapsverordening bepaald dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.184 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd.
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.214 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd omdat er geen sprake is van windmolens binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
[Deze paragraaf ziet op windturbines die lichtschittering veroorzaken of slagschaduw in verblijfsruimten van slagschaduwgevoelige gebouwen. Onder deze paragraaf vallen alleen windturbines met een rotordiameter van meer dan 2 m. Een windturbine die deel uitmaakt van een windpark in de Noordzee valt niet onder deze paragraaf. Een windturbine die deel uitmaakt van een nieuw windpark valt niet onder deze paragraaf.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.216 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd omdat er geen sprake is van windmolens binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
[De passerende schaduw van draaiende wieken van een windturbine kan op bepaalde plaatsen en onder bepaalde omstandigheden een hinderlijk schaduweffect, dat wil zeggen wisseling van lichtsterkte, veroorzaken. Dit kan vooral hinderlijk zijn als de schaduw over ramen valt en zich bijvoorbeeld over een werkplek beweegt waar gestudeerd of gelezen wordt. De mate van hinder wordt onder meer bepaald door de frequentie van het passeren (rotortoerental), door de blootstellingsduur en door de intensiteit van de wisselingen in lichtsterkte. Passeerfrequenties tussen 2,5 en 14 Hz (aantal passeringen per seconde) veroorzaken hinder. Bij grotere turbines is het toerental lager zodat de passeerfrequenties doorgaans beneden 2,5 Hz liggen. Naast de passeerfrequentie is een aantal andere factoren ook bepalend voor eventuele hinder in de omgeving. Deze factoren zijn dermate locatie specifiek dat het ondoenlijk is een eenduidige alomvattende norm te stellen. Doorgaans is het noodzakelijk deze factoren in samenhang te analyseren en te projecteren op de specifieke situatie. Zo nodig kan hiervoor een maatwerkvoorschrift worden gesteld. Een hinderduur van maximaal 64 (en gemiddeld 17) dagen per jaar met een maximum van 20 minuten per dag is op grond van artikel 5.89f van het Bkl als 96 aanvaardbaar te beschouwen. Bovendien zijn in veel gevallen eenvoudige voorzieningen aan te brengen aan een turbine. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van een stilstandregeling. De eis uit dit artikel geldt in slagschaduwgevoelige ruimten. Een blinde gevel of tuinen bij woningen worden niet beschermd tegen slagschaduw. Het bevoegd gezag kan aanvullend maatwerkvoorschriften stellen voor het voorkomen of beperken van hinder door slagschaduw als de maatregel in dit artikel in een specifiek geval niet toereikend is.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.217 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd omdat er geen sprake is van windmolens binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
[ Dit artikel bepaalt dat de regel voor het beperken van slagschaduw niet van toepassing is op de slagschaduw door een windturbine in een slagschaduwgevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met de windturbine. Dit artikel sluit aan bij artikel 5.89d van het Bkl.
In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de interne verwijzingen te transponeren naar dit omgevingsplan. Dit betekent dat de verwijzingen naar andere delen of artikelen binnen het omgevingsplan worden aangepast, zodat ze in lijn zijn met de structuur en indeling van dit specifieke omgevingsplan. De inhoud en betekenis van de verwijzingen blijven echter hetzelfde.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.218 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd omdat er geen sprake is van windmolens binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
[In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de interne verwijzingen te transponeren naar dit omgevingsplan. Dit betekent dat de verwijzingen naar andere delen of artikelen binnen het omgevingsplan worden aangepast, zodat ze in lijn zijn met de structuur en indeling van dit specifieke omgevingsplan. De inhoud en betekenis van de verwijzingen blijven echter hetzelfde.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.219 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd omdat er geen sprake is van windmolens binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
[Lichthinder door lichtschittering kan voorkomen worden door het gebruik van niet-reflecterende materialen of door coating op de rotorbladen aan te brengen. Daarnaast blijkt dat door weersinvloeden de rotorbladen mat kunnen worden (glansgraad maximaal 30%) waardoor reflectiewaarden in de tijd afnemen. De methode van meten van reflectiewaarden is opgenomen in NEN-EN-ISO 2813, ‘Verven en vernissen - Metingen van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20°, 60° en 85°. Hoewel de voorkeur uitgaat naar de meetmethode uit 97 dit voorschrift, kan ook van een gelijkwaardige meetmethode gebruik worden gemaakt. Gelijkwaardige meetmethoden zijn bijvoorbeeld opgenomen in DIN (Deutsche Industrie Norm) 67530 en NEN 3632. Het bevoegd gezag kan aanvullend maatwerkvoorschriften stellen voor het voorkomen of beperken van hinder door lichtschittering als artikel 5.487 of artikel 5.488 in een specifiek geval niet toereikend is.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.220 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd omdat er geen sprake is van windmolens binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
[Zie toelichting 5.487 .]
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.221 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Deze paragraaf heeft enkel betrekking op het opladen van ‘natte’ accu’s. Deze accu’s bevatten (zwavel)zuur en zijn niet volledig gesloten waardoor er lekkage kan optreden. Deze activiteit was onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer niet meldingsplichtig. Vandaar dat er geen plicht om gegevens en bescheiden aan te leveren is opgenomen in deze paragraaf.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.222 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Uit een natte accu kan zuur lekken, dat de bodem kan verontreinigen. Daarom moet een aaneengesloten bodemvoorziening aanwezig zijn. Een aaneengesloten bodemvoorziening is een vloer, verharding of constructie die stoffen tijdelijk keert en waarvan eventuele onderbrekingen of naden zijn gedicht.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.224 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Deze paragraaf geldt voor parkeergarages met mechanische ventilatie. Er vindt dan ook emissie uit een puntbron van uitlaatgassen van auto’s plaats. Hierdoor kan er lokaal geurhinder of een te hoge concentratie van stoffen die gevaarlijk zijn voor de gezondheid ontstaan. Deze paragraaf geldt alleen voor een parkeergarage met meer dan 20 parkeerplaatsen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.225 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De te verstrekken gegevens en bescheiden dienen om een beeld te verschaffen van: - de activiteit zelf en wat daarbij hoort; - de precieze plek en indeling van de activiteit; en - wanneer deze begint of wordt gewijzigd
Deze paragraaf geldt bij een parkeergarage met meer dan 20 parkeerplaatsen. De plicht gegevens en bescheiden te verstrekken geldt alleen bij een parkeergarage met meer dan 30 parkeerplaatsen. Dit verschil is afkomstig uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, waarbij een parkeergarage pas vanaf 30 parkeerplaatsen meldingsplichtig was.
In afwijking van de bruidsschat is de naam van het artikel gewijzigd naar: "Informatieplicht: gegevens en bescheiden".
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.226 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Eerste lid
De voorschriften in het eerste lid dienen om te voorkomen dat er op een bepaald punt geurhinder of een te hoge concentratie ontstaat van stoffen die gevaarlijk zijn voor de gezondheid.
Tweede lid
Het tweede lid betreft overgangsrecht dat overgenomen is uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Bij het stellen van regels in het nieuwe deel van het omgevingsplan kan worden beoordeeld of dit overgangsrecht voor een specifieke locatie nog noodzakelijk of gewenst is.
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.264 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Deze paragraaf geldt voor een installatie in werking te hebben waarin gassen worden gemengd en tot ontbranding worden gebracht met als doel het opwekken van een schokgolf.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.264 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[De belangrijkste beoordelingsgrond voor deze activiteit is geluidhinder.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.270 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[De belangrijkste beoordelingsgrond voor deze activiteit is geluidhinder.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.264 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.265 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
Deze paragraaf geldt voor het in werking hebben van een praktijkruimte of laboratorium waar gericht wordt gewerkt met biologische agens.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.265 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
Een vergunningplicht geldt voor laboratoria die werken met biologische agentia vanaf categorie 3 volgens de indeling van risicogroepen van de richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 83/391/EEG) (PbEG 2000, L 262).
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.270 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit op grond van dit omgevingsplan, zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.265 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
Deze gegevens en bescheiden komen overeen met de gegevens en bescheiden die verstrekt moeten worden bij de melding op grond van artikel 4.648 van het Bal. Artikel 16.55, vijfde lid, van de Omgevingswet bepaalt dat de gegevens en bescheiden niet behoeven te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag al over die gegevens of bescheiden beschikt.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.266 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
Deze paragraaf geldt voor ingeperkt gebruik als bedoeld in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013.
Deze vergunningplicht is niet van toepassing als het gaat om ingeperkt gebruik als bedoeld in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 waarop inperkingsniveau IV van toepassing is. In dat geval geldt de vergunningplicht op grond van artikel 3.247 van het Bal.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.266 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
In dit artikel is aangegeven dat er een vergunningplicht is.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.270 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit op grond van dit omgevingsplan, zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.266 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de inhoud van het bruidsschat-artikel op te splitsen in verschillende artikelen.
Deze gegevens en bescheiden komen overeen met de gegevens en bescheiden die verstrekt moeten worden bij de melding op grond van artikel 4.630 van het Bal. Artikel 16.55, vijfde lid, van de Omgevingswet bepaalt dat de gegevens en bescheiden niet behoeven te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag al over die gegevens of bescheiden beschikt.
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.267 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Deze paragraaf geldt voor het opslaan van dierlijke meststoffen.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.267 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[De vergunningplicht voor het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie gelden voor mestbassins met een gezamenlijk oppervlak van meer dan 750 m2 of meer dan 2.500 m3 . Deze activiteiten waren onder het oude recht als vergunningplichtig aangewezen in Bijlage I, onderdeel C, onderdeel 7.5, onder i en j, bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Ook voor het opslaan van meer dan 600 m3 vaste mest moeten een vergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit worden aangevraagd. De vergunningplicht stond onder het oude recht in Bijlage I, onderdeel C, onderdeel 7.5, onder d, bij het voormalige Besluit omgevingsrecht.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.270 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.267 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Deze gegevens en bescheiden komen deels overeen met de gegevens en bescheiden die verstrekt moeten worden bij de melding op grond van artikel 4.836 van het Bal. Artikel 16.55, vijfde lid, van de Omgevingswet bepaalt dat de gegevens en bescheiden niet behoeven te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag al over die gegevens of bescheiden beschikt.
In afwijking van de bruidsschat zijn onderdelen c en d toegevoegd aan het artikel.]
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.202 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Op het slachten van meer dan 10.000 kilogram levend gewicht aan dieren per week is paragraaf 3.4.8 (Voedingsmiddelenindustrie) van het Bal van toepassing. Bij de andere drie activiteiten genoemd in artikel 5.510, eerste lid, onderdelen b tot en met d, staat geen ondergrens. Paragraaf 3.4.8 van het Bal is van toepassing op alle IPPC-installaties in de voedingsmiddelenindustrie. Wanneer dus de andere drie activiteiten onderdeel zijn van een IPPC-installatie, dan is deze paragraaf niet van toepassing.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.203 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De te verstrekken gegevens en bescheiden dienen om een beeld te verschaffen van:
de activiteit zelf en wat daarbij hoort;
de precieze plek en indeling van de activiteit; en
wanneer deze begint of wordt gewijzigd.
Er hoeft geen inschatting van de door de activiteit veroorzaakte milieubelasting te worden verstrekt. Wel kan het college van B&W op grond van artikel 5.425 verzoeken om gegevens en bescheiden die nodig zijn om te bezien of de algemene regels uit dit omgevingsplan en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. Wanneer gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt, zijn ook altijd artikel 5.427 (algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden) en artikel 5.428 (gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat) van toepassing.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.204 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Door het inpandig uitvoeren van het slachten van dieren en het broeien, koken of pekelen van daarbij vrijkomende dierlijke bijproducten wordt voorkomen dat afvalwater onbedoeld in de bodem of het oppervlaktewater terecht komt. Bij het lozen van vethoudend afvalwater is het toepassen van een vetafscheider en slibvangput verplicht. Deze moeten voldoen aan en worden gebruikt conform NEN-EN 1825-1 en -2. Op grond van het vijfde lid kan in afwijking van NEN-EN 1825-1 en -2, met een lagere frequentie van het legen en reinigen dan daar vermeld worden volstaan als dit geen nadelige gevolgen heeft voor het doelmatig functioneren van de afscheider. In plaats van een vetafscheider kan ook een flocculatie-afscheider als alternatieve maatregel worden toegepast. Een slibvangput en vetafscheider, die vóór 14 september 2004 zijn geplaatst, hoeven niet te voldoen aan de NEN-EN-normen. In plaats daarvan kan worden volstaan met de voorwaarde ’afgestemd op de hoeveelheid water’. Hetzelfde geldt voor een flocculatie-afscheider geplaatst voor 1 januari 2013. Voor meer uitleg over de zuivering bij het lozen van vethoudend afvalwater in een vuilwaterriool wordt kortheidshalve verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.407 van het Bal (Staatsblad 2018, 293).
In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de interne verwijzingen te transponeren naar dit omgevingsplan. Dit betekent dat de verwijzingen naar andere delen of artikelen binnen het omgevingsplan worden aangepast, zodat ze in lijn zijn met de structuur en indeling van dit specifieke omgevingsplan. De inhoud en betekenis van de verwijzingen blijven echter hetzelfde.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.205 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Een ontgeuringsinstallatie zoals voorgeschreven in het eerste lid, onder b, van dit artikel moet uiteraard doelmatig zijn. Op grond van de specifieke zorgplichten in artikel 5.3 van dit omgevingsplan of artikel 2.11 van het Bal moet bijvoorbeeld de capaciteit van de ontgeuringsinstallatie groot genoeg zijn en moet de ontgeuringsinstallatie voldoende vaak worden gereinigd. Het tweede lid bevat oud overgangsrecht van het Activiteitenbesluit milieubeheer dat is overgenomen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.206 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Een aaneengesloten bodemvoorziening is een vloer, verharding of constructie die stoffen tijdelijk keert en waarvan eventuele onderbrekingen of naden zijn gedicht.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.207 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.20 van het Bal. Degene die een activiteit als bedoeld in artikel 5.510, eerste lid verricht houdt in een logboek bij waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. Dat een logboek beschikbaar moet zijn voor het bevoegd gezag volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit mag ook in digitale vorm zijn. Op grond van artikel 5.430, onder d, moet aan het bevoegd gezag informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om nadelige gevolgen van een ongewoon voorval te voorkomen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.208 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.3 van het Bal.
Eerste lid
Een eindonderzoek bodem heeft tot doel te bepalen of de bodem na het beëindigen van het pekelen van dierlijke bijproducten of organen is verontreinigd of aangetast. Een bodemonderzoek voorafgaand aan de activiteit, zoals op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer werd voorgeschreven, is niet langer verplicht voor deze activiteit. Degene die het pekelen van dierlijke bijproducten of organen beëindigd kan er nog altijd wel zelf voor kiezen op eigen initiatief een bodemonderzoek te verrichten voorafgaand aan het beëindigen van de activiteit. Als voorafgaand aan de activiteit geen nulsituatie wordt vastgesteld, kan het wel zo zijn dat de initiatiefnemer meer moet herstellen dan alleen door zijn activiteit veroorzaakte bodemverontreiniging. De initiatiefnemer heeft dus een keuze.
Tweede lid
Dit lid schrijft voor dat het bodemonderzoek alleen is gericht:
op de bodembedreigende stoffen die als gevolg van de activiteit in de bodem kunnen geraken of daarin terecht kunnen zijn gekomen; en
op de plaatsen waar de bodembedreigende activiteit is verricht.
Derde lid
Het derde lid bepaalt dat het bodemonderzoek moet voldoen aan NEN 5725 en NEN 5740 en dat het veldwerk moet worden verricht door een instelling met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 2000 of een certificatie- of inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 2000. Het veldwerk bestaat onder andere uit het nemen van grond(water)monsters en het plaatsen van handboringen en peilbuizen. Een ‘erkenning bodemkwaliteit’ is in bijlage I bij het Bal omschreven als een erkenning als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Het Besluit bodemkwaliteit omschrijft een erkenning als beschikking van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat waarbij wordt vastgesteld dat een instelling voor een werkzaamheid voldoet aan de bij of krachtens het Besluit bodemkwaliteit geldende voorwaarden.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.209 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.4 van het Bal. In het rapport van het eindonderzoek bodem moeten een aantal gegevens worden opgenomen. Bij de naam van degene die het onderzoek heeft uitgevoerd zal het in de regel gaan om de bedrijfsnaam. De wijze waarop het onderzoek is verricht zal over het algemeen een weergave bevatten van de normdocumenten die zijn gevolgd en de gegevens die op grond daarvan moeten worden vastgelegd. Het rapport moet informatie bevatten over de soort en concentratie van de aangetroffen verontreinigende stoffen, van welke bronnen deze stoffen afkomstig zijn en informatie over de geschiedenis van het terrein. Als er bestaande informatie is over bodem- en grondwatermonsters van de verontreinigende stoffen die bij de activiteit gebruikt zijn, geproduceerd zijn of zijn vrijgekomen ten tijde van het opstellen van het rapport kunnen deze gegevens in de rapportage verwerkt worden, anders moeten nieuwe monsters worden genomen. Wanneer is gebleken dat de bodem is verontreinigd of aangetast, zal in het rapport ook moeten worden vastgelegd op welke wijze de bodemkwaliteit wordt hersteld en de mate waarin dat plaatsvindt.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.210 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.5 van het Bal. De resultaten van het eindonderzoek bodem moeten uiterlijk binnen zes maanden na beëindiging van de activiteit zijn gerapporteerd aan het bevoegd gezag.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.211 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.6 van het Bal.
Eerste lid
Als uit het rapport van het eindonderzoek bodem blijkt dat de bodem is verontreinigd dan moet op grond van het eerste lid uiterlijk binnen zes maanden na het toezenden van het rapport de bodemkwaliteit zijn hersteld. Voor het herstellen van de bodemkwaliteit kan uit drie opties worden gekozen. Deze keuze wordt gemaakt door degene die de activiteit verricht. De bodemkwaliteit wordt hersteld tot: – De waarden van een bodemrapport volgens NEN 5740 waarin de bodem- en grondwaterkwaliteit voor aanvang van de activiteit zijn vastgelegd. – De bodemkwaliteit van de zone waarin de activiteit is verricht zoals vastgelegd op een geldende bodemkwaliteitskaart. – De achtergrondwaarden, vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit. Wanneer de bodemkwaliteit voor aanvang van de activiteit niet is vastgelegd of wanneer er geen geldende bodemkwaliteitskaart voor dat gebied voor handen is, dan moet herstel plaatsvinden tot de achtergrondwaarden als vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit. Dit artikel regelt dat de bodemkwaliteit hersteld moet worden na beëindiging van de activiteit. Dit doet er niks aan af dat eventuele morsingen of lekkages op een bodembeschermende voorziening direct opgeruimd moeten worden. Het opruimen van gelekte of gemorste (vloei)stoffen is onderdeel van de specifieke zorgplicht in artikel 22.44 van dit omgevingsplan of artikel 2.11 van het Bal. Deze verplichtingen bestaan naast elkaar.
Tweede lid
Het tweede lid bepaalt dat het herstel van de bodemkwaliteit moet worden verricht door een persoon of onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7000. Een ‘erkenning bodemkwaliteit’ is in bijlage I bij het Bal omschreven als een erkenning als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Het Besluit bodemkwaliteit omschrijft een erkenning als beschikking van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat waarbij wordt vastgesteld dat een persoon of een instelling voor een werkzaamheid voldoet aan de bij of krachtens het Besluit bodemkwaliteit geldende voorwaarden.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.212 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.7 van het Bal. Zowel ten minste vijf dagen voor de aanvang van de herstelwerkzaamheden als ten hoogste vijf dagen na de afronding van de herstelwerkzaamheden wordt het bevoegd gezag door degene die de activiteit heeft verricht geïnformeerd over deze herstelwerkzaamheden, zodat het bevoegd gezag daarop haar toezichtsactiviteiten kan afstemmen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.213 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Bij het pekelen van dierlijke bijproducten en organen kunnen bepaalde stoffen lekken en worden gemorst, die bij voorkeur niet in het afvalwater terecht mogen komen. Daarom is in dit artikel voorgeschreven dat ze zoveel mogelijk, zonder verder toevoegen van water worden opgeruimd en afgevoerd als afvalstof en dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat deze stoffen in het afvalwater terecht kunnen komen.
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.240 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[ Eerste lid
Bij het opslaan van minder dan 3 m3 vaste mest gelden geen eisen, anders dan de specifieke zorgplicht. Een opslag van meer dan 600 m3 valt niet onder het toepassingsbereik van deze paragraaf. In artikel 5.507 is een vergunningplicht opgenomen voor de opslag van meer dan 600 m3 vaste mest.
Tweede lid, onderdeel a
Als mest korter dan twee weken op één plek opgeslagen ligt, dan is deze paragraaf niet van toepassing. Wel geldt de specifieke zorgplicht.
Tweede lid, onderdeel b
Het opslaan van vaste mest maakt vaak deel uit van bijvoorbeeld een veehouderij, een akkerbouwbedrijf of een agrarisch loonwerkbedrijf die aangewezen zijn als milieubelastende activiteit in het Bal. In dat geval gelden niet de regels uit deze paragraaf, maar de regels voor de opslag van vaste mest uit het Bal. De regels uit deze paragraaf gelden voor opslagen die behoren bij bijvoorbeeld veehouderijen die minder landbouwhuisdieren houden dan de ondergrenzen, opgenomen in artikel 3.200 van het Bal, kinderboerderijen, dierentuinen of bij maneges.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.241 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[De te verstrekken gegevens en bescheiden dienen om een beeld te verschaffen van:
de activiteit zelf en wat daarbij hoort;
de precieze plek en indeling van de activiteit; en
wanneer deze begint of wordt gewijzigd.
Er hoeft geen inschatting van de door de activiteit veroorzaakte milieubelasting te worden verstrekt. Wel kan het college van B&W op grond van artikel
5.425
verzoeken om gegevens en bescheiden die nodig zijn om te bezien of de algemene regels uit dit omgevingsplan en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. Wanneer gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt, zijn ook altijd artikel
5.427
(algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden) en artikel
5.428
(gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat) van toepassing.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.242 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Een aaneengesloten bodemvoorziening is een vloer, verharding of constructie die stoffen tijdelijk keert en waarvan eventuele onderbrekingen of naden zijn gedicht.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.244 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Het gelijkmatig verspreiden over onverharde bodem van vrijkomende vloeistoffen afkomstig van het opslaan van vaste mest is voorgeschreven omdat het lozen van deze vloeistoffen in het riool of in oppervlaktewater niet de voorkeur heeft.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.245 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Dit artikel is niet van toepassing op het opslaan van vaste mest, afkomstig van landbouwhuisdieren of van paarden die gehouden worden in verband met het berijden. Hiervoor geldt artikel 22.114[nog aan te passen!] en verder.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.246 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoermiddelen maakt vaak deel uit van een veehouderij, die aangewezen is als milieubelastende activiteit in artikel 3.200 van het Bal of een agrarisch loonwerkbedrijf dat aangewezen is als milieubelastende activiteit in artikel 3.215 van het Bal. In dat geval gelden niet de regels uit deze paragraaf, maar de regels voor de opslag van kuilvoer of vaste bijvoermiddelen uit het Bal. De regels uit deze paragraaf gelden voor opslagen die behoren bij bijvoorbeeld veehouderijen die minder landbouwhuisdieren houden dan de ondergrenzen, opgenomen in art 3.200 van het Bal, kinderboerderijen, dierentuinen of bij maneges. Het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen kan ook geurhinder veroorzaken. Hiervoor geldt artikel 22.116 [nog aan te passen!] (geur opslaan kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen: afstand).]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.247 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[De te verstrekken gegevens en bescheiden dienen om een beeld te verschaffen van:
de activiteit zelf en wat daarbij hoort;
de precieze plek en indeling van de activiteit; en
wanneer deze begint of wordt gewijzigd.
