Verordening Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Huizen 2025

De raad van de gemeente Huizen;

 

in vergadering bijeen op 6 november 2025,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 22 september 2025;

 

gelet op de artikelen 147 jo. en 149 van de Gemeentewet, de artikelen 2.1.3, 2.1.4, (2.1.5, 1e lid), 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en de artikelen 3.8, 2e lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

 

 

b e s l u i t :

 

 

de volgende verordening Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Huizen 2025 vast te stellen:

 

VERORDENING WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE HUIZEN 2025

Artikel 1: Begrippen

Alle begrippen in deze verordening die niet worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

 

  • 1.

    Inwoner: Iemand die in de gemeente Huizen woont en gebruikmaakt van een voorziening. In deze verordening gebruiken we de term ‘inwoner’ in plaats van ‘cliënt. Zie voor de omschrijving van het woord ‘cliënt’ artikel 1.1.1 van de Wmo 2015.

  • 2.

    College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen.

  • 3.

    Sociaal domein: Daarmee bedoelen we alle wetten in het sociaal domein:

    • a.

      De Jeugdwet

    • b.

      De Participatiewet

    • c.

      De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

    • d.

      Artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4 van de Wet op de expertisecentra en artikel 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs

    • e.

      De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

  • 4.

    Sociaal netwerk: Personen uit hetzelfde gezin of andere personen met wie iemand een sociale relatie heeft. Denk aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, leden van een vereniging en kennissen.

  • 5.

    Melding: Een melding is een vraag van een inwoner aan het college om hulp of een voorziening. De melding kan ook worden gedaan namens een inwoner, bijvoorbeeld door een mantelzorger, een cliëntondersteuner en/of een vertegenwoordiger. Met voorzieningen bedoelen wij hetzelfde als in artikel 2.3.2, 1e lid van de Wmo 2015.

  • 6.

    Cliëntondersteuning: Als inwoner heb je recht op onafhankelijke cliëntondersteuning. Een cliëntondersteuner geeft informatie, advies en algemene ondersteuning en zorgt dat een inwoner zijn/haar weg kan vinden in het sociaal domein. Een cliëntondersteuner kan bijvoorbeeld meegaan bij een gesprek met het college en helpt bij vragen over maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

  • 7.

    Vertegenwoordiger: Een persoon of rechtspersoon die namens of samen met een inwoner praat en keuzes maakt.

  • 8.

    Onderzoek: Iemand bij de gemeente (de consulent) onderzoekt wat een passende oplossing is voor de hulpvraag van de inwoner. Met onderzoek bedoelen wij hetzelfde als in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015.

  • 9.

    Aanvraag: Een officiële aanvraag van een inwoner voor een voorziening bij het college. Wij bedoelen met een aanvraag hetzelfde als in artikel 2.3.5 van de Wmo 2015.

  • 10.

    Plan van aanpak: Elke inwoner met wie een gesprek is gevoerd, krijgt een plan van aanpak (PvA). In dit plan staat bijvoorbeeld wat de hulpvraag van de inwoner is en welke problemen hij/zij heeft op het gebied van zelfredzaamheid en participatie (meedoen in de samenleving). Daarnaast staat in het plan welke vorm van ondersteuning daar het beste bij past, wat de eigen mogelijkheden van de inwoner zijn en de afspraken die de inwoner met de contactpersoon bij de gemeente (de consulent) heeft gemaakt.

  • 11.

    Persoonlijk plan: Een persoonlijk plan is een plan waarin een inwoner alvast opschrijft wat zijn/haar persoonlijke situatie is en welke ondersteuning daar goed bij past volgens de inwoner. Dit plan schrijft de inwoner voordat er een plan van aanpak wordt gemaakt.

  • 12.

    Persoonsgebonden budget (pgb): Een bedrag waarmee inwoners zelf hun ondersteuning kunnen kopen.

  • 13.

    Zorg in natura: Zorg in natura binnen de Wmo betekent dat de inwoner hulp of zorg krijgt van een organisatie die afspraken heeft gemaakt met het college. Het college betaalt de zorgaanbieder direct.

  • 14.

    Kostprijs: De prijs waarvoor het college de voorziening heeft ingekocht bij de aanbieder of leverancier. Daar horen ook mogelijke kosten voor onderhoud bij.

  • 15.

    Eigen bijdrage: Een eigen bijdrage betekent dat een inwoner zelf een bedrag moet betalen om gebruik te kunnen maken van een voorziening. Dit noemen we ook wel het abonnementstarief. In artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de Wmo 2015 en hoofdstuk 5 van deze verordening staat wat wij met eigen bijdrage bedoelen.

    • a.

      Zolang een inwoner gebruikmaakt van een lopende voorziening, zoals begeleiding of hulp bij het huishouden, moet hij/zij een eigen bijdrage betalen.

    • b.

      Bij voorzieningen die 1 keer aan de inwoner worden gegeven, zoals een hulpmiddel of een woningaanpassing, hoeft een inwoner geen eigen bijdrage meer te betalen als de voorziening is afbetaald. Dit geldt alleen als er verder geen lopende voorzieningen of onderhoudskosten zijn.

    • c.

      Voor maatwerkvoorzieningen of een pgb is de eigen bijdrage maximaal de kostprijs. Het bedrag is nooit hoger dan de maandelijkse eigen bijdrage die landelijk is vastgesteld. De maatwerkvoorziening Beschermd Wonen is hierop een uitzondering. Daarbij kan de eigen bijdrage wel hoger zijn.