Er hoeft geen inschatting van de door de activiteit veroorzaakte milieubelasting te worden verstrekt. Wel kan het college van B&W op grond van artikel
5.425
verzoeken om gegevens en bescheiden die nodig zijn om te bezien of de algemene regels uit dit omgevingsplan en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. Wanneer gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt, zijn ook altijd artikel
5.427
(algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden) en artikel
5.428
(gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat) van toepassing.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.248 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Een elementenbodemvoorziening is een vloer, verharding of constructie die stoffen tijdelijk keert, waarvan eventuele onderbrekingen of naden niet zijn gedicht.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.250 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Door het gelijkmatig verspreiden over onverharde bodem van vrijkomende vloeistoffen wordt grotendeels voorkomen dat deze in het oppervlaktewater terecht komen.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.251 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Onder de genoemde voorwaarden is het lozen op of in de bodem niet bezwaarlijk en is daarom mogelijk gemaakt. Als aan de voorwaarden niet kan worden voldaan moet afvalwater van de bodembeschermende voorziening samen met de vrijkomende vloeistoffen worden opgevangen en kan dit over onverharde bodem worden verspreid in lijn met artikel 5.530 .]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.252 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Deze paragraaf bevat voorschriften voor het houden van landbouwhuisdieren, andere zoogdieren of vogels. Hieronder vallen dus bijvoorbeeld het op kleine schaal houden van landbouwhuisdieren, kinderboerderijen, dierentuinen, maneges, hondenkennels of dierenasiels. Het grootschalig houden van landbouwhuisdieren wordt geregeld door het Bal. Het houden van landbouwhuisdieren of paarden of pony’s kan ook geurhinder veroorzaken. Hiervoor gelden de artikelen uit paragraaf22.3.6.2 [nog aan te passen!](Geur door het in een dierenverblijf houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden). Deze paragraaf bevat geen aanvullende geurvoorschriften voor het houden van andere zoogdieren of vogels. Wanneer er toch maatregelen tegen geuroverlast noodzakelijk zijn, kan het bevoegd gezag deze bij maatwerkvoorschrift stellen. Te denken valt aan maatwerkvoorschriften waarbij wordt voorgeschreven dat uitwerpselen met een bepaalde frequentie worden verwijderd of maatwerkvoorschriften die gaan over de uitvoering en ligging van een dierenverblijf. Het voorschrift uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer ‘Het te lozen afvalwater als gevolg van het reinigen en ontsmetten van dierenverblijven kan op een doelmatige wijze worden bemonsterd’ is niet meer expliciet uitgeschreven, omdat dit onder de specifieke zorgplicht valt.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.253 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[De te verstrekken gegevens en bescheiden dienen om een beeld te verschaffen van:
de activiteit zelf en wat daarbij hoort;
de precieze plek en indeling van de activiteit; en
wanneer deze begint of wordt gewijzigd.
Er hoeft geen inschatting van de door de activiteit veroorzaakte milieubelasting te worden verstrekt. Wel kan het college van B&W op grond van artikel
5.425
verzoeken om gegevens en bescheiden die nodig zijn om te bezien of de algemene regels uit dit omgevingsplan en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. Wanneer gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt, zijn ook altijd artikel
5.427
(algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden) en artikel
5.428
(gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat) van toepassing.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.254 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Uitwerpselen van dieren kunnen de bodem verontreinigen. Een aaneengesloten bodemvoorziening is in principe voldoende om het bodemrisico tot verwaarloosbaar te beperken. Bij een dierenverblijf in de open lucht zoals een dierenweide ontbreekt de vloer. Over het algemeen zal dit geen problemen geven, mits de uitwerpselen en andere bederfelijke waren regelmatig worden verwijderd. Hiervoor is geen frequentie vastgesteld. Het bevoegd gezag kan de frequentie nader invullen met een maatwerkvoorschrift als dat nodig is om geurhinder te beperken of de bodem te beschermen.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.256 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Dit artikel stelt eisen aan het afvalwater afkomstig van dierenverblijven waarin landbouwhuisdieren of paarden of pony’s voor het berijden worden gehouden. Het gaat dan om aantallen landbouwhuisdieren die niet vallen onder de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.200 van het Bal. Dieren bij kinderboerderijen of dierentuinen zijn geen landbouwhuisdieren. Daarvoor gelden de eisen uit dit artikel ook niet.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.257 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Dit artikel geeft aan welke normen worden gehanteerd bij bemonstering van afvalwater. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.170 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van het telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen, voor zover dit plaatsvindt bij een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.171 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Daarbij worden de aard en omvang van de lozing aangegeven, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.172 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Artikel 4.791l van het Bal schrijft voor dat bij grondgebonden teelt in een kas een recirculatiesysteem voor drainagewater aanwezig is en in gebruik is. Op grond van artikel 3.71, zevende lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer hoefde geen recirculatiesysteem aanwezig te zijn, als hergebruik van het drainagewater niet doelmatig is. Voor lozingen van drainagewater die al voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet bestonden, wordt deze uitzondering in dit artikel voortgezet.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.173 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[In artikel 7.761 van het Bal is voorgeschreven dat afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen gelijkmatig moet worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het vuilwaterriool of in het oppervlaktewater. In dit artikel worden die alternatieve lozingsroutes voortgezet. De mogelijkheid om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater is opgenomen in de waterschapsverordening. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat, als de waterschapsverordening die lozingsroute mogelijk maakt, het verplichte verspreiden over landbouwgronden niet geldt. Het waterschap is immers niet bevoegd om die plicht via een maatwerkregel aan te passen.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.174 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[In artikel 7.773 van het Bal is voorgeschreven dat afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteeld fruit gelijkmatig moet worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het vuilwaterriool of in het oppervlaktewater. In dit artikel worden die alternatieve lozingsroutes voortgezet. De mogelijkheid om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater is opgenomen in de waterschapsverordening. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat, als de waterschapsverordening die lozingsroute mogelijk maakt, het verplichte verspreiden over landbouwgronden niet geldt. Het waterschap is immers niet bevoegd om die plicht via een maatwerkregel aan te passen.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.175 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[Op grond van artikel 4.795 van het Bal geldt voor het lozen van afvalwater bij het telen van gewassen de plicht om te lozen in het vuilwaterriool, of het afvalwater gelijkmatig te verspreiden over landbouwgronden. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld dat dat afvalwater ook in oppervlaktewater mag worden geloosd. In de waterschapsverordening is geregeld dat die lozingsroute mogelijk blijft. Het waterschap is echter niet bevoegd om de verplichte lozingsroute van artikel 4.795 ‘uit te zetten’. Daarom is in dit artikel bepaald dat, als de waterschapsverordening het lozen op oppervlaktewater mogelijk maakt, de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.176 van de Bruidsschat. Dit artikel is gereserveerd voor het buitengebied.
[In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd.]
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.188 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Deze paragraaf is van toepassing op het ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal. Dit is de ‘ouderwetse’, chemische manier van ontwikkelen en afdrukken van lichtgevoelige film. Digitaal afdrukken, het met onder andere inkjet- en laserprinters afdrukken van digitale foto’s, is specifiek uitgezonderd.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.189 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen. Het eerste lid onder a is verder gespecificeerd, terwijl onder b een aantal gevraagde gegevens zijn geschrapt.
De te verstrekken gegevens en bescheiden dienen om een beeld te verschaffen van:
de activiteit zelf en wat daarbij hoort;
de precieze plek en indeling van de activiteit; en
wanneer deze begint of wordt gewijzigd.
Er hoeft geen inschatting van de door de activiteit veroorzaakte milieubelasting te worden verstrekt. Wel kan het college van B&W op grond van artikel 5.425 verzoeken om gegevens en bescheiden die nodig zijn om te bezien of de algemene regels uit dit omgevingsplan en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. Wanneer gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt, zijn ook altijd artikel 5.427 (algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden) en artikel 5.428 (gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat) van toepassing.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.190 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
In dit artikel is het in het vergelijkbare artikel van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer voorkomende voorschrift dat het te lozen afvalwater op een doelmatige wijze kan worden bemonsterd geschrapt. Dit volgt namelijk al uit de specifieke zorgplicht.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.191 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel geeft aan welke normen worden gehanteerd bij bemonstering van afvalwater. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.192 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Deze paragraaf is van toepassing op het uitwendig wassen van motorvoertuigen, met uitzondering van het wassen van motorvoertuigen dat onderdeel uitmaakt van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal en bij de activiteit wonen. In het Bal zijn, waar nodig, al regels gesteld over het reinigen van voertuigen. De reden dat deze paragraaf ook niet van toepassing is bij wonen, is dat er in het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens ook geen regels aan deze lozingen waren gesteld, anders dan de zorgplicht. [klopt niet moet worden aangepast]
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.193 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Het wassen van motorvoertuigen moet in principe plaatsvinden boven een vloeistofdichte bodemvoorziening. Vanwege de aard van de activiteit, waarbij continue bodembedreigende vloeistoffen over de voorziening stromen, zijn niet-vloeistofdichte voorzieningen niet toereikend.
Op de plicht om het wassen van motorvoertuigen plaats te laten vinden boven een vloeistofdichte bodemvoorziening is een uitzondering gemaakt voor het wassen van motorvoertuigen op een mobiele wasinstallatie. Dit soort installaties worden tegenwoordig steeds meer toegepast bij initiatiefnemers die zelf niet beschikken over de vereiste voorzieningen. Mobiele installaties moeten wel voldoende bodembeschermende werking hebben. Daarom is bepaald dat er geen vloeistoffen in de bodem terecht mogen komen.
Ook geldt, in navolging van de artikelen 3.23b, tweede lid, aanhef en onder a, en 3.24, aanhef en onder a, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, een uitzondering voor het per week uitwendig wassen van ten hoogste één motorvoertuig waarmee geen gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast. Artikel 5.550, tweede lid, van dit omgevingsplan regelt in samenhang hiermee dat het water bij het wassen in de bodem mag komen. Dit zal in beperkte mate het geval zijn, als de verharding waarop wordt gewassen niet vloeistofdicht is.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.194 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Uitgangspunt bij het lozen van oliehoudend afvalwater is een norm van 20 milligram olie per liter in enig steekmonster. Aan deze norm kan worden voldaan door ofwel het toepassen van zuiveringstechnieken volgens BBT, ofwel het zodanig inrichten van de werkwijze, dat het gehalte van 20 milligram per liter ook zonder behandeling in zuiveringsvoorzieningen niet wordt overschreden.
Op de norm van 20 milligram per liter wordt een uitzondering gemaakt als het afvalwater geleid wordt door een olie-afscheider en slibvangput die voldoen aan NEN-EN 858-1 en 2. Vanzelfsprekend moeten de olie-afscheider en slibvangput adequaat functioneren. Dit kan worden beoordeeld aan de hand van het oliegehalte van het geloosde water. Daarbij is het wel van belang, dat de werkwijze (waaronder de keuze van het reinigingsmiddel en de wijze van toepassing van een eventuele hogedrukreiniger) zodanig is dat een goede werking van de afscheider niet onmogelijk wordt gemaakt door vorming van emulsies. Ook moeten de slibvangput en olieafscheider goed worden onderhouden. Dit omvat het tijdig ledigen en reinigen en het zo spoedig mogelijk verhelpen van geconstateerde gebreken. Wanneer het verwijderen van afgescheiden olie en slib exact aan de orde is afhankelijk van het type afscheider en kan verschillen. Over het algemeen moet de slibvangput of slibvangruimte worden geleegd wanneer deze voor meer dan 50% gevuld is met slib/zand. Dit valt onder de specifieke zorgplicht.
Om de goede werking van een slibvangput en olieafscheider te waarborgen moet bij alle afscheiders, naast het zo nodig verwijderen van olie en slib, de afscheider met enige regelmaat volledig geleegd en gereinigd worden en onderzocht worden op aantasting en andere gebreken. Gebleken gebreken moeten zo spoedig mogelijk verholpen worden. Ook dit valt onder de specifieke zorgplicht.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.195 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden bij bemonstering van afvalwater. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.196 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Deze paragraaf is van toepassing op (kleinschalige) voedselbereiding. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca.
Deze paragraaf is niet van toepassing op de voedingsmiddelenindustrie als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.
Het toepassingsbereik van artikel 3.128 van het Bal verschilt enigszins van het toepassingsbereik van paragraaf 3.6.3 (industrieel vervaardigen of bewerken van voedingsmiddelen of dranken) uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Daardoor ontstaan mogelijk wat verschuivingen in het werkingsgebied van de voorschriften ten opzichte van de oude situatie. Zo is de ondergrens voor het nominaal vermogen van een bakkerijoven van 400 kW uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer veranderd in een aansluitwaarde van meer dan 100 kW omdat die ondergrens in artikel 3.128 van het Bal wordt gehanteerd. In gevallen waarin dit een probleem oplevert kan dit worden opgelost met maatwerk.
Grootkeukenapparatuur is apparatuur die wordt gebruikt voor professionele keukens in de horeca en bij andere bedrijven. De apparatuur die in professionele keukens wordt gebruikt, is een slag groter dan huishoudelijke apparatuur en wordt gekocht bij gespecialiseerde leveranciers.
Grootkeukenapparatuur komt zowel in elektrische als gasgestookte varianten voor. Het maximale vermogen van grootkeukenapparatuur is ongeveer 80 kW. Zware grootkeukenapparaten zijn bijvoorbeeld pastakokers voor een mensa of instelling of de bakwand van een snackbar.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.197 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
De gegevens onder lid 1 onder a moeten inzicht geven in het te lozen afvalwater. Met name voor ambachtelijke voedselbereiding die niet onder het Bal valt, is het van belang om te weten wat voor afvalwater wordt geloosd. Denk dat aan de volgende gegevens: wat voor afvalwater komt er vrij, hoeveel afvalwater per dag is dat en zijn er pieklozingen. Dit om te kunnen beoordelen of aanvullende eisen met maatwerk nodig zijn. Het gaat bijvoorbeeld om de ambachtelijke bereiding van bier, ijs, kaas of yoghurt.
Om te beoordelen of de afvoer van dampen aan de eisen voldoet, worden gegevens gevraagd over de afvoer van bakdampen en of een ontgeuringsinstallatie aanwezig is.
Als vethoudend afvalwater wordt geloosd, is het plaatsen van een vetafscheider verplicht. Dit staat in artikel 4.407 van het Bal. Om te controleren of de vetafscheider voldoende capaciteit heeft (voldoet aan NEN 1825), is het wenselijk om dit vooraf bij het aanleveren van gegevens en bescheiden (ook informatieplicht genoemd) al te kunnen controleren. De capaciteitsberekening laat zien hoe groot de vetafscheider minimaal moet zijn om het vet goed af te kunnen scheiden om het riool te beschermen. Op een vetafscheider moet een CE-markering aanwezig zijn als bewijs dat aan de NEN 1825 wordt voldaan. Uit de praktijk blijkt echter dat deze op een niet zichtbare plek zit of dat deze in de loop van de tijd verdwijnt door inwerking van vet en warmte. Uit de prestatieverklaring of doorstroomproef blijkt dat de vetafscheider aan de NEN voldoet. De leverancier van de vetafscheider verstrekt de prestatieverklaring of doorstroomproef.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.198 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Als vethoudend afvalwater wordt geloosd, is het plaatsen van een vetafscheider verplicht. Als er nauwelijks vethoudend afvalwater wordt geloosd en er geen risico is op verstopping van het riool, kan met maatwerk ontheffing worden verleend. Een vetafscheider die niet aan NEN voldoet, kan alleen als gelijkwaardig worden beschouwd als de hoeveelheid vet in het te lozen afvalwater niet meer zal zijn dan 30 mg/l en als de vetafscheider is beoordeeld door een onafhankelijke instantie zoals KIWA, TUV of ETA. Hiervoor is een besluit gelijkwaardigheid nodig.
In NEN 1825 is opgenomen dat een vetafscheider elke maand geleegd, gereinigd en geïnspecteerd moet worden, tenzij dit op basis van de hoeveelheid slib en vet vaker of minder vaak moet. Het vijfde lid regelt dat met een lagere frequentie kan wordt volstaan. Het bedrijf moet aantonen dat de afscheider goed werkt bij een lagere frequentie.
Omdat milieucontroles niet bij alle bedrijven heel frequent plaatsvinden, dienen de bewijzen van het legen en reinigen gedurende tenminste 5 jaar bewaard te worden.
Bij mobiele kramen, zoals oliebollen en viskramen kan afvalwater vrijkomen. Als dit vethoudend afvalwater wordt geloosd, mag dit alleen op het vuilwaterriool. Dit afvalwater mag niet worden geloosd op het hemelwaterriool. Voor een mobiele kraam is niet mogelijk om vethoudend afvalwater te lozen via een vetafscheider die voldoet aan NEN. Vethoudend afvalwater moet daarom worden opgevangen en niet geloosd of geloosd via een mobiele vetafscheider.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.199 van de Bruidsschat. De regels zijn gewijzigd overgenomen.
Eerste lid
Een ontgeuringsinstallatie zoals voorgeschreven in dit artikel moet uiteraard doelmatig zijn. Op grond van de specifieke zorgplichten in artikel 5.3 van dit omgevingsplan moet bijvoorbeeld de capaciteit van de ontgeuringsinstallatie groot genoeg zijn en moet de installatie voldoende vaak worden gereinigd.
Tweede lid
Grootkeukens die grillen, frituren of bakken in olie of vet, moeten de hierbij vrijkomende dampen afzuigen. Bovendien moeten de afgezogen dampen via een doelmatig verwisselbaar of reinigbaar vetvangend filter worden afgevoerd naar de buitenlucht. Dit geldt niet voor het grillen met houtskool.
Derde lid
Het derde lid betreft overgangsrecht dat overgenomen is uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Bij het stellen van regels in het nieuwe deel van het omgevingsplan kan worden beoordeeld of dit overgangsrecht voor een specifieke locatie nog noodzakelijk of gewenst is.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.227 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Traditioneel schieten is het schieten door schutterijen of schuttersgilden met buksen of geweren vanaf een vaste standplaats op een stilstaand doel in de buitenlucht.
Het traditioneel schieten vindt voornamelijk plaats bij schutterijen en schuttersgilden in de provincies Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Afhankelijk van de streek worden andere schietdisciplines beoefend. De meest gebruikelijke disciplines van het traditioneel schieten zijn:
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.228 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De te verstrekken gegevens en bescheiden dienen om een beeld te verschaffen van:
de activiteit zelf en wat daarbij hoort;
de precieze plek en indeling van de activiteit; en
wanneer deze begint of wordt gewijzigd.
Er hoeft geen inschatting van de door de activiteit veroorzaakte milieubelasting te worden verstrekt. Wel kan het college van B&W op grond van artikel 5.425 verzoeken om gegevens en bescheiden die nodig zijn om te bezien of de algemene regels uit dit omgevingsplan en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. Wanneer gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt, zijn ook altijd artikel 5.427 (algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden) en artikel 5.428 (gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat) van toepassing.
Met de plaats waar bodembedreigende stoffen worden gebruikt, wordt bedoeld het hele gebied, van de plaats waar wordt geschoten tot de plaats waar de munitie terecht kan komen.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.229 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Bij het traditioneel schieten moet een kogelvanger worden toegepast. Een kogelvanger is een voorziening, waarmee alle afgeschoten kogels worden opgevangen. Het schieten moet zodanig plaatsvinden dat alle afgeschoten kogels in de kogelvanger terecht komen. Voor bepaalde schietdisciplines kan dat betekenen dat het schieten met een oplegsteun of affuit nodig is. Om ervoor zorg te dragen dat alle afgeschoten kogels in de kogelvanger terecht komen, mogen ongeoefende schutters alleen met toepassing van een affuit schieten. De baancommandant beoordeelt of sprake is van een geoefende of een ongeoefende schutter.
Het toepassen van een kogelvanger is noodzakelijk in het kader van externe veiligheid en voor het voorkomen, of als dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van de belasting van de bodem.
Door het toepassen van een kogelvanger worden de externe veiligheidsrisico’s van het traditioneel schieten zoveel mogelijk beperkt, doordat geen kogels achter het doel – waarop geschoten wordt – terecht komen. Het gebruik van de kogelvanger beperkt derhalve de ‘onveilige zone’.
Daarnaast is het toepassen van een kogelvanger noodzakelijk voor het voorkomen, of als dat niet mogelijk is, het zoveel mogelijk beperken van de belasting van de bodem. Bij het traditioneel schieten wordt onder meer gebruik gemaakt van kogels die uit lood bestaan. Lood is schadelijk voor het milieu en derhalve een zwarte lijst-stof. Door het toepassen van een kogelvanger wordt voorkomen dat kogels in de bodem terecht kunnen komen. Afgeschoten kogels worden opgevangen in een verzamelbak (of wattenbak). Deze verzamelbak maakt onderdeel uit van de kogelvanger.
In de paragraaf van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer over traditioneel schieten stonden ook bepalingen over het zich bij de kogelvanger bevinden van personen of veediersoorten. Dit gedragsvoorschrift valt nu onder de specifieke zorgplicht.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.230 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Eerste lid
Er moet worden voorkomen dat de hulzen van verschoten munitie in of op de bodem terecht komen. Om deze reden wordt in het eerste lid van dit artikel voorgeschreven dat het schieten plaats moet vinden boven een bodembeschermende voorziening. Dit betekent dat de zone rond de standplaats van de schutter dusdanig geconditioneerd moet zijn, dat het verzamelen van de hulzen makkelijk uitvoerbaar is.
Tweede lid
De kogelvanger, bedoeld in artikel 5.558, moet opgesteld worden boven een bodembeschermende voorziening. Dit om te voorkomen dat de kogels die opgevangen worden door de kogelvanger, maar onverhoopt niet in de verzamelbak terecht komen, op of in de bodem terecht kunnen komen. De exploitant van de schietbaan kan een keuze maken voor de toe te passen bodembeschermende voorzieningen (en daarbij horende maatregelen). Doorgaans gaat het om een verharding, kleed of voldoende dik plasticfolie met voldoende oppervlakte onder de kogelvanger. De kogels die niet worden opgevangen in de verzamelbak komen op deze voorziening terecht. Deze kogels, maar ook de kogels die worden opgevangen in de verzamelbak, moeten na afloop van een schietdag worden verwijderd om uitloging naar de bodem te voorkomen. Een andere optie is het treffen van voorzieningen waardoor verzekerd wordt dat alle kogels die worden opgevangen door de kogelvanger terecht komen in de verzamelbak. Dit kan gerealiseerd worden door de kogels, die worden opgevangen door de kogelvanger, met een gesloten buis af te voeren naar een afgesloten verzamelbak.
In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de interne verwijzingen te transponeren naar dit omgevingsplan. Dit betekent dat de verwijzingen naar andere delen of artikelen binnen het omgevingsplan worden aangepast, zodat ze in lijn zijn met de structuur en indeling van dit specifieke omgevingsplan. De inhoud en betekenis van de verwijzingen blijven echter hetzelfde.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.232 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.3 van het Bal.
Eerste lid
Een eindonderzoek bodem heeft tot doel te bepalen of de bodem na het beëindigen van de activiteit is verontreinigd of aangetast. Een bodemonderzoek voorafgaand aan de activiteit, zoals in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer het geval was, is niet langer verplicht voor deze activiteit. Degene die een activiteit verricht kan er nog altijd wel zelf voor kiezen op eigen initiatief een bodemonderzoek te verrichten voorafgaand aan de activiteit. Als voorafgaand aan de activiteit geen nulsituatie wordt vastgesteld, kan het wel zo zijn dat de initiatiefnemer meer moet herstellen dan alleen door zijn activiteit veroorzaakte bodemverontreiniging. De initiatiefnemer heeft dus een keuze.
Tweede lid
Dit lid schrijft voor dat het bodemonderzoek alleen is gericht: - op de bodembedreigende stoffen die als gevolg van de activiteit in de bodem kunnen geraken of daarin terecht kunnen zijn gekomen; en - op de plaatsen waar de bodembedreigende activiteit is verricht. Met het gedeelte van de locatie waar het traditioneel schieten heeft plaatsgevonden, wordt het gehele gebied bedoeld, van de standplaats van de schutters tot de plek waar munitie terecht kan 100 komen.
Derde lid
Het derde lid bepaalt dat het bodemonderzoek voldoet aan NEN 5725 en NEN 5740 en dat het veldwerk moet worden verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 2000 of een certificatie- of inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 2000. Het veldwerk bestaat onder andere uit het nemen van grond(water)monsters en het plaatsen van handboringen en peilbuizen. Een ‘erkenning bodemkwaliteit’ is in bijlage I bij het Bal omschreven als een erkenning als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Het Besluit bodemkwaliteit omschrijft een erkenning als beschikking van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat waarbij wordt vastgesteld dat een persoon of instelling voor een werkzaamheid voldoet aan de bij of krachtens het Besluit bodemkwaliteit geldende voorwaarden.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.233 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.4 van het Bal. In het rapport van het bodemonderzoek moeten een aantal gegevens worden opgenomen. Bij de naam van degene die het onderzoek heeft uitgevoerd zal het in de regel gaan om de bedrijfsnaam. De wijze waarop het onderzoek is verricht zal over het algemeen een weergave bevatten van de normdocumenten die zijn gevolgd en de gegevens die op grond daarvan moeten worden vastgelegd. Het rapport moet informatie bevatten over de soort en concentratie van de aangetroffen verontreinigende stoffen en van welke bronnen deze afkomstig zijn en informatie over de geschiedenis van het terrein. Als er bestaande informatie is over bodem- en grondwatermonsters van de verontreinigende stoffen die bij de activiteit gebruikt zijn, geproduceerd zijn of zijn vrijgekomen ten tijde van het opstellen van het bodemrapport kunnen deze gegevens in de rapportage verwerkt worden. Als er geen bestaande informatie over bestaat, moeten nieuwe monsters worden genomen. Wanneer is gebleken dat de bodem is verontreinigd of aangetast, zal in het rapport ook moeten worden vastgelegd op welke wijze de bodemkwaliteit wordt hersteld en de mate waarin dat plaatsvindt.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.234 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.5 van het Bal. De resultaten van het bodemonderzoek moeten uiterlijk binnen zes maanden na beëindiging van de activiteit zijn gerapporteerd aan het bevoegd gezag.
In afwijking van de bruidsschat is de naam van het artikel gewijzigd naar: "gegevens en bescheiden".
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.235 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.6 van het Bal.
Eerste lid
Als uit het rapport van het eindonderzoek bodem, blijkt dat de bodem is verontreinigd dan moet op grond van het eerste lid uiterlijk binnen zes maanden na het toezenden van het rapport de bodemkwaliteit zijn hersteld.
Voor het herstellen van de bodemkwaliteit kan uit drie opties worden gekozen. Deze keuze wordt gemaakt door degene die de activiteit verricht.
De bodemkwaliteit wordt hersteld tot:
de waarden van een bodemrapport volgens NEN 5740 waarin de bodem- en grondwaterkwaliteit voor aanvang van de activiteit zijn vastgelegd;
de bodemkwaliteit van de zone waarin de activiteit is verricht zoals vastgelegd op een geldende bodemkwaliteitskaart; of
de achtergrondwaarden, vastgesteld op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
Wanneer de bodemkwaliteit voor aanvang van de activiteit niet is vastgelegd of wanneer er geen geldende bodemkwaliteitskaart voor dat gebied voor handen is, dan moet herstel plaatsvinden tot de achtergrondwaarden als vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.
Dit artikel regelt dat de bodemkwaliteit hersteld moet worden na beëindiging van de activiteit. Dit doet er niks aan af dat eventuele morsingen of lekkages op een bodembeschermende voorziening direct opgeruimd moeten worden. Het opruimen van gelekte of gemorste (vloei)stoffen is onderdeel van de specifieke zorgplicht in artikel 5.3 van dit omgevingsplan of 2.11 van het Bal. Deze verplichtingen bestaan naast elkaar.
Tweede lid
Het tweede lid bepaalt dat het herstel van de bodemkwaliteit moet worden verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7000. Een ‘erkenning bodemkwaliteit’ is in bijlage I bij het Bal omschreven als een erkenning als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Het Besluit bodemkwaliteit omschrijft een erkenning als beschikking van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat waarbij wordt vastgesteld dat een persoon of een instelling voor een werkzaamheid voldoet aan de bij of krachtens het Besluit bodemkwaliteit geldende voorwaarden.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.236 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Dit formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.7 van het Bal. Zowel ten minste vijf dagen voor de aanvang van de herstelwerkzaamheden als ten hoogste vijf dagen na de afronding van de herstelwerkzaamheden wordt het bevoegd gezag door degene die de activiteit heeft verricht geïnformeerd over deze herstelwerkzaamheden, zodat het bevoegd gezag daarop haar toezichtsactiviteiten kan afstemmen.
In afwijking van de bruidsschat is de naam van het artikel gewijzigd naar: "Informatieplicht: herstelwerkzaamheden".
In afwijking van de bruidsschat is de keuze gemaakt om de interne verwijzingen te transponeren naar dit omgevingsplan. Dit betekent dat de verwijzingen naar andere delen of artikelen binnen het omgevingsplan worden aangepast, zodat ze in lijn zijn met de structuur en indeling van dit specifieke omgevingsplan. De inhoud en betekenis van de verwijzingen blijven echter hetzelfde.
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.237 van de Bruidsschat.
[Deze paragraaf is van toepassing op buiten sporten met terreinverlichting. Wanneer een sportveld terreinverlichting heeft, kan dit lichthinder veroorzaken voor omwonenden.]
[Gereserveerd] Dit artikel kan gebaseerd worden op artikel 22.238 van de Bruidsschat.
[De te verstrekken gegevens en bescheiden dienen om een beeld te verschaffen van:
de activiteit zelf en wat daarbij hoort;
de precieze plek en indeling van de activiteit; en
wanneer deze begint of wordt gewijzigd.
Er hoeft geen inschatting van de door de activiteit veroorzaakte milieubelasting te worden verstrekt. Wel kan het college van B&W op grond van artikel
5.425
verzoeken om gegevens en bescheiden die nodig zijn om te bezien of de algemene regels uit dit omgevingsplan en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. Wanneer gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt, zijn ook altijd artikel
5.427
(algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden) en artikel
5.428
(gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat) van toepassing.
Diverse onderzoeken van onderzoekbureau SGS Intron, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de branchevereniging voor Sport en Cultuurtechniek (BSNC) geven aan dat het gebruik van rubbergranulaat op kunstgrasvelden door verspreiding en uitloging van stoffen belastend kan zijn voor het milieu in de directe omgeving van het kunstgrasveld. Adequate maatregelen zijn nodig om het milieu te beschermen. Om die reden wordt gevraagd om de ligging van deze velden te vermelden. Zie ook het document “ Zorgplichtdocument milieu kunstgrasvelden ” van de Branchevereniging Sport en cultuurtechniek.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.125 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Zie verder de toelichting van artikel 6.2.
Dit artikel is gebaseerd op artikel 22.126 van de Bruidsschat. De regels zijn ongewijzigd overgenomen.
Artikel 6.1 en artikel 6.2 regelen dat de eigenaar, erfpachter of gebruiker van een locatie, waarvoor op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, het omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift (of voorheen onder het Besluit uniforme saneringen) een deklaag of isolatielaag is aangebracht alle maatregelen moet nemen om deze deklaag of isolatielaag in stand te houden, te onderhouden of te vervangen. Dit is een voortzetting van artikel 39e Wet bodembescherming. Door een bedoelde of onbedoelde handeling kan het resultaat van deze bodemsanering ongedaan gemaakt worden, waardoor bij het dagelijkse gebruik van de locatie blootstelling en contactmogelijkheden met de verontreinigde bodem kunnen ontstaan. De maatregelen kunnen bestaan uit het herstellen van de afdeklaag als deze bijvoorbeeld door werkzaamheden op de locatie beschadigd is geraakt of een te geringe dikte heeft gekregen. Daarom geldt artikel 6.2 zowel voor eigenaar, erfpachter als gebruiker (zoals een huurder). Ook onder de Omgevingswet is het gewenst dat leeflagen in stand worden gehouden of dat gebruiksbeperkingen in acht worden genomen. Als een bodemsanering is uitgevoerd door het aanbrengen van een afdeklaag (een leeflaag van schone grond of een duurzaam aaneengesloten verhardingslaag) om blootstelling te voorkomen, dan is het voor de bescherming van de gezondheid van belang dat die afdeklaag in stand blijft. Het gaat in dit artikel om een afdeklaag, die is aangebracht als onderdeel van een sanering zoals bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving, een omgevingsplan, een omgevingsvergunning of op basis van een maatwerkvoorschrift. De regels voor saneren komen in verschillende instrumenten en besluiten terug. Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt de milieubelastende activiteit saneren van de bodem waarbij saneren met een leeflaag/isolatielaag is toegestaan. Ook is het mogelijk dat gemeenten in hun omgevingsplan maatwerkregels stellen of een omgevingsvergunning verplicht stellen voor het saneren van de bodem.
Tweede lid
Tijdelijke beschermingsmaatregelen die zijn genomen als gevolg van een toevalsvondst moeten eveneens in stand worden gehouden. Het zijn maatregelen die de bron van verontreiniging niet wegnemen, maar de blootstellingsroute (blijven) blokkeren. Hiervoor geldt hetzelfde als bij het eerste lid. Deze regel is gelijkwaardig aan de tijdelijke beveiligingsmaatregelen bij zeer ernstige verontreiniging (artikel 37, vierde lid, van de Wet bodembescherming).
[Gereserveerd] Deze afdeling is van toepassing op het verrichten van werkzaamheden voor de uitoefening van bevoegdheden door of in opdracht van het college van burgemeester en wethouders in het kader van uitvoeringstaak, bedoeld in artikel 18.18, tweede lid van de Omgevingswet, en de handhavingstaak, bedoeld in artikel 18.1 van de Omgevingswet.
Op dit moment is dit nog geregeld in de Verordening uitvoering en handhaving omgevingsrecht gemeente Utrechtse Heuvelrug.
[Gereserveerd] De gemeenteraad ziet toe op de hoofdlijnen van het beleid voor de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van de voor de gemeente vastgestelde beleidskaders voor de fysieke leefomgeving.
[Gereserveerd] Burgemeester en wethouders beoordelen de kwaliteit van de uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak in het licht van daarvoor door hen krachtens artikel 13.5 van het Omgevingsbesluit gestelde doelen.
[Gereserveerd]
1 Op de uitvoering en handhavingstaak bedoeld in artikelen 18.18 tweede lid en 18.1 van de Omgevingswet zijn de kwaliteitscriteria en kwaliteitsdoelen van toepassing.
2 Over de naleving van de kwaliteitscriteria en kwaliteitsdoelen doen burgemeester en wethouders jaarlijks mededeling aan de gemeenteraad.
3 Voor zover de kwaliteitscriteria en kwaliteitsdoelen niet zijn of niet konden worden nageleefd doet het college van burgemeester en wethouders daarvan gemotiveerd verslag aan de gemeenteraad.
In artikel 5.257 is bepaald dat wonen alleen is toegestaan in woningen en wooneenheden die zijn opgenomen in het woningregister als bedoeld in dit artikel. Het woningregister is opgenomen in de bijlage. Dit is een lijst met adressen die onderdeel uitmaakt van het omgevingsplan.
Er is ook een dynamisch geografisch raadpleegbaar werkregister waarin ook alle in de tussentijd toegevoegde en verwijderde woningen en wooneenheden staan weergegeven. Deze kan worden geraadpleegd via de gemeentewebsite. Daaraan kunnen echter geen rechten worden ontleend.
In dit artikel is eerbiedigend overgangsrecht opgenomen dat er in voorziet dat bestaand legaal gebruik mag worden voortgezet, ook wanneer dat in strijd is met nieuwe regels over gebruik. Met deze regeling wordt het uitgangspunt van eerbiedigend overgangsrecht zoals dat voorheen in bestemmingsplannen moest worden opgenomen, voortgezet. Het artikel beoogt in de daarop betrekking hebbende rechtspraktijk geen inhoudelijke verandering te brengen. Dit laat onverlet dat er op enig moment voor een bepaald gebied een uitzondering wordt gemaakt. In dat geval zullen in dit regelonderdeel in een of meerdere artikelen maatwerkregels met betrekking tot het overgangsrecht worden opgenomen, die uitsluitend voor dat gebied gelden.
Eerste lid
In het eerste lid is bepaald dat het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden, en dat als gevolg van die wijziging in strijd is met de regels over gebruik in dit hoofdstuk, mag worden voortgezet. Het eerste lid bevat de peildatum voor het vaststellen van het bestaande gebruik: het gebruik dat bestond op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden. Alleen dat gebruik mag, ook al is het in strijd met de regels over gebruik in dit hoofdstuk, worden voortgezet.
Tweede lid
Het tweede lid maakt duidelijk dat het overgangsrecht niet geldt voor gebruik dat voorafgaand aan wijziging van dit omgevingsplan reeds in strijd was met de voorheen geldende regels over gebruik in dit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen daarvan. In dit lid wordt niet gesproken van regels over gebruik in dit hoofdstuk, maar regels over gebruik in dit omgevingsplan. Door in dit tweede lid te refereren aan regels over gebruik in dit omgevingsplan, geldt deze uitzondering dus ook wanneer het bestaand gebruik in strijd was met regels over gebruik van gronden en bouwwerken, opgenomen in een ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan.
Derde lid
Het derde lid bepaalt dat het verboden is het strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen in een ander met het omgevingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Ten opzichte van overgangsrecht zoals opgenomen in een ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan, wordt niet langer gesproken van een verbod op het 'laten veranderen'. Op grond van artikel 5.2 van dit omgevingsplan is de normadressaat van ook dit derde lid degene die de activiteit (in dit geval het veranderen) verricht. Zoals toelicht bij artikel 5.2 wordt onder degene die de activiteit verricht mede begrepen degene die de activiteit laat verrichten.
Vierde lid
Het vierde lid bepaalt dat indien het strijdig gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde wijziging voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In dit artikel is overgangsrecht met betrekking tot het bouwwerken opgenomen. Er is voor gekozen om het specifieke op een bepaald onderwerp van toepassing zijnde overgangsrecht in dit omgevingsplan per hoofdstuk vorm te geven. Dit omgevingsplan bevat een groot aantal hoofdstukken over sterk uiteenlopende onderwerpen. Opname van overgangsrecht over specifieke onderwerpen in het desbetreffende hoofdstuk, draagt bij aan de vindbaarheid en daarmee de kenbaarheid van ook de overgangsrechtelijke bepalingen. In dit artikel is eerbiedigend overgangsrecht opgenomen. De regeling zoals opgenomen in het tweede tot en met het vijfde lid is analoog aan de regeling zoals die voorheen vanwege artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening moest worden opgenomen in bestemmingsplannen. Met deze regeling wordt het uitgangspunt van eerbiedigend overgangsrecht zoals dat voorheen in bestemmingsplannen moest worden opgenomen, voortgezet. Het artikel beoogt in de daarop betrekking hebbende rechtspraktijk geen inhoudelijke verandering te brengen. Ten opzichte van die regeling is tevens voorzien in instandhouding van het bouwwerk. Daarop heeft ook het eerste lid betrekking.
Eerste lid: Het eerste lid komt in de plaats van artikel 22.40, zoals dat bij wijze van Bruidsschat bij inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel was geworden van dit omgevingsplan. De inhoud is ongewijzigd. Met deze bepaling wordt expliciet gemaakt dat het overgangsrecht voor bouwwerken, zoals dat in bestemmingsplannen moest zijn opgenomen op grond van artikel 3.2.1 van het voormalige Besluit ruimtelijke ordening en dat betrekking had op de voorwaarden waaronder de in dat artikel bedoelde bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, ook voorziet in het in stand mogen houden van die bouwwerken. Het uitdrukkelijk regelen van het in stand mogen houden van die bouwwerken, is een logisch gevolg van het codificeren dat de vergunningplicht voor de bouwactiviteit ook ziet op het in stand houden van het te bouwen bouwwerk. Het in stand mogen houden van een bouwwerk wordt hiermee onder het nieuwe recht uitdrukkelijk geregeld. Voor de bouwwerken die onder het planologisch overgangsrecht vielen zoals opgenomen in voormalige bestemmingsplannen, welk overgangsrecht met de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel is geworden van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, treden hiermee geen veranderingen op.
Tweede lid: In het tweede lid, aanhef en onder a, wordt bepaald dat een bouwwerk dat op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden aanwezig is en afwijkt van het omgevingsplan na wijziging, in stand mag worden gehouden, gedeeltelijk mag worden vernieuwd of veranderd en in vernieuwde of veranderde staat in stand mag worden gehouden, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot. Hiermee is vastgelegd dat van het gewijzigde omgevingsplan afwijkende bouwwerken in alle gevallen in stand mogen worden gehouden, gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, en dat het bouwwerk ook in de vernieuwde of veranderde toestand in stand mag worden gehouden. Dit alles uiteraard met inachtneming van alle verder toepasselijke wettelijke regels, en met als enige verdere restrictie dat daardoor de afwijking van het omgevingsplan niet naar aard en omvang wordt vergroot. De kern van de bepaling is dat de vernieuwing of verandering er niet toe mag leiden dat het onder de oude regels toegestane gebruik van het bouwwerk verder daarvan gaat afwijken dan reeds het geval was. Als voorbeelden kunnen worden genoemd de recreatiewoning die voor permanente bewoning geschikt wordt gemaakt, en de horecaonderneming die van een eenvoudige drinkgelegenheid wordt omgevormd tot een disco. De bedoeling is, met andere woorden, dat het gebruik geen wezenlijke verandering of verzwaring ondergaat. Voldaan moet worden aan de kerngedachte van het voorgestelde overgangsrecht: geen bevriezing, maar aangepast beheer. Burgemeester en wethouders dienen deze regel met dat oogmerk toe te passen. Dat impliceert dat een gefaseerde algehele vernieuwing niet tot de mogelijkheden behoort. In het tweede lid, aanhef en onder b, wordt bepaald dat een bouwwerk dat op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden aanwezig is en afwijkt van het omgevingsplan na wijziging, na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel mag worden vernieuwd of veranderd en in vernieuwde of veranderde staat in stand mag worden gehouden, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot. Voorwaarde is wel dat de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. Hiermee wordt voorkomen dat gedurende langere tijd onzeker blijft of de oude situatie zal worden hersteld. Daarvoor bestaat in gevallen van calamiteit geen goede reden. Ook in dit geval geldt uiteraard dat een en ander gebeurt met inachtneming van alle verder toepasselijke wettelijke regels, en met als enige verdere restrictie dat daardoor de afwijking van het omgevingsplan niet naar aard en omvang wordt vergroot. Vernieuwing of verandering bij gedeeltelijke beschadiging is mogelijk met toepassing van het bepaalde onder a. Bij calamiteiten dienen de feiten goed in beeld te zijn gebracht. De feiten kunnen slechts door het verrichten van goed onderzoek worden achterhaald. Dat vergt dus enige inspanning, maar het past binnen de aard van het overgangsrecht om ook bij calamiteiten kritisch te bezien in hoeverre de vernieuwingsbehoefte werkelijk in verband staat met de calamiteit.
Derde lid: In het derde lid is bepaald dat onder een bouwwerk dat op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden aanwezig is, in dit artikel tevens wordt verstaan een bouwwerk dat in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen. Ook daarop is dit overgangsrecht van toepassing.
Vierde lid: Het vierde lid sluit illegale bouwwerken expliciet uit van het overgangsrecht bouwwerken. Bepaald is dat het eerste lid niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de voorheen geldende regels over bouwwerken in dit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen daarvan. In dit lid wordt niet gesproken van regels over bouwwerken in dit hoofdstuk, maar over regels over bouwwerken in dit omgevingsplan. Door in dit vierde lid te refereren aan de voorheen geldende regels over bouwwerken in dit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen daarvan, geldt deze uitzondering dus ook wanneer het bestaand bouwwerk in strijd was met regels over bouwwerken, opgenomen in een ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan.
Vijfde lid: In het vijfde lid is er de mogelijkheid opgenomen dat burgemeester en wethouders eenmalig in afwijking van het eerste lid bij omgevingsvergunning, kunnen instemmen met het vergroten van de inhoud van een bouwwerk, bedoeld in het eerste lid, met maximaal 10%. Deze mogelijkheid voorziet erin dat het mogelijk wordt gemaakt bouwwerken die in strijd zijn met het gewijzigde omgevingsplan en onder het overgangsrecht zijn gebracht, nog in beperkte mate uit te breiden. De ratio erachter is dat zolang deze bouwwerken nog in stand worden gehouden, ze aan de daaraan te stellen eisen moeten kunnen blijven beantwoorden. Het betreft een discretionaire bevoegdheid, waarbij een belangenafweging plaats dient te vinden. Het niet opnemen van deze mogelijkheid zorgt voor een harde bevriezing. De weg van een buitenplanse omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit hoort immers redelijkerwijze niet tot de mogelijkheid, omdat die leidt tot een aanpassingsplicht van het omgevingsplan. Dat strookt niet met het uitgangspunt dat het bouwwerk niet voor niets onder het overgangsrecht zal zijn gebracht.
DD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage I bij het Bbl bevat de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument». Deze begrippen gelden op grond van artikel 1.1, eerstederde lid, van dit omgevingsplan ook voor dit plan. Deze begrippen worden gebruikt in de artikelen 22.28, eerste en tweede lid, 22.38, 22.287, 22.288, 22.290 tot en met 22.293 en 22.295.
De begripsomschrijvingen van bovengenoemde begrippen zijn toegesneden op de wijze waarop de bescherming van monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau via het toekennen van een beschermde status en daardoor het van toepassing worden van bepaalde regels onder het nieuwe recht van de Omgevingswet vorm krijgt. Dit gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven en, als het gaat om een voorbeschermd monument of archeologisch monument, door het voor de locatie van het monument of archeologisch monument toevoegen van een voorbeschermingsregel aan dit omgevingsplan via een voorbereidingsbesluit vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.
Daarmee zouden buiten de reikwijdte van bovengenoemde begrippen vallen monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau die onder het voor de Omgevingswet geldende recht als gemeentelijk monument of archeologisch monument zijn aangewezen op grond van een gemeentelijke verordening of een voorbeschermde status hebben verkregen op grond van een zodanige verordening, en waaraan nog niet direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of waarvoor op dat moment in het omgevingsplan nog geen voorbeschermingsregel is opgenomen. In de praktijk werden onder het voormalige recht onder de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument» dergelijke monumenten en archeologische monumenten verstaan (hierna samen te noemen: gemeentelijke monumenten «oude stijl»).