  • 16.

    Gebruikelijke hulp/zorg: Het college vindt het logisch dat de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten van een inwoner bepaalde hulp bieden. Dit noemen wij gebruikelijke hulp/zorg. In de beleidsregels wordt een nadere aanduiding van gebruikelijke hulp/zorg uitgewerkt.

  • 17.

    Formele zorg: Formele zorg wordt gegeven door iemand met de juiste opleiding en de juiste kwalificaties. Deze persoon maakt geen deel uit van het sociale netwerk van de cliënt. We noemen dit ook wel professionele ondersteuning.

  • 18.

    Informele zorg: Informele zorg is mantelzorg, vrijwilligerszorg en betaalde zorg door een persoon die in het sociale netwerk van een inwoner zit. Daarbij geldt het volgende:

    • a.

      De persoon die de hulp en ondersteuning biedt, heeft niet de juiste opleiding en diploma’s om professionele zorg te verlenen. Of deze persoon heeft wél de juiste opleiding en diploma’s om professionele zorg te verlenen. In beide gevallen maakt deze persoon deel uit van het sociale netwerk van de cliënt, en

    • b.

      het gaat niet om gebruikelijke zorg, zoals beschreven in artikel 1.1., 16e lid van deze verordening.

  • 19.

    Mantelzorg: Een mantelzorger biedt hulp aan een inwoner, omdat ze een sociale band hebben. Een mantelzorger doet dit niet voor zijn/haar beroep.

  • 20.

    Maatwerkvoorziening: Dit is een voorziening die goed past bij de hulpvraag van de inwoner. De voorziening helpt de inwoner om zijn/haar zelfredzaamheid te vergroten en beter mee te (blijven) doen in de maatschappij (participatie). De voorziening kan verschillende vormen hebben:

    • a.

      Zaken in bruikleen (Het college leent bepaalde hulpmiddelen aan de inwoner).

    • b.

      Zaken in eigendom (Het college geeft bepaalde hulpmiddelen aan de inwoner).

    • c.

      Persoonlijke dienstverlening of ondersteuning (De inwoner krijgt hulp van iemand).

    • d.

      Beschermd wonen of opvang (De inwoner krijgt tijdelijk een andere woon- of slaapplek).

  • 21.

    Algemene voorziening: Dit is een dienst of activiteit die inwoners helpt om mee te doen in de maatschappij (zelfredzaamheid en participatie). Het verschil met een maatwerkvoorziening is dat een algemene voorziening makkelijk bereikbaar is voor iedereen. Vaak is hiervoor geen toetsing of beoordeling nodig of alleen een lichte toetsing of beoordeling.

  • 22.

    Woonvoorziening: Als een inwoner problemen heeft bij het normale gebruik van de woonruimte, dan kan het college een woonvoorziening bieden om die problemen op te lossen of te verminderen. Daardoor kan de inwoner op een goede manier thuis wonen.

  • 23.

    Financiële tegemoetkoming: Dit is een maatwerkvoorziening in de vorm van een geldbedrag. Dit bedrag betaalt het college soms aan een inwoner om ervoor te zorgen dat hij/zij kan meedoen in de maatschappij (vergroten zelfredzaamheid en participatie). Het bedrag is een bijdrage in de kosten. Het dekt dus niet de volledige kosten.

  • 24.

    Bemoeizorg: Bemoeizorg is een vorm van hulp die zich richt op zorgmijders. Zorgmijders zijn mensen die echt hulp nodig hebben, maar die moeite hebben om de stap naar hulp te zetten. Bijvoorbeeld omdat ze dat niet meer willen of kunnen. Met bemoeizorg zorgt het college ervoor dat deze mensen tóch de zorg krijgen die ze nodig hebben.

  • 25.

    Veilig Thuis: Het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, zoals omschreven in artikel 4.1.1 van de Wet Wmo 2015.

Artikel 2: Aanvragen van een voorziening

2.1 Informatie aan de inwoner

Het college informeert de inwoner of zijn/haar vertegenwoordiger in begrijpelijke taal over de rechten en plichten die bij het ontvangen van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget horen. Ook hoort de inwoner wat de mogelijke gevolgen zijn als hij/zij de Wmo misbruikt of zich niet aan de Wmo houdt.

 

2.2 Melding hulpvraag

  • 1.

    Een inwoner kan een melding bij het college doen via een brief (schriftelijk), via een gesprek (mondeling), telefonisch of digitaal.

  • 2.

    Het college bevestigt dat de melding is binnengekomen en maakt zo snel mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    Na de melding volgt een onderzoek.

  • 4.

    Het college vertelt de inwoner en/of de vertegenwoordiger/mantelzorger van de inwoner over gratis cliëntondersteuning. Dit gebeurt voordat er een onderzoek is gedaan.

  • 5.

    Spoedeisende hulp: bij gevallen die niet lang kunnen wachten, zorgt het college zo snel mogelijk voor een passende voorziening.

2.3 Het onderzoek

  • 1.

    Het onderzoek begint met een gesprek met de inwoner. Zodra de melding is ontvangen, maakt het college zo snel mogelijk een afspraak voor dit gesprek. Bij voorkeur binnen 2 weken.

  • 2.

    Het gesprek helpt het college om zijn wettelijke taken uit te voeren.

  • 3.