Dit gevolg, dat niet is beoogd, kan zich voordoen tot het bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarop gemeenten over een omgevingsplan moeten beschikken dat voldoet aan alle eisen van de Omgevingswet. Uiteraard moeten de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» gedurende deze overgangsfase wel adequaat worden beschermd. Dit is het geval zolang deze in dit omgevingsplan nog niet zijn voorzien van de functie-aanduiding gemeentelijk monument in het omgevingsplan of, voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten of archeologische monumenten, ter zake een voorbeschermingsregel in dit omgevingsplan is opgenomen. Daarbij wordt er voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten op gewezen dat die onder de Omgevingswet niet per se eerst via een door een voorbereidingsbesluit toe te voegen voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan hoeven te worden omgezet naar een voorbeschermd gemeentelijk monument in de zin van de begripsomschrijving uit bijlage I bij het Bbl. Afhankelijk van het tijdsverloop van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening en van de procedure om tot vaststelling van een nieuw omgevingsplan te komen, kan er voor deze voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten ook voor worden gekozen om deze direct, dus zonder hiervoor eerst een voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan toe te voegen, in het nieuwe deel van het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Dit zal zich met name voordoen als de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening gedurende hetzelfde tijdvak gaande is als de procedure tot vaststelling van het omgevingsplan. In dat geval kan het zo zijn dat die procedure tot aanwijzing voldoende voorziet in de benodigde voorbescherming en hoeft die voorbescherming niet afzonderlijk met voorbeschermingsregels in het omgevingsplan te worden gecreëerd.
Voor zover het gaat om de continuering van de gelding van de gemeentelijke verordeningen zelf en een eventueel daarin opgenomen vergunningplicht wordt in de bescherming van de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» al voorzien door de artikelen 22.4 en 22.8 van de Omgevingswet, zoals die artikelen bij de Invoeringswet Omgevingswet worden toegevoegd. Maar voor een adequate bescherming van deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» is ook vereist dat de onderdelen van de artikelen 22.28, 22.38, 22.276, 22.277, 22.279 tot en met 22.282 en 22.284 die betrekking hebben op gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten in overeenstemming met de daarvoor geldende begripsomschrijvingen, ook op deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» van toepassing zijn. Artikel 22.2 van dit omgevingsplan voorziet hierin. Daarbij is het uiteraard zo dat als bij voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten de uitkomst van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening is dat wordt afgezien van de aanwijzing, op dat moment de voorbescherming vervalt en niet langer sprake is van een «monument of archeologisch monument waarop die verordening van overeenkomstige toepassing is» als bedoeld in artikel 22.2, eerste lid. Het van toepassing zijn van dit artikel op de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» kan dus niet alleen worden beëindigd doordat gedurende de overgangsfase daaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument wordt gegeven of ter zake in het omgevingsplan een voorbeschermingsregel wordt opgenomen (de situaties beschreven in artikel 22.2, tweede lid), waardoor de desbetreffende monumenten en archeologische monumenten rechtstreeks onder de begrippen gemeentelijk monument en voorbeschermd gemeentelijk monument komen te vallen, maar ook doordat de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening uiteindelijk niet tot een aanwijzing leidt.
EE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op de trillingen door een activiteit, in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw. Dit artikel geldt alleen voor activiteiten die ook onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling voor milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 22.41 vallen. Dat algemene toepassingsbereik probeert het oude begrip Wet milieubeheer-inrichting grotendeels te dekken. Zie daarover meer in de toelichting bij artikel 22.41. De trillingvoorschriften van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer waren alleen van toepassing op deze Wet milieubeheer-inrichtingen. Deze paragraaf is alleen van toepassing op activiteiten die trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz veroorzaken. Dat bleek onder het Activiteitenbesluit milieubeheer impliciet door de verwijzing naar normwaarden in de Meet- en beoordelingsrichtlijn B «Hinder voor personen» van de Stichting Bouwresearch.
De trillingparagraaf uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was niet van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen. Deze paragraaf van dit omgevingsplan is wel van toepassing op vergunningplichtige milieubelastende activiteiten. Voor vergunningplichtige milieubelastende activiteiten werden voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, soms trillingnormen of andere voorschriften ter beperking van trillinghinder opgenomen in de omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten. Deze bestaande vergunningvoorschriften blijven op grond van artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet gelden en hebben op grond van artikel 22.1, tweede lid van dit omgevingsplan voorrang op de regels voor trillingen in deze paragraaf van dit omgevingsplan.
Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer werd bij de bescherming tegen trillinghinder verwezen naar de begrippen «geluidgevoelige ruimten» en «verblijfsruimten», bedoeld in de voormalige Wet geluidhinder. Het Bkl bevat eigen begrippen «trillinggevoelige gebouwen» en «trillinggevoelige ruimten». Deze gelden op grond van artikel 1.1, eerstederde lid, van dit omgevingsplan.
Overigens is het begrip trillinggevoelige ruimte in het Bkl wel anders gedefinieerd dan een geluidgevoelige ruimte in de voormalige Wet geluidhinder en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Zo heeft de oude regelgeving het over een keuken van ten minste 11 m2. Die ondergrens van 11 m2 vervalt. Een trillinggevoelige ruimte wordt gedefinieerd als een verblijfsruimte of verblijfsgebied van een aangewezen gebruiksfunctie. In de praktijk kunnen dus kleine verschillen optreden. Als dit bij toepassing van de omgevingsplanregels van rijkswege in een concreet geval een probleem oplevert, dan kan dit opgelost worden met maatwerkvoorschriften.
FF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor landbouwhuisdieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld gelden geen waarden, maar is het uitgangspunt dat afstanden worden aangehouden. Deze afstanden zijn in dit artikel opgenomen. Het gaat hierbij om vaste afstanden: de afstand is niet gekoppeld aan het aantal landbouwdieren.
In dit omgevingsplan wordt onder landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor verstaan: landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld met uitzondering van pelsdieren. Deze begripsbepaling staat opgenomen in Bijlage IIIII bij dit omgevingsplan.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 4, eerste lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.117, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Voor dit artikel geldt dat als in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij een andere afstand is vastgesteld dan de afstand in dit artikel, die andere afstand uit de geurverordening voorrang heeft op de afstand zoals opgenomen in dit artikel. Dit is geregeld in artikel 22.1 van dit omgevingsplan. Deze voorrang werkt ook door in de volgende artikelen van deze paragraaf over de eerbiedigende werking.
GG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraaf emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage IIIII.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.
HH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De Omgevingswet (Ow) bepaalt dat een gemeenteraad voor het gehele gemeentelijk grondgebied een omgevingsplan moet vaststellen.
In het omgevingsplan moeten alle gemeentelijke regels zijn opgenomen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Dat zijn dus niet alleen de regels voor bouwen, gebruik en aanlegactiviteiten, zoals in het bestemmingsplan. Het omgevingsplan bevat bijvoorbeeld ook regels over milieuaspecten (zoals geur en geluid), uitritten, kappen, et cetera.
De regels die in het omgevingsplan worden opgenomen, hebben betrekking op (artikel 1.2 Ow):
de fysieke leefomgeving, en
activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel erfgoed, werelderfgoed. Gevolgen voor de fysieke leefomgeving zijn in ieder geval gevolgen die kunnen voortvloeien uit: het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt en het nalaten van activiteiten. Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden ook aangemerkt gevolgen voor de mens, voor zover deze worden of kunnen worden beïnvloed door of via onderdelen van de fysieke leefomgeving.
In deze motivering wordt uitgelegd welke regels voor de fysieke leefomgeving dit ontwerpwijzigingsbesluit van het omgevingsplan stelt, en welke keuzes de gemeente hierin heeft gemaakt.
De Ow is op 1 januari 2024 in werking getreden. De wet regelt dat er direct na inwerkingtreding geen instrumenten meer bestaan die zijn gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In plaats daarvan worden van rechtswege alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen (plus de bruidsschat en enkele verordeningen) samen één omgevingsplan.
Met de inwerkingtreding van de Ow start de zogeheten ‘transitiefase’. Tijdens de transitiefase hoeft het omgevingsplan nog niet alle regels over de fysieke leefomgeving te bevatten en aan alle wettelijke eisen te voldoen. Deze transitiefase gebruiken gemeentes om hun omgevingsplan op hun eigen manier op te bouwen. Dat kan in stappen, bijvoorbeeld gebiedsgewijs of themagewijs. Bij elke stap wordt het omgevingsplan (nieuwe stijl) uitgebreid door het werkingsgebied en/of het aantal onderwerpen waar de regels over gaan te vergroten. Deze transitiefase duurt volgens de planning tot 2032.
De gemeente Utrechtse Heuvelrug stelt met deze ontwerpwijziging voor om voor de kern Amerongen het eerste deel van het omgevingsplan nieuwe stijl vast te stellen. Gedurende (en na) de transitiefase zal dit deel steeds verder worden aangescherpt en uitgebreid.
Het tijdelijke omgevingsplan
Met inwerkingtreding van de Ow worden/zijn bepaalde rijksregels ingetrokken. Dat is onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op rijksniveau vastlegt welke (bouw-)activiteiten vergunningplichtig zijn. Maar ook het Activiteitenbesluit milieubeheer, dat bijvoorbeeld regels bevat over geluid en geur door bedrijven. Met de komst van de Ow worden meer bevoegdheden gedecentraliseerd (een van de uitgangspunten van de Ow is: ‘decentraal, tenzij’). Regels worden ingetrokken op rijksniveau om gemeentes de ruimte te geven hierover hun eigen keuzes te maken in het omgevingsplan.
Bij inwerkingtreding van de Ow hoeft de gemeente die keuzes nog niet allemaal in het omgevingsplan te hebben verwerkt. Om te voorkomen dat er tijdens de transitiefase een ‘vacuüm’ ontstaat, is er een bijzondere vorm van overgangsrecht ontworpen. Dat komt erop neer dat alle ingetrokken rijksregels ‘automatisch’ (van rechtswege) aan het omgevingsplan worden toegevoegd. Deze regels worden samen de ‘bruidsschat’ genoemd. De gemeente kan deze regels vervolgens naar eigen inzicht overnemen of aanpassen (binnen een bepaalde bandbreedte) in het nieuwe (deel)omgevingsplan.
Het omgevingsplan van rechtswege dat de gemeente direct met de inwerkingtreding van de Ow heeft gekregen, bestaat dus uit alle bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten), de bruidsschat en enkele verordeningen (hemelwaterverordening, geurverordening en erfgoedverordening). Dit wordt het ‘tijdelijke deel van het omgevingsplan’ genoemd. Afbeelding [1.1] geeft dit schematisch weer. Het tijdelijke deel moet uiterlijk aan het einde van de transitiefase (2032) volledig zijn vervangen door het omgevingsplan nieuwe stijl, het 'echte omgevingsplan', dat door de gemeenteraad is vastgesteld en voldoet aan alle eisen van de wet. Overige gemeentelijke verordeningen die regels bevatten over de fysieke leefomgeving, die uiteindelijk ook in het omgevingsplan terecht moeten komen, blijven naast het tijdelijke omgevingsplan bestaan. Deze (delen van) verordeningen, zoals bepalingen uit de APV over het kappen van bomen of evenementen, worden gedurende de transitiefase in het omgevingsplan verwerkt. De gemeente Utrechtse Heuvelrug kiest ervoor om deze verordeningen eerst in een ‘Verordening Fysieke Leefomgeving’ (VFL) op te nemen voordat deze uiteindelijk in het omgevingsplan nieuwe stijl worden opgenomen.
Omgevingsplan nieuwe stijl
Het nieuwe omgevingsplan bevat integraal alle regels voor de fysieke leefomgeving van de gemeente. De gemeente bepaalt zelf hoe ze dit vormgeeft, en dus ook hoe de onderdelen van het tijdelijke omgevingsplan hierin plaats krijgen. Bestaande regelingen kunnen zoveel mogelijk worden voortgezet, maar de Ow biedt ook de mogelijkheid om andere keuzes te maken.
Bij het opstellen van het nieuwe omgevingsplan moet de gemeente zich (onder andere) houden aan instructieregels die het Rijk en de provincie hebben gesteld. Deze zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en in de provinciale omgevingsverordening. Deze instructieregels bevatten opdrachten aan de gemeente om onderwerpen zoals geluid, geur en externe veiligheid op een bepaalde manier in het omgevingsplan te regelen. De gemeente heeft daarbij een bepaalde bandbreedte: er is een standaardwaarde en daarboven en daaronder mag (gemotiveerd en in bepaalde gevallen) worden afgeweken. Dit systeem wordt ook wel het ‘mengpaneel’ genoemd.
De bruidsschat regelt dat in het tijdelijke deel van het omgevingsplan automatisch de standaardwaarden (enkele uitzonderingen daargelaten) gelden. Initiatieven die daaraan niet voldoen zijn als gevolg hiervan in strijd met het omgevingsplan. De gemeente kan in het (nieuwe deel van het) omgevingsplan gemotiveerd afwijken van de standaardwaarden. De waarden van het mengpaneel kunnen per gebied worden gekozen, afhankelijk van de karakteristiek van het gebied. In een levendig centrum is het bijvoorbeeld denkbaar om meer geluid toe te staan dan in een rustig buitengebied. De basis van de gebiedsgerichte keuzes ligt in de omgevingsvisie (of ander gemeentelijk beleid). Het omgevingsplan werkt de keuzes verder uit en vertaalt ze in juridisch bindende regels.
Te vervallen regelingen
Bij vaststelling van een deel van het omgevingsplan nieuwe stijl komt straks een deel van het tijdelijk omgevingsplan te vervallen. Het gaat bij deze ontwerpwijziging om bestemmingsplannen en beheersverordeningen die gelden in de kern van Amerongen. Sommige plannen liggen geheel in het werkingsgebied van het omgevingsplan nieuwe stijl, andere voor een deel. Deze komen dus na inwerkingtreding van de wijziging van het omgevingsplan voor Amerongen geheel of gedeeltelijk te vervallen. In de onderstaande tabel is weergegeven om welke plannen het gaat:
|
Naam van het plan |
Vaststelling gemeenteraad |
Vervallen |
|
Bestemmingsplan Bedrijventerrein Amerongen |
31‑5‑2005 |
geheel |
|
Bestemmingsplan Breeakker - Amerongen |
1‑3‑2012 |
geheel |
|
Bestemmingsplan Bedrijventerreinen |
14‑11‑2016 |
deels |
|
Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening |
7‑6‑2018 |
deels |
|
Beheersverordening Woongebied Amerongen en Overberg 1e herziening |
16‑5‑2019 |
deels |
|
Beheersverordening Allemanswaard te Amerongen |
27‑5‑2021 |
geheel |
|
Bestemmingsplan Burgemeester Jonkheer H. van den Boschstraat 2-4, Amerongen |
27‑1‑2022 |
geheel |
|
Bestemmingsplan Bufferzone Industrieweg Noord, Amerongen |
5‑6‑2025 |
geheel |
De volgende verordeningen komen binnen het werkingsgebied van het omgevingsplan nieuwe stijl te vervallen:
Verordening op de afvoer van hemelwater Utrechtse Heuvelrug;
Monumentenverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug voor zover het gaat om artikel 15a en 15b: het betreft daarmee alleen het archeologisch deel. Het overige blijft vooralsnog in stand.
De regels uit deze verordeningen zijn in het omgevingsplan nieuwe stijl geïntegreerd.
De bruidsschat komt binnen het werkingsgebied van het omgevingsplan nieuwe stijl ook grotendeels te vervallen. De inhoud uit de bruidsschat is overigens zoveel mogelijk beleidsneutraal opgenomen in de artikelen die in hoofstuk 5 van het omgevingsplan staan.
Deze motivering bestaat uit vier delen. Dit deel (hoofdstuk 1 t/m 5 ), bevat de algemene aspecten van het omgevingsplan. Hierna volgt hoofdstuk 6, daarin vindt de planbeschrijving plaats per gebied en wordt een toelichting gegeven op de gebiedsgerichte keuzes die in het omgevingsplan zijn gemaakt.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het beleid dat relevant is bij het opstellen van het omgevingsplan. Het gaat daarbij niet alleen om het beleid van de gemeente zelf, maar ook dat van andere bestuursorganen zoals het Rijk en de provincie.
Onder de Ow is het principe dat al het beleid voor de fysieke leefomgeving wordt gevat in één instrument: de omgevingsvisie. De wet verplicht elke bestuurslaag een omgevingsvisie vast te stellen: het Rijk de nationale omgevingsvisie (NOVI), elke provincie een provinciale omgevingsvisie (POVI) en alle gemeenten een gemeentelijke omgevingsvisie (GOVI). De omgevingsvisie bevat het integrale langetermijnbeleid van deze overheden met betrekking tot de fysieke leefomgeving. De NOVI, POVI en GOVI zijn daarom strategische instrumenten, die zelfbindend zijn voor het bestuursorgaan.
Volgens de Ow (artikel 3.2) bevat de omgevingsvisie de hoofdzaken van het voor de fysieke leefomgeving te voeren integrale beleid, de hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en van de voorgenomen ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van het grondgebied. Verder stelt de Ow geen inhoudelijke vereisten voor de omgevingsvisie en is het instrument dus vormvrij. De minister, provinciale staten en de gemeenteraad bepalen zelf hoe en hoe gedetailleerd zij (delen van) hun omgevingsvisie vormgeven. Dit geeft ruimte aan overheden om afhankelijk van hun ambities, tijdhorizon, grondgebied en gekozen thema’s een eigen invulling aan hun omgevingsvisie te geven.
Wel volgt uit deze systematiek een logische doorwerking van beleid. In de Ow is ook bepaald dat een bestuursorgaan bij de uitoefening van taken en bevoegdheden rekening houdt met andere bestuursorganen (artikel 2.2). De provincie houdt in haar POVI daarom rekening met de NOVI en de gemeente in haar GOVI met de POVI. Zo werkt de NOVI door in de POVI, en die vervolgens in de GOVI. De gemeentelijke omgevingsvisie, als integraal beleidskader voor de fysieke leefomgeving, vormt vervolgens de basis voor de gemeentelijke programma's en het omgevingsplan.
De beschrijving van de verschillende beleidskaders gebeurt in dit hoofdstuk daarom beknopt. Het relevante Rijks- en provinciale beleid is in de gemeentelijke omgevingsvisie al beschreven en meegewogen in de beleidsmatige keuzes van de gemeente. Daar waar het beleid van Rijk en provincie is vertaald in rechtstreekse instructieregels voor het omgevingsplan, komt dat in hoofdstuk 3 aan bod. Omdat de (gemeentelijke) omgevingsvisie in principe het integrale beleid voor de fysieke leefomgeving vormt ligt hierop de focus. Alleen wanneer andere beleidsdocumenten hierin nog niet zijn verwerkt of specifiek relevant zijn, worden die in dit hoofdstuk apart behandeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Als integraal strategisch beleidsdocument bepaalt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk op de fysieke leefomgeving van Nederland.
Uit de Ow volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI. De NOVI komt in de plaats van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; behalve paragraaf 4.9). Ook zijn de relevante strategische delen van het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 opgenomen (samen met het Nationaal Milieubeleidskader), en geldt de NOVI als wijziging van onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP).
In aanloop naar de inwerkingtreding van de Ow is op 11 september 2020 de eerste Nationale Omgevingsvisie – NOVI – vastgesteld, als één rijksvisie op de fysieke leefomgeving van Nederland. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Dit toekomstperspectief voor Nederland bestaat uit:
Een klimaatbestendige delta;
Duurzaam, concurrerend en circulair;
Kwaliteit van leven in stad en dorp;
Nabijheid en betrouwbare verbindingen;
Veilig en gezond, herkenbaar en natuurlijk.
Het realiseren van een fysieke leefomgeving die dit toekomstperspectief mogelijk maakt, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:
Naar een duurzame en concurrerende economie;
Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
Naar een waardevolle leefomgeving.
Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.
Hierbij worden drie inrichtingsprincipes gehanteerd die helpen om in een specifieke casus of gebied bij botsende belangen een zorgvuldige weging tussen nationale belangen te maken. Die inrichtingsprincipes zijn:
Combineren boven enkelvoudig;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
Afwentelen voorkomen.
De NOVI is zelfbindend voor het Rijk. De rijksoverheid zet er wel op in dat provincies en gemeenten bij het vaststellen van hun eigen omgevingsvisies rekening houden met wat er in de NOVI staat.
In de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) staat hoe Utrecht wil dat de provincie er in 2050 uitziet. In de Omgevingsverordening (POV) staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. De provincie Utrecht wil het groene, gezonde en slimme middelpunt van Nederland blijven. Daarbij staat de provincie voor een flinke uitdaging: het aantal inwoners, woningen, banen en verplaatsingen groeit fors. Het grondgebied is te klein om al deze ruimtevragers los van elkaar een plek te bieden. De grootste opgave is daarmee de vraag hoe we de verschillende functies ruimtelijk met elkaar kunnen combineren. Ook is het nodig om prioriteiten te stellen en keuzes te maken.
Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. De provinciale omgevingsvisie (POVI) van Utrecht kent de volgende uitgangspunten:
Stad en land gezond:
Goede gezondheid in woon-, werk- en leefgebieden;
Groene, rustige gebieden in nabijheid van stad en dorp om te ontspannen.
Klimaatbestendig en waterrobuust:
Duurzaam en robuust bodem- en watersysteem;
Klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving;
Perspectief voor bodemdalingsgebieden.
Duurzame energie:
Vitale steden en dorpen:
Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar:
Een goed bereikbare provincie;
Ontwikkeling bij knooppunten;
Optimalisatie van netwerken wegen, OV en fiets.
Levend landschap, erfgoed en cultuur:
Toekomstbestendige natuur en landbouw:
De beleidsdoelen van het Rijk (NOVI) en de provincie (POVI) zijn meegenomen in de gemeentelijke omgevingsvisie, die vervolgens de basis vormt voor dit omgevingsplan.
De invulling van dit omgevingsplan sluit aan bij de inrichtingsprincipes die de NOVI en POVI benoemen. Door regels voor activiteiten zoveel mogelijk op het niveau van (ruime) gebiedstypen te stellen, wordt gecombineerd ruimtegebruik mogelijk gemaakt. Per gebiedstype is bepaald welke activiteiten hierbinnen zijn toegestaan, zonder elke afzonderlijke activiteit aan een specifieke locatie toe te wijzen. Voor gebruiksactiviteiten is functiemenging het uitgangspunt; wanneer bepaalde activiteiten niet binnen het hele gebied wenselijk zijn, zijn specifieke functies op locaties aangewezen. Door te sturen met ruime gebiedstypen worden initiatieven uitgenodigd die aansluiten bij de doelen en activiteiten die voor het gebied bepaald zijn.
De bestaande kenmerken en de koers per deelgebied zoals geschetst in de omgevingsvisie vormen hiervoor de basis. Daarnaast zorgen de gestelde milieuregels in het omgevingsplan ervoor dat afwentelen op andere gebieden en toekomstige generaties wordt voorkomen. De omgevingsvisie schetst de volgende kenmerken en doelen voor (en rondom) de kern Amerongen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische kaders die een rol spelen bij het omgevingsplan. Op grond van de Ow (artikel 1.2), hebben de regels die in het omgevingsplan worden opgenomen betrekking op:
de fysieke leefomgeving (dit omvat in ieder geval: bouwwerken, infrastructuur, water en watersystemen, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel en werelderfgoed);
activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Dit omvat in ieder geval: het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt en het nalaten van activiteiten; als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden ook aangemerkt gevolgen voor de mens, voor zover deze worden of kunnen worden beïnvloed door of via onderdelen van de fysieke leefomgeving.
De regels in het omgevingsplan hebben hiermee een brede reikwijdte, maar deze reikwijdte is dus beperkt tot de fysieke leefomgeving (en activiteiten met gevolgen voor de fysieke leefomgeving). De ruimte die de gemeente heeft om in het omgevingsplan regels te stellen, wordt daarnaast beperkt door kaders die door andere bestuursorganen zijn gegeven.
De Ow bepaalt (artikel 2.28 e.v.) dat het Rijk instructieregels stelt over hoe bepaalde onderwerpen in een omgevingsplan moeten worden geregeld. De instructieregels van het Rijk zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Hoe dit in zijn werk gaat wordt in deze paragraaf beschreven. Naast de instructieregels van het Rijk gelden op rijksniveau nog algemene regels voor de fysieke leefomgeving. Die worden hierna ook kort besproken.
Besluit activiteiten leefomgeving
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat algemene regels voor activiteiten (in de fysieke leefomgeving) van burgers, bedrijven en overheden. Deze regels gelden naast het omgevingsplan en moeten altijd in acht worden genomen op het moment dat bepaalde activiteiten in de fysieke leefomgeving worden uitgevoerd.
Deze regels stelt het Rijk vanwege de aan haar toebedeelde taken (bijvoorbeeld met betrekking tot watersystemen en bepaalde infrastructuur), met het oog op een gelijk speelveld en gelijk beschermingsniveau (bijvoorbeeld bij bepaalde milieubelastende activiteiten), in verband met internationaalrechtelijke verplichtingen (bijvoorbeeld bij werelderfgoed en Natura-2000 activiteiten).
Het Bal geeft de gemeente de mogelijkheid om hierover in het omgevingsplan maatwerkregels op te nemen.
Omgevingsbesluit
In het Omgevingsbesluit (Ob) zijn procedurele bepalingen opgenomen ten aanzien van de besluitvorming rondom omgevingsvergunningen, bevoegdheden, adviseurs, etc. Omdat deze regels geen gevolgen hebben voor de inhoud van het omgevingsplan, wordt daarop in deze motivering niet nader ingegaan.
Besluit kwaliteit leefomgeving
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat instructieregels, onder andere voor omgevingsplannen. Deze instructieregels zijn opdrachten aan de gemeente over hoe zij bepaalde onderwerpen in het omgevingsplan moet regelen. De instructieregels hebben bijvoorbeeld betrekking op milieuaspecten zoals geluid, veiligheid en geur. De instructieregels voor omgevingsplannen zijn in hoofdstuk 5 van het Bkl opgenomen. Daarbij is bepaald (artikel 8.0b) dat deze instructieregels ook van toepassing zijn op de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Er zijn drie typen instructieregels, die ieder iets zeggen over de mate waarin de gemeente afwegingsruimte heeft bij het opstellen van het omgevingsplan:
‘Betrekken bij’: deze instructieregel geeft aan dat de gemeente een grote bestuurlijke afwegingsruimte heeft. Deze instructieregel geeft de opdracht aan de gemeente om bepaalde (verwachtingen van) feiten te betrekken bij de besluitvorming.
‘Rekening houden met’: deze instructieregel geeft aan dat de gemeente een bestuurlijke afwegingsruimte binnen de bandbreedte van de instructieregel heeft. Er geldt een standaardwaarde waarvan kan worden afgeweken. Die afwijking moet worden gemotiveerd.
‘In acht nemen’: deze instructieregel geeft aan dat de gemeente geen afwegingsruimte heeft en dat de gemeente aan deze instructieregel moet voldoen.
De instructieregels die in het Bkl voor omgevingsplannen (en buitenplanse omgevingsplanactiviteiten) zijn gesteld, hebben betrekking op verschillende onderwerpen. In het algemeen stelt het Bkl instructieregels over de volgende aspecten:
Waarborgen van de veiligheid;
Beschermen van de waterbelangen;
Beschermen van de gezondheid en van het milieu:
Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed;
Behoud van ruimte voor toekomstige functies;
Behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten;
Gebruik van bouwwerken;
Bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;
Instructieregels over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving.
De gemeentelijke sturingsfilosofie bestaat uit de overheidsrol die de gemeente kiest – reguleren, samenwerken of ondersteunen – in combinatie met de instrumentenmix die zij daarbij inzet. De basis voor deze keuzes, en de uitwerking van de concrete sturingsstijl, staan in de omgevingsvisie.
De regels van dit omgevingsplan zijn geordend in de volgende hoofdstukken:
1 Algemene bepalingen
2 Doelen
3 Programma’s
4 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving
5 Activiteiten
6 Beheer en onderhoud
7 Financiële bepalingen
8 Procesregels
9 Handhaving
10 Monitoring en informatie
11 Overgangsrecht
Het omgevingsplan ziet er anders uit dan een bestemmingsplan. Dit is allereerst het gevolg van de bredere reikwijdte, maar ook de grotere afwegingsruimte bij het stellen van regels, het ontbreken van de (uitdrukkelijke) eis van uitvoerbaarheid en het loslaten van het limitatief-imperatieve stelsel van vergunningverlening. Dit maakt ook dat er niet meer met een gedetailleerde verbeelding (kaart) gewerkt hoeft te worden.
Activiteiten staan centraal
Wat centraal staat bij het omgevingsplan, en een belangrijk verschil met de manier waarop we voorheen naar ruimtelijke plannen keken, is het stellen van regels over activiteiten. Wanneer iemand een activiteit in de fysieke leefomgeving wil ondernemen, wordt deze getoetst aan de regels van het omgevingsplan. Dit kan een toetsing aan open (kwalitatieve) dan wel gesloten (kwantitatieve) normen zijn, maar bijvoorbeeld ook een algemene regel over de toelaatbaarheid van de activiteit. Deze regels zijn gekoppeld aan een werkingsgebied, en daarmee aan de plaats waar de activiteit plaatsvindt. Dat kan de hele gemeente zijn, maar ook alleen een specifieke locatie.
De centrale rol voor activiteiten en werkingsgebieden komt terug in de opzet van het omgevingsplan. In hoofdstuk 4 worden verschillende soorten (werkings)gebieden benoemd en aangewezen. Daarbij wordt per gebied bepaald welke activiteiten zijn toegestaan, welke (varianten) regels daarop van toepassing zijn en welke waarden gelden. De regels voor de activiteiten zelf zijn opgenomen in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 4 is als het ware als een dashboard: hier worden (varianten van) regels uit hoofdstuk 5 ‘aan- en uitgezet’. Hoofdstuk 5 kan worden gezien als een (tekst)kaartenbak; verschillende varianten van regels waaruit kan worden gekozen. Door deze opzet kunnen eenvoudig gebieden worden toegevoegd of aangepast in hoofdstuk 4, en nieuwe ‘regelsets’ worden opgenomen in hoofdstuk 5. Gezamenlijk vormen de hoofdstukken 4 en 5 het hart van het omgevingsplan.
Bruidsschat in het omgevingsplan
Naast de bovenstaande hoofdstukken zijn er ook nog de nodige lege hoofdstukken in het omgevingsplan opgenomen en is er het 'tijdelijke' hoofdstuk 22 Activiteiten. Dit hoofdstuk bevat de 'bruidsschat', de decentrale regels die per 1 januari 2024 van het rijk over gegaan zijn naar de gemeente. Dit hoofdstuk zal aan het einde van de overgangsperiode (1‑1‑2032) verdwijnen omdat dan alle regels uit dit hoofdstuk voor de hele gemeente geïntegreerd zullen zijn in de andere hoofdstukken. Hoofdstuk 23 bevat de slotbepalingen.
In dit omgevingsplan zijn verschillende typen werkingsgebieden onderscheiden. Allereerst zijn er zogenaamde ‘gebiedstypen’ aangewezen, die op basis van ruimtelijke en functionele kenmerken als het ware een hoofdindeling van de gemeente in deelgebieden vormen. Daarnaast zijn er verschillende aandachtsgebieden en restrictiegebieden bepaald, en zijn tot slot specifieke aanwijzingen voor infrastructuur opgenomen.
Gebiedstypen
Per gebiedstype zijn afwegingen gemaakt in de te stellen regels. Allereerst worden de doelen voor het gebied benoemd, en de normen bepaald die voor het gebied gelden (instelling van het ‘mengpaneel’). Vervolgens is aangemerkt welke activiteiten in het gebied zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de bijbehorende regels. Deze regels (dat wil zeggen: de ‘regelset’ die hier wordt geactiveerd) zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de regels.
Op deze manier wordt per gebiedstype op een verschillende manier gestuurd. De hier opgenomen doelen en normen vinden hun basis in de bestaande karakteristieken, koers en doelstellingen die in de visie voor het gebied zijn bepaald. Hieruit vloeit ook voort welke activiteiten zijn toegestaan, en welke regelset voor die activiteit is ‘aangezet’. De inhoudelijke keuzes die hierin zijn gemaakt worden per gebied besproken in hoofdstuk 6 van deze motivering.
Aandachtsgebieden en restrictiegebieden
Aanvullend op de keuzes die per gebied zijn gemaakt, kunnen ook extra afwegingen noodzakelijk of gewenst zijn. Het doel van een aandachtsgebied is om voor de gronden binnen dat gebied extra waarborgen of bescherming in het leven te roepen, ten opzichte van gronden daarbuiten. Zo zijn brand- en explosieaandachtsgebieden ervoor bedoeld om externe veiligheidsrisico's te beperken. Daarin is geregeld dat het toevoegen van (zeer/beperkt) kwetsbare gebouwen niet zonder vergunning (afhankelijk van het type aandachtsgebied) is toegestaan of zelfs verboden is. Voor dit gebied worden dus andere, aanvullende regels uit hoofdstuk 5 geactiveerd.
Restrictiegebieden zijn ingegeven door de behoefte om onderdelen van de fysieke leefomgeving te beschermen tegen activiteiten die zich daarmee niet goed verhouden. Bijvoorbeeld (vaar)wegen en andere infrastructuur, maar ook cultureel erfgoed. Zo kan voor bouwen binnen een restrictiegebied een vergunningplicht worden ingesteld, waarbij de bescherming van dat aspect bij het beoordelen van een aanvraag wordt betrokken.
Van belang is dat door het aanwijzen van een aandachtsgebied een extra afweging op gang wordt gebracht. Met het opleggen van een restrictiegebied worden aanvullende (strengere) regels voor activiteiten gesteld bovenop het reguliere beoordelingskader. De gemeente is niet volledig vrij in het kiezen van deze gebieden; bepaalde aandachtsgebieden moeten namelijk in het plan worden opgenomen. Dit volgt uit de instructieregels van het Bkl.
Aanwijzingen infrastructuur
Naast de gebiedstypen en de aandachts- en restrictiegebieden zijn in dit omgevingsplan ook aanwijzingen opgenomen voor de infrastructuur. Het gaat hier om aanwijzingen voor infrastructuur van leidingen, ten behoeve van de energievoorziening en ten behoeve van de waterstaatkundige functie. Binnen deze aanwijzingen is bepaald welke activiteiten mogen worden verricht. Deze zijn hoofdzakelijk gericht op het onderhoud, aanleggen en in stand houden van de infrastructurele voorzieningen. Deze aanwijzingen zijn dan ook met name opgenomen om de infrastructurele functie ter plaatse te waarborgen, en de beheerder in staat te stellen om aan de (vaar)weg, hoogspanningsleiding, dijk et cetera te kunnen werken.
In het omgevingsplan worden regels gesteld voor activiteiten met gevolgen voor de fysieke leefomgeving. Deze zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de regels. Hieronder wordt beknopt toegelicht om welke activiteiten het gaat.
Bouwactiviteiten
In de Ow wordt het bouwen opgedeeld in twee afzonderlijke activiteiten: de technische bouwactiviteit en de ruimtelijke bouwactiviteit. Doorgaans wordt dat ‘de knip’ tussen de bouwactiviteiten genoemd. Om een bouwwerk te kunnen bouwen moet worden voldaan aan de regels die voor de technische bouwactiviteit gelden én de regels die voor de ruimtelijke bouwactiviteit gelden.
De aanvraag om een omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit wordt getoetst aan de bouwtechnische voorschriften uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl – de opvolger van het Bouwbesluit 2012). Het omgevingsplan kan daarnaast extra eisen aan de technische bouwactiviteit stellen. Bijvoorbeeld als dat nodig is om te voldoen aan binnenwaarden bij een woning die in een geluidaandachtsgebied wordt gebouwd. Of aanvullende regels over de aansluiting op nutsvoorzieningen, of de energie-/milieuprestatie van gebouwen.
De ruimtelijke bouwactiviteit wordt beheerst door wat in het omgevingsplan staat. Het omgevingsplan bepaalt wat er waar mag worden gebouwd. Als het omgevingsplan een vergunning eist voor een bouwactiviteit, wordt gesproken van een omgevingsplanactiviteit. De aanvraag om een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit ‘ruimtelijke bouwactiviteit’ wordt getoetst aan het omgevingsplan.
Hoofdstuk 5 bevat voor de bouwactiviteit verschillende varianten van regels (de ‘regelsets’). Hierdoor kan het bouwen van hetzelfde bouwwerk in een deel van de gemeente vergunningvrij zijn (doormiddel van 'Algemene regels') en in een ander deel vergunningplichtig – afhankelijk van welke ‘regelset’ in het gebied is geactiveerd. Ook zijn er verschillende soorten beoordelingsregels voor de vergunningen, waarmee per gebied verschillend kan worden gestuurd.
Tot slot zijn voor de ruimtelijke bouwactiviteit specifieke regelsets opgesteld voor aandachts- en restrictiegebieden. Wanneer deze in een aandachts- of restrictiegebied (in hoofdstuk 4) zijn geactiveerd, gelden deze regels in aanvulling op de regels die gelden voor het onderliggende gebiedstype. In het omgevingsplan kunnen aanvullende regels gesteld worden voor de ruimtelijke bouwactiviteit in geluidaandachtsgebieden, restrictiegebieden zoals voor het rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.
Sloopactiviteiten
Naast regels voor het bouwen, bevat het omgevingsplan ook regels voor het slopen van bouwwerken. Zo geldt in het algemeen een specifieke zorgplicht, die degene die sloopwerkzaamheden verricht verplicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs gevraagd kunnen worden om beschadiging en belemmering te voorkomen. Daarnaast is een vergunningplicht opgenomen voor het slopen in restrictiegebieden rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht.
Werken en werkzaamheden
In het omgevingsplan zijn ook regels opgenomen voor werken en werkzaamheden. Het gaat daarbij met name om verschillende vormen van graafwerkzaamheden en andere werkzaamheden die invloed hebben op de bodem zoals het indrijven van voorwerpen in de bodem ('heien') of het aanbrengen van diepwortelende beplanting. De regels zijn erop gericht om aanwezige waarden en voorzieningen te beschermen. Bijvoorbeeld archeologische waarden en aanwezige (hoofd)leidingen.
Voor in de toekomst zijn voor dit onderdeel ook regels voor kappen van bomen voorzien. Deze staan nu nog in de bomenverordening.
Gebruik van gronden en bouwwerken
Naast de bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en werken en werkzaamheden zijn er ‘gebruiksactiviteiten’. Deze kunnen min of meer worden vergeleken met de gebruiksregels voor de bestemmingen in de bestemmingsplannen. Denk aan detailhandelsactiviteit, dienstverleningsactiviteit, sportactiviteit, et cetera. Deze regels bepalen waarvoor en hoe bouwwerken en gronden gebruikt mogen worden. Per gebied kan dit verschillen: in het ene gebied wordt bepaald gebruik vergunningvrij toegestaan, in een ander gebied is daarvoor een vergunning nodig, terwijl in weer een ander gebied deze vorm van gebruik niet toegestaan is.
In het omgevingsplan wordt niet langer gewerkt met standaard bestemmingen. Wel is gekozen voor herkenbare 'gebruiksactiviteiten', zoals woonactiviteit en detailhandelsactiviteit. Uitgangspunt van dit plan is om in principe activiteiten zoveel mogelijk op het niveau van de gebiedstypen te regelen. Dat is niet altijd toereikend. Het kan zijn dat activiteiten in een gebiedstype als geheel wenselijk zijn, maar in bepaalde zones niet of onder andere voorwaarden. Die worden dan op een specifieker niveau geregeld, zoals de restrictiegebieden. Andersom komt ook voor: activiteiten die in een gebiedstype in principe niet wenselijk zijn, maar op bepaalde locaties wel aanvaardbaar zijn (bijvoorbeeld een bedrijf in het woongebied omdat die zich daar nu al bevindt).
Omdat niet alle (bestaande) functies binnen het gebiedstype passen, of alleen op bepaalde plekken wenselijk zijn, zijn daarnaast nog aanwijzingen op locatieniveau gedaan. Deze werkingsgebieden vormen zo voor specifiek aangewezen locaties een afwijking van de rest van het gebiedstype.
Het gebruik van gronden en bouwwerken betreft voor een belangrijk deel dan ook de bestaande situatie; zoals dat al is vastgelegd in voorgaande bestemmingsplannen. Een inventarisatie van bestaande bestemmingen en functies heeft hier dan ook als basis gediend. Dit is gekoppeld aan de doelstellingen (per gebied). Gezamenlijk leidt dit tot een activiteitenlijst per gebied: in het omgevingsplan terug te vinden als opsomming per gebied in hoofdstuk 4 van toegestane activiteiten uit hoofdstuk 5.
De systematiek voor de gebruiksactiviteiten in de regels van dit omgevingsplan is als volgt vormgegeven. Een gebruiksactiviteit in hoofdstuk 5 kent de volgende paragrafen:
Aanwijzing activiteit: hierin is gedetailleerder bepaald welke activiteiten allemaal onder de hoofdactiviteit worden verstaan. Dit is te vergelijken met de bestemmingsomschrijvingen uit bestemmingsplannen. Soms zijn hier verschillende categorieën opgenomen (bijvoorbeeld: ‘horeca 1’ en ‘horeca 2’).
Functiemenging: wanneer een of meerdere van de aangewezen activiteiten generiek zijn toegestaan, is sprake van functiemenging. Soms zijn er verschillende varianten van functiemenging (bijvoorbeeld: ‘functiemenging A’ in het ene gebied en ‘functiemenging B’ in het andere gebied). Als deze (combinaties van) activiteiten in een gebiedstype in hoofdstuk 4 worden geactiveerd zijn ze in beginsel in dat hele gebied toegelaten – mits wordt voldaan aan de normen, andere milieuregels en bepalingen in aandachts- of restrictiegebieden.
Functie op locatie: wanneer een aangewezen activiteit alleen op een bepaalde locatie is toegestaan, is sprake van een functie op locatie. Deze wordt ook in een gebiedstype in hoofdstuk 4 geactiveerd, waarbij de activiteit alleen wordt verricht in het daarvoor aangewezen werkingsgebied (bijvoorbeeld: werkingsgebied ‘supermarkt’).
Algemene regels: de aangewezen activiteit moet voldoen aan de gestelde regels. Indien daaraan wordt voldaan is het vergunningsvrij. De algemene regels zijn vaak gekoppeld aan functiemenging of functie op locatie.
Vergunningplicht: de aangewezen activiteiten waarvoor een vergunningplicht geldt, zijn hier bepaald. Daarbij zijn ook de beoordelingsregels opgenomen waaraan de omgevingsvergunning wordt getoetst. De vergunningplicht is vaak gekoppeld aan functiemenging of functie op locatie.
Verbod: de aangewezen activiteit is verboden. Dit betekent dat de activiteit op grond van het omgevingsplan niet is toegestaan.
Voor het toelaten van gebruiksactiviteiten in het omgevingsplan zijn er dus twee varianten: functiemenging of functie op locatie. Per gebiedstype in hoofdstuk 4 worden deze varianten op de activiteitenlijst opgenomen. De gemaakte keuzes voor gebruiksactiviteiten per gebiedstype worden toegelicht in hoofdstuk 6 - Toelichting per gebiedstype. Hierna worden enkele gebruiksactiviteiten in het algemeen toegelicht. Daarbij komt in ieder geval de activiteit ‘woonactiviteit’ aan bod, als herkenbaar voorbeeld en illustratief voor de werking van gebruiksactiviteiten.
Woonactiviteit
Voor de woonactiviteit bevat het omgevingsplan enkele algemene regels over wonen, regels voor nieuwe woningen of wooneenheden, kamerbewoning, bijzondere woonvormen, woningen met een (voormalige) functionele binding ('bedrijfswoning'), beroep of bedrijf aan huis en bed & breakfast. De ruimte voor het stellen van regels over de ‘woonactiviteit’ als gebruiksactiviteit in het omgevingsplan, wordt daarbij beperkt doordat (op dit moment) de Huisvestingswet niet is opgenomen in de Ow.
Of op een bepaalde locatie gewoond mag worden is van twee zaken afhankelijk: enerzijds de plaatsing van de woonactiviteit op de activiteitenlijst van het gebiedstype, anderzijds de opname van het perceel / de woning in een register. Dit register, het woningregister, maakt deel uit van het plan (als bijlage), om een evenwichtige toedeling van functies aan locaties te borgen. Door opname van woningen in het woningregister is vastgelegd waar woningen zich bevinden. Dat wil zeggen, waar ‘wonen’ is toegestaan. Zo worden nieuwe initiatieven die nadelig zijn voor deze gevoelige functie (woningen), niet toegestaan. De bestaande situatie – locatie van woningen – is immers opgenomen in het woningregister.
Een initiatief voor het toevoegen van nieuwe woningen of wooneenheden (afwijken van de bestaande situatie) is gekoppeld aan een vergunningplicht. Bij de beoordeling van een vergunningaanvraag wordt onder meer getoetst aan de geldende normen (van het 'mengpaneel'). Zo wordt bijvoorbeeld voorkomen dat er een woning wordt gebouwd op een locatie waar te veel geluid van andere activiteiten is. Tegelijkertijd worden andere activiteiten niet in hun mogelijkheden beperkt.
Nadat een initiatief is vergund, wijzigt ook de bestaande situatie (er is immers een woning bijgekomen). Het is dan belangrijk om het woningregister aan te passen.
Het (werk)woningregister wordt na verlening van de vergunning gelijktijdig met de basisregistratie adressen en gebouwen (BAG) aangepast en is online te raadplegen.
Juridisch gezien is het echter niet toegestaan om vanuit het omgevingsplan te verwijzen naar een dynamisch register. Daarom wordt bij elke wijziging van het omgevingsplan een export gemaakt van de dan geldende situatie en bijgesloten als bijlage van dit omgevingsplan.
Andere gebruiksactiviteiten
Het omgevingsplan bevat regels voor diverse andere gebruiksactiviteiten. Dit zijn deels activiteiten die samenhangen met een herkenbare functie: bedrijfsmatige activiteit, culturele activiteit, detailhandelsactiviteit, dienstverleningsactiviteit, horeca-activiteit, infrastructurele activiteit, kantooractiviteit, maatschappelijke activiteit, recreatieve activiteit en sportactiviteit. Andere gebruiksactiviteiten zijn meer gerelateerd aan het effect van bepaald gebruik: activiteiten met betrekking tot open terreinen en erven, risicovolle activiteit en kwetsbare activiteit.
In tegenstelling tot de woonactiviteit wordt er bij andere gebruiksactiviteiten geen gebruik gemaakt van een register. Per gebied is aangegeven of er sprake is van functiemenging of functie op locatie. In het laatste geval is in het omgevingsplan zelf aangeduid of een activiteit op een locatie is toegestaan.