    Het college bepaalt op basis van de hulpvraag van de inwoner hoelang het gesprek duurt.

  • 4.

    Het college moedigt inwoners aan om iemand mee te nemen naar het gesprek.

  • 5.

    De inwoner kan iemand uit zijn/haar netwerk, zoals een mantelzorger en/of een vertegenwoordiger en/of een cliëntondersteuner, vragen om bij het gesprek aanwezig te zijn.

  • 6.

    Op basis van het gesprek bepaalt het college of er meer onderzoek nodig is en hoe dit onderzoek eruit gaat zien.

  • 7.

    Tijdens het gesprek vertelt het college aan de inwoner en/of de vertegenwoordiger wat de volgende stappen zijn. Het college vraagt als dat nodig is ook toestemming om de persoonsgegevens van de inwoner te gebruiken. Het college kan persoonsgegevens van inwoners ook zonder toestemming gebruiken. Bijvoorbeeld om vast te stellen welke hulp het college aan de inwoner kan bieden. Als het nodig is voor het onderzoek, vraagt het college ook toestemming om informatie op te vragen of te delen.

  • 8.

    De volgende vragen kunnen onderdeel zijn van het onderzoek:

    • a.

      Hoe wordt de inwoner het beste geholpen op basis van zijn/haar wensen, persoonskenmerken, ontwikkeling, gezinssituatie en eigen mogelijkheden?

    • b.

      Kan een eventuele mantelzorger de zorg voor de inwoner goed aan of is er ondersteuning nodig?

    • c.

      Wat wil de inwoner bereiken met de gevraagde ondersteuning?

    • d.

      Is het voor de inwoner mogelijk om op eigen kracht en/of met hulp van anderen een oplossing te vinden?

    • e.

      Welke (algemene) voorzieningen zijn geschikt?

    • f.

      Past een mogelijke voorziening ook bij andere voorzieningen en/of behoeften van de inwoner op het gebied van jeugdhulp, zorg, onderwijs en/of werk en inkomen?

    • g.

      Moet de inwoner zelf een bedrag betalen om gebruik te kunnen maken van de voorziening en – zo ja – hoe hoog is dit bedrag?

    • h.

      Wat staat er in het persoonlijk plan?

    • i.

      Kan de inwoner kiezen voor een persoonsgebonden budget? Zo ja, dan legt het college duidelijk aan de inwoner uit wat dit betekent.

    • j.

      Welke andere zaken zijn belangrijk voor het onderzoek? Als inwoner moet je bijvoorbeeld kunnen bewijzen wie je bent met een identificatiedocument. Tijdens het gesprek moet de inwoner dit document laten zien. (In artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht staat wat een identificatiedocument is.)

  • 9.

    Het college kan (een combinatie van) de volgende acties uitvoeren om erachter te komen waarom het voor een inwoner moeilijk is om mee te doen in de maatschappij/achter de precieze problemen van de inwoner te komen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie:

    • a.

      een huisbezoek of een telefonisch onderzoek

    • b.

      een aanvullend gesprek

    • c.

      dossieronderzoek

    • d.

      een onafhankelijke deskundige om advies vragen

    • e.

      informatie ophalen bij behandelaars, zorgverleners, familie en/of overige partijen

    • f.

      overige manieren om onderzoek te doen die passen binnen de wettelijke taken van het college. In de toelichting op deze verordening staat wat we met ‘overige manieren’ bedoelen.

  • 10.

    Het college kan de inwoner en/of de vertegenwoordiger vragen om op een bepaalde tijd naar een locatie te komen. Tijdens deze afspraak kan het college vragen stellen aan de inwoner en/of de vertegenwoordiger. Het college houdt hierbij rekening met de mogelijkheden en/of beperkingen van de inwoner.

  • 11.

    De inwoner of de vertegenwoordiger is verplicht om gegevens aan het college te leveren die nodig zijn voor het onderzoek en de beoordeling van de melding/aanvraag.

  • 12.

    Bij het uitvoeren van het onderzoek kijkt het college breder. Het college onderzoekt dan ook of er hulp nodig is op andere gebieden, zoals jeugdhulp, onderwijs, zorg, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen en politie en justitie. Dit noemen we een integrale aanpak.

  • 13.

    Als er sprake is van een onveilige situatie voor de inwoner en/of gezinsleden, en/of als er een uitspraak is van de rechtbank, kan het college het onderzoek overslaan. Artikel 2.3 geldt dan niet.

2.4 Het delen van de resultaten van het onderzoek

  • 1.

    Via een plan van aanpak laat het college de inwoner of de vertegenwoordiger zien wat de uitkomsten van het onderzoek zijn.

  • 2.

    Als de inwoner of vertegenwoordiger nog opmerkingen heeft - bijvoorbeeld omdat er fouten in het plan staan - kan hij/zij die met het college delen. Het plan van aanpak wordt dan aangepast.

2.5 De aanvraag

  • 1.

    De inwoner moet de aanvraag (zoals bedoeld in artikel 2.2 van deze verordening) op papier doen. Daarvoor bestaat een aanvraagformulier dat de inwoner ontvangt.

  • 2.

    Het college beoordeelt de aanvraag op basis van het onderzoek dat in artikel 2.3 wordt beschreven.

  • 3.

    Het besluit op de aanvraag is - als dat nodig is - afgestemd op de gebieden jeugdhulp, onderwijs, zorg, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen en politie en justitie.