Milieubelastende activiteiten
Regels die voortkomen uit het milieurecht hebben – anders dan in een bestemmingsplan – nadrukkelijk een plaats in het omgevingsplan. Onder de Wabo en de Wet milieubeheer was het aangrijpingspunt voor het stellen van regels de ‘inrichting’. De Ow kent een ander aangrijpingspunt: de milieubelastende activiteit. Belangrijkste onderscheid is dat een inrichting activiteiten betreft die bedrijfsmatig van aard zijn. Milieubelastende activiteiten kunnen bijvoorbeeld ook hobbymatig bij een woning plaatsvinden. Een inrichting kan ook uit meerdere milieubelastende activiteiten bestaan.
De Ow gaat uit van het ‘decentraal, tenzij’ principe. Het uitgangspunt is dat alles op decentraal niveau wordt geregeld, tenzij sprake is van nationale belangen, internationale of Europeesrechtelijke verplichtingen. Dit heeft als gevolg dat de voorheen landelijk via het Activiteitenbesluit geregelde inrichtingen onder de Ow voor een groot deel gemeentelijk geregelde milieubelastende activiteiten zijn. De milieubelastende activiteiten uit de ‘bruidsschat’ zijn daarom in dit omgevingsplan verwerkt, met een beleidsneutrale overgang als uitgangspunt. Dit betekent niet dat alle regels letterlijk zijn overgenomen. Voor sommige regels is dit niet mogelijk omdat de bruidsschat situaties regelt die na het vaststellen van een omgevingsplan niet meer bestaan. Bovendien zijn sommige regels uit de bruidsschat in strijd met instructieregels van het Bkl.
Waar in het omgevingsplan gesproken wordt over milieubelastende activiteiten, komen de regels voort uit doelstellingen vanuit milieubeheer. Het zijn activiteiten die nadelige gevolgen voor het milieu – bijvoorbeeld geluid of geur – kunnen veroorzaken. Van belang is dat regels over milieubelastende activiteiten niet zeggen of iets op een bepaalde locatie is toegestaan. De regels die het omgevingsplan aan milieubelastende activiteiten stelt vallen in twee typen uiteen:
regels die iets bepalen over de (maximaal toegestane) gevolgen van de milieubelastende activiteit op de omgeving (immissievoorschriften/mengpaneel);
regels die bepalen hoe (onder welke voorwaarden) een activiteit wordt uitgevoerd (middelvoorschriften).
Het mengpaneel (immissievoorschriften)
Het zogeheten mengpaneel voor milieubelastende activiteiten bevat immissievoorschriften voor lucht, externe veiligheid, geluid, trillingen, bodemkwaliteit en geur. Het Rijk heeft in het Bkl aan de gemeente de opdracht gegeven om immissievoorschriften op te nemen. Daarmee heeft de gemeente meer afwegingsruimte gekregen voor het stellen van kwaliteitsnormen voor het milieu. Het Rijk stelt hiervoor inhoudelijke kaders in de vorm van instructieregels. Die kunnen een standaardnorm en een bandbreedte meegeven. Voor sommige aspecten is minder afwegingsruimte, zoals lucht en externe veiligheid. Voor andere aspecten, zoals licht, zijn er geen instructieregels en krijgen gemeenten vrije regelruimte. In de regels van dit omgevingsplan wordt in hoofdstuk 4 per gebiedstype aangewezen aan welke normen voor de aspecten uit het mengpaneel een milieubelastende activiteit moet voldoen.
Middelvoorschriften
Naast de immissievoorschriften voor milieubelastende activiteiten die samen het mengpaneel vormen, kunnen milieubelastende activiteiten ook geregeld worden door middelvoorschriften. Die regels zeggen niet direct of iets op een bepaalde locatie mag, maar geven aan hoe een bepaalde activiteit verricht moet worden. In de bruidsschat zijn voor veel activiteiten die in het Activiteitenbesluit staan middelvoorschriften opgenomen. In dit omgevingsplan zijn deze regels uit de bruidsschat zoveel mogelijk beleidsneutraal verwerkt.
Milieubelastende activiteiten in het omgevingsplan
De regels voor milieubelastende activiteiten staan in titel 5.6. Allereerst zijn in afdeling 'Algemeen' algemene bepalingenregels opgenomen voor milieubelastende activiteiten. Deze regels gelden voor alle milieubelastende activiteiten. Het gaat om zaken als toepassingsbereik, oogmerken, maatwerkvoorschriften, gegevens en bescheiden, et cetera. Maar ook, bepaalde algemene vergunningplichten, aanvraagvereisten en beoordelingsregels. Voor een deel van de milieubelastende activiteiten geldt dat deze bij meerdere gebruiksactiviteiten kunnen voorkomen. Deze milieubelastende activiteiten overstijgen dus bedrijfstakken.
De hierboven beschreven milieubelastende activiteiten kunnen bij veel soorten gebruiksactiviteiten voorkomen. Die zijn dus niet gekoppeld aan andere activiteiten. Milieubelastende activiteiten die naar hun aard alleen bij specifieke gebruiksactiviteiten voorkomen worden in de afdeling 'Specifieke milieubelastende activiteiten' geregeld. Regels over deze milieubelastende activiteiten worden in een gebied geactiveerd samen met de regels voor de hoofdactiviteit. Daarbij is het ook mogelijk slechts een deel te activeren, bijvoorbeeld door het uitsluiten van een bepaalde (sub)paragraaf.
Bij milieubelastende activiteiten kunnen maatwerkvoorschriften worden opgesteld. De mogelijkheden voor het stellen van maatwerkmogelijkheden zijn in dit omgevingsplan beleidsneutraal overgenomen uit de bruidsschat. De mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften wordt geregeld via het bruidsschat artikel 22.45. In dit artikel is de bevoegdheid opgenomen om maatwerkvoorschriften te stellen. De beperkingen die het Activiteitenbesluit milieubeheer stelde aan de mogelijkheden voor maatwerkvoorschriften, zijn daarbij niet overgenomen. Dit sluit aan bij de systematiek van het Bal. Het is niet logisch om beperkingen op te leggen aan het stellen van maatwerkvoorschriften, omdat die beperkingen altijd omzeild kunnen worden via een buitenplanse omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Met een maatwerkvoorschrift mag niet worden afgeweken van de specifieke zorgplicht, zoals opgenomen in artikel 22.44. Daarmee zou namelijk buiten de oogmerken van deze afdeling worden getreden. Wel mag er met maatwerkvoorschriften invulling gegeven worden aan de specifieke zorgplichten van deze afdeling. Maatwerk houdt altijd rekening met de oogmerken uit artikel 22.42 en mag daar niet mee in strijd zijn. Bij het stellen van een maatwerkvoorschrift volgt het bevoegd gezag de instructieregels van het Bkl.
Overige activiteiten
Het omgevingsplan bevat daarnaast regels over activiteiten die daarvoor nog in afzonderlijke verordeningen stonden. Bij de inwerkingtreding van de Ow omvat het omgevingsplan automatisch de hemelwaterverordening. Deze zijn dan ook in dit omgevingsplan al opgenomen. Andere verordeningen die (geheel of gedeeltelijk) gaan over de fysieke leefomgeving blijven gedurende de transitiefase afzonderlijk gelden. Deze moeten uiterlijk tegen het einde van de transitieperiode (met in onze gemeente een verordening fysieke leefomgeving (VFL) als tussenstap) in het omgevingsplan zijn verwerkt. Denk hierbij aan de APV, de kapverordening, regels met betrekking tot standplaatsen, parkeerexcessen, et cetera.
Besluit kwaliteit leefomgeving
Paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat instructieregels over het waarborgen van de veiligheid. Het doel van die instructieregels is dat het omgevingsplan rekening houdt met risico’s als gevolg van branden, rampen en crises. Ook moet rekening worden gehouden met het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan, de zelfredzaamheid van personen en met mogelijkheden tot hulpverlening (zoals bereikbaarheid voor hulpdiensten). Deze risico’s worden gevormd door het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen - wegen en spoorwegen maar bijvoorbeeld ook buisleidingen. Daarnaast worden risico’s gevormd door verschillende milieubelastende activiteiten (mba's) met externe veiligheidsrisico’s – zoals het opslaan van gevaarlijke stoffen.
De risicobenadering van externe veiligheid gaat uit van twee sporen: het beschermen van individuen (plaatsgebonden risico of PR) en het beschermen van groepen (groepsrisico of GR). Het plaatsgebonden risico is de kans dat per jaar één persoon overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats bevindt. Het groepsrisico is de kans op het overlijden van een groep mensen als deze, zowel beschermd als onbeschermd, op een plaats bevinden.
Plaatsgebonden risico
Voor wat betreft het PR bevat het Bkl grens- en standaardwaarden, die ruimtelijk worden vertaald in afstanden van risicobronnen tot gebouwen en locaties. Deze PR-contour is een gegeven of berekende afstand vanaf de risicobron. Het Bkl stelt instructieregels voor het toelaten van milieubelastende activiteiten en zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare gebouwen en kwetsbare en beperkt kwetsbare locaties. Voor (zeer) kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties moet het omgevingsplan de grenswaarde uit het Bkl in acht nemen. Binnen de PR-contour zijn (zeer) kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties niet toegestaan. Voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties moet het omgevingsplan rekening houden met de standaardwaarde voor het PR die het Bkl stelt.
Groepsrisico – aandachtsgebieden
Naast het PR, wordt onder de Ow het GR ingevuld aan de hand van aandachtsgebieden. Bij risicovolle activiteiten (uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)) wijst het Bkl deze aandachtsgebieden aan. Dit zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die inzichtelijk maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd kunnen zijn tegen de gevolgen van ongevallen. Dat wil zeggen, waar zich bij een ongeval met gevaarlijke stoffen levensbedreigende gevaren voor personen in gebouwen kunnen voordoen. Er is onderscheid gemaakt tussen de risico’s van warmtestraling (brand), overdruk (explosie) en giftige stoffen in de lucht (gifwolk). Er zijn dan ook drie categorieën aandachtsgebieden:
De aandachtsgebieden liggen rondom activiteiten met externe veiligheidsrisico’s, en gelden zodra de activiteit wordt verricht. Een brandaandachtsgebied ligt het dichtst bij de risicobron, het gifwolkaandachtsgebied spreidt zich het verst uit. Afhankelijk van het type activiteit is sprake van één of meerdere type aandachtsgebieden.
Binnen een aandachtsgebied moet het omgevingsplan rekening houden met het groepsrisico (5.15 Bkl). Aan de instructieregel wordt in ieder geval voldaan als binnen het aandachtsgebied geen zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare gebouwen en kwetsbare en beperkt kwetsbare locaties worden toegelaten. Het Bkl biedt afwegingsruimte (‘rekening houden met’), om binnen een aandachtsgebied deze gebouwen of locaties toe te laten. In het omgevingsplan moet dan gewaarborgd zijn dat maatregelen worden getroffen ter bescherming van personen in die gebouwen en op die locaties; of dat het aantal doorgaans aanwezige personen of de tijd dat die aanwezig zijn in die gebouwen en op die locaties beperkt wordt. Voor legaal aanwezige activiteiten, gebouwen en locaties hebben de aandachtsgebieden geen gevolgen.
Voorschriftengebieden
De gemeente kan voor (een deel van) brand- en explosieaandachtsgebieden in het omgevingsplan een voorschriftengebied aanwijzen (5.14 Bkl). Het is dus ook mogelijk om geen of een kleiner voorschriftengebied aan te wijzen. Als op een locatie zeer kwetsbare gebouwen (zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven) zijn toegelaten is het aanwijzen van een voorschriftengebied verplicht.
Binnen een voorschriftengebied gelden aanvullende bouwkundige eisen voor nieuwbouw en vervangende nieuwbouw. Deze aanvullende eisen staan in het Bbl (artikel 4.90 t/m 4.96), en hebben tot doel om mensen in een gebouw te beschermen tegen de gevolgen van een brand of explosie. De bouweisen zijn aanvullend op de generieke bouweisen uit het Bbl en de beschermende maatregelen die binnen het hele aandachtsgebied worden getroffen (5.15 Bkl). Voor bestaande gebouwen binnen een voorschriftengebied gelden de aanvullende bouweisen niet.
Gezamenlijke Beleidsnotitie Externe Veiligheid ODRU-gemeenten
Op 10 september 2024 heeft het college de 'Gezamenlijke Beleidsnotitie Externe Veiligheid ODRU-gemeenten' voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De doelstelling van deze beleidsnotitie is om gemeenten handvatten te geven voor de invulling van hun beleidsverantwoordelijkheid en -vrijheid op het gebied van externe veiligheid.
Deze beleidsnotitie bevat de ambities, beleidsuitgangspunten en een afwegingskader, die gezamenlijk met een aantal gemeenten zijn opgesteld. De ambities en globale beleidsuitgangspunten kunnen gemeenten overnemen in hun omgevingsvisie. De uitgewerkte beleidsuitgangspunten en het afwegingskader kunnen gemeenten uitwerken in gesloten normen in het omgevingsplan óf in open normen met beleidsregels.
Het tweede doel van deze gezamenlijke beleidsnotitie is om te zorgen voor uniformiteit in de regio Utrecht als het gaat om beleid voor externe veiligheid. Hoe meer gemeenten deze beleidsnotitie hanteren, hoe beter wordt voldaan aan het gelijkheidsbeginsel binnen de regio Utrecht. Naast gelijkheid brengt een uniforme benadering ook betere en snellere advisering vanuit de omgevingsdienst en veiligheidsregio met zich mee.
De beleidsuitgangspunten richten zich op vier verschillende risicovolle situaties:
Transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Stationaire activiteiten met gevaarlijke stoffen
Ruimtegebruik nabij risicovolle activiteiten
Transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Beleidsuitgangspunten:
Voor de gemeentelijke infrastructuur: 'We behouden, en actualiseren wanneer nodig, de aangewezen gemeentelijke routes voor het veilig vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze routes krijgen daarbij veiligheidszones waarbinnen veiligheidsregels gelden'.
Voor de provinciale infrastructuur: 'We zoeken de samenwerking met de provincie Utrecht op om het ‘provincie-dekkend gemeentelijk routenet voor gevaarlijke stoffen’ onder de Omgevingswet in stand te houden. Deze routes krijgen daarbij veiligheidszones waarbinnen veiligheidsregels gelden'.
Voor rijksinfrastructuur:
Bestaand tracé: 'We sluiten aan bij de lobby van de provincie Utrecht richting het Rijk indien het vervoer van gevaarlijke stoffen over het Basisnet een onacceptabel effect heeft op de veiligheidsrisico’s voor mensen in de omgeving'.
Nieuw tracé: We maken gebruik van ons inspraak- en beroepsrecht binnen de projectprocedure indien de aanleg van een nieuw tracé met vervoer van gevaarlijke stoffen een onacceptabel effect heeft op de veiligheidsrisico’s voor mensen in de omgeving'.
Voor de genoemde veiligheidszones voor gemeentelijke en provinciale infrastructuur wordt vooralsnog aangesloten bij de aandachtgebieden zoals die gelden voor de rijksinfrastructuur.
Transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Beleidsuitgangspunt: 'We maken gebruik van ons inspraak- en beroepsrecht binnen de projectprocedure indien de aanleg van een nieuwe buisleiding met gevaarlijke stoffen een onacceptabel effect heeft op de veiligheidsrisico’s voor mensen in de omgeving'.
Stationaire activiteiten met gevaarlijke stoffen
Beleidsuitgangspunten:
Algemeen: 'We geven bestaande of nieuwe bedrijven met activiteiten met gevaarlijke stoffen de ruimte om te ontwikkelen, mét zwaarwegende inachtneming van de veiligheidsrisico’s voor mensen in de omgeving'.
Stationaire activiteiten: 'Wij zetten in op het zoveel mogelijk clusteren van risicovolle activiteiten op bedrijventerreinen, gescheiden van gebieden waar wordt gewoond, gewerkt (kantoren) of gerecreëerd. Daarbij stimuleren we ook het nemen van bronmaatregelen om het plaatsgebonden risico of het aandachtsgebied van de betreffende risicovolle activiteit zoveel mogelijk te beperken'.
Risicovolle complexe bedrijven: 'We maken gebruik van ons advies- en instemmingsrecht binnen de vergunningprocedure indien de aanvraag van een nieuw (of uitbreiding van een bestaand) complex bedrijf een onacceptabel effect heeft op de veiligheidsrisico’s voor mensen in de omgeving'.
Ruimtegebruik nabij risicovolle activiteiten
Beleidsuitgangspunt: 'We houden voldoende afstand aan tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en recreëren), en nemen toereikende veiligheidsmaatregelen indien dit niet mogelijk is.'
Het externe veiligheidsbeleid wordt in het omgevingsplan vertaald naar twee verschillende (hoofd)activiteiten:
Risicovolle activiteit
De gemeente kan ten aanzien van risicovolle activiteiten niet zelf sturen op transportactiviteiten over rijksinfrastructuur (spoor en snel- en vaarwegen), over provinciale infrastructuur en door buisleidingen. De gemeente kan op de volgende twee onderdelen wel zelf sturen:
Stationaire activiteiten met gevaarlijke stoffen
Transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen over weg, water en spoort: alleen gemeentelijke infrastructuur
Stationaire activiteiten met gevaarlijke stoffen
De gezamenlijke beleidsnotitie biedt ruimte om nieuwe (stationaire) risicovolle activiteiten op het bedrijventerrein toe te staan, binnen de kaders van het Bkl. De vraag is echter welke (nieuwe) risicovolle activiteiten op welke locatie de gemeente wil toestaan. Het beleid is vooralsnog nog niet ver genoeg uitgewerkt om daar een antwoord op te geven zodat een vertaling naar het omgevingsplan nog niet mogelijk is. Daarom kiezen we er vooralsnog voor om aan te sluiten bij het bestemmingsplan Bedrijventerreinen (vastgesteld 14‑11‑2016). Daarin is voor een restrictief beleid gekozen waarbij alleen bestaande risicovolle activiteiten zijn toegestaan. Daarin is geen ruimte voor nieuwe risicovolle activiteiten op ons grondgebied.
Als het gaat om stationaire activiteiten met gevaarlijke stoffen zijn in bijlage VII van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) verschillende categorieën van risicovolle activiteiten opgenomen, van categorie A , B, D en E.
Risicovolle activiteiten Amerongen
In het plangebied kern Amerongen is op het bedrijventerrein aanwezig:
Bij de gasflessenhandel worden verpakte gevaarlijke stoffen opgeslagen en opleggers met gevaarlijke stoffen gestald. Dit bedrijf heeft een plaatsgebonden risicocontour. De daarbij behorende specifieke risicovolle activiteiten zijn op de locatie aangeduid: ‘risicovolle activiteit - opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal '.
Bij het LPG tankstation gaat het om de plaats van de LPG-opslagtank, het vulpunt en de tankzuil. Alleen de laatste bevindt zich binnen het plangebied. Alle drie hebben een PR-contour en de opslagtank en het vulpunt hebben daarnaast ook een brand- en explosieaandachtsgebied. Deze liggen deels in het plangebied en zijn daarom ook in het omgevingsplan aangeduid. De daarbij behorende specifieke risicovolle activiteiten zijn op de locatie aangeduid: ‘risicovolle activiteit - tanken van LPG'. Deze activiteit is volgens artikel 4.472(a) van het Bkl meldingsplichtig en heeft vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico (en aandachtsgebieden).
Het tanken van LPG is aangewezen als risicovolle activiteit in artikel 4.472 Bal. Het opslag- en transportbedrijf, groothandel en containerterminal wordt in artikel 3.285 aangewezen als risicovolle activiteit.
De twee genoemde risicovolle activiteiten zijn in het omgevingsplan op de bestaande locaties toegelaten, waarbij in de algemene regels is bepaald dat daarbij het PR niet mag wijzigen. Wel is een meldingsplicht opgenomen voor het verplaatsen van de opslag van gevaarlijke stoffen in verpakking. Dit is alleen mogelijk binnen het (aangeduide) bestaande bedrijfsperceel en alleen toegestaan zolang het PR binnen het bedrijfsperceel blijft. Andere (nieuwe) stationaire activiteiten met gevaarlijke stoffen zijn uitgesloten met een verbod.
Transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen over gemeentelijke infrastructuur
Voor het Basisnet is in bijlagen van de Regeling Basisnet vastgelegd wat de afstanden zijn van de PR-contour. In bijlage VII van het Bkl staan de vaste afstanden voorde omliggende aandachtsgebieden. Het Basisnet bestaat uit de (snel)wegen, vaarwegen en spoorwegen die van belang zijn voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze routes liggen wel binnen de gemeente, maar niet binnen het plangebied kern Amerongen. Daarbinnen ligt de provinciale weg N225 die niet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen, maar waarvan bekend is dat hier wel gevaarlijke stoffen over vervoerd worden. Omdat deze route geen onderdeel uitmaakt van het Basisnet, liggen daar geen PR contouren of aandachtsgebieden. De gemeente mag de veiligheidszones daarvoor zelf bepalen. Er is voor gekozen dezelfde afstanden in acht te nemen als de brand- en explosieaandachtsgebieden die gelden voor het Basisnet. Het gifwolkaandachtsgebied wordt niet meegenomen, omdat er over de provinciale wegen zeer weinig giftige stoffen vervoerd worden. De veiligheidszones mogen geen aandachtsgebieden heten en worden hier daarom 'veiligheidszones' genoemd. Deze verwijzen echter naar dezelfde regels. Zie ook kwetsbare activiteit hieronder.
Transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Als het gaat om transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn de bestaande buisleidingen in het omgevingsplan opgenomen. Deze zijn te vinden onder ‘aanwijzingen voor de infrastructuur’ in afdeling 4.3. In het plangebied van Amerongen gaat het om een gasleiding. Rondom deze buisleiding liggen aandachtsgebieden die ook in het plangebied terugkomen.
Voor een verdere uitleg van de geactiveerde regelsets wordt verwezen naar de desbetreffende artikelsgewijze toelichting.
Afweging Externe veiligheid: kwetsbare activiteit
Risicovolle activiteiten leveren gevaar op kwetsbare activiteiten die zich daarbij in de buurt bevinden of nieuw gebouwd worden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om onderwijs of wonen. Niet elk type activiteit is even kwetsbaar. Met name de zelfredzaamheid van de mensen die zich in een bepaald type gebouw of locatie bevinden speelt een rol bij de mate van kwetsbaarheid. Daarom zijn er in het Bkl drie categorieën 'gebouwen en locaties' opgenomen waarvoor verschillende regels gelden:
zeer kwetsbaar (alleen gebouwen): b.v. een basisschool of een ziekenhuis
kwetsbaar (gebouwen en locaties): b.v. een woning
beperkt kwetsbaar (gebouwen en locaties): b.v. een kantoor (bvo <1500 m2)
De gemeente moet regels opnemen in het omgevingsplan om (het kwetsbare gebruik van) deze gebouwen en locaties te beschermen tegen externe veiligheidsrisico's.
Het risico hangt niet alleen af van het soort kwetsbare activiteit, maar ook van het soort risicovolle activiteit. Per soort risicovolle activiteit is daarom het PR en eventuele aandachtsgebieden (brand, explosie en gif) bepaald. Deze hebben in het omgevingsplan verschillende werkingsgebieden gekregen.
In het omgevingsplan is vervolgens per werkingsgebied bepaald welke regels voor een bepaald type kwetsbare activiteit (b.v. toevoegen zeer kwetsbaar gebouw) van toepassing zijn. In het omgevingsplan zijn voor externe veiligheid de volgende werkingsgebieden opgenomen:
Plaatsgebonden risico (PR)
Brandaandachtsgebied 1
Brandaandachtsgebied 2
Explosieaandachtsgebied
Gifwolkaandachtsgebied (gereserveerd)
Brandveiligheidszone
Explosieveiligheidszone
Gifwolkveiligheidszone
Per werkingsgebied is bepaald in hoeverre een kwetsbare activiteit is toegestaan. Daarbij gelden er binnen het PR de strengste regels en binnen het gifwolkaandachtsgebied en de gifwolkveiligheidszone de minst strenge regels. Zo zijn binnen het restrictiegebied PR zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare gebouwen en locaties verboden. Binnen het gifwolk aandachtsgebied kunnen deze middels een omgevingsvergunning wel worden toegelaten, mits wordt voldaan aan de gestelde beoordelingsregels. Er worden daarbij onder andere voorwaarden gesteld ten aanzien van aanvullende veiligheidsmaateregelen zoals bouwkundige maatregelen en schuil- en vluchtmogelijkheden. Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de 'Gezamenlijke Beleidsnotitie Externe Veiligheid ODRU-gemeenten'.
Hieronder wordt nadere uitleg gegeven over de belangrijkste verschillen tussen de werkingsgebieden.
Brandaandachtsgebied 1 en 2
Er zijn twee verschillende brandaandachtsgebieden opgenomen in het omgevingsplan. Deze liggen rondom transportroutes van het basisnet, om buisleidingen en rondom bepaalde stationaire activiteiten.
Aangezien een buisleiding beschermd ligt in de ondergrond is de kans op een ongeval bij een buisleiding vele malen kleiner dan bij stationaire activiteiten en op basisnetroutes. Daarom is er voor buisleidingen gekozen om in plaats van één groot Brandaandachtsgebied een tweede Brandaandachtsgebied aan te wijzen. Daar gelden iets soepelere regels gelden. Het brandaandachtsgebied 2 is het '99%-1% letaliteitgebied'. Dit is het gebied waar in het geval van een calamiteit de kans op overlijden 1% tot maximaal 99% is. In Brandaandachtsgebied 1 is de kans groter dan 99%.
Aandachtsgebieden versus veiligheidszone
Zoals onder 'risicovolle activiteit' is aangegeven, krijgen gemeentelijke en provinciale transportroutes geen (brand/explosie/gifwolk)aandachtsgebieden. Omdat in de beleidsnotitie externe veiligheid ervoor gekozen is om dezelfde regels te handteren zijn veiligheidszones aangewezen die gekoppeld zijn aan dezelfde regels die voor aandachtsgebieden gelden. In het huidige plangebied kern Amerongen komt geen gifwolkaandachtsgebied voor, maar deze komt wel elders in de gemeente voor en is daarom gereserveerd.
Voorschriftengebied niet nodig
De gemeente kan op grond van 5.14 Bkl voor (een deel van) brand- en explosieaandachtsgebieden in het omgevingsplan een voorschriftengebied aanwijzen .Uit een inventarisatie is gebleken dat er zich geen zeer kwetsbare gebouwen binnen de aandachtsgebieden bevinden. Het is daarom niet nodig om een voorschriftengebied aan te wijzen. Bovendien bieden de regels die voor de aandachtsgebieden (en veiligheidszones) zijn opgenomen genoeg maatregelen ter bescherming van het groepsrisico.
Voor een verdere uitleg van de geactiveerde regelsets wordt verwezen naar de desbetreffende artikelsgewijze toelichting.
Besluit kwaliteit leefomgeving: geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) omvat voorschriften voor geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Hierbij schrijft het Bkl voor dat bij het opstellen van een omgevingsplan rekening wordt gehouden met geluidsoverlast veroorzaakt door wegen, spoorwegen en industrieterreinen in gebieden met geluidgevoelige gebouwen. Het omgevingsplan moet waarborgen dat het geluidsniveau in deze geluidaandachtsgebieden acceptabel is.
Een geluidaandachtsgebied betreft een zone waar het geluidsniveau potentieel hoger kan zijn dan de geldende norm. Voor diverse geluidsbronnen dienen de aandachtsgebieden te worden berekend.
Aanvaardbare situatie
Er zijn verschillende manieren om een aanvaardbare situatie te creëren met betrekking tot geluid van wegen, spoorwegen en industrieterreinen.
1. Geen geluidgevoelige gebouwen binnen het geluidaandachtsgebied toestaan
Allereerst kan een aanvaardbare situatie worden gerealiseerd door het weren van geluidgevoelige gebouwen binnen het geluidaandachtsgebied.
2. Geluidsniveau tot aan de standaardwaarde voor geluidgevoelige gebouwen
Verder kan een aanvaardbare situatie worden bewerkstelligd wanneer een omgevingsplan, dat de bouw van een nieuw geluidgevoelig gebouw toestaat, ervoor zorgt dat het geluidsniveau op dat gebouw niet hoger is dan de standaardwaarde.
3. Overschrijding van de standaardwaarde tot aan de grenswaarde
In veel gevallen is het niet haalbaar om aan de standaardwaarde te voldoen. Wanneer de standaardwaarde wordt overschreden, kan alsnog sprake zijn van een aanvaardbare situatie indien:
Er is aangetoond dat geluidbeperkende maatregelen niet mogelijk zijn om aan de standaardwaarde te voldoen;
De overschrijding van de standaardwaarde door het nemen van geluidbeperkende maatregelen zo veel mogelijk wordt beperkt;
Het geluidsniveau op geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de grenswaarde.
4. Overschrijding van de grenswaarde
Een omgevingsplan kan toestaan dat het geluidsniveau hoger is dan de grenswaarde voor een geluidgevoelig gebouw. Hierbij moet echter sprake zijn van zwaarwegende economische of maatschappelijke belangen die dit rechtvaardigen. Om in dit geval een aanvaardbare situatie te waarborgen, dient:
Te worden aangetoond dat geluidbeperkende maatregelen niet kunnen worden toegepast om aan de grenswaarde te voldoen;
De overschrijding van de grenswaarde door geluidbeperkende maatregelen zo veel mogelijk wordt beperkt;
De gevel van het geluidgevoelige gebouw aangepast te worden door bouwkundige maatregelen waarbij het geluidsniveau op de te openen delen niet hoger is dan de grenswaarde.
Daarnaast moet het omgevingsplan bepalen dat de betreffende gevel geen geluidgevoelige gevel is en dat aanvaardbare omstandigheden worden gecreëerd, zelfs in situaties waarin het geluidsniveau hoger is dan de grenswaarde.
5. Beoordelen van cumulatief geluid
Bij het beoordelen of geluid acceptabel is, dient rekening te worden gehouden met de cumulatieve geluidsbelasting.
6. Vastlegging van totaal geluidsniveau
Tot slot moet het gezamenlijke geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige gebouwen worden vastgesteld en opgenomen in het omgevingsplan.
Besluit kwaliteit leefomgeving: geluid door activiteiten
Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat voorschriften voor het beheersen van geluid afkomstig van activiteiten. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen specifieke activiteiten (zoals geluid van windturbines, windparken, schietbanen in de buitenlucht, militaire schietbanen in de buitenlucht en militaire springterreinen) en andere activiteiten. Tevens wordt in de voorschriften een differentiatie aangebracht in hoe een aanvaardbare situatie wordt gerealiseerd.
1. Geluid van andere dan specifieke activiteiten
In een omgevingsplan dient rekening te worden gehouden met geluid afkomstig van activiteiten anders dan specifieke activiteiten bij geluidgevoelige gebouwen. Het omgevingsplan moet garanderen dat het geluidsniveau veroorzaakt door dergelijke activiteiten aanvaardbaar is.
2. Standaardwaarde en grenswaarde
Het omgevingsplan moet in ieder geval een aanvaardbare situatie waarborgen door de standaardwaarde voor het toegestane geluidsniveau op een geluidgevoelig gebouw op te nemen. Bovendien moet de grenswaarde worden vastgelegd voor het toelaatbare geluidsniveau in geluidgevoelige ruimten binnen geluidgevoelige gebouwen, zowel binnen als buiten.
3. Hogere waarde op bedrijventerrein
In een omgevingsplan kan worden bepaald dat het geluidsniveau veroorzaakt door een activiteit op een aangewezen bedrijventerrein hoger mag zijn. De standaardwaarde voor het geluid op geluidgevoelige gebouwen op dat bedrijventerrein kan met 5 dB(A) worden verhoogd.
4. Lagere waarde in agrarisch gebied
Tevens kan een omgevingsplan bepalen dat het geluidsniveau veroorzaakt door een activiteit in een aangewezen agrarisch gebied lager moet zijn. De standaardwaarde voor het geluid op geluidgevoelige gebouwen in dat agrarisch gebied kan met 5 dB(A) worden verlaagd.
5. Hogere waarde tot de grenswaarde
Een omgevingsplan kan waarden bevatten die afwijken van de standaardwaarde, afhankelijk van de aard of locatie van de activiteit, of de cumulatie van geluid. Een hogere waarde kan alleen worden opgenomen als dit niet leidt tot overschrijding van de grenswaarde in geluidgevoelige ruimten. Een hogere waarde op de gevel kan alleen worden opgenomen als dit niet leidt tot overschrijding van de grenswaarde binnen in geluidgevoelige ruimten. Bovendien is een hogere waarde mogelijk als deze al werd toegepast via een omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift.
6. Waarden maximaal geluidniveau in de dagperiode
Afhankelijk van de aard of locatie van de activiteit kan een omgevingsplan voor geluidgevoelige gebouwen of -ruimten binnen of buiten panden, gedurende de periode van 07.00 tot 19.00 uur, een maximale geluidsniveau bevatten (Lamax) als gevolg van die activiteit.
7. Waarde bij festiviteiten
Het omgevingsplan kan bepalen dat de standaard- en grenswaarden niet gelden op specifieke dagen of dagdelen vanwege aangewezen activiteiten of festiviteiten op de locatie van de activiteit. Dit kan tot maximaal twaalf dagen per jaar.
8. Waar waarden gelden
Het omgevingsplan kan tevens afwijken van de gebruikelijke locatiegebonden waarden. Dit betreft locaties die dichter bij de activiteit liggen dan de gevel, locatie of begrenzing zoals vastgesteld.
9. Geen waarden
Het omgevingsplan kan geheel of gedeeltelijk afzien van het vaststellen van waarden, afhankelijk van de aard of locatie van de activiteit.
10. Andere regels dan waarden
Tot slot is in het Bkl opgenomen dat een omgevingsplan andere voorschriften kan bevatten dan de standaard- en grenswaarden.
In dit wijzigingsbesluit zijn nog geen geluidaandachtsgebieden opgenomen wat betreft geluid door wegen en infrastructuur: geluidaandachtsgebied voor gemeentewegen, provinciale weg, rijkswegen, spoorwegen en industrie. Deze moeten nog worden berekend. Tot die tijd staan de regels voor dit onderdeel op gereserveerd en wordt er teruggevallen op de regels die zijn opgenomen in de bruidsschat (afdeling 22.4 Aanleggen of wijzigen van wegen of spoorwegen zonder geluidproductieplafonds).
In dit wijzigingsbesluit zijn de standaardwaarden voor geluid door activiteiten opgenomen. De desbetreffende regel over geluid door activiteiten bepaalt de standaardwaarden die van toepassing zijn op geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige ruimten. De in de tabel opgenomen waarden bepalen het maximale geluid op een geluidgevoelig gebouw en de in het opvolgende artikel opgenomen waarden bepalen de maximale waarden voor geluid in geluidgevoelige ruimten.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat instructieregels voor geur. In een omgevingsplan moet rekening worden gehouden met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Het omgevingsplan moet zorgen dat deze geur aanvaardbaar is. Dit geldt voor alle activiteiten met geur. Daarnaast zijn er nog specifieke instructieregels voor drie categorieën milieubelastende activiteiten met geur. Voor deze activiteiten dienen in het omgevingsplan in ieder geval voorschriften te worden opgenomen. Deze categorieën omvatten geur veroorzaakt door:
Het exploiteren van zuiveringstechnische werken.
Het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf.
Andere agrarische activiteiten.
Voor elk van deze categorieën schrijft het Bkl voor op welke manier in het omgevingsplan een aanvaardbare situatie moet worden gewaarborgd. De activiteiten a, b en c komen alleen in het buitengebied voor en daarmee (nog) niet in het plangebied.
Afwegingsruimte
De instructieregels in het Bkl bepalen dat het omgevingsplan rekening moet houden met geur veroorzaakt door activiteiten in relatie tot geurgevoelige gebouwen. Het gaat zowel om individuele geurbronnen als cumulatie van geur. De instructieregel luidt dat deze geur aanvaardbaar moet zijn. De formulering van deze instructie biedt ruimte voor lokale afwegingen op dit gebied.
Bebouwingscontour geur
Een cruciale afweging die het bevoegd gezag moet maken, is het vaststellen van een bebouwingscontour voor geur. Binnen deze gebieden wordt de emissie van geur minder aanvaardbaar geacht vanwege andere prioriteiten van kwaliteit en functies. Gebieden die meer bescherming behoeven tegen geurhinder kunnen worden aangewezen met behulp van deze contouren. Het is verplicht stedelijk gebied binnen de contour te leggen. Daarnaast kan stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied of lintbebouwing langs wegen, waterwegen of waterkeringen binnen de bebouwingscontour worden gelegd.
De bebouwingscontour is van belang als er geurnormen in het omgevingsplan staan waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen ligging van geurgevoelige gebouwen binnen en buiten de bebouwingscontour. Omdat dit (nog) niet het geval is, is het nog niet nodig om een bebouwingscontour vast te leggen.
Andere activiteiten
De bovenstaande uiteenzetting suggereert weliswaar dat het opnemen van voorgeschreven waarden en dergelijke voldoende is om te voldoen aan de verplichting om in het omgevingsplan te voorzien in een aanvaardbare situatie met betrekking tot geur door activiteiten. Dit is echter niet het geval. De drie genoemde categorieën in het Bkl zijn slechts voorbeelden van activiteiten waarvoor het omgevingsplan waarden moet bevatten. Afhankelijk van de lokale situatie kan het bevoegd gezag ook voor andere activiteiten waarden in het omgevingsplan opnemen. Als dit niet wordt gedaan, moet alsnog gemotiveerd worden waarom er sprake is van een aanvaardbare situatie met betrekking tot geur door activiteiten. In dit geval gaat het om geur door industriële activiteiten op het bedrijventerrein. Voor deze activiteiten zijn waarden voor geur opgenomen in dit omgevingsplan.
In dit wijzigingsbesluit zijn waarden opgenomen voor geur van activiteiten in paragraaf 5.2.5.1. De desbetreffende paragraaf regelt waar de waarden of afstanden gelden die voor geur door een activiteit op een geurgevoelig object gelden. Als het geurgevoelige gebouw al gerealiseerd is, gelden de waarden of afstanden op of tot de gevel van het geurgevoelige gebouw. Als het geurgevoelige gebouw nog niet gerealiseerd is, gelden de waarden of afstanden op of tot de plaats waar de gevel van het geurgevoelige gebouw mag worden gerealiseerd. Voor woonwagens en woonschepen geldt dat, anders dan bij andere geurgevoelige objecten, de waarden gelden op een begrenzing van de locatie. De woonwagen en het woonschip wordt dus niet zelf beschermd, maar de locatie waarop de woonwagen of het woonschip geplaatst kan worden. Dit heeft te maken met de verplaatsbaarheid van de woonwagen en het woonschip binnen de locatie en de lagere eisen aan de gevels van zulke gebouwen. De regeling sluit aan bij de artikelen 5.93 en 5.94 van het Bkl.
In dit wijzigingsbesluit zijn waarden opgenomen voor geur door activiteiten op het bedrijventerrein type 1 in paragraaf 5.2.5.6. De regeling gaat over geur door activiteiten, anders dan wonen, op een bedrijventerrein type 1. De paragraaf is niet van toepassing op het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht (bedrijfskantine).
In subparagraaf 5.1.4.1 van het Bkl zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot luchtkwaliteit. Artikel 5.50 van het Bkl omvat instructies voor specifieke situaties, zoals de aanleg van wegtunnels, snelwegen, autowegen, enzovoort. Deze situaties zijn niet geschikt voor een algemene benadering; voor dergelijke initiatieven wordt een afzonderlijk deel van een omgevingsplan vastgesteld.
Voor gemeenten die zich bevinden binnen de aangewezen aandachtsgebieden van het Bkl (art. 5.51, lid 2) zijn er wel voorschriften die geschikt zijn voor een algemene benadering. Voor activiteiten die resulteren in een verhoogde concentratie van stoffen, zoals fijnstof in de buitenlucht, worden op basis van de voorschriften omgevingswaarden vastgesteld die moeten worden nageleefd in het omgevingsplan. Uitzondering hierop zijn activiteiten die verwaarloosbaar bijdragen aan de verhoging van de concentratie van deze stoffen.
Binnen de provincie is de agglomeratie Utrecht aangewezen als aandachtsgebied, die bestaat uit de gemeenten Houten, Nieuwegein, Utrecht en IJsselstein (artikel 2.38 Omgevingsregeling). Gemeente Utrechtse Heuvelrug valt hier niet onder. Om die reden zijn er in dit wijzigingsbesluit geen regelingen over luchtkwaliteit opgenomen.
Besluit kwaliteit leefomgeving
Subparagraaf 5.1.4.5.1 van het Bkl geeft instructieregels over het toelaten van bodemgevoelige gebouwen (bijvoorbeeld: woningen) op bodemgevoelige locaties (bijvoorbeeld: een plaats waar een woning is toegelaten). Het Bkl bepaalt dat het omgevingsplan de waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem moet bevatten. Daarnaast bevat het Bkl instructieregels die de gemeente opdragen om in het omgevingsplan te regelen dat er geen bodemgevoelige gebouwen (op bodemgevoelige locaties) terechtkomen waar de kwaliteit van de bodem ongeschikt is.
Let op: als de bodemkwaliteit ongeschikt is dan worden aan de technische bouwactiviteit regels gesteld over sanerende maatregelen. Die moeten ervoor zorgen dat de kwaliteit van de bodem geschikt wordt gemaakt.
Besluit activiteiten leefomgeving
In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn rechtstreeks werkende rijksregels gesteld over bodemhandelingen. Het gaat om de volgende activiteiten:
Graven in de bodem met een kwaliteit onder of gelijk aan de interventiewaarde bodemkwaliteit (artikel 3.48d Bal);
Graven in de bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit (artikel 3.48f Bal);
Saneren van de bodem (artikel 3.48h Bal);
Opslaan van grond of baggerspecie (artikel 3.48j Bal);
Toepassen van bouwstoffen (artikel 3.48m Bal);
Toepassen van grond of baggerspecie (artikel 3.48o Bal).
Voor bovenstaande activiteiten bevat het Bal rechtstreeks geldende rijksregels in hoofdstuk 4 (van het Bal). De gemeente kan afwijken van deze regels door maatwerkregels op te nemen in het omgevingsplan.
Buiten het omgevingsplan kunnen maatwerkvoorschriften gesteld worden op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit heeft dan het karakter van een beschikking.
Omgevingsplan
In het omgevingsplan zijn er twee manieren waarop omgegaan wordt met bodem:
Regels voor het toelaten van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie (hiervoor gelden instructieregels uit het Bkl);
Regels (in de vorm van maatwerkregels) voor milieubelastende activiteiten die zijn opgenomen in het Bal (zie hierboven).
Een omgevingsplan moet (of kan) het volgende bevatten:
Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie (artikel 5.89i van het Besluit kwaliteit leefomgeving);
Regels over het treffen van maatregelen bij een overschrijding van de waarde van de toelaatbare kwaliteit van de bodem (artikel 5.89k en artikel 5.89ka Bkl);
Regels over het in stand houden van bovenstaande maatregelen (artikel 5.89n);
Aanwijzing van bodembeheergebieden;
Indeling van de landbodem in bodemfunctieklassen;
Maatwerkregels over de hierboven beschreven mba’s uit het Bal.
Situatie tijdens overgangsperiode
Omgevingsplan
In het omgevingsplan van rechtswege (artikel 22.30) is bepaald dat de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem gelijk is aan de interventiewaarde bodemkwaliteit zoals opgenomen in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving;
Bij een aanvraag om een vergunning voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw wordt getoetst aan de waarde voor de bodem;
De bodemfunctieklassekaart en de bodemkwaliteitskaart als onderdeel van de nota bodembeheer zijn onderdeel van het plan;
Gebiedsspecifiek beleid in de nota bodembeheer is onderdeel van het omgevingsplan.
Nota Bodembeheer
In de Nota Bodembeheer kunnen gebiedsspecifieke situaties voor de gemeente worden beschreven. De daar genoemde situaties worden nu (juridisch) geëffectueerd via (maatwerkvoorschriften)bevoegdheden op basis van verschillende wetten, onder meer via de Wet bodembescherming (Wbb). Maar ook bijvoorbeeld door de feitelijke keuze om in bepaalde gevallen niet handhavend op te treden. Diezelfde gevallen kunnen tijdens de overgangsperiode geëffectueerd worden met de instrumenten die hierboven zijn omschreven onder het kopje ‘instrumentarium’. Aangezien maatwerkregels op grond van het Bal in het omgevingsplan moeten worden opgenomen zal de gemeente tijdens het begin van de overgangsperiode vooral gebruikmaken van maatwerkvoorschriften. Dat kan intensief en tijdrovend zijn als men vaak hetzelfde wil regelen. Het beste is dus om zo snel mogelijk toe te werken naar het opnemen van maatwerkregels in het omgevingsplan.
In paragraaf 5.5.1 zijn voorbeelden opgenomen van maatwerkregels om het gebiedsspecifieke bodembeheer binnen de gemeente gestalte te geven. Zoals eerder aangegeven zijn deze gebaseerd op de Staalkaart Bodembeheer van het programma Samen de Diepte in.
Op het moment dat de gemeente een omgevingsplan wil vaststellen kan ervoor gekozen worden om de gebiedsspecifieke afwijkingen van het Bal in het omgevingsplan op te nemen door middel van deze maatwerkregels.
In het Bkl is voorgeschreven dat een omgevingsplan waarden bevat voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. In een omgevingsplan kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillende waarden voor de toelaatbare kwaliteit van bodemgevoelige locaties bevatten.
Interventiewaarden
Bij het vaststellen van de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van bodemgevoelige locaties wordt rekening gehouden met de interventiewaarden bodemkwaliteit, die op zijn genomen in het bijlage IIA bij het Bal. Door het overnemen van deze interventiewaarden wordt in ieder geval voorzien in een aanvaardbare situatie.
In de instructieregels uit het Bkl is bepaald dat in een omgevingsplan rekening gehouden dient te worden met trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten van een trillinggevoelig gebouw.
Standaardwaarde (of lagere waarde)
Een aanvaardbare situatie wordt in ieder geval gecreëerd als in het omgevingsplan de standaardwaarde van toepassing wordt verklaard voor continue en herhaald voorkomende trillingen. Het omgevingsplan kan ook een lagere waarde bevatten.
Hogere waarde op basis van omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift
Het omgevingsplan kan echter ook een hogere waarde bevatten, dan de standaardwaarde, als op basis van een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift reeds een hogere waarde gold. Deze waarde is niet hoger dan de grenswaarde.
Hogere waarde op bedrijventerrein
Een omgevingsplan kan tevens een hogere waarde bevatten als het gaat om een activiteit die verricht wordt op een bedrijventerrein dat in het omgevingsplan is aangewezen.
Hogere waarde dan de grenswaarde
Indien sprake is van zwaarwegende economische belangen of zwaarwegende andere maatschappelijke belangen kan dit het rechtvaardigen om in het omgevingsplan een hogere waarde op te nemen dan de standaardwaarde en zelfs hoger dan de grenswaarde. De maximale waarde is de grenswaarde vermenigvuldigd met de factor 1,8.