2.6 De inhoud van de beschikking

Als het college een voorziening toekent, leggen we in ieder geval het volgende vast in een besluit (beschikking):

  • a.

    De resultaten die de inwoner wil bereiken op basis van de Wmo.

  • b.

    De conclusies uit het onderzoek.

  • c.

    De voorziening(en) die volgens het college nodig zijn om de resultaten te bereiken.

  • d.

    De hoogte van een eventueel budget.

  • e.

    De periode waarin de inwoner gebruik mag maken van de voorziening(en).

  • f.

    In welke vorm de inwoner de voorziening(en) krijgt.

  • g.

    Of en – zo ja – hoe er een tussentijdse evaluatie plaatsvindt.

  • h.

    De voorwaarden die gelden bij het gebruik van de voorziening(en).

  • i.

    De kwaliteitseisen die er zijn voor het uitgeven/krijgen van een persoonsgebonden budget.

  • j.

    Hoe de inwoner bezwaar kan maken als hij/zij het niet eens is met de beschikking.

  • k.

    Of de inwoner een eigen bijdrage moet betalen.

2.7 Wijziging situatie

Volgens artikel 2.3.8 van de Wmo 2015 moet de inwoner of zijn/haar vertegenwoordiger belangrijke informatie over zijn/haar persoonlijke situatie actief aan het college doorgeven. Het gaat daarbij om informatie waarvan het logisch is dat die belangrijk is om te bepalen of een inwoner recht heeft op de voorziening.

 

2.8 Opnieuw onderzoeken (heronderzoek)

Volgens artikel 2.3.9 van de Wmo 2015 kan het college opnieuw onderzoek doen om te bepalen of de voorziening die de inwoner heeft gekregen, nog past bij de situatie. Het kan gebeuren dat het besluit toch aangepast moet worden. Dit noemen we een heronderzoek.

 

2.9 Stoppen/opnieuw beoordelen van de voorziening

  • 1.

    Volgens 2.3.10 van de Wmo 2015 kan het college een besluit dat het eerder over een voorziening heeft genomen, helemaal of voor een deel intrekken. Dit betekent dat het college de voorziening kan stoppen. Dit gebeurt als:

    • a.

      De situatie van de inwoner niet (meer) past binnen de voorwaarden van de Wmo 2015.

    • b.

      Blijkt dat de inwoner verkeerde gegevens heeft doorgegeven en het college een ander besluit zou hebben genomen als de gegevens juist waren geweest.

  • 2.

    Als na zes maanden blijkt dat een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget niet (genoeg) wordt gebruikt om de afgesproken voorziening te betalen, kan het college het besluit intrekken of herzien. Dit kan 2 dingen betekenen: het college stopt de voorziening/het persoonsgebonden budget óf het college beoordeelt opnieuw of de inwoner recht heeft op de voorziening/het persoonsgebonden budget.

2.10 Terugvordering

Volgens artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 kan het college (een deel van) de waarde van de voorziening in geld, de voorziening zelf of het gekregen geldbedrag terugvragen als de inwoner geen recht op de voorziening/het persoonsgebonden budget blijkt te hebben.

Artikel 3: voorzieningen

3.1 Algemene voorzieningen

  • 1.

    Algemene voorzieningen 1 zijn diensten of activiteiten die een welzijns- of vrijwilligersorganisatie in opdracht van het college organiseert of die het college zelf aanbiedt.

  • 2.

    Algemene voorzieningen kunnen ook de vorm van hulpmiddelen hebben die gebruikt kunnen worden door meerdere bewoners van een geclusterde woonvorm2 .

  • 3.

    Als een inwoner met een algemene voorziening de gewenste resultaten op het gebied van zelfredzaamheid en participatie kan bereiken, dan heeft dit de voorkeur boven een maatwerkvoorziening3 .

3.2 Eisen voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Voor de beoordeling van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening gebruikt het college het ‘plan van aanpak’.

  • 2.

    Om te beoordelen of een inwoner een maatwerkvoorziening krijgt, vindt het college de hulpvraag het belangrijkst. Daarnaast kijkt het college naar wat het beste is voor:

    • a.

      de inwoner zelf

    • b.

      de mensen waar de inwoner om geeft

    • c.

      de familie van de inwoner

    • d.

      de samenleving (in algemene zin)

    • e.

      het beleid.

  • 3.

    Een inwoner krijgt een maatwerkvoorziening als het niet - of niet helemaal – zelf lukt om mee te doen in de maatschappij (zelfredzaamheid en/of participatie) door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of

    • b.

      normale hulp en/of

    • c.

      mantelzorg en/of

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of vrijwilligerszorg

    • e.

      algemene voorzieningen en/of

    • f.

      een voorziening op basis van andere wet- en regelgeving uit artikel 2.3.5, 5e lid van de Wmo 2015

  • 4.

    Een maatwerkvoorziening is gericht op het behalen van de volgende resultaten:

    • a.

      het uitvoeren van noodzakelijke dagelijkse handelingen (levensverrichtingen) en/of

    • b.

      het huishouden op orde hebben en/of

    • c.

      het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en/of

    • d.

      het opvangen of beschermd wonen van de inwoner

  • 5.

    Als meerdere voorzieningen bij de hulpvraag van de inwoner passen, krijgt de inwoner de goedkoopste voorziening van deze opties.

  • 6.

    Als een inwoner problemen heeft bij het normale gebruik van de woonruimte, wordt eerst onderzocht of verhuizen4 de goedkoopste oplossing is.

  • 7.

    Voor het opvangen of beschermd wonen van inwoners werkt het college samen binnen de regio. De uitvoering hiervan ligt bij het college van het college Hilversum (centrumgemeente).

3.3 Redenen om een maatwerkvoorziening te weigeren

  • 1.

    Het college geeft geen maatwerkvoorziening aan de inwoner als:

    • a.

      De inwoner op een andere manier kan worden geholpen dan met een maatwerkvoorziening, zoals omschreven in artikel 3.2, 3e lid van deze verordening.

    • b.

      Het om een voorziening gaat die de inwoner al vóór de melding, de aanvraag of het besluit heeft gekregen of geaccepteerd5 , gekocht of heeft ingezet. Dit geldt niet als het college daarvoor op papier toestemming heeft gegeven.

    • c.

      De aanvraag bedoeld is voor een voorziening die hij/zij al eerder heeft gekregen via een andere wettelijke bepaling of regeling en de gebruiksperiode van die voorziening nog niet voorbij is.

  • 2.

    Vorige lid geldt niet als de voorziening die de inwoner eerder heeft gekregen, verloren of kapot is gegaan door:

    • a.

      Een andere partij dan de inwoner zelf.

    • b.

      De inwoner zelf, maar hij/zij de kosten van verlies of schade helemaal of deels heeft betaald.

    • c.

      De voorziening niet voor de inwoner met een hulpvraag bedoeld is, maar voor iemand anders6 .

    • d.

      De voorziening algemeen gebruikelijk is. (Dit betekent dat je de voorziening zelf moet regelen en betalen, omdat dit voor anderen ook normaal is.) Dit is het geval als:

    • e.

      De voorziening gewoon verkrijgbaar is7 , niet speciaal voor mensen met een beperking is ontworpen én een oplossing is voor de hulpvraag.

    • f.

      De prijs vergelijkbaar is met dezelfde soort producten die ook als algemeen gebruikelijk worden gezien.

    • g.

      Iemand zonder een bepaalde beperking de voorziening ook zou kunnen hebben.

    • h.

      Een huishouden met een minimuminkomen de voorziening ook kan betalen.

    • i.

      De inwoner gebruik kan maken van een passende algemene voorziening.

  • 3.

    De inwoner krijgt geen woonvoorziening als:

    • a.

      Verhuizen de goedkoopste oplossing is.

    • b.

      Er problemen zijn bij het gebruik van de woning die komen door materialen die in en om de woning worden gebruikt.

    • c.

      Het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat8 .

    • d.

      De inwoner verhuist vanwege beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie zonder dat dit nodig was.

    • e.

      De inwoner niet is verhuisd naar een woning die op dat moment het beste bij zijn/haar beperkingen paste. Dit geldt niet als het college daarvoor van tevoren op papier toestemming heeft gegeven.

    • f.

      Het om voorzieningen in woongebouwen gaat die speciaal bedoeld zijn voor ouderen of mensen met beperkingen en die bij nieuwbouw of renovatie meegenomen kunnen worden.

    • g.

      De woonvoorziening nodig is omdat onderhoud aan de woning te lang is uitgesteld. Of omdat de woonvoorziening bedoeld is om de woning op te knappen óf om de woning te laten voldoen aan de eisen van de wettelijke bouwvoorschriften.

  • 4.

    De inwoner krijgt geen financiële bijdrage bij verhuizing als:

    • a.

      De inwoner voor het eerst zelfstandig gaat wonen.

    • b.

      De inwoner verhuist naar een tijdelijke woonruimte of woonruimte die niet bedoeld en/of geschikt is om het hele jaar in te wonen.

    • c.

      Dit bedoeld is voor een verhuizing die al gepland was of waarvan het logisch is dat die eraan zat te komen.

3.4 Waardering mantelzorg

Het college laat zijn waardering voor de mantelzorgers van inwoners zien door jaarlijks activiteiten voor hen te organiseren.

Artikel 4: Persoonsgebonden budget (pgb)

4.1 Regels voor het persoonsgebonden budget

  • 1.

    Op aanvraag van de inwoner geeft het college de inwoner een pgb als:

    • a.

      De inwoner zelf of met hulp van familie of iemand anders goed kan bepalen wat hij/zij nodig heeft én als hij/zij de zorg met het pgb op een verantwoordelijke manier kan regelen (zoals omschreven in artikel 2.3.6, 2e lid van de Wmo).

    • b.

      De inwoner de taken en verantwoordelijkheden die aan een pgb vastzitten, correct kan uitvoeren. Dit wordt getoetst met het 10-puntenkader van de Rijksoverheid.

    • c.

      De inwoner goed kan uitleggen waarom hij/zij een pgb wil hebben.

  • 2.

    Het college geeft de inwoner een pgb op basis van artikel 2.3.6 van de Wmo. Als de aanvraag gaat over kosten die de inwoner heeft gemaakt voordat hij/zij de aanvraag indiende, dan krijgt de inwoner geen pgb.

  • 3.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      Bepaalt het college op basis van een budgetplan dat de inwoner heeft gemaakt en waarin staat hoe de inwoner het pgb uitgeeft.

    • b.

      Is niet meer dan de kostprijs van de goedkoopste maatwerkvoorziening9 in natura die anders was ingezet als oplossing voor de hulpvraag van de inwoner.

    • c.

      Bepaalt het college op basis van de CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) als de inwoner gebruikmaakt van niet-professionele ondersteuning (uit het sociaal netwerk).

    • d.

      Is de laagste kostprijs van de noodzakelijke wijzigingen bij een autoaanpassing. Een pgb kan alleen worden gebruikt voor autoaanpassingen. Het college vergoedt de kosten voor een auto niet.

  • 4.

    Bij het bepalen van de hoogte van een pgb is het volgende belangrijk:

    • a.

      Als blijkt dat de maximumkostprijs uit het vorige lid van deze verordening niet genoeg is om de hulpvraag van de inwoner op te lossen, kijkt het college op basis van de persoonlijke situatie van de inwoner of er een uitzondering mogelijk is.

    • b.

      Als de inwoner een pgb krijgt voor het aanschaffen van noodzakelijke hulpmiddelen, dan betaalt het college als dat nodig is elk jaar een bedrag voor een deel of voor de totale onderhouds- en reparatiekosten van die spullen. Het maximale bedrag dat het college betaalt, is gelijk aan de onderhouds- en reparatiekosten voor de goedkoopste maatwerkvoorziening in natura die anders zou zijn ingezet voor de hulpvraag van de inwoner.

    • c.

      Het tarief voor maatwerkvoorzieningen in natura wordt jaarlijks hoger (geïndexeerd). Daarbij volgen we de ontwikkelingen van de prijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek en de NEA-index. Hier houdt het college rekening mee bij de toekenning van een pgb.

4.2 Aanvraag van een persoonsgebonden budget

  • 1.

    Als de inwoner gebruik wil maken van een persoonsgebonden budget, moet hij/zij dit op de aanvraag aangeven.

  • 2.

    De inwoner moet aan de aanvraag ook een budgetplan en een begroting voor het persoonsgebonden budget toevoegen.

4.3 Voorwaarden voor een persoonsgebonden budget

Als de inwoner gebruik wil maken van een persoonsgebonden budget, gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    Als de inwoner zorg inkoopt bij andere organisaties dan waar het college mee samenwerkt, dan moet de inwoner een zorgovereenkomst afsluiten met deze zorgverlener(s).

  • b.

    De werkgeverslasten worden uit het persoonsgebonden budget betaald.

  • c.

    De reiskosten van de zorgverlener mogen worden betaald uit het persoonsgebonden budget. Met reiskosten bedoelen we woon-werkverkeer. We vergoeden reiskosten tot 100 km per dag voor een maximumbedrag van € 0,23 per kilometer.

  • d.

    De inwoner mag ieder kalenderjaar een verantwoordingsvrij bedrag van € 300 betalen vanuit het persoonsgebonden budget. Maximaal € 200 daarvan kan gebruikt worden voor een feestdagenuitkering.

  • e.

    Als een inwoner met een persoonsgebonden budget overlijdt, mag het periodebedrag nog 1 keer voor 1 maand worden betaald aan de zorgverlener(s).

  • f.

    Bemiddelingskosten of administratiekosten mogen niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

  • g.

    Een eenmalige uitkering aan de zorgverlener mag niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

4.4 Uitstel betaling uit pgb

Het college kan de Sociale Verzekeringsbank vragen om het betalen van (een deel van) het pgb uit te stellen, als het vermoeden bestaat dat:

  • a.

    De inwoner niet de juiste of geen volledige gegevens heeft gegeven aan het college en dat het college een andere beslissing zou hebben genomen als deze gegevens wel bekend waren geweest.

  • b.

    De inwoner niet aan de voorwaarden van het pgb voldoet.

  • c.

    De inwoner het pgb voor een ander doel gebruikt.

Dit staat ook omschreven in artikel 2.3.10 (1e lid onder a, d en e) van de Wmo 2015.

Artikel 5: Eigen bijdrage in de kosten van een voorziening

5.1 Regels voor eigen bijdrage bij een algemene voorziening

Voor het gebruiken van een algemene voorziening (behalve onafhankelijke cliëntondersteuning) kan de inwoner om een eigen bijdrage worden gevraagd. De eigen bijdrage is nooit hoger dan de kostprijs en nooit hoger dan de maximale bijdrage binnen de kaders van artikel 3.1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

 

5.2 Regels voor eigen bijdrage bij een maatwerkvoorziening en een pgb

  • 1.

    Een inwoner betaalt een eigen bijdrage zolang hij/zij gebruikmaakt van een maatwerkvoorziening of een pgb.

    • a.

      Deze bijdrage is nooit hoger dan de kostprijs van de voorziening.

    • b.

      De bijdrage is tevens nooit hoger dan de maximale bijdrage zoals vastgesteld in hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2.

    Uitzonderingen op de eigen bijdrage zijn opgenomen in:

    • a.

      Artikel 2.1.4a, vijfde lid van de Wmo 2015;

    • b.

      Hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3.

    Voor de maatwerkvoorziening Beschermd wonen gelden afwijkende regels voor de eigen bijdrage:

    • a.

      De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van leeftijd, inkomen, vermogen, gezinssamenstelling en de leveringsvorm (pgb of zorg in natura).

    • b.

      De relevante bepalingen zijn opgenomen in paragraaf 3 (artikelen 3.11 tot en met 3.19) van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4.

    De eigen bijdrage voor opvangvoorzieningen is geregeld in artikel 3.20 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 5.

    De vaststelling en inning van de eigen bijdrage gebeurt als volgt:

    • a.

      Voor maatwerkvoorzieningen en pgb's stelt het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de bijdrage vast en int deze.

    • b.

      Voor opvangvoorzieningen stelt de gemeenteraad de bijdrage vast en ontvangt de gemeente het bedrag.

  • 6.

    Voor het gebruik van de Wmo-taxi (collectief vervoer) wordt een ritbijdrage gevraagd. Deze bijdrage is vergelijkbaar met de kosten van reizen met het openbaar vervoer.

  • 7.

    Voor bepaalde vormen van bemoeizorg aan specifieke doelgroepen wordt geen eigen bijdrage gevraagd. Dit geldt voor situaties waarin zorgmijding een belemmering vormt voor maatschappelijke participatie. Onder deze vormen van bemoeizorg vallen:

    • a.

      Bemoeizorg bij vermoeden van verslavings- of ggz-problematiek;

    • b.

      Consultatie en advies op verzoek van een uitvoeringsdienst vanwege verslavings- of ggz-problematiek;

    • c.

      Advies bij methadonverstrekking;

    • d.

      Begeleiding van naasten, waaronder mantelzorgers, in relatie tot verslavingsproblematiek;

    • e.

      Administratieve ondersteuning bij aanhoudende verslavingsproblematiek;

    • f.

      Begeleidingstrajecten in het kader van daklozenopvang;

    • g.

      Ambulante begeleidingstrajecten in het kader van vrouwenopvang.

Artikel 6: Financiële tegemoetkomingen

6.1 Financiële tegemoetkoming aanpassing woning

Als verhuizen de goedkoopste passende oplossing is, maar de inwoner niet wil verhuizen, dan krijgt hij/zij 1 keer een financiële tegemoetkoming om zijn/haar woning aan te passen. Dit bedrag is maximaal € 2.500.

 

6.2 Financiële tegemoetkoming verhuiskosten

Bij een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten vergoedt het college de kosten voor verhuizing en stoffering. Dit is maximaal € 2.500 en wordt berekend volgens de NIBUD-norm. Het college vergoedt geen andere inrichtingskosten.

 

6.3 Financiële tegemoetkoming bezoekbaar maken van woning

  • a.

    Soms moeten delen van de woning van de partner of eerstegraadsfamilieleden worden aangepast, zodat iemand met een beperking die zelfstandig buiten de gemeente of in een Wlz-instelling woont, op bezoek kan komen. Daarvoor kunnen de partner en de eerstegraadsfamilieleden een financiële tegemoetkoming van maximaal € 5.000 aanvragen. Het college vergoedt alleen kosten 10 voor het aanpassen van de entree, de woonkamer en het toilet.

  • b.

    Soms verhuist een inwoner vanuit een aangepaste woning naar een Wlz-instelling en blijft zijn/haar familie in de aangepaste woning wonen. Dan kan het nodig zijn dat er voorzieningen in de woning blijven staan, zodat de inwoner op bezoek kan komen. Deze voorzieningen worden dan op naam van de partner of de eerstegraadsfamilieleden gezet.

6.4 Financiële tegemoetkoming sportvoorziening

Het college kan de inwoner een sportvoorziening geven als die de inwoner helpt om mee te doen in de maatschappij 11 . Het college geeft maximaal 1 keer per 3 jaar een sportvoorziening aan een inwoner. Die kan hierbij een financiële tegemoetkoming krijgen voor het kopen van een sportvoorziening. Om de hoogte van de financiële tegemoetkoming te bepalen, kijkt het college wat de voorziening zou kosten als een organisatie waar het college mee samenwerkt, de voorziening zou leveren. De laagste prijs voor de sportvoorziening is de maximale financiële tegemoetkoming. Voor alle sportvoorzieningen geldt dat de financiële tegemoetkoming maximaal € 5.000 per 3 jaar is.

 

6.5 Financiële tegemoetkoming gebruik eigen auto

De financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto is € 0,23 per kilometer tot maximaal 2500 kilometer per jaar. Dit geldt alleen als het bezit en gebruik van de eigen auto door de inwoner niet als algemeen gebruikelijk kan worden gezien én als het gebruik van de Wmo-taxi (collectief vervoer) geen passende oplossing is. (Iets wat als algemeen gebruikelijk wordt gezien, is iets wat je zelf moet regelen of betalen, omdat dit voor anderen ook normaal is.)

Artikel 7: Kwaliteit

7.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders moeten voor een goede kwaliteit van voorzieningen (artikel 3.1 van de Wmo 2015). Het college stelt eisen aan de kennis en kunde van beroepskrachten. Van aanbieders verwacht het college dat zij:

    • a.

      De voorzieningen afstemmen op de persoonlijke situatie van de inwoner.

    • b.

      De voorzieningen afstemmen op andere vormen van zorg en ondersteuning.

    • c.

      Erop letten dat beroepskrachten bij het leveren van de voorziening voldoen aan de professionele eisen.

    • d.

      Als dat van toepassing is, erop letten dat de kwaliteit van de voorzieningen en de kennis en kunde van beroepskrachten voldoet aan de voorwaarden om een keurmerk binnen de sector te krijgen.

  • 2.

    Het college verwacht van aanbieders van een voorziening die met een pgb wordt betaald, minimaal dezelfde kwaliteit als van aanbieders van een voorziening in natura.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat aanbieders zich aan de eisen houden. Dit doet het college onder andere door regelmatig te overleggen met aanbieders en door klantkwaliteitsonderzoeken uit te voeren, zoals bedoeld in artikel 2.5.1 van de Wmo 2015. Ook wordt de geleverde voorziening – als dat nodig is – in overleg met de inwoner ter plaatse gecontroleerd.

7.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorzieningen

Diensten en voorzieningen die aanbieders leveren, moeten een goede prijs-kwaliteitsverhouding hebben. Daarom houdt het college bij het vaststellen van de tarieven in ieder geval rekening met:

  • a.

    De inhoud en grootte van de taken die moeten worden uitgevoerd

  • b.

    Een redelijke toeslag voor overheadkosten

  • c.

    Minder productiviteit door verlof, ziekte, scholing en werkoverleg

  • d.

    Kosten voor bijscholing van het personeel

  • e.

    Kwaliteitseisen van de voorziening

  • f.

    Kennis en kunde van beroepskrachten

  • g.

    Het handelen volgens professionele eisen

  • h.

    Arbeidsvoorwaarden die passen bij de vaardigheden van beroepskrachten en bij de zwaarte van de functie

  • i.

    De eisen aan duurzaamheid van de voorziening

  • j.

    Het creëren van maatschappelijke waarde door de aanbieder

  • k.

    De reële kostprijs van de voorziening

Artikel 8: Situaties van nood of geweld - meldingsregeling

  • 1.

    Het college maakt met aanbieders van voorzieningen afspraken over het melden van situaties van nood/geweld en wijst hiervoor een toezichthoudende ambtenaar voor de regio aan.

  • 2.

    Aanbieders moeten iedere situatie van nood/geweld die voorkomt tijdens het leveren van de voorziening, melden aan de toezichthoudende ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudende ambtenaar, zoals omschreven in artikel 6.1 van de Wmo 2015, doet onderzoek naar de situatie van nood/geweld. Hij/zij adviseert het college over de oplossing van deze situatie en het voorkomen van vergelijkbare situaties in de toekomst.

Artikel 9: Klachten, medezeggenschap en inspraak

9.1 Melding klachten

  • 1.

    Bij de afhandeling van klachten van inwoners over het gedrag van medewerkers die bij het college meldingen en aanvragen behandelen, houdt het college zich aan de bestaande klachtenregeling (Klachtenregeling gemeente Huizen 2010).

  • 2.

    Zoals beschreven in artikel 3.2 van de Wmo 2015 moeten aanbieders met wie het college een contract heeft afgesloten of die subsidie krijgen, ook een klachtenregeling hebben. Het gaat hierbij om klachten over de uitvoering/levering van de voorziening.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat aanbieders zich aan de regelingen houden. Onder andere door regelmatig te overleggen met aanbieders en door klantkwaliteitsonderzoeken uit te voeren, zoals bedoeld in artikel 2.5.1 van de Wmo 2015.

9.2 Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt inwoners van Huizen bij het maken van beleid voor maatschappelijke ondersteuning. Dit is een vorm van participatie, zoals beschreven in artikel 150 van de Gemeentewet.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners vroeg betrokken worden, zodat zij hun advies kunnen geven bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen voor maatschappelijke ondersteuning. Het college zorgt ervoor dat zij ondersteuning krijgen om dit goed te kunnen doen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners regelmatig kunnen deelnemen aan een overleg waarvoor zij de agenda bepalen. Zij krijgen hierbij de informatie en ondersteuning die ze nodig hebben om op een goede manier deel te kunnen nemen aan het overleg.

Artikel 10: Slotbepalingen

10.1 Nadere regels

Het college kan nadere regels opstellen naar aanleiding van deze verordening.

 

10.2 Afwijken van deze verordening (Hardheidsclausule)

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van wat er in deze verordening staat of dit niet toepassen. Dit kan alleen als het in het voordeel van de inwoner is. Dit komt voor als het volgen van de wetgeving tot een beslissing leidt, die nooit de bedoeling van de wet kan zijn.

 

10.3 Indexering

Het college kan (tenzij anders aangegeven) jaarlijks per 1 januari de bedragen in deze verordening of de nadere regels, verhogen of verlagen. Hierbij volgt het college de ontwikkelingen van de prijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek en de NEA-index.

 

10.4 Monitoring

Om de kwaliteit van voorzieningen te verbeteren, verzamelt het college informatie over:

  • a.

    De ervaringen van inwoners met de voorzieningen

  • b.

    De mate waarin de voorziening bijdraagt aan de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner

  • c.

    De doelen uit de besluiten (beschikkingen) en of deze worden bereikt

10.5 Overgangsrecht

Als een inwoner vóór het ingaan van de nieuwe verordening WMO van de gemeente Huizen (2025) een aanvraag heeft gedaan op basis van de oude verordening (Verordening Sociaal Domein gemeente Huizen 2018), en daar is nog geen besluit over genomen, dan wordt die aanvraag afgehandeld volgens de oude regels — maar alleen als dat gunstiger is voor de inwoner.

 

10.6 Ingangsdatum en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de 8e dag na bekendmaking in het gemeenteblad.

  • 2.

    Deze verordening wordt ‘Verordening Wmo gemeente Huizen 2025’ genoemd.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 6 november 2025

De griffier

De voorzitter

Naar boven