In dit wijzigingsbesluit wordt de standaardwaarde overgenomen om een aanvaardbare situatie te creëren.
Besluit kwaliteit leefomgeving
Paragraaf 5.1.5 van het Bkl bevat instructieregels die gaan over het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed. De regels dragen de gemeente op om in het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. In het omgevingsplan kan de bescherming worden geregeld via restrictiegebieden zoals voor archeologie. In deze restricitegebieden gelden strengere regels voor de bouwactiviteit, de sloopactiviteit en graven en breken.
Regels voor rijksmonumenten gelden rechtstreeks op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
Met dit wijzigingsbesluit worden een aantal restrictiegebieden aangewezen.
Binnen het restrictiegebied rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht gelden restrictieve bouwregels ter bescherming van het cultureel erfgoed. Binnen dit gebied gelden er beperkingen, met name voor het bouwen en wijzigen van bouwwerken. Er gelden voor de meeste activiteiten een vergunningplicht die nader wordt omschreven in de artikelsgewijze toelichting van het desbetreffende regelpakket.
Binnen de restrictiegebieden archeologie 1 tot en met 5 zijn afwegingen opgenomen voor het onderwerp archeologie die betrekking hebben op onder andere het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het aanbrengen van watergangen en waterpartijen, het aanbrengen en verwijderen van diepwortelende beplantingen, het ophogen en egaliseren van gronden en het indrijven van voorwerpen in de bodem. De desbetreffende regels zijn verder toegelicht in de artikelsgewijze toelichting. Er worden beperkingen gesteld met het oog op het behoud en beschermen van archeologische waarden in de bodem. Bij het uitvoeren van de genoemde activiteiten moet rekening worden gehouden met mogelijke archeologische vondsten en moet worden voorkomen dat archeologische resten worden verstoord of vernietigd. Als er archeologische waarden worden aangetroffen, kan het nodig zijn om maatregelen te treffen om deze te beschermen of onderzoek te doen voordat de activiteit kan worden voortgezet. Dit alles is bedoeld om het cultureel erfgoed te behouden.
Dit wijzigingsbesluit wijst de volgende milieubelastende activiteiten gemeentebreed aan:
Dieren slachten en dierlijke bijproducten bewerken of van vlees, vis of organen uitsnijden.
Ontwikkelen of afdrukken van fotografische materiaal.
Wassen van motorvoertuigen.
Niet-industriële voedselbereiding.
Traditioneel schieten
De milieubelastende activiteiten en bijbehorende bepalingen worden in de artikelsgewijze toelichting van de desbetreffende artikelen uitgelegd.
Deze gebiedsgewijze toelichting geeft een nadere uitleg van het omgevingsplan aan de hand van deelgebieden. Hierbij gaat het niet zozeer om 'herkenbare' geografische gebieden, zoals een buurt of wijk, of 'bestemmingen' voor één specifieke functie. De gebiedstypen vertegenwoordigen samengestelde gebieden met een gezamenlijk karakter, waarvoor op een uniforme manier wordt gestuurd.
Het omgevingsplan omvat verschillende typen werkingsgebieden. In dit hoofdstuk wordt specifiek ingegaan op de gebiedstypen, die als de 'hoogste laag' van werkingsgebieden fungeren en het centrale niveau vormen waarop dit omgevingsplan sturing biedt aan activiteiten. Aandachtsgebieden en restrictiegebieden zijn afgeleid van specifieke aspecten en worden in het voorgaande hoofdstuk 5 'Omgevingsaspecten' behandeld.
Voor elk gebied wordt eerst kort de uitgangssituatie beschreven: hoe is het gebiedstype opgebouwd en begrensd, wat valt er binnen dit gebied en welke (hoofd)functies zijn momenteel aanwezig. Vervolgens wordt voor elk gebied het 'mengpaneel' en de instellingen van de waarden toegelicht. Met behulp van het mengpaneel worden de geldende waarden in het gebied vastgesteld. De keuzes voor activiteiten resulteren in een 'activiteitenlijst' per gebiedstype. In dit hoofdstuk worden de gemaakte keuzes voor de instellingen van het mengpaneel en de activiteiten per gebied toegelicht. Hierbij zal met name worden ingegaan op de aspecten waar een duidelijke afweging aan ten grondslag ligt: waarom is voor dit gebiedstype gekozen voor bepaalde waarden of activiteiten?
Het gebiedstype 'Bedrijventerrein' ligt in het westen van de kern Amerongen. In dit gebiedstype prevaleren bedrijfsmatige activiteiten en is om die reden aangewezen als apart gebiedstype.
De waarden en activiteiten die voor dit gebiedstype gelden zijn gericht met het oog op: het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid, het beschermen van het milieu, beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving, het tegengaan van klimaatverandering, een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het gebruik van bouwwerken.
In het bestemmingsplan Bedrijventerreinen werd gewerkt met een zogenaamde inwaartse zonering op basis van de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering'. Veel denkbare bedrijven en bedrijfsactiviteiten waren opgenomen op een lijst en daarin ingedeeld in milieucategorieën. Daarin werd de ruimtelijke component van de bedrijvigheid gereguleerd, de milieucomponent werd in afzonderlijke wet- en regelgeving gereguleerd (zoals het Activiteitenbesluit). Onder de Ow wordt deze aanpak niet meer ondersteund, aangezien de milieuregels nu ook direct in het omgevingsplan moeten worden opgenomen en e.e.a. veel integraler moet worden beschouwd. De VNG heeft ter inspiratie een 'milieuzonering nieuwe stijl' ontwikkeld.
In het gebiedstype 'Bedrijventerrein' gelden waarden voor geluid door activiteiten, parkeernormen voor auto's en fietsen en voor trillingen door activiteiten.
Geur
Voor de geurruimte op het bedrijventerrein gelden regels voor het verrichten van een activiteit waarbij emissies van geur naar de lucht plaatsvinden. Als deze activiteiten plaatsvinden in het gebiedstype moet voldaan worden aan de normen voor toelaatbare geur.
Voor bedrijventerreinen heeft de VNG een handreiking gemaakt die uitgaat van gebruiksruimte via zonering. In het omgevingsplan worden dan geurnormen en geurzones opgenomen. Dit reguleert geur door afstanden. Voor het bedrijventerrein is nog niet aangesloten bij deze systematiek. Omdat de gemeente zoveel mogelijk beleidsneutraal geur wil regelen, is gekozen voor het stellen van geurnormen. Daarnaast is er een aanvullende regeling opgenomen voor cumulatie om aan het Bkl te voldoen. Voor de geurnormen werd altijd aangesloten bij het Gelders geurbeleid waarbij gebruik is gemaakt van hedonische waarde van een geur. Inmiddels blijkt dat het werken met geurnormen met hedonische waarde geen goed beeld geeft van de hinderlijkheid van geur. Door een landelijke werkgroep is een Handreiking geur industrie opgesteld (Geurbeheer in de industrie: handreiking voor effectief geurbeleid door Royal Haskoning DHV, referentie BK2634, 6 mei 2025). Deze handreiking is bedoeld om gemeenten en provincies te helpen bij het maken van keuzes over geur in het omgevingsplan en bij het opstellen van beleid en beleidsregels over geur. De handreiking ziet op industrie, niet op een bedrijventerrein of industrieterreinen. De handreiking omvat wel informatie over toelaatbare geur op bedrijventerreinen. Voor de normstelling is deze handreiking gebruikt. Aangesloten is bij de standaardwaarden voor bestaande activiteiten. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om met een vergunning een hogere geurbelasting toe te staan tot de grenswaarden. Voor een bedrijventerrein wordt een grenswaarde aanvaardbaar beschouwd die is gebaseerd op een geurbelasting die kan leiden tot 10% ernstige hinder. Dit betekent dat 10% van de personen in de omgeving een geuremissie als ernstig hinderlijk ervaren.
Geluid
Voor de geluidruimte gelden op het bedrijventerrein regels voor activiteiten die geluid veroorzaken anders dan wonen de waarden uit de tabel voor geluid op een bedrijventerrein type 1. De waarden geven het maximale geluid dat een activiteit mag emitteren op een afstand van 50 meter vanaf de grens van de plek waar de activiteit plaatsvindt op een bepaald tijdstip gedurende het etmaal.
Doormiddel van een vergunning die verleend kan worden door het college van burgermeester en wethouders is het mogelijk om van de in de tabel genoemde waarden af te wijken.
Parkeernormen auto's en fietsen
Voor het bouwen van een gebouw met parkeerbehoefte geldt dat er voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op eigen terrein.
Onder voldoende parkeergelegenheid wordt in dit wijzigingsbesluit verstaan datgene dat is opgenomen als bijlage.
Trillingen
De waarden voor trillingen zijn van toepassing op trillingen door activiteiten op een bedrijventerrein. Het gaat hierbij om activiteiten anders dan wonen die trillingen in een frequentie van 1 tot 80hz veroorzaken in een trillinggevoelige ruimte in een trillinggevoelig gebouw.
Hier wordt een onderscheid gemaakt in continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. In de regels staan de toegestane trillingniveaus weergegeven.
In het gebiedstype Bedrijventerrein zijn bedrijfsmatige activiteiten door functiemenging generiek toegestaan. Deze activiteiten omvatten het drijven van een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, evenals verhuur, opslag en distributie van goederen, en eventueel functioneel ondersteunende detailhandel.
Net als in het bestemmingsplan Bedrijventerreinen zijn er echter enkele bijzondere bedrijfsmatige activiteiten die perceelspecifiek zijn toegestaan op basis van hun functie op locatie:
Autobedrijf;
Autospuitinrichting;
Bouwbedrijf;
Carrosseriebedrijf, waar marktverkoopwagens worden gebouwd;
Gasflessenhandel;
Goederenwegvervoerbedrijf;
Machine- en apparatenfabriek;
Metaabewerkingsbedrijf;
Verkooppunt van motorbrandstoffen inclusief LPG.
Op het bedrijventerrein zijn er vanwege historische groei enkele bedrijfswoningen ('woningen met een functionele binding') aanwezig. Het wonen met functionele binding is toegestaan, maar alleen voor bestaande bedrijfswoningen.
Er zijn bepaalde activiteiten expliciet uitgesloten op het bedrijventerrein, waaronder:
IPPC-installaties
MER-(beoordelings)plichtige activiteiten zoals bedoeld in afdeling 11.2 van het Omgevingsbesluit
Activiteiten die in aanzienlijke mate geluid produceren zoals bedoeld in artikel 5.78b, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Activiteiten die zijn opgenomen in bijlage VII van het Besluit kwaliteit leefomgeving onder A,B en E.
Voor het bouwen en uitbreiden van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op dit bedrijventerrein is een vergunning vereist. Deze bouwplannen worden getoetst aan een open normering, waarbij het aangevraagde bouwwerk in elk geval wat betreft omvang, hoogte en situering moet aansluiten bij de bebouwing in de directe omgeving. Voor het bouwen van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden algemene regels.
In het gebiedstype 'Centrum' zijn er twee gebiedsaanwijzingen: de eerste in het zuiden rond de Overstraat en de tweede ten noorden rond de Allemanswaard. Dit gebiedstype verschilt qua activiteiten van andere gebiedstypes, zoals woongebieden en bedrijventerreinen, en daarom is het apart aangemerkt als een uniek gebiedstype.
De waarden en activiteiten die voor dit gebiedstype gelden, zijn gericht op verschillende doelen, namelijk:
Deze waarden en activiteiten zijn van essentieel belang om het centrumgebied als een veilige, gezonde, duurzame en aantrekkelijke omgeving te laten functioneren, waarbij rekening wordt gehouden met cultureel erfgoed en het welzijn van de inwoners. De specifieke keuzes voor deze doelen en activiteiten zijn gebaseerd op een grondige afweging van de unieke kenmerken en behoeften van het 'Centrum' als gebiedstype.
In het gebiedstype gelden waarden voor activiteiten die geur veroorzaken niet zijnde het houden van landbouwhuisdieren en het telen van gewassen (deze activiteiten komen in het gebiedstype niet voor en zijn ook niet toegestaan). Daarnaast gelden er waarden voor geluid door activiteiten, parkeernormen voor auto's en fietsen en voor trillingen door activiteiten.
Geur
De waarden en regels voor geur zijn van toepassing op activiteiten die geur veroorzaken. Het gaat niet om het houden van landbouwhuisdieren en het telen van gewassen. De waarden en regels zijn van toepassing op de geur op een geurgevoelig gebouwd door overige activiteiten. Dat zijn activiteiten anders dan geur door het houden van dieren in andere onderdelen van dit wijzigingsbesluit en activiteiten op een bedrijventerrein en wonen met uitzondering van een beroep en bedrijf aan huis.
Aan de afstand vanaf waar waarden gelden wordt voldaan via een zorgplicht. De zorgplicht wordt gedefinieerd in artikel 5.3 en houdt onder andere in dat de veroorzaker van geur door activiteiten verplicht is om alle maatregelen te nemen om nadelige gevolgen voor de omgeving te voorkomen of te beperken. Er wordt dus niet gestuurd via een specifieke afstand maar via de specifieke zorgplicht in dit gebiedstype.
Geluid
Voor de geluidruimte gelden in dit gebiedstype regels voor activiteiten die geluid veroorzaken. Omdat het omgevingsplan een beleidsneutrale insteek heeft is voor de instelling van het mengpaneel zoveel mogelijk gekozen voor de waarden die in het voormalige Activiteitenbesluit waren opgenomen. Deze staan ook in de bruidsschat. De waarden zijn onderverdeeld in waarden voor geluid op een geluidgevoelig gebouw en waarden voor geluid in geluidgevoelige ruimten op bepaalde tijdstippen. De waarden zijn opgenomen in de tabellen 'waarden voor geluid op een geluidgevoelig gebouw' en 'waarden voor geluid in geluidgevoelige ruimten'. De waarden geven de maximale geluidsgrens van een activiteit aan op een bepaald tijdstip gedurende het etmaal.
Parkeernormen auto's en fietsen
Voor het bouwen van een gebouw met parkeerbehoefte geldt dat er voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op eigen terrein.
Onder voldoende parkeergelegenheid wordt in dit wijzigingsbesluit verstaan datgene dat is opgenomen als bijlage.
Trillingen
De waarden voor trillingen zijn van toepassing op trillingen door activiteiten. Het gaat hier bij om activiteiten anders dan wonen die trillingen in een frequentie van 1 tot 80hz veroorzaken in een trillinggevoelige ruimte in een trillinggevoelig gebouw.
Hier wordt een onderscheid gemaakt in continue trillingen en herhaald voorkomende trillingen. In de regels staan de toegestane trillingniveaus weergegeven.
In het gebiedstype Centrum is wonen generiek toegestaan, maar alleen als de wooneenheden zijn opgenomen in het woningregister. Voor nieuwe wooneenheden geldt een vergunningplicht in dit gebiedstype. De omgevingsvergunning voor nieuwe wooneenheden wordt verleend als de activiteit voldoet aan de regels uit de (provinciale) omgevingsverordening, als de geldende normen voor het gebiedstype waar de woning of wooneenheid wordt toegevoegd in acht worden genomen, en als de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
Het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan bij wonen. Hetzelfde geldt voor het exploiteren van een bread- & breakfast.
Horeca is in het gebiedstype Centrum perceelspecifiek toegestaan via functie op locatie. Horeca wordt onderverdeeld in drie categorieën: lichte horeca, middelzware horeca en zware horeca. Deze categorieën zijn gekoppeld aan werkingsgebieden horeca 1, 2 en 3. In de tabel hieronder staat weergegeven binnen welke werkingsgebieden een bepaald type horeca is toegestaan. Lichte horeca is bijvoorbeeld binnen alle werkingsgebieden toegestaan.
|
type horeca |
werkingsgebied horeca 1 |
werkingsgebied horeca 2 |
werkingsgebiedhoreca 3* |
|
lichte horeca |
x |
x |
x |
|
middelzware horeca |
|
x |
x |
|
zware horeca* |
|
|
x |
Let op dat er mogelijk aanvullende vergunningplichten kunnen gelden voor horecagelegenheden.
Voor detailhandelsactiviteiten wordt gestuurd via functiemenging en zijn deze generiek toegestaan in het gebiedstype Centrum. Voor een supermarkt geldt dat deze perceelspecifiek is toegestaan via functie op locatie binnen het desbetreffende werkingsgebied.
Maatschappelijke activiteiten en culturele activiteiten zijn generiek toegestaan via functiemenging in het gebiedstype Centrum. Hierbij gaat het om maatschappelijke voorzieningen, waaronder educatieve, sociaalmedische, sociaalculturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.
Agrarische, volumineuze detailhandels- en industriële activiteiten worden als gebiedsvreemd beschouwd en zijn daarom uitgesloten in het Centrum. Milieubelastende activiteiten die een groter effect hebben bij wonen en milieubelastende activiteiten bij detailhandel mogen niet plaatsvinden in dit gebiedstype.
Voor het bouwen en uitbreiden van een hoofdgebouw geldt in het gebiedstype Centrum een vergunningplicht. Deze bouwplannen worden getoetst aan een open normering, waarbij het aangevraagde bouwwerk in elk geval wat betreft omvang, hoogte en situering moet aansluiten bij de bebouwing in de directe omgeving. Verdere specificaties over de stedenbouwkundige opzet en gewenste ontwikkelingen worden op straatniveau uitgewerkt in de 'ONTWERP - Beschrijving Ruimtelijke Opbouw Stedelijk gebied (BROS) Gemeente Utrechtse Heuvelrug'. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden algemene regels. Daarmee kunnen deze vergunningvrij worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de gestelde regels.
Ter bescherming van het beschermd stads- en dorpsgezicht gelden er binnen dit werkingsgebied extra regels waardoor de genoemde bouwwerken alsnog vergunningsplichtig kunnen zijn. Dit hangt ondermeer af van de precieze locatie van het bouwwerk op het perceel. Als deze zich achter het hoofdgebouw bevindt is het vaak alsnog vergunningsvrij, maar anders niet. Zie hiervoor de Afweging restrictiegebied rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.
Het 'Woongebied' vormt het grootste gebiedstype in Amerongen. In dit gebiedstype staat de woonactiviteit centraal, wat de reden is waarom het als een apart gebiedstype is aangewezen.
De waarden en activiteiten die voor dit 'Woongebied' gelden, zijn gericht op verschillende doelen, waaronder:
Deze waarden en activiteiten zijn essentieel om het 'Woongebied' als een veilige, gezonde, duurzame, en leefbare woonomgeving te waarborgen. De keuze voor deze specifieke doelen en activiteiten is gebaseerd op de belangrijke rol die het woongebied inneemt binnen Amerongen, en de wens om het welzijn van de inwoners en de kwaliteit van de woonomgeving te waarborgen.
In het gebiedstype gelden waarden voor activiteiten die geur veroorzaken niet zijnde het houden van landbouwhuisdieren en het telen van gewassen (deze activiteiten komen in het gebiedstype niet voor en zijn ook niet toegestaan). Daarnaast gelden er waarden voor geluid door activiteiten, parkeernormen voor auto's en fietsen en voor trillingen door activiteiten.
Geur
De waarden en regels voor geur zijn van toepassing op activiteiten die geur veroorzaken. Het gaat niet om het houden van landbouwhuisdieren en het telen van gewassen. De waarden en regels zijn van toepassing op de geur op een geurgevoelig gebouwd door overige activiteiten. Dat zijn activiteiten anders dan geur door het houden van dieren in andere onderdelen van dit wijzigingsbesluit en activiteiten op een bedrijventerrein en wonen met uitzondering van een beroep en bedrijf aan huis.
Aan de afstand vanaf waar waarden gelden wordt voldaan via een zorgplicht. De zorgplicht wordt gedefinieerd in artikel 5.3 en houdt onder andere in dat de veroorzaker van geur door activiteiten verplicht is om alle maatregelen te nemen om nadelige gevolgen voor de omgeving te voorkomen of te beperken. Er wordt dus niet gestuurd via een specifieke afstand maar via de specifieke zorgplicht in dit gebiedstype.
Geluid
Voor de geluidruimte gelden in dit gebiedstype regels voor activiteiten die geluid veroorzaken. Omdat het omgevingsplan een beleidsneutrale insteek heeft is voor de instelling van het mengpaneel zoveel mogelijk gekozen voor de waarden die in het voormalige Activiteitenbesluit waren opgenomen. Deze staan ook in de bruidsschat. De waarden zijn onderverdeeld in waarden voor geluid op een geluidgevoelig gebouw en waarden voor geluid in geluidgevoelige ruimten op bepaalde tijdstippen. De waarden zijn opgenomen in de tabellen 'waarden voor geluid op een geluidgevoelig gebouw' en 'waarden voor geluid in geluidgevoelige ruimten'. De waarden geven de maximale geluidsgrens van een activiteit aan op een bepaald tijdstip gedurende het etmaal.
Parkeernormen auto's en fietsen
Voor het bouwen van een gebouw met parkeerbehoefte geldt dat er voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op eigen terrein.
Onder voldoende parkeergelegenheid wordt in dit wijzigingsbesluit verstaan datgene dat is opgenomen als bijlage.
Trillingen
De waarden voor trillingen zijn van toepassing op trillingen door activiteiten. Het gaat hier bij om activiteiten anders dan wonen die trillingen in een frequentie van 1 tot 80hz veroorzaken in een trillinggevoelige ruimte in een trillinggevoelig gebouw.
Hier wordt een onderscheid gemaakt in continue trillingen en herhaald voorkomende trillingen. In de regels staan de toegestane trillingniveaus weergegeven.
In het gebiedstype prevaleert de woonactiviteit. Wonen is generiek toegestaan, maar alleen als de wooneenheden zijn opgenomen in het woningregister. Voor nieuwe wooneenheden geldt een vergunningplicht in dit gebiedstype. De omgevingsvergunning voor nieuwe wooneenheden wordt verleend als de activiteit voldoet aan de regels uit de (provinciale) omgevingsverordening, als de geldende normen uit titel 5.2 voor het gebiedstype waar de woning of wooneenheid wordt toegevoegd in acht worden genomen, en als de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad. Het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan bij wonen. Hetzelfde geldt voor het exploiteren van een bread- & breakfast.
Horeca is in het gebiedstype Woongebied perceelspecifiek toegestaan via functie op locatie. Horeca wordt onderverdeeld in drie categorieën: lichte horeca, middelzware horeca en zware horeca. Deze categorieën zijn gekoppeld aan werkingsgebieden horeca 1, 2 en 3. Zie voor verdere uitleg 6.3.3 activiteiten.
Let op dat er mogelijk aanvullende vergunningplichten kunnen gelden voor horecagelegenheden.
Voor de dienstverlenings-, kantoor-, maatschappelijke en de sportactiviteit geldt dat deze via functie op locatie perceelspecifiek zijn toegestaan. Dit wordt bepaald door het desbetreffende werkingsgebied.
Voor het bouwen en uitbreiden van een hoofdgebouw geldt in het gebiedstype woongebied een vergunningplicht. Deze bouwplannen worden getoetst aan een open normering, waarbij het aangevraagde bouwwerk in elk geval wat betreft omvang, hoogte en situering moet aansluiten bij de bebouwing in de directe omgeving. Verdere specificaties over de stedenbouwkundige opzet en gewenste ontwikkelingen worden op straatniveau uitgewerkt in de 'ONTWERP - Beschrijving Ruimtelijke Opbouw Stedelijk gebied (BROS) Gemeente Utrechtse Heuvelrug'. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden algemene regels. Daarmee kunnen deze vergunningvrij worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de gestelde regels.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-496024.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